Je moogt ook niet teveel vragen in het leven: een lichaam dat, hoewel op leeftijd, toch nog voldoende goed functioneert, een geest die nog helder is en de Muze die je nog regelmatig bezoekt op ogenblikken dat je haar het meest nodig hebt. Drie zaken die voor jou, om te beginnen, essentieel zijn, waaraan andere als een zorgzame en liefhebbende echtgenote, de genegenheid van kinderen, van vrienden en kennissen, die meer dan pluspunten zijn, kunnen worden toegevoegd. Je kunt er nog een aangename woning bij nemen, en met dat alles zit je ver boven het gemiddelde dat een mens op aarde beschoren is. Je kunt er zelfs nog, uitzonderlijk, rijkdom aan toevoegen maar dan stijgt je heel ver boven de middenmoot uit, want een dergelijk arsenaal aan voordelen is aan weinige gegeven, dit laatste toch niet aan mij.
Zo in de omstandigheden die ik ken, ben ik al gelukkig Cervantes naast mij te hebben, zelfs al open ik hem niet zo dikwijls; ben ik gelukkig, zoals gisteren, Dante te hebben boven gehaald en bij het lezen van enkele passages die ik gebruiken wou, eens te meer begrepen heb welke grote poëet Dante - die schreef op het einde van de XIIIde, begin XIVde eeuw - wel was. Kleine dingen op een gewone dag die je verheugen omdat je ze beleeft en ruimte en volheid geven aan je geest en je bestaan. Veel meer heb je niet nodig, al zijn er wel andere voorvallen die je dan ervaart als een onverwacht geluk.
Zo een ontmoeting, een paar dagen terug, aan die wondere vijver van die vriend Johan – ik denk wel dat ik hem vriend noemen mag – met een nog jonge man, vond ik toch, Frank P., een Vlaming van bij ons, die in Olten bij Bazel woont en werkt in een atelier als graveerder.
Het was niet zo maar een ontmoeting. Een paar ogenblikken ervoor had Johan me verteld dat hij voor een man, een vriend van hem, een werktuig had gemaakt, dat niemand anders had kunnen bedenken noch maken. Hij was het aan het uitleggen toen precies op dat ogenblik, een wagen stopte met een Zwitserse nummerplaat, AG (van Argau). Het was de man, voor wie hij het had gemaakt, die Johan nog eens bedanken wou omdat hij er zo gelukkig mee was. Frank toonde me het werktuig in kwestie, het lag in de koffer van zijn wagen, een ronde metalen bol, op een rubberen ring, waarop hij zijn te graveren stukken kon vastzetten zodat hij ze in alle richtingen draaien en keren kon en ze aldus altijd naar zijn hand kon zetten en niet meer omgekeerd, wat zijn graveerwerk aanzienlijk verlichten zou.
Op zijn smartphone liet hij me tal van stukken zien die hij gegraveerd had, vele waren kolven van jachtgeweren of van revolvers. De gravering was van een grote sierlijkheid, kleine tekeningen van bloemen, vlinders en kevers, verweven in arabesken van verfijning en smaak, tekeningen die teruggrepen naar de mooiste die ik me herinneren kon, sommige met erin elementen verwerkt die we terugvinden op de kapitelen in onze romaanse kerken.
Hij vertelde me ook dat het ganse atelier werkte aan een Fabergé-ei, in bergkristal, een kunstwerk dat normaal één jaar arbeid vergde en nu in vijf maanden moest worden vervaardigd (prijs: een miljoen pond), met een Pavlova die danst op een muziek van Saint-Saëns uit zijn Carnaval des Animaux.
Ik wist onmiddellijk dat het de muziek was van ‘de stervende zwaan’ en trachtte de melodie te zingen. ‘Ja’, zegde Frank, ‘ja dit is het’ en hij zocht die op in zijn smartphone. ‘Ik heb dit al duizend maal beluisterd’, zegde hij, en toonde ook een reeks foto’s van Pavlova. 'Als het ei geopend wordt moet Pavlova dansen op de muziek van Saint-Saëns precies zoals het hoort, wat een huzarenstuk is waarmede we nu bezig zijn.'
Ik vertelde hem over Pavlova, dat ze als danseres zo uitzonderlijk was dat Ezra Pound haar zelfs vermeld had in een van zijn gedichten, wat hem verbaasde. ‘We zijn een grote familie’, zegde ik hem, ‘Johan, Pavlova, Saint-Saëns, Ezra Pound, waarin we ons allen ontmoeten: jij in de realiteit der dingen en ik afdalend in mijn geheugen’.
Maar nog is het verhaal niet volledig, want hij zegde me nog dat hij nu eerst bij zijn vriend ging die dicht, bij Sierre in de Valais woonde. Ik verschoot: ‘Dan ken je de Val d’Anniviers’, dan ken je Grimentz en Zinal?’. ‘Ja, zeker, Grimentz is het mooiste dorpje dat ik ken, dan toch het oud gedeelte, ken je dit ook?’
‘Frank, geef me de hand – ik waagde het niet hem te omhelzen - Grimentz is mijn lievelingsdorp in de Valais.’
Het was een ontmoeting die ik niet licht vergeten zal. In het weggaan, hij moest zijn moeder gaan afhalen bij een vriendin van haar, haalde hij een Zwitsers dagblad uit de wagen, ‘20 Minuten CH’ van 1 september, en gaf het aan mij, waarom moet ik nog uitzoeken. Maar mijn verhaal is al kleurrijk genoeg, dan toch voor mij, kleurrijk en uiterst uitzonderlijk.
|