In zijn ‘Passions impunies’ ontleedt George Steiner[1] een schilderij van de Chardin (1699-1771); somt hij alle bijzonderheden op van het doek, om vooral de nadruk te leggen op de aanwezigheid van de ganzenpen in de inktpot, waarover hij zeer zinnige dingen schrijft:
La plume d’oie définie la lecture comme une action. Bien lire, c’est répondre au texte, être comptable envers le texte… Bien lire, c’est s’engager dans une relation de réciprocité comptable avec le livre lu, c’est s’embarquer dans un échange total.
Want besluit hij, de pen doet dienst om ‘des marginalia’ aan te brengen, het antwoord van de lezer naar de tekst toe of de dialoog die hij voert met het boek.
Ik heb echter Steiner niet nodig gehad om te weten hoe ik lezen moet. Ik had, zoals Chardin het ons duidelijk aantoont, altijd de pen bij de hand – in mijn geval was het het potlood – en onderlijnde ik voorzichtig en zo net mogelijk de passages die ik belangrijk vond, als bevestiging van wat ik las. Soms voegde ik er in de marge iets aan toe, een aanvulling voor mij; soms gebeurde dit onderaan of bovenaan de pagina, maar steeds met veel respect voor de tekst en de schrijver ervan.
Soms ook, maar dit was dan als verpozing, liet ik, waar er een halve pagina ruimte was, een tekening na, geen planten of bloemen of vlinders of kevers, maar een soort Spielerei met lijnen en vlakken zonder enige betekenis, enkel om te zeggen dat ik me goed voelde bij wat er te lezen stond; een soort van dankwoord dus voor de auteur en als teken van mij dat ik vreugde had beleefd aan wat ik las. Daarenboven schreef ik vele van de onderlijnde zinnen over in mijn dagboek, in de hoop deze aldus beter nog te bewaren.
Het lezen van een boek was aldus én een studiegebeuren, én een conversatie met de schrijver. Ik ging zelfs zo ver dat ik niet aarzelde als alles meezat, de schrijver mijn broeder in de geest te noemen. En dergelijke boeken van schrijvers-broeders stonden gegroepeerd op een bepaalde plaats in het rek.
Dit is ook voornamelijk de reden geweest waarom ik geen bibliotheekganger ben geweest, ik wou het boek van mij, omdat ik de tijd zou gehad hebben het om te woelen wat de inhoud betrof, en het te behandelen zoals ik wou dat mijn boeken, als die er ooit zouden komen, behandeld zouden worden.
Ik kleedde me wel niet, op mijn paasbest zoals de man van Chardin met hoofddeksel en mantel, maar mijn respect voor het boek dat ik in de hand hield en dat me vergezelde waar ik ook ging in de woning en, er buiten als het paste, was heel groot.
Een boek lezen is altijd een soort rendez-vous geweest met een onbekende en eens eraan begonnen werden de gesprekken warmer en vertrouwlijker en, voelde ik me meer en meer aangetrokken door hem. Ik ga niet beginnen met namen te noemen, maar velen hebben duidelijk hun stempel gedrukt op wat ik elke dag aan het schijven ben. Het zijn geen overnames van hun teksten – als het zou gebeuren zeg ik het – maar verwerkingen en aanvullingen ervan. Boeken zijn aldus een belangrijk hoofdstuk in mijn leven geweest: lezen, onderlijnen, overschrijven en verwerken. Niemand anders dan de boeken zelf hebben me hier toe aangezet, het is gekomen zoals het kwam en het is geworden wat het is.
Dit is dan meer van het voorbije dan van het huidige, want het lezen nu is een rem op mijn schrijven, en het is vandaag en morgen het moment van het schrijven dat de bovenhand heeft. Al wat ik las in het verleden komt nu in mijn blogs naar boven, bewust of onbewust; draagt ertoe bij dat ik nu werk met inzicht en dat ik aan mijn tekst een bepaalde inhoud mee geven kan. Ook omdat wat ik las in vele gevallen een springplank is naar wat ik nu verwoord.
Ik zegde het vroeger al, en de Ecclesiasticus wist het maar al te goed, er is niets nieuws onder de zon. Alles is al geschreven. Al wat te weten is is geweten, wat nu nog kan is het te zeggen op een andere wijze met andere woorden.
Veel meer dan dit laatste is me niet gelaten.
[1] George Steiner: ‘Passions impunies’ Folio Essais Gallimard, 1996, traduit de l’Anglais.
|