Ik zal wellicht haar boek niet kopen maar toch verheugde het me ooit van Marie Depussé in Le Monde te lezen over haar boek, ‘La nuit tombe comme elle veut’:
‘Qu’elle a écrit son livre comme pour laisser une trace. Une sorte de testament. L’éternité, on n’y peut rien, mais l’immortalité il faut s’en occuper.[1]’
Heb hier niets aan toe te voegen, de eeuwigheid, een moeilijk te vatten woord, ligt open voor ons, is een holte, ‘a black hole’ waarin we worden opgeslorpt. Daar tegenover echter staat de onsterfelijkheid, en zegt Marie Depussé - maar ze is niet alleen die dit zegt - daar kunnen we iets aan doen. Of het veel is of weinig heeft niet zo veel belang, maar je moet er mee bezig zijn, je moet er aan werken opdat er, na je as is uitgestrooid, toch nog iets van jou zou overblijven. Dit is wel het gevoel dat je overhoudt als je meent iets geschreven/gemaakt te hebben dat de tijd trotseren zal, opdat er dus nog iets overblijven zou van de persoon die je geweest bent.
Maar toch niet overdrijven, als het er maar op aan komt dat je naam bewaard blijft, alfabetisch geklasseerd in een of ander, bv literair register, dan heeft dit weinig of geen betekenis, wens ik er zelfs geen zweem van onsterfelijkheid in te zien. En dit is waar ik sta vandaag, zo lang er geen bestendigheid wordt gegeven aan wat ik schreef zal mijn onsterfelijkheid zich beperken tot de teksten van wat blogs en wat schuchtere pogingen die ik deed om bepaalde geschriften er uit, op een onorthodoxe wijze te verspreiden, met eventueel er naast, wat tekeningen die nog wat aan de muren zullen blijven voor een tijdje.
Grote illusies koester ik dus niet. Trouwens, een boek de dag van vandaag heeft niet veel vooruitzichten, het wordt overspoeld door de massa’s boeken die er aankomen, een normale vloed zou nog geen onoverkomelijk iets zijn, maar een stortvloed van boeken, een tsunami, zoals ik de indruk heb dat er nu nieuwe boeken op de markt verschijnen, laat je weinig kans.
En toch, de tijd leert ons dat de onsterfelijkheid het deel is geworden van ‘Les Mémoires d’Outre-Tombe’ van Chateaubriand – dit dan toch bij mij - van de ‘Divina Commedia’ van Dante, van ‘Don Quijote’ van Cervantes, van Dokter Zhivago van Pasternak en van zovele werken van zovele andere schrijvers. Zelfs als ze niet meer of nog heel weinig zouden gelezen worden, de onsterfelijkheid van hun werk valt terug op de schrijver ervan en hun naam is de eeuwigheid ingegaan en allen, al zal het wel nooit hun hoofddoel geweest zijn, al schrijvende zullen ze er toch dikwijls aan gedacht hebben. Ovidius was overtuigd van de onsterfelijkheid van zijn Metamorfosen die, wat er ook gebeuren mocht, voor eeuwig zijn naam zouden meenemen in de tijd. En Dante wist dat hij, op dat gebied, Ovidius zou overtreffen.
Maar, als het niet is om den brode, waarom schrijven we, waarom zijn we bezeten door het schrijven, door het aaneen rijgen van woorden die een betekenis dragen. Waarom trachten we, keer op keer, aanzet na aanzet, al wat ooit geschreven werd niet alleen aan te vullen, maar te evenaren, zelfs te overtreffen?
Waarom, wat is het dat ons voortdurend opjaagt het te doen en het te blijven doen, trachten te zeggen wat nog nooit gezegd is geweest?
Draai en keer het maar zoals je wilt, er is die drang in ons: ‘ l’immortalité il faut s’en occuper’.
[1] Marie Depussé : ‘La nuit tombe quand elle veut’, POL, 120 p., 12€
|