Ik geef me er onvoldoende rekenschap van, dat er onder de genodigden op mijn blog, ook lezers zijn die zich strikt houden aan het lezen van hun dagblad elke dag, maar ook eens zijn gaan kijken naar mijn geschriften die ze ontdekt hebben. Mijn buurman, Stefan, een jonge man van goed in de dertig denk ik, verraste me gisteren ermee. Hij las me, zegde hij, soms begrijp ik het niet allemaal, maar ik weet nu toch waar je elke morgen, heel vroeg, mee bezig bent.
Ik volg hem als hij zegt dat ik hem soms overtref met wat ik te berde breng. Ik ben dus te onbesuisd, te elitair, ik schrijf dus te veel voor mezelf en plaats al mijn lezers op mijn eigenwijs niveau. Is dit wel nodig, kan het niet wat eenvoudiger, de eenvoud en toegankelijkheid die ik vroeger moet gekend hebben?
Er zijn voorzeker nog andere Stefans onder mijn lezers, en niet de minste, die me zeggen dat ik het soms aandurf heel hoog te stijgen - lijk een leeuwerik, zegde me onlangs iemand - is het niet meer dan wenselijk dat ik ook met hen rekening houd als ik bezig ben? Een aanvulling zijn van wat er in het dagblad staat, van wat de TV als nieuws brengt en wat minder gefilosofeer of, is het juist mijn gefilosofeer dat aantrekt?
Of het nu begrepen wordt of niet, er zal dan toch altijd iets ervan hangen blijven, en des te meer als het een wereld is, een landschap van de geest is dat ze niet kennen en ik aldus totaal nieuw ben in hun leven. Wat een pluspunt is want ik schud hen wakker, ik wijs hen op een ander aspect van het leven, de grijze zone waar ze weinig benul van hebben misschien.
Ik hoef dus niets te wijzigen aan wat ik schrijf. Het is niet aan mij om me aan te passen, het is aan hen om zich aan te passen aan wat ik hen vertellen wil, zelfs over mijn visie op God en zijn Universum, want dit Universum is Hij en niemand anders.
En kom ik terug op d’Ormesson: waar ik hem absoluut niet meer volg is als hij spreekt over God alsof het een persoon zou zijn verscholen in de wolken. En ook als hij zegt, p. 67:
‘Nous ignorons d’où nous venons, nous ignorons où nous allons, nous sommes tous des égarés’.
Het is zeker dat we ‘verdwaalden’ zijn als het beeld van God dat we hebben zich niet heeft gewijzigd en we hem verwijten blijven toesturen om het onheil hier op aarde; als we niet begrijpen dat de mens in de eerste plaats een stuk Universum is, stof van de sterren is, en als dusdanig de weg volgt door het Universum ingeslagen, waar we min of meer een beeld van hebben.
Evenwel, ‘nous sommes tous des égarés’, we zijn allen verdwaalden, als we niet beseffen dat wat het Universum/God op het oog heeft, enkel de geest in de mens is, en al de rest bijzaak is, menselijk is, voorbijgaand is.
|