 |
|
 |
|
|
 |
06-10-2016 |
Copernicus |
De dag begint voor mij vóór de zon opkomt. Echter beter en juister ware, vóór de kant van onze plaats op aarde, in het licht van de zon is gekomen. Ik dacht er gisteren aan toen ik, in de late namiddag, zag hoe de zon daalde naar de aarde toe en ik me de vraag stelde hoe de mens, het vreemde nieuws - wat in feite het einde van de middeleeuwen heeft betekend - heeft verwerkt, dat wat hij zag, het niet de zon was die rond de aarde draaide maar wet de aarde die omheen de zon wentelde, hoewel alles wijst op het tegengestelde.
En dan zit ik daar, in de opkomende kilte van laat-namiddag, met een wollen sjaal om de hals, te kijken naar de zon die achter de kruin van de bomen verdwijnt, en tracht ik me in te beelden, hoe de aarde zich wel wentelen moet opdat we een dalende zon zouden te zien krijgen. Wat niet zo gemakkelijk is om er zich een beeld van te vormen dat ons volledig in de ban zou houden. Hoe moeilijk dit voor te stellen is, bewijst dat het nog altijd niet is doorgedrongen tot onze taal en het nog altijd de zon is die daalt als de avond valt.
Er zijn wellicht heel wat zaken die totaal verkeerd overkomen bij ons. Zaken die we eeuwen gezien hebben zoals ze ons werden aangeleerd en zoals het geschreven stond en die we nu totaal anders ervaren, omdat, zo denken we toch, wijzer geworden zijn of, omdat andere bronnen zijn ontdekt die het tegengestelde, van wat altijd werd aanvaard, duidelijk bewijzen. En vooral zijn er nieuwe ideeën ontstaan die we nog altijd niet verwerkt hebben, al genieten we ten volle van de technische verworvenheden die er zijn uit voortgevloeid.
Ik heb genoemd, kwantum fysica. Ik heb genoemd wat Einstein heeft uitgedrukt als de formule, die iets 'goddelijks' in zich draagt, E=mc².
Welke impact deze formule en vooral al wat er mede verband houdt, op onze manier van leven heeft gehad, is ontzaglijk, is niet te omschrijven in een paar zinnen. Maar het feit dat we zijn binnen gedrongen in het hart van de materie, het hart van het atoom heeft, meer nog dan destijds de bevindingen van Copernicus, die maar een aanloop waren naar wat we vandaag weten over het kosmisch gebeuren, hebben ons binnen gebracht in een totaal nieuwe wereld die zich thans geleidelijk aan opent voor de mens die we zijn en die, zichtbaar, om het zo te stellen, de wereld van vóór Copernicus nog niet helemaal verlaten heeft wat de baan van de aarde omheen de zon betreft.
We aanvaarden en genieten van al het nieuwe dat de wetenschap, dankzij het binnen treden in de kwantum wereld, heeft verwezenlijkt. We zijn er zelfs niet meer over verbaasd, wat een grove fout is, want wat tot stand is gekomen en wat waarschijnlijk nog in de tunnel zit, is meer dan verbazing waardig.
En wat meer is, en dit verwondert me dan niet, we hebben nog steeds niet begrepen dat wat zich voordoet, en wat zich meer en meer zal openbaren, het effect is van al dit nieuwe dat zich afspeelt in de wereld van de allerkleinste bouwstenen van het Heelal. Het wijst op het tot stand komen van een nieuwe Bijbel die ons vroeg of laat aanzetten zal om het leven te gaan bekijken van uit een totaal andere invalshoek, die meer dan ooit zal gericht zijn op het betreden van de wereld van de geest achter de wereld van de materie.
Welke geestelijke (religieuze) omwenteling hier zal uit ontstaan zal ons echter nog eeuwen bezig houden.
06-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-10-2016 |
Stolling |
Met de herfst stollen de gedachten zoals de sappen in de bomen, in de struiken, in de grassen. Hij ontkomt er niet aan, de stilte zit geronnen in zijn bloed. Het duidt aan hoe zeer hij gehaakt zit in de natuur, hoe zeer verbonden met het licht, dat niet te betasten is, irreëel is zoals de adem van de herfst die over hem is neergekomen. Hij heeft er zich op ingesteld. Heeft vele beelden afzijdig gehouden, toegedekt met logaritmen en rijmen, maar hij wil niet gaan neerliggen bij die stolling, noch langoureus gaan doen om excuses aan te kleden die er geen zijn.
Hij weet echter vandaag niets meer dan dat hij gisteren wist. Hij heeft niet meer woorden nu dan die hij gisteren had, geen betere geen meer sprekende, geen meer illuminerende, hij is wie hij gisteren was. En als hij, in een opwelling, in het midden van de nacht, gaan kijken is wat hij in de vorige eeuw (1988) geschreven heeft, dan is er vandaag weinig of geen andere inhoud te bespeuren met wat hij toen vertelde. Hij dacht nu wel wijzer te zijn, minder uitgelaten, nederiger vooral en ook, er was een zekerheid in zijn stem, die anderen vernamen in wat hij hen regelmatig toestuurde als de dag zich opende; hoe deze dag ook was, helder en krachtig of, de dingen in de mist gehuld.
Zekerheid die evenzeer onzekerheid was, maar het onzekere aanvaardde hij niet voor zichzelf, omdat hij het, steeds voor zich zelf, niet permitteren kon onwetend te zijn over wat er hem te gebeuren stond, op een bepaald ogenblik van een bepaald uur van een bepaalde dag: het ogenblik dat evenzeer herfst zal zijn als winter, als zomer, dat van de tijd zal zijn die eeuwig is. Want, zoals hij van vele dingen weet hoe ze uitdraaien zullen, wil hij ook een beeld kennen van dat precieze ogenblik als hij de stap zal zetten, hopelijk heel bewust en uitkijkend met verlangen.
Dit zijn dus duidelijk herfstgedachten die, stilgehouden in de zomer, wentelend met de aarde van morgen tot nacht tot morgen, opduiken lijk wolken uit het westen geladen met regen. We aanvaarden ze, we laten ze even begaan, laten ze aanzwellen om dan af te zwakken terug en ergens neer te gaan liggen, wachtende op een nieuwe beurt. Zo leven we, begrijpen dat de dagen vol kunnen zijn en andere zonder de glans van woorden.
Dichter komen we niet, dan dat we al waren. En indien het ooit komen zou, je hoort het wel van ons, want weinig zijn de dingen die we verzwijgen, je zult het wel al begrepen hebben.
Zo hebben we niet verzwegen, het stollen van onze gedachten, al weten we nog niet precies tot hoever deze stolling gaan zal, en of er geen openingen komen zullen, die we wel niet verwachten vandaag; morgen echter is altijd een andere dag, die vol verrassingen kan opengaan of zich op een verrassing kan sluiten.
We leven en we dromen en de dromen zijn het zaad voor wat morgen brengen kan.
05-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-10-2016 |
De Oase van Siwa |
Een morgen om te vergeten, dacht ik. Een morgen zoals ik er al heel wat heb gekend de laatste tijd, verschillend van de andere morgens toen ik opstond vol gedachten die ik met moeite, tijdig optekenen kon.
Gelukkig was er een vriend die me een gedicht toestuurde dat hij ooit geschreven had in de Oase van Siwa – niet elk van ons heeft het geluk gekend een gedicht te schrijven in Siwa – en dan nog over Alexander de Grote die met zijn leger, een selecte groep vertrouwelingen zeggen andere, een tocht had gemaakt van 300 km door de woestijn, van Alexandrië naar de oase van Siwa, waar hij, in de tempel van Amon, door de hogepriester begroet werd als de zoon van Amon, volgens andere als de zoon van Zeus. Waarmede Alexander zich uiterst vereerd voelde.
Zijn gedicht doet ons dromen van een lange tocht door de woestijn om aan te komen, vermoeid maar gelukkig, in een groene, levendige oase in de Libische woestijn die ooit het dorp/de stad Siwa moet geweest zijn. En schrijft mijn vriend :
Poursuivant ma route sous des cieux embrasés, / J’ai traversé le désert pour voir, les yeux lassés, / L’oasis de Siwa et son temple d’Ammon.
Cheminant pas à pas vers le lieu de l’oracle, / J’ai compris que les dieux t’ont confié sur ce mont / Le secret de ta gloire et la clef du miracle.
Vandaag is het een plaats die je ook bezoeken kunt via Google. Je kunt er nog van dromen, je kunt je zelfs voorstellen hoe Alexander en zijn gevolg er ontvangen werden. Zo zijn er vele gebeurtenissen die een indruk hebben nagelaten, die we getracht hebben ons in te beelden, zoals we ons ook zouden kunnen inbeelden, de tocht van vele uren door de woestijn en aangekomen, het zicht van de palmbomen aan de horizont.
De geest laat vele zaken toe. Is van een grote soepelheid die ons reizen laat, dagen ver en eeuwen terug in de tijd. Zaken die we oproepen kunnen, die nog zijn van in de tijd van Alexander de Grote. Beelden die hij gekend moet hebben en waarvan er nog flarden rondom ons aanwezig zijn – zo we Rupert Sheldrake gelezen hebben – die we verhalen kunnen: de losheid van het zand waarin we in wegschuiven, het zicht van verdorde gebeenten van gevallen kamelen, het vinden van zwarte gesteenten die evengoed in de Ka’aba hadden kunnen terechtgekomen zijn, het zien van de schemersteden die opduiken ver voor ons uit aan de horizont, als in een spiegel.
Vele woorden die van de woestijn zijn waar we ooit waren op weg naar Petra. En het verbeelden van wat had kunnen zijn dat ons, mens gegeven is, om ons te verplaatsen naar verre oorden waar we nooit komen zullen, van het Titicacameer tot de Grand Canyon, tot Mongolië en duizend andere plaatsen die leeg zijn van ons, maar die we beschouwen als binnen bereik te zijn. Maar, wat ons betreft, zijn we er niet deze woorden kunnen er vandaag gelezen worden. Wat een troost en een wonder is.
Groeten we het grote wonder dat van de kosmos is.
04-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-10-2016 |
De blinde Borges |
‘Tout écrivain, tout homme doit voir dans tout ce qui lui arrive, y compris l’échec, l’humiliation et le malheur, un instrument, un matériau pour son art dont il doit tirer profit .Ces choses nous ont été données pour que nous les transformions, pour que nous fassions des misérables circonstances de notre vie, des choses éternelles ou aspirent à l’être.’
Woorden – toegestuurd door een vriend - van de blind wordende Borges, geciteerd door Marguerite Yourcenaer. Van hij die is opgestaan uit de miserie, de vernedering, de mislukking die hij gekend heeft, groter dan wie ook, om dingen te schrijven die ons en de ganse wereld verbaasd hebben en verder ons verbazen, al vrezen we dat hij vandaag nog weinig gelezen wordt.
Maar zinnen zoals deze zijn een sterkte voor velen en een aansporing, om ondanks de miserabele toestand waarmee ze te kampen hebben, de vernedering die ze ondergaan en al het negatieve waarmede ze geconfronteerd worden, werken voortbrengen die alles in zich dragen om de eeuwigheid in te gaan. Borges in elk geval is er het voorbeeld van. En er zijn er andere.
Ik ga nu niet de lijst opstellen van hen die in dergelijke omstandigheden gewerkt hebben, maar ik denk dat het een lange lijst zou kunnen worden. Ik ken niet voldoende deze van Marcel Proust, niet deze van James Joyce, noch deze van Franz Kafka of Multatuli, maar ik denk dat hun schrijven een strijd is geweest en dat het hen heeft recht gehouden en dat het vooral de moeilijke omstandigheden waarin ze verkeerden geweest zijn die gemaakt hebben dat ze de schrijver werden die ze geworden zijn en, werken hebben nagelaten die de tijd getrotseerd hebben.
Borges wist waarover hij sprak, als hij hoger geciteerde zin heeft geschreven, hij raakte gewond aan het hoofd en werd geleidelijk aan blind.
Zijn negatieve omstandigheden eerder dan positieve een voorwaarde tot succes? Ik zou dat zo maar niet wagen te bevestigen. Wat ik wel weet is dat om het even welke vorm van kunst een soort gevecht is en blijft, een gevecht niet alleen tegen zichzelf maar ook tegen alle mogelijke tegenkantingen, waaraan men kan ten onder gaan. Neem het geval van Van Gogh in Auvers-sur-Oise, hij schilderde er heel wat doeken en hij verkocht er amper één. Niemand wilde ervan, hij verbleef er in een onooglijk klein kamertje boven een herberg en schilderde er zijn mooiste doeken. Elke dag was een struggle om voort te bestaan maar hij bleef schilderen tot hij er bij viel en zich zelfmoordde.
Zou hij, met eenzelfde hardnekkigheid geschilderd hebben indien hij in weelde had geleefd? Ik betwijfel het. Kunst is geen eenvoudig ding, is niet iets dat vanzelf komt. Het eist opoffering, zelfverloochening en doorzettingsvermogen. Kunst is niet eenvoudig, vindt je niet in de straat, het is de uiting van moed en volharding, het is technische onderlegdheid, het resultaat van vele jaren labeur; grote kunst overwint alle omstandigheden, hoe veelvuldiger negatief deze ook moge zijn, des te groter is het gepresteerde.
Je komt er dus niet van af met een vingerknip; niet met een hoop meubels en gebruiksvoorwerpen opeen te stapelen, zoals het gebeurt, je komt er niet van af met een kom mosselschelpen in een museum achter te laten. Dit zijn dingen die je doet na er lichtzinnig te hebben over na gedacht. Maar of het kunst is heb ik mijn twijfels en of het de eeuwigheid zal ingaan nog meer.
03-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-10-2016 |
Oktober |
Ik ook heb de morgens van oktober lief, als het eerste licht opkomt, de zon nog even draalt en dan ineens de schittering die de wanden van de nacht doorbreekt. Zo is oktober me niet vreemd, noch zijn luchten zijn me vreemd, als oud begeesterd, weet ik veel van vroeger nog, en toch ook niet.
Omdat de dag zo nieuw kan zijn, zo enig in de kleuren die ik tegemoet kan gaan om er in te verdwijnen, als opgeslorpt en herfst geworden, de kleur die van oktober is me heeft verstard met weemoed om wat van de zomer was.
Dit zijn de dagen die niet keren zullen, dit zijn de vlekken licht die ik niet meer kennen zal, later; dit zijn de woorden die ik niet meer schrijven zal, omdat wat voorbij is, voorbij zal blijven, en wij klaar om weg te gaan en niet te keren, om hier te vergeten wat ginds niet nodig is.
Ook ik heb de dagen van oktober lief, als het licht van staal is in het water waar de bomen staan, uitgeteld om te vergelen; gedachten, lijk regenwolken aan de horizont aan ons voorbijgekomen, een andere zin gegeven, een diepere betekenis. En van dit alles hebben we niets getracht te schilderen of te beeldhouwen, niets gedaan om te bewaren op de een of andere wijze. We waren er te zeker van dat niets ons kon ontgaan, noch van de uren, noch van al wat er gebeuren kon.
Heb ik ook de avond lief, die zo vlug gekomen, ons verrassen moet: de zon een rode gloed tussen de bomen waar het geroep is van de uilen, het ruisen dat nu trager wordt, het licht een grijze voile over de dingen heen gelegd, en wij weg geschoven over late wegen waar de sikkel van de maan zal staan, de eerste ster die blijven zal tot al de andere komen.
Het licht gedoofd, het nacht toen was. We stonden er verlaten, gedachten die ons gezelschap waren, woorden die we spraken zodat we ze horen konden en niemand die er was om ons te zeggen hoe ze klonken, noch of ze waardig waren om gehoord te worden. Dan maar omhuld met nacht een symfonie gedacht van het bewegen van de vogels in de hagen. En dit opgetekend voor de meest nabije eeuwigheid. Voor een lange tijd.
Dit alles toen het oktober was.
02-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2016 |
Gedicht in de maak |
Het is een warm gevoel, een vriend te hebben die je vertelt dat hij een gedicht aan het schrijven is, dat hij klassiek wil, licht filosofisch getint, met een blik naar de toekomst gericht, die hij vredevol wenst.
Ik draag het, zegt hij, en hij toont me de plaats, op mijn hart. Omdat het mijn hart is dat me zeggen zal hoe het verder moet. Ondertussen wik en weeg ik, elk woord op klank, kleur en ritme en, zegt hij, op zijn juiste plaats in het vers. En dit gedicht vult mijn uren, waar ik ook ben of waar ik ook ga, mijn gedicht spreekt tot mij en ik luister, ik ben een en al oor en sta klaar om wat me wordt ingefluisterd: elke verbetering, elke aanpassing, elk nieuw element, aan te nemen en op te tekenen.
Ik, ik zeg het hem niet, maar ik voel me gelukkig met zijn gedicht, ik weet nu met wat hij bezig is en wat hij doet is een heerlijke taak voor een mens: uit de wolken woorden die in ons rond dwalen, na lang overleg, deze te kiezen die waardig zijn om binnen te brengen in een gedicht dat eigenlijk vergeleken kan met het optrekken van een gebouw.
Al is het geen paleis dat je bouwt, geen kasteel, al is het maar een ovenhuisje onder de notelaar, met één deur en één venster maar je bouwt het opdat het daar staan zou als een monstrans onder een baldakijn, en je wilt de muren van je ovenhuis met visgraat motieven, witgekalkt, je wilt de pannen op het dak, rood en warm en op een plaats met een vlek vetplanten – donderblaren - begroeid. En het bouwwerk komt er geleidelijk. Je gaat nu nog even aan de omgeving denken, de notelaar is er al, nu nog langs de kant van de zon de kamperfoelie en aan de andere zijde, de rabarber geplant en, om er naar toe te gaan, een smal, licht kronkelend wegje over de pelouse heen met witte kiezel bedekt. Je wilt het alles samengenomen, als een schilderij waarvan men zeggen zal, kijk dit is nu Breugel, of kijk, kijk naar die kleuren die als woorden zijn, dit is nu Van Gogh.
Heb je het, zie je hoe mijn gedicht er moet uitzien, vertrekkende van uit het simpele, diepmenselijke, het zoveel zeggende dat het verleden was, en van hier uit naar het komende toe, opdat we blijvend zouden herinnerd worden hoe eenvoudig toen het leven was, hoe zeer het gericht was naar de natuur en de traditie die een sacraliteit inhield waar we terug naar toe moeten.
Ik heb een vriend die een gedicht aan het schrijven is van uit zijn hart. Ik ken nog dergelijke vrienden: schrijven ze geen gedichten, ze schrijven toch, ze schilderen of ze beeldhouwen. Ze zijn druk bezig. Ze zorgen ervoor dat we niet verzinken in het alledaagse waar de huidige wereld ons maar al te graag zou willen parkeren om er maar te zijn, zonder er te zijn.
01-10-2016, 07:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2016 |
Marguerite Yourcenar en de tijd |
Ik overlees vandaag de onderwerpen die ik in het verleden heb behandeld om voor mezelf na te gaan, in welke mate ik dichter gekomen ben tot de waarheid die ergens, ergens te lezen moet staan, in zwarte inkt geschreven op het donkere laken van de nacht. Ik doe dit, vooral om te weten of ik niet verstard ben gaan leunen op al wat van vroeger was.
Vooral nu ik het moeilijk heb, eens te meer, vast te stellen dat de zoveelste september wordt afgesloten en dat we oktober binnen gaan; dat we ons in volle herfst bevinden en de morgen- en avondkilte al duidelijk voelbaar is. Waar hebben we het verdiend, dat alles zo vlug voorbij moet gaan, dat de dag te kort is om te doen wat er moet gedaan en we schijnbaar nog altijd niet voldoende indachtig zijn dat je de tijd wél moet gebruiken, dat er geen leegtes mogen zijn, geen ijdele gesprekken, geen stil zitten op de sofa, de ogen en de geest gesloten.
En toch gebeurt het en onvermijdelijk sturen we ons verwijten toe. En je staat wat vroeger op en begint wat vroeger te schrijven - lezen gaat niet zo goed in de morgen – je schrijft voortdurend, eerst je woorden in gedachten, die je een tijdje meedragen kunt tot je ze kwijt kunt, terwijl de uren je een na een bezoeken en voorbij gaan zoals ze gekomen zijn, je achterlatend, al naar het geval, gevuld met een volheid die je verrast soms, of met een leegte zoals het ook gebeurt.
Je hebt het dikwijls al gedacht, telkens doorgegeven en herhaald aan de schrijver in jou. Je weet het voldoende, je vecht tegen de ledigheid, tot de spanning in je aderen stijgt en je je enkel ontlasten kunt door de dingen uit te schrijven. Zo zijn woorden, is het schrijven je beste medicament en wat je doet is literatuur bedrijven, noch min noch meer, zo denkt je toch: woorden nemen die zich aanbieden en die je met dank aanvaardt.
Is het je broer die er de oorzaak van is, is het de Muze, is het de morfische resonantie, wat Sheldrake noemt: een veld zoals het magnetisch veld, even immaterieel, in het geval van de mens, een veld van ideeën en herinneringen, ook die van jou, binnen en rondom jou – zegt Sheldrake - waaruit je putten kunt, dingen ontlenen kunt. Wat vereist is, is ingesteld zijn op de juiste golflengte om die velden binnen te dringen, maar dit lukt niet altijd, vooral niet als storende elementen, en er zijn er vele, verwachte en onverwachte, opduiken.
‘Ainsi, ce que je crois savoir du temps, Madame Yourcenar, et c’est à vous que je m’adresse, le sculpteur qu’il est, s’est infiltré en moi, il a pris possession de moi, je le subie, il me transgresse. Le seul moyen d’y échapper c’est le travail, c’est le verbe. Seul le verbe est en état de me libérer de ce foutu temps.’
Dat niets of niemand me dus store in mijn eenzaamheid van schrijver, dat niemand me ‘zijn’ tijd opdringt, ik ga er aan ten onder en dan vooral, als blijkt dat achteraf de slaap niet komt.
30-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2016 |
Is het mogelijk |
Is het mogelijk, dacht hij, een tekst te schrijven zoals Beethoven zijn zevende symfonie geschreven heeft met een zelfde ritme, zelfde dynamiek zelfde opbouw in zijn kleurschakeringen? Kan het dat woorden klanken worden, dat ze opklimmend uit het onwezenlijke, aanzwellend zich vormen tot golfbewegingen op het water met de meeuwen dwarrelend er over, soms krijsend, drijvend op de winden komend uit het noorden als uit het westen, winden die tegen elkaar opbotsen en opklimmen naar de hoogste wolken toe, om dan stil te vallen en zich uit te strekken in vlekken licht over landerijen met huizen hier en daar, verscholen in valleien van gedachten en begeestering om er te blijven, voor een tijd die van alle beelden uit zijn verleden is, er samengebracht in een kolk van tederheid en ingekeerdheid, zich samenvouwend verlangend niet meer hier te zijn, maar in andere oorden, waar hij verder leven zou, zwanger van de vele woorden die hij nog niet geschreven had. Om ze daar neer te zetten met onzichtbare inkt in de wolken van de eeuwigheid.
In woorden een muziekstuk schrijven dat dichter bij de hemel staat dan bij de aarde, en waarin hij zich dompelen kan, tussen sterren en planeten, om er traag te leven, hoog in verzen en in prozastukken, om niet meer op te staan, om het even waar dit ook is. Lage velden door de herfst leeggemaakt van al wat er ooit groeide en nu tot zand verstoven, een woestijn gelijk, waar niets meer opstaan zal. Hij geketend door wat erna gaat komen, verstild hij er liggen zal, gesloten mond en ogen, echter oren nog om te horen wat de klanken zijn, een allegretto dat ook verdriet kan zijn, voor een tijd dan toch omwille van het afscheid nemen, om daarna weer op te staan en om je heen te kijken hoe de luchten zijn van morgens in de herfst, het rood van dageraden, op je handen nog de schijn ervan en meegedragen door de straten waar je gaat tot de avond valt en nieuwe luchten er zijn opgestaan.
Van vele dingen heeft hij gedroomd, weinige zijn uitgekomen, en waar hij is aanbeland is het licht gedempt in nevels uitgestreken over zeeën en landen die hij bezocht en bezoeken blijft in woorden die lijk klanken zijn zoals hij het wou en zoals het ook gebeurde nu alles te verwaarlozen is wat ooit bezieling was om nimmer te vergeten, de dingen die gebeurden en meer nog de dingen die er waren maar niet gebeurden. Heeft hij de klanken lief die zijn woorden zijn, ongerept en opgevuld met betekenissen waaruit ontstaan zou kunnen wat nog nimmer was en nimmer ook zal zijn, alleen in dromen is de oneindigheid binnen bereik.
Is het mogelijk, dacht hij Beethoven te benaderen met woorden, wel niet zijn vierde pianoconcerto met Maurizio Pollini maar zijn zevende symfonie met Philippe Herreweghe, moet mogelijk zijn als hij het ooit proberen zou. Maar dan was het nu maar een eerste poging. Later misschien als hij dichter zal komen, if ever, dichter komen nog wel mogelijk is, al weet je maar nooit.
29-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2016 |
Rupert Sheldrake |
Ik durf nogal: zeggen dat ik tot het einde van mijn dagen zal verder gaan met mijn blog, is dit niet overmoedig, is dit geen uit de hand gelopen bluf en zie ik me er wel toe in staat? De toekomst zal het uitwijzen, vandaag zie ik het realiseerbaar, maar wat is vandaag vergeleken bij een dag later, een maand later, een jaar later? Er komt geen planning bij te pas, het is elke dag een nieuw beginnen, en elke dag verschillend zijnde, is mijn onderwerp, als er een is, ook verschillend.
Ik eindigde gisteren met een gezegde van Rupert Sheldrake (°1942) over het leven na de dood. Ik wil nu, in de komende dagen, de vijftig pagina’s interview herlezen die Wim Kayzer, in 1992 had met Rupert Sheldrake, of misschien had ik beter mijn dagboeken van die dagen opgezocht als ik zie hoeveel zinnen er door mij in de tekst ervan onderlijnd werden en aangevuld met ‘marginalia’. Van Sheldrake werd gezegd dat hij ‘de hoogst intelligente uitvinder was van een ingenieuze theorie die volkomen verkeerd is’. Maar dit is voldoende voor mij om Sheldrake als een ernstig man te nemen.
De essentie van wat ik vertellen ga is dus door Sheldrake uitgesproken en neergeschreven door Wim Kayzer of zijn medewerker. Het is dus niet van mij, maar in het debat, ‘wat is er na de dood’, is elk gegeven waardevol en dus welkom – in feite is het, het belangrijkste debat dat kan gevoerd worden, zelfs belangrijker voor elk van ons, dan het debat Donald Trump vs Hillary Clinton.
‘We hebben’, zegt Sheldrake, en dit is zijn uitgangspunt, ‘impliciet een lichaam in onze dromen, zelfs als we ons daar niet bewust van zijn. En als je wakker wordt keert het droomlichaam terug in ons fysiek lichaam en vergeten we vaak de droom. En een mogelijke wijze om overleving van onze lichamelijke dood te verklaren is overleving via een soort droomlichaam. Na de dood – ik schreef dit gisteren al – heb je nog steeds een geestelijk leven; weliswaar niet het geestelijk leven van de normale wakkere staat, maar meer het geestelijk leven van de droomstaat.
En Sheldrake gaat verder; Als we weten dat we gemaakt zijn van moleculen en atomen dan zijn het niet zij die belangrijk zijn maar wel hun inwerking op elkaar. Ze zijn wel de materie, zijn wel de basis, maar niet de bepalende factor, daarom is alleen een holistische benadering van de natuur de juiste, waarbij de Kosmos gezien wordt als een opeenvolging van entiteiten, beginnende bij de subatomaire deeltjes en opklimmend via de atomen, moleculen, cellen en doorlopend tot de melkwegstelsels toe. Elke entiteit is een samenstelling van het vorige. En alles is met elkaar verbonden.
Vertrekkende van uit deze holistische benadering besluit Sheldrake dat het geheugen van de mens niet gelokaliseerd is in de hersenen; dat het verleden potentieel overal aanwezig is en dat ons herinneren een teruggrijpen is, via wat hij noemt, de morfische resonantie, naar een vroeger beleefd gebeuren dat nog altijd in de tijd aanwezig is.
Ik begrijp dus dat er ooit in Engeland een man is geweest die gezegd heeft dat zijn boeken zouden moeten verbrand worden. Maar, als algemeen aanvaard wordt dat het voorbije niet in de hersenen aanwezig is waar zit het dan wel?
28-09-2016, 07:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2016 |
Alicja Gescinska en Raymond Tallis |
Ik weet niet en zal het ook nooit weten, hoe gedacht wordt, niet over wat ik schrijf, dat hoorde ik, maar over het feit dat ik schrijf, dat ik dag na dag verschijn met een tekst van minstens vijfhonderd woorden en dat ik het blijf doen: hierover hoor ik maar wat gefluister dat me niet wijzer maakt.
Echter, zelfs indien ik het wist, is er iets of iemand die me tegenhouden kan verder te gaan tot de uitputting nabij is? Ik denk het niet, eens begonnen, nu zes jaar geleden, heb ik me doorgezet tot waar ik nu aangekomen ben en is er van ophouden geen sprake. Ik weet wel, zoals Raymond Tallis, waar ik het verder over hebben zal, dat alles ineens kan stil vallen en dat ik gelukkig ben als ik in de morgen een volle dag voor mij zie, een dag die ik benutten kan met schrijven en lezen, zelfs al is elke morgen een kleine marteling – zoals ook nu – om te weten hoe te beginnen en waarover.
Onderwerpen genoeg zal je me zeggen, maar ik heb al zoveel verteld, ik heb me zelfs, zonder twijfel (schaamteloos) herhaald en ik riskeer het nog te doen, want de onderwerpen stapelen zich op, glijden in elkaar en groeien uit elkaar; wat ik al schreef is een wiegende massa, lijk het water van een vijver waar de wind in speelt of nog beter, maar dit behoort tot het verleden, een rijpend roggeveld met de wind in de halmen.
Maar het is mijn gewoonte, op deze wijze je woondrempel te overschrijden en me neer te zetten, vandaag nog op het terras, morgen bij de haard, en dit op heel wat plaatsen terzelfder tijd, uitgesponnen en toch volledig zoals ik ben. Het weldoende is dat ik me welkom voel bij jou, hoe ik me ook aanmeld, je aanvaardt en je verwent me met uw reacties, waar ik me gelukkig mee voel.
Ik was gisteren een en al bewondering voor ‘Wanderlust’ op Canvas, het programma van Alicja Gescinska, nu over Raymond Tallis, de Britse neurowetenschapper en filosoof. Een vreugde is het hem te horen praten en te zien hoe muziek en beeld de diepte van zijn woorden zachter en ontvankelijker maakt: meesterlijke opnames voor een meesterlijk gevoerd interview met pertinente vragen over wat het leven is en het sterven, en over wat het is een boek te schrijven dat weinig meer is, dan een korrel zand op het strand van zovele korrels boeken. Tallis, een filosoof van wie de gedachten over wat er zou kunnen zijn na de dood, in essentie evenwijdig lopen aan die van mij, of eerlijker, die van mij in essentie evenwijdig aan die van hem. Ik zeg wel ‘in essentie evenwijdig’, want wat er is na de dood biedt een gamma van mogelijkheden, waaruit gekozen kan worden en elke keuze een even grote kans maakt. Alleen de zekerheid dat er iets is staat als een paal boven water bij ons beiden.
En ook, zoals ik las bij Rupert Sheldrake, deze schrijft: ‘na de dood heb je nog steeds een geestelijk leven; weliswaar niet het geestelijk leven van de normale wakkere staat, maar meer het geestelijk leven van de droomstaat[1].
Programma’s, zoals ‘Wanderlust’, gebracht op een nog toegankelijk uur, in prime time zoals gezegd wordt is een pluim op de hoed van Canvas. Ze evenaren, zo niet overstijgen de VPRO-programma’s van Wim Kayzer op de Nederlandse televisie over: ‘Een schitterend Ongeluk’ in 1992 en ‘Van de Schoonheid en de Troost’ in het jaar 2000.
Degene die deze programma’s te elitair noemen, hebben misschien wel gelijk, dan toch wat hen betreft, maar het is enkel het elitaire dat onze beschaving redden kan.
[1] ‘Een schitterend Ongeluk’ Wim Kayzer ontmoet… Rupert Sheldrake, pag.212. Uitgeverij Contact 1993.
27-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2016 |
Alchemie |
Zegde mijn vriend Johan, tegen me - hij had me op een schotel, een selectie van zijn appelen meegebracht - ‘sommige soorten appelen verdienen nog een paar dagen meer zon, pas dan zullen ze voldoende suikers hebben opgeslagen om perfect van smaak te zijn.’
Antwoord ik hem: ‘Johan, je bent een dichter. Een andere dichter vóór jou, heeft dit al eens gezegd, maar dan over de druiven. Hij waagde het, te vragen aan de Heer:
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein, / gib ihnen noch zwei südlichere Tage… und jage die letzten Süsze in den schweren Wein.
Deze versregels komen uit een gedicht dat, op de dag van mijn broers begrafenis, voorgelezen werd in de kerk door een man die speciaal uit de Valais tot hier was gekomen om het gedicht, dat ze beiden zo mooi vonden, voor te lezen in het Duits, voor zijn vriend die daar voor hem lag, de ogen gesloten in de duisternis van zijn doodskist. Hij komende uit de wijngaarden van de Valais, met in zijn mond de smaak van druiven en in zijn stem, het timbre van de pijn en van de tijd die over de seizoenen ligt: de dagen van winter, lente en zomer, de dagen van vriendschap en nu de herfst, de dagen van verlies.
Het gedicht[1] was van Rainer Maria Rilke, geschreven honderd jaar geleden. Woorden die nu in ons een echo zijn van wat vroeger was. Wij, getroffen door wat grote gedichten altijd doen als ze op het juiste moment gelezen worden, ze openen het hart.
Wie zijn we eigenlijk, dat we week worden en stil bij woorden die gesproken worden? Welke alchemistische krachten zitten er geborgen in het woord van de dichter; welke in het doek van Chardin, alchemie van het beeld van de man die, het blad omkerend, ons eeuwen later zegt wie hij is.
September en het licht, alchemie van de natuur: de krachten van het licht die binnendringen in de vrucht en de suikers erin zwellen doet. En nu, mijn broer die opstaat uit het rijpen van de appelen en het rijpen van de druiven.
‘En deze verzen, Johan,’ zeg ik, ‘zijn alchemie voor mij, ze roepen mijn broer Daniël terug, hij is hier, naast ons.’
We stonden samen aan de vijver: het grote bedwelmende licht als balsem over ons en over de dingen, de herfst en de woorden komende uit de herfst, woelend in ons.
Zegde Johan: ‘Ik ook dacht aan mijn broer, hij werd het slachtoffer van een verkeersongeval op de Franse wegen en ook aan mijn moeder die horen moest dat haar zoon, haar kind, verongelukt was, een paar uren nadat hij van haar was weggegaan.’
We stonden er lang, hij en ik, verzonken in gedachten, in wat van het leven was, elk in zijn eigen wereld maar aan elkaar gebonden en gehouden door wat gemeenschappelijk was. Alchemie van het samenzijn, gedrenkt in wat geweest is, staande in het eeuwige dat het leven is.
We zijn weggegaan, ik met mijn appelen, en met de man die het gedicht las tot mijn broer; hij denkend aan zijn moeder die hoorde dat haar zoon de dood was ingegaan.
Over ons en in ons, de herfst als een zee van licht en klanken. Alchemie van het bestaan.
[1] Herbsttag: (Der ausgewählten Gedichte, Insel Bücherei, Wiesbaden 1951.)
Herr, es ist Zeit. Der Sommer war sehr grosz, / Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren, / und auf den Fluren lasz die Winde los.
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein; / gib ihnen noch zwei südliche Tage, / dränge sie zur Vollending hin und jage / die letzte Süsze in den schweren Wein.
Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr. / Wer jetzt allein ist, wird es lang bleiben, / wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben / und wird in den Alleen hin und her / unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.
26-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2016 |
Un Philosophe occupé de sa lecture |
Ik heb gisteren een prozagedicht ingelogd omdat het er al te lang lag om geplaatst te worden, heb dus gewacht tot vandaag om nog even terug te komen op het veel besproken schilderij met de titel, volgens Steiner en wellicht ook officieel: ‘un philosophe occupé de sa lecture’ van Jean-Baptiste Siméon Chardin. En hierbij mijn vraag die er geen meer is: de afgebeelde man, is hij wel een filosoof?
De overdadig rijkelijk geklede, lezende man is bij het lezen, onderaan zijn pagina gekomen en staat op het punt zijn blad om te keren en naar een volgend blad over te gaan. En deze bladomkering, en Chardin wist dit maar al te goed, leert me, meer dan zijn kleding, wie die man was.
Heeft echter iemand gezien dat hij zijn linkse pagina keert met de linkerhand, om deze naar rechts te leggen, dus niet zoals wij, in het westen, het doen, het rechtse blad, met de rechterhand naar links. Zoals ‘wij’ het zien denken we dat hij dus, een blad terug gaat. Maar wat de man in kwestie betreft, is dit niet het geval, hij gaat wel degelijk een pagina verder door het met de linkerhand naar rechts om te draaien. Die man, Monsieur Steiner is een rasgenoot van u, hij leest een boek dat geschreven is in het Hebreeuws, een taal, en dit weet u maar al te goed, die geschreven en gelezen wordt van rechts naar links. Een boek in het Hebreeuws begint dus, voor de man hier afgebeeld, wat wij, westerlingen zouden noemen: achteraan. De man moet dus een rasgenoot van u zijn geweest, een hooggeplaatste, een rabbijn misschien, die veel las want hij zit bijna halverwege zijn boek.
Monsieur Steiner, het verbaast me uitermate dat u dit niet hebt opgemerkt. U had het nochtans bijna geraden – niet gezien – als u schrijft dat: ‘ le bonnet de fourrure fait penser à la coiffe du kabbaliste ou du talmudiste en quête de la flamme de l’esprit dans la fixité de la lettre’.
Heel mooi gezegd maar u had niet moeten gissen, gissen is hier overbodig, Chardin toont het ons heel duidelijk en uiterst eenvoudig: de wijze waarop de pagina wordt omgedraaid om naar een volgende over te gaan. Schitterend van Chardin, de schilders van de XVIIIde eeuw waren niet te onderschatten.
Voor het overige staat alles normaal op zijn plaats: inktpot en ganzenpen staan rechts bij de rechterhand, klaar om, indien nodig, de marginalia aan te brengen. Twee belangrijke speerpunten die hij nodig had om zijn essay, ‘Le lecteur peu commun’ - het eerste in zijn ‘Passions impunies’ (‘No passion spent’) - te schrijven, en te vertellen wat hij (maar) wist te vertellen over het schilderij van Chardin, waarvan de naam nu, ‘officieel’, om recht te doen, vooral aan Chardin, zou moeten gewijzigd worden in ‘Le Rabbin occupé de sa lecture’.
Steiner vergevend, omdat we wat hem betreft zeer vergevensgezind zijn – Stefan Hertmans schreef me ooit dat hij niet altijd akkoord ging met hem – zag hij in het ‘stille tafereel’ met de lezende man, ook ‘l’écho de Rembrandt’. Dit wel, maar dat het schilderij heel duidelijk, aantoonde dat het een boek was geschreven in het Hebreeuws en dus zeker een talmoedist, een kabbalist of, waarom niet, een rabbijn, moest zijn, heeft Steiner, hij die de zandloper, en het doodshoofd heeft gezien, tot mijn grote verwondering niet opgemerkt. Shame on you, Monsieur Steiner.
Moraliteit van dit alles:
Chardin was 35 toen hij het doek schilderde en hij wist wat hij deed. Het doek zal eerst in het bezit geweest zijn van de opdrachtgever, ik vermoed de afgebeelde man zelf. Pas jaren later zal het in andere handen zijn overgegaan om ten slotte in het Louvre terecht te komen waar het de titel kreeg van ‘Le philosophe occupé de sa lecture’.
George Steiner schreef zijn gebundelde essays van 1976 tot 1996. In 1996 op het ogenblik van het verschijnen van zijn ‘Passions impunies’ was de titel van het doek nog steeds de geregistreerde.
Je gaat me toch niet zeggen dat ik de eerste ben die dit zou opgemerkt hebben? Maar zelfs al ben ik de eerste niet, ik heb dan toch iets opgemerkt dat Steiner, die er 25 pagina’ over schreef had moeten opmerken.
Ik zal het hem eens ‘ooit’ laten weten. Hoe weet ik nog niet. Misschien via het Louvre of, ook in dit geval, is zwijgen misschien meer dan zilver.
25-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2016 |
Goldberg variaties |
Goldberg Variaties:
Zijn vingers, naar de toetsen toe getogen, in tinteling, in totale intimiteit met Johan Sebastian Bach.
Van wie het componeren was, van wie het in elkaar verweven van spiralen, van voluten, van arabesken was: inspiratie van de goden was.
Van spontaneïteit en van wandelingen was,
Betovering was van lichtkoralen, door ramen met pulver van robijn en amethist, doorzeefd bezeten en geheiligd door wat van de tekening erin was.
Van wie in oude kloostergangen, overspoeld, naar boven, naar beneden, witte parels, over witte tegels uitgestrooid, tot lang erna opspringend, was,
Overrompeling van regenbogen, verwondering te leven en het leven uit te schrijven in noten en in runentekens.
Hoorden we zijn onvermogen op te stijgen, al wilde hij hoger nog te komen, al wilden allen die er waren, alsof het mogelijk was, dichter nog te geraken, binnen in de geest te komen, een overgang van eeuwen te beleven.
En, gekluisterd in de balken wat we zagen, vlinders uitgedroogd in spinnenwebben, ook wij die middag lang geconverseerd met Bach, wij allen die er waren.
Niet meer wetende hoe Bach de klanken was.
24-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2016 |
Le Philosophe lisant |
In zijn ‘Passions impunies’ ontleedt George Steiner[1] een schilderij van de Chardin (1699-1771); somt hij alle bijzonderheden op van het doek, om vooral de nadruk te leggen op de aanwezigheid van de ganzenpen in de inktpot, waarover hij zeer zinnige dingen schrijft:
La plume d’oie définie la lecture comme une action. Bien lire, c’est répondre au texte, être comptable envers le texte… Bien lire, c’est s’engager dans une relation de réciprocité comptable avec le livre lu, c’est s’embarquer dans un échange total.
Want besluit hij, de pen doet dienst om ‘des marginalia’ aan te brengen, het antwoord van de lezer naar de tekst toe of de dialoog die hij voert met het boek.
Ik heb echter Steiner niet nodig gehad om te weten hoe ik lezen moet. Ik had, zoals Chardin het ons duidelijk aantoont, altijd de pen bij de hand – in mijn geval was het het potlood – en onderlijnde ik voorzichtig en zo net mogelijk de passages die ik belangrijk vond, als bevestiging van wat ik las. Soms voegde ik er in de marge iets aan toe, een aanvulling voor mij; soms gebeurde dit onderaan of bovenaan de pagina, maar steeds met veel respect voor de tekst en de schrijver ervan.
Soms ook, maar dit was dan als verpozing, liet ik, waar er een halve pagina ruimte was, een tekening na, geen planten of bloemen of vlinders of kevers, maar een soort Spielerei met lijnen en vlakken zonder enige betekenis, enkel om te zeggen dat ik me goed voelde bij wat er te lezen stond; een soort van dankwoord dus voor de auteur en als teken van mij dat ik vreugde had beleefd aan wat ik las. Daarenboven schreef ik vele van de onderlijnde zinnen over in mijn dagboek, in de hoop deze aldus beter nog te bewaren.
Het lezen van een boek was aldus én een studiegebeuren, én een conversatie met de schrijver. Ik ging zelfs zo ver dat ik niet aarzelde als alles meezat, de schrijver mijn broeder in de geest te noemen. En dergelijke boeken van schrijvers-broeders stonden gegroepeerd op een bepaalde plaats in het rek.
Dit is ook voornamelijk de reden geweest waarom ik geen bibliotheekganger ben geweest, ik wou het boek van mij, omdat ik de tijd zou gehad hebben het om te woelen wat de inhoud betrof, en het te behandelen zoals ik wou dat mijn boeken, als die er ooit zouden komen, behandeld zouden worden.
Ik kleedde me wel niet, op mijn paasbest zoals de man van Chardin met hoofddeksel en mantel, maar mijn respect voor het boek dat ik in de hand hield en dat me vergezelde waar ik ook ging in de woning en, er buiten als het paste, was heel groot.
Een boek lezen is altijd een soort rendez-vous geweest met een onbekende en eens eraan begonnen werden de gesprekken warmer en vertrouwlijker en, voelde ik me meer en meer aangetrokken door hem. Ik ga niet beginnen met namen te noemen, maar velen hebben duidelijk hun stempel gedrukt op wat ik elke dag aan het schijven ben. Het zijn geen overnames van hun teksten – als het zou gebeuren zeg ik het – maar verwerkingen en aanvullingen ervan. Boeken zijn aldus een belangrijk hoofdstuk in mijn leven geweest: lezen, onderlijnen, overschrijven en verwerken. Niemand anders dan de boeken zelf hebben me hier toe aangezet, het is gekomen zoals het kwam en het is geworden wat het is.
Dit is dan meer van het voorbije dan van het huidige, want het lezen nu is een rem op mijn schrijven, en het is vandaag en morgen het moment van het schrijven dat de bovenhand heeft. Al wat ik las in het verleden komt nu in mijn blogs naar boven, bewust of onbewust; draagt ertoe bij dat ik nu werk met inzicht en dat ik aan mijn tekst een bepaalde inhoud mee geven kan. Ook omdat wat ik las in vele gevallen een springplank is naar wat ik nu verwoord.
Ik zegde het vroeger al, en de Ecclesiasticus wist het maar al te goed, er is niets nieuws onder de zon. Alles is al geschreven. Al wat te weten is is geweten, wat nu nog kan is het te zeggen op een andere wijze met andere woorden.
Veel meer dan dit laatste is me niet gelaten.
[1] George Steiner: ‘Passions impunies’ Folio Essais Gallimard, 1996, traduit de l’Anglais.
23-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2016 |
Herfstequinox |
Genomen uit de Sterrengids 2016[1]:
‘Om 16.21 trekt het middelpunt van de zonneschijf van noord naar zuid over de hemelevenaar. Dat is per definitie het begin van de astronomische herfst. De astronomische herfst kan beginnen op zowel 22 september (zoals in 2012 en 2013) als op 23 september (zoals in 2014 en 2015). Aan het begin van de vorige eeuw kon de herfstequinox zelfs op 24 september vallen. Voor het laatst gebeurde dit in 1931. In 2092 begint de astronomische herfst op 21 september – voor het eerst sinds de invoering van de Gregoriaanse kalender.’
Hiermede is alles gezegd en ook niets. Wat we wel weten is, dat van nu af de nachten langer worden dan de dagen en dit tot 21 december wanneer de dagen terug beginnen te lengen. Ik noteer dit, misschien meer voor mezelf dan voor jullie, lezers, maar ik weet dat ik van nu af aan, 21 september als herfstequinox mag vergeten, want hoe het zal zijn in 2092 is de minste van mijn zorgen.
Maar het is een voorbij gaan om even bij stil te staan, om even te denken aan het wonder dat we enerzijds, geconfronteerd worden met het geleidelijk aan verdwijnen van het licht om dan op een bepaald punt gekomen, geleidelijk aan geconfronteerd met het minderen van de nacht. Hoe alles aldus geregeld werd en ons een ritme oplegt waarnaar we ons te schikken hebben en wat kunstenaars op zeer uiteenlopende, maar des te waardevolle wijze hebben uitgebeeld. Ik denk dat de wisselingen in licht en donker en de hiermede verband houdende temperatuurschommelingen, een groot impact hebben gehad op de mens die we geworden zijn, en dan vooral gesteund op de betekenis van het licht zo materieel als spiritueel, voor beide vooral in de tijden vóór er de schakelaar was.
We kennen beter dan wie ook de dageraad, beter dan wie ook de avondschemering. De opkomende en de dalende zon is in ons geprent als een bron van inspiratie. Hoe leeg het zou zijn indien we deze niet gekend hadden of niet meer kennen zouden. Ons leven is er op afgestemd. We voelen vandaag hoe de kilte is teruggekeerd na een lange afwezigheid. We zijn er al op ingesteld dat de morgens vuurrood zullen zijn zoals de avonden en dat we van uit die beelden de dag zullen in of uitgaan in een andere stemming, een winter-stemming die deze van de zomer overneemt.
Licht dat deemstert, licht dat zwellen gaat, we zijn er aan vastgesnoerd, het zit ons in het bloed, we voelen het zodra we het zien, en het overvalt ons, het maakt ons anders. We leven er mee, ondergaan het en overheersen het. Het is onze adem, het is ons voedsel en meer nog ons geestelijk voedsel dan welk ander ook.
Wij die schrijven, wij die schilderen, componeren of beeldhouwen, wij die de velden ingaan, de bossen en de tuinen, de boomgaarden, worden er door getekend, er door gewaarmerkt. De wisseling zomer herfst is ons duurbaar, omdat het ons maakt wie we zijn, afgestemd op het leven, maar wetende dat hierop het sterven volgen zal en, het nieuwe leven. De natuur ons voorbeeld zijnde.
[1] Sterrengids 2016: Stip-media, Alkmaar. www.stipmedia.nl
22-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2016 |
Ons betrachten |
Ik spaar mijn gedicht nog wel enkele dagen nu de herfst voor de deur staat als een man op leeftijd die zich gehaast heeft om er te zijn en om te vertellen hoe zijn zomer was, maar vooral hoe hij rondgedwaald heeft over het land, hopende nu tot rust te komen nu de bladeren vallen gaan en het licht van dageraad en avond, vuur zal zijn met na-gedachten van hoe de dingen waren waar hij aan voorbij is gegaan.
Ik wist gisteren waarover ik vandaag schrijven wou: Vertelde me een vriend dat wat hij maakte, nieuwe dingen waren van oude vormen en andere, waarvan hij gedacht had dat ze er al stonden in zijn onderbewustzijn, en die hij heeft nagebootst in het hardste hout om nooit meer te vergaan, zijn naam er onder. Vertelde mij een andere vriend – zijn tuin een levende gedachte - hoe moeilijk op het doek hij zijn kleuren verenigen kon met deze in zijn herinneren, omdat hij die ene, o zo zeldzame kleur vinden wou die nog nooit door iemand werd gebruikt, en er zelfs niemand ooit heeft aan gedacht deze te gaan zoeken.
En ik, mijn arme ik, dat vandaag schrijven wil wat nog nooit geschreven werd, zelfs niet door Ovidius, zelfs niet door een romantieker of een historicus, zelfs niet door Dante of Cervantes. Alsof er zo iets zou bestaan dat nog niet te lezen staat in alle bibliotheken van de wereld.
Maar allen willen we bereiken wat nog niet bereikt werd, allen willen we ons overstijgen met nieuwe vormen, nieuwe kleuren, nieuwe woorden om te zijn wat we altijd wilden zijn maar we nimmer worden zullen.
Het bevreemdende van ons mens-zijn is de eeuwige drang in ons, op te stijgen in wat ontoegankelijk is: de wereld van de geest, waar we telkens wonen willen, eens we ons één ogenblik maar hebben losgemaakt van de wereld, waarin we het grote deel van onze tijd doorbrengen.
En we kunnen het niet laten, het blijft een zoeken naar iets dat er zijn moet, dat ons is ingegeven, dat geankerd zit in onze genen, in ons bloed en hartslag. We ontkomen er niet aan. We zijn ‘het zoeken’, maar ‘het vinden’ zijn we niet, daarvoor komen we te kort. En het is dit tekort komen dat ons maakt wie en wat we zijn: een blijvend betrachten ooit te bereiken, wij verinnigd in de dingen en de dingen verinnigd in ons in een globaliteit van het zijn.
Dit is de reden van ons beeldhouwen en ons schilderen, van ons schrijven. De reden waarom Johannes Brahms – enkelen zullen weten waarom Brahms - zijn vioolconcert geschreven heeft. Dit is de reden waarom Jorge Luis Borges een novelle heeft geschreven met, denkend aan diezelfde Brahms, de titel van Deutsches Requiem. Niets gebeurt er, en niets wordt er gezegd dat niet zijn oorzaak hebben zou. Het is een wereld die drijft boven de alledaagsheid der dingen, en er tevens de hartslag van is, de diepte en de volheid. Neem dit fenomeen weg en je neemt de reden weg van ons bestaan.
21-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2016 |
Bloggers |
Er zijn, als ik de cijfergegevens nasla, 6.800 bloggers die actief zijn in de rubriek ‘dagboek-bedenkingen’. Soms ga ik kijken wat anderen ervan maken en kom ik binnen bij mensen zoals ik voor wie hun blog van een deel uitmaakt van hun dagelijks bestaan. Het gebeurt zelfs dat je geboeid bent door de inhoud van wat je las, dat je contact opneemt en dat er een correspondentie uit volgt, die je dichter tot elkaar brengt.
Een dergelijk geval deed zich voor in mijn beginfase met een dame in Noord-Holland, haar echtgenoot was kapitein op een sleepboot. Hij voer alle zeeën en oceanen af, was zes maanden weg en zes maanden thuis en gedurende zijn afwezigheid hield ze de vrienden en kennissen op de hoogte van waar hij was, hoe hij voer en waar hij aanlegde. Ik volgde haar blog op afstand, ik volgde haar angstgevoelens als hij de Indische Oceaan opvoer, waar Somaliërs een gevaar betekenden voor gijzeling die in die tijd dreigend was. Nu en dan maakte ik er melding van in mijn blog of stuurde ik haar een mail, al was dit maar zeer sporadisch. Tot het bedrijf in moeilijkheden kwam, de kapitein ontslagen werd en op een andere boot bij een andere scheepsfirma terecht is gekomen, het juiste verhaal ken ik niet meer. En weinig erna, verdween haar blog, dat nochtans druk bezocht werd, uit de ether.
Ik stel me, zoals vandaag, nog altijd de vraag wat er kan gebeurd zijn. Naar ik kon oordelen was het een gelukkig gezin, met een dochter aan de universiteit die goede resultaten haalde. En het feit dat de dame niet blogde als haar echtgenoot thuis was, wees duidelijk op de band die ze had met hem.
Zoals ik haar blogs volgde las zij ook die van mij. Het was in de tijd dat ik nog al uitgebreid en regelmatig vertelde over, wat ik mijn droomwoning noemde, het ‘Eedgoed’, in Serskamp-Schellebelle, een landgoed dat reeds voorkwam op een oude landkaart van de XVII de eeuw. Ze had het opgezocht op Google en stuurde me een foto van de inrijpoort. Ze hadden ook Brussel bezocht en dus ook het Manneken. Ik weet niet meer of ik haar toen gesproken heb van de geschiedenis van het Manneken in Geraardsbergen, het heeft ook geen belang meer nu ze verdwenen is met de noorderzon zoals wordt gezegd en geschreven.
Wat niet belet dat ik me vragen blijf stellen over wat er met haar man, een groot schipper, als ik las wat hij deed, waar hij heen voer en, wat er met haar, als schrijfster van haar altijd zeer verzorgde blogs geworden is. Regelmatig nog ga ik kijken of ze niet opdaagt, maar tevergeefs.
Voilà, ik moest dit kwijt deze morgen. Nu het geschreven staat is het geen last meer. Heb ik het antwoord wel niet ik kan me erbij neerleggen en denken dat er heel wat zijn die me lezen, en van wie ik heel weinig, zo niet helemaal niets, afweet.
En, wat er ook moge gebeuren, als ik ooit stilval, en dit zal onvermijdelijk eens komen, zullen velen zich de vraag stellen wat de oorzaak was. Het kan dat dit ook een onopgeloste vraag zal blijven, die regelmatig in hun dagen, tot lang erna, zal opduiken. Zelfs als ze vernemen zouden – ze zullen het al lang vermoed hebben – wat er aan de basis lag, dan nog zal er, een deel van de vraag openblijven bij hen.
Wat ook zijn betekenis zal hebben voor hem die er niet meer zal zijn.
20-09-2016, 07:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2016 |
Fabergé-ei |
Je moogt ook niet teveel vragen in het leven: een lichaam dat, hoewel op leeftijd, toch nog voldoende goed functioneert, een geest die nog helder is en de Muze die je nog regelmatig bezoekt op ogenblikken dat je haar het meest nodig hebt. Drie zaken die voor jou, om te beginnen, essentieel zijn, waaraan andere als een zorgzame en liefhebbende echtgenote, de genegenheid van kinderen, van vrienden en kennissen, die meer dan pluspunten zijn, kunnen worden toegevoegd. Je kunt er nog een aangename woning bij nemen, en met dat alles zit je ver boven het gemiddelde dat een mens op aarde beschoren is. Je kunt er zelfs nog, uitzonderlijk, rijkdom aan toevoegen maar dan stijgt je heel ver boven de middenmoot uit, want een dergelijk arsenaal aan voordelen is aan weinige gegeven, dit laatste toch niet aan mij.
Zo in de omstandigheden die ik ken, ben ik al gelukkig Cervantes naast mij te hebben, zelfs al open ik hem niet zo dikwijls; ben ik gelukkig, zoals gisteren, Dante te hebben boven gehaald en bij het lezen van enkele passages die ik gebruiken wou, eens te meer begrepen heb welke grote poëet Dante - die schreef op het einde van de XIIIde, begin XIVde eeuw - wel was. Kleine dingen op een gewone dag die je verheugen omdat je ze beleeft en ruimte en volheid geven aan je geest en je bestaan. Veel meer heb je niet nodig, al zijn er wel andere voorvallen die je dan ervaart als een onverwacht geluk.
Zo een ontmoeting, een paar dagen terug, aan die wondere vijver van die vriend Johan – ik denk wel dat ik hem vriend noemen mag – met een nog jonge man, vond ik toch, Frank P., een Vlaming van bij ons, die in Olten bij Bazel woont en werkt in een atelier als graveerder.
Het was niet zo maar een ontmoeting. Een paar ogenblikken ervoor had Johan me verteld dat hij voor een man, een vriend van hem, een werktuig had gemaakt, dat niemand anders had kunnen bedenken noch maken. Hij was het aan het uitleggen toen precies op dat ogenblik, een wagen stopte met een Zwitserse nummerplaat, AG (van Argau). Het was de man, voor wie hij het had gemaakt, die Johan nog eens bedanken wou omdat hij er zo gelukkig mee was. Frank toonde me het werktuig in kwestie, het lag in de koffer van zijn wagen, een ronde metalen bol, op een rubberen ring, waarop hij zijn te graveren stukken kon vastzetten zodat hij ze in alle richtingen draaien en keren kon en ze aldus altijd naar zijn hand kon zetten en niet meer omgekeerd, wat zijn graveerwerk aanzienlijk verlichten zou.
Op zijn smartphone liet hij me tal van stukken zien die hij gegraveerd had, vele waren kolven van jachtgeweren of van revolvers. De gravering was van een grote sierlijkheid, kleine tekeningen van bloemen, vlinders en kevers, verweven in arabesken van verfijning en smaak, tekeningen die teruggrepen naar de mooiste die ik me herinneren kon, sommige met erin elementen verwerkt die we terugvinden op de kapitelen in onze romaanse kerken.
Hij vertelde me ook dat het ganse atelier werkte aan een Fabergé-ei, in bergkristal, een kunstwerk dat normaal één jaar arbeid vergde en nu in vijf maanden moest worden vervaardigd (prijs: een miljoen pond), met een Pavlova die danst op een muziek van Saint-Saëns uit zijn Carnaval des Animaux.
Ik wist onmiddellijk dat het de muziek was van ‘de stervende zwaan’ en trachtte de melodie te zingen. ‘Ja’, zegde Frank, ‘ja dit is het’ en hij zocht die op in zijn smartphone. ‘Ik heb dit al duizend maal beluisterd’, zegde hij, en toonde ook een reeks foto’s van Pavlova. 'Als het ei geopend wordt moet Pavlova dansen op de muziek van Saint-Saëns precies zoals het hoort, wat een huzarenstuk is waarmede we nu bezig zijn.'
Ik vertelde hem over Pavlova, dat ze als danseres zo uitzonderlijk was dat Ezra Pound haar zelfs vermeld had in een van zijn gedichten, wat hem verbaasde. ‘We zijn een grote familie’, zegde ik hem, ‘Johan, Pavlova, Saint-Saëns, Ezra Pound, waarin we ons allen ontmoeten: jij in de realiteit der dingen en ik afdalend in mijn geheugen’.
Maar nog is het verhaal niet volledig, want hij zegde me nog dat hij nu eerst bij zijn vriend ging die dicht, bij Sierre in de Valais woonde. Ik verschoot: ‘Dan ken je de Val d’Anniviers’, dan ken je Grimentz en Zinal?’. ‘Ja, zeker, Grimentz is het mooiste dorpje dat ik ken, dan toch het oud gedeelte, ken je dit ook?’
‘Frank, geef me de hand – ik waagde het niet hem te omhelzen - Grimentz is mijn lievelingsdorp in de Valais.’
Het was een ontmoeting die ik niet licht vergeten zal. In het weggaan, hij moest zijn moeder gaan afhalen bij een vriendin van haar, haalde hij een Zwitsers dagblad uit de wagen, ‘20 Minuten CH’ van 1 september, en gaf het aan mij, waarom moet ik nog uitzoeken. Maar mijn verhaal is al kleurrijk genoeg, dan toch voor mij, kleurrijk en uiterst uitzonderlijk.
19-09-2016, 07:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2016 |
Tachtig worden en tachtig zijn. |
Je treedt vandaag, 18 september van het jaar des Heren 2016, mijn waarde Paul, mijn goede vriend, met de vlaggen hoog in de wind, je tachtigste binnen.
Weet dat tachtig het mooie getal is voor acht decades die binnen zijn. En een decade is een mooie, volle periode om als maatstaf te nemen, het is gemakkelijker om tellen en, in één decade kan er iets gebeuren dan meldenswaardig is, terwijl één jaar te vlug voorbij schuift. Neem bijvoorbeeld 2016, het is pas begonnen en binnen een paar dagen begint de herfst. En wat meer is, jij als ingenieur weet beter dan wie ook dat acht, twee is tot de derde macht, dat het als een heilig getal stond gekend in de middeleeuwen en zelfs ervoor, want hoeveel kerktorens zijn niet achtzijdig. Er is dus niets verkeerd aan acht decades, niets beangstigend, integendeel, het cijfer acht draagt alles in zich en je staat er middenin.
Dan ook als je tachtig neemt, ben je misschien even geroerd door de schoonheid ervan: de acht gevolgd door de belofte die de nul inhoudt om verder door te lopen naar de een, de twee en zo verder en verder. Je bent dus aardig op weg, meer dan aardig zelfs, want pas als je tachtig bent kun je negentig worden en behoudt je de kans er tot honderd nog te zijn. Je feliciteert jezelf zo ver al geraakt te zijn, geslaagd te zijn waar heel wat vrienden, goede vrienden zelfs, al hebben afgehaakt en het is ook vandaag naar hen dat je gedachten gaan.
Op de keper is 18 september maar een gewone dag die eens per jaar doorkomt. We jagen er niet op, verre van, maar we houden hem een jaar lang in het oog. We zien hem van ver naderen, zoals Ulysses en zijn gezellen - zo leert ons Dante in zijn Inferno, canto XXVII – van ver de bakens zagen door Hercules geplaatst en die hij onvervaard is voorbijgevaren de verboden Oceaan binnen.
Jij hoeft geen toorn te vrezen, je zet zelfs een zeil bij, een groot wapperend zeil en neemt plaats op de voorplecht, om er duidelijk en stoer in de wind te staan, voluit ademend en uit alle borst roepend – je bent geen zanger - begeleid met des fifres et tambours.
Zo, mijn vriend van tachtig, de fanfare staat opgesteld, met trompetten, klaroenen en cymbalen. Houd stevig het roer met beide handen en vaart zoals Ulysses, de wijde oceaan van de tachtigers op. Niets zal je weerhouden, taai als je bent; gericht en vol moed, vaar een nieuwe decade binnen. Je voltooide er al acht, je zult er nog wel een negende aan kunnen. De kaap is genomen, de weg ligt open, de negen hangt als een dubbele regenboog, hoog voor je uit. Het ga je goed, het ga je heel goed; moge Jo, je vrouwe en je kinderen en kleinkinderen, je vandaag begroeten met toeters en bellen én, een glaasje tonic met wat klassieke gin erin. Wij van uit onze uithoek van Vlaanderen groeten je met warmte in ons hart, en wensen je goede vaart toe, stevig staande aan het roer, zoals je het altijd gehouden hebt, eerlijk en onversaagd.
18-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2016 |
Ook als het niet goed gaat |
Het gaat niet van morgen. De woorden treuzelen, blijven achter. Mijn horizont is een effen lijn en ik wacht gelaten, tot er iets verschijnen zal.
Dit, is het beeld van de dagen wanneer alles gesloten blijft. Hoe het komt weet ik niet – wellicht zit mijn bioritme op zijn laagste peil – maar van bij het opstaan was er een blokkering van al wat met de geest en, met de vervoering die de morgen kan zijn, te maken had.
Zo bestaan we dan: vandaag een groot vuur en morgen een smeulen nog, zonder zuurstof, dat stilaan aan het doven is. Je kunt er niet tegen vechten, je kunt enkel ondergaan, je kunt enkel opzij gaan staan en zien wat er gebeurt en, of er iets gebeurt.
Ik denk, zoals bij elk van ons, dat er momenten zijn dat de Muze zich niet toont; dat ze niets van zich laat horen, alsof ook zij verdord was opgestaan, inspiratieloos; de zon niet had gezien als een cirkel zilver tussen de bomen, wel helder, maar grijs, terwijl ze een bol vuur had verwacht. Zo de Muze, zo de man-schrijver in mij. Ik zal haar en hem er moeten op wijzen dat ze hun belofte moeten nakomen en heel wat meer dan zich tonen moeten.
Schrijf dan maar iets in afwachting. Je hebt wel een gedicht dat klaar ligt om te verschijnen, maar dat maakt je rekening niet, die oplossing is te goedkoop en te gemakkelijk. Er wordt elke dag iets nieuws verwacht iets ontstaan uit de dag zelf, al was het maar een verhaal dat geen verhaal is maar iets met kleur – al was het maar de kleur van de zaadbollen van de egelantier – iets met inhoud, met verwijzing, al was het maar naar de Don Quijote die nog altijd naast jou op tafel ligt, vastgeroest.
Echter onvoldoende is de vaststelling dat de dag niet begonnen is zoals de dagen ervoor, om aldus uit te lopen tot de laatste zin van een blog die nog niet begonnen is, und nicht viel mehr dann eine Spielerei war.
Als je in dergelijke omstandigheden bezig bent, mag je zeker niet stoppen met denken, moet je doorgaan om op te lossen wat moeilijk op te lossen is, een inspanning vergt die je op vreemde terreinen brengt waar je niet thuis hoort en waar je je niet aangenaam voelen kunt. Het eigenaardige is dat je aldus regel na regel vullen gaat, zoals een tekening die begint met een lijn op je blad getrokken, waaraan je alle dingen hangen kunt, dingen die er al zijn en andere die hieruit ontstaan zullen.
Oorzaak en gevolg er op aansluitend tot de cirkel zich dicht en je terug gekomen bent op de plaats waar je vertrok, niets slimmer of niets wijzer, maar een ondervinding rijker, namelijk dat je vooral niet panikeren moogt, dat je de dingen ook niet forceren kunt, dat je alles op jou moet laten afkomen en verbeiden wat komen zal: een laatste zin waaruit je dan weer zult kunnen opstaan, vernieuwd, maar daarom niet jonger van ingesteldheid, eerder teleurgesteld omdat het maar zo en zo was wat je geschreven hebt, wat ongewoon is voor jou en neer komt op een begin van ontevredenheid, te zijn geweest wat je eigenlijk maar bent?
Maar naar morgen zie je nu al vooruit. Je weet in welke richting je schrijven gaat, al ken je nog niet de woorden die je gebruiken zal.
17-09-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |