 |
|
 |
|
|
 |
27-06-2016 |
Max Wildiers |
Er was dan toch, na het knipsel uit Le Monde een andere reden waarom ik Wildiers uit zijn rek heb genomen, een werk dat ik kocht en las in 1996, een tijdje geleden dus. Toen had ik heel wat onderlijnd in het boek, heel wat aantekeningen gemaakt en er wellicht in mijn dagboek van toen over geschreven. Vandaag haal ik er een zin uit die ik nodig heb om te bewijzen dat wat ik onlangs geschreven heb in een van mijn blogs: dat de evolutie van de mens van Neanderthaler tot Homo Sapiens niet aan de mens zelf te wijten was maar aan het evolutionair karakter van het Universum, ook door Max Wildiers verdedigd werd.
De vraag die ik me thans stel: heb ik – heeft mijn geest - twintig jaar nodig gehad om op mijn manier te verwerken en samen te bundelen wat ik toen bij Wildiers gelezen heb en in die dagen met moeite begrepen heb?
Het kan dat hij aan de basis ervan lag, zoals misschien bij hem de visie van Teilhard de Chardin aan de basis zal gelegen hebben; het kan ook, en zo heb ik het aangevoeld, dat de hoger in een blog beschreven idee in een flits is opgedoken – ik denk aan de atoomgeleerde Strum[1] als ik dit schrijf - bij mij als het eindproduct van een reeks vaststellingen die ik in de loop der jaren had neergeschreven en dat Wildiers er voor niets tussen zat; het kan, wat niet belet dat ik vandaag verwonderd was bij Wildiers te lezen wat ik zo vrij ben, omdat het zo wonderlijk mooi geschreven staat in ‘De vijf vreugden van de geest’[2] hier over te nemen:
‘Er loopt een verborgen draad vanaf de eerste waterstofatoom naar de muziek van Bach en Mozart, naar de wetenschap van Einstein en Heisenberg, naar de zelfverloochening van Ghandi en Moeder Theresa. En dat alles wordt beheerst door dezelfde wetmatigheid, wordt geleid door een innerlijke logica, een verborgen rationaliteit, een eeuwige Logos, verwijzend naar een onbekende toekomst.’ (Pag. 50).
Het is, zegt hij nog, naar het woord van Bergson, een scheppende evolutie, une évolution créatrice, ‘want in de mens ontwaakt nu de hele kosmos die zich eindelijk bewust wordt van zijn eigen bestaan, van zijn sombere diepten en zijn lichtende schoonheid.
Hoe prachtig, Wildiers dit zegt: ‘de hele kosmos die zich bewust wordt van zijn eigen bestaan’. Ik zou er graag aan toevoegen de hele kosmos die via de geest van de mens zich bewust wordt van zijn bestaan of de mens op weg naar iets nieuws, iets mystieks, iets wat we nu – daar waar we nog maar staan als homo sapiens - nog niet vatten kunnen.
[1] Vassili Grossman: ‘Vie et Destin’ Julliard, 1983 ‘l’Age de l’Homme’ [2] Max Wildiers: ‘De vijf vreugden van de geest’, 1995, Uitgeverij Pelckmans.
27-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-06-2016 |
N'être bon qu'à écrire |
Als je de gordijnen openschuift deze morgen is de hemel voor enkele ogenblikken van een tergende schoonheid, je neemt het beeld ervan mee aan de ontbijttafel, het blijft er hangen over de woorden die je spreekt en je weet dat je er je blog gaat mee beginnen, wat al een grote hulp is om verder te gaan in het bos van woorden dat je soms bent. Want wat van gisteren was is van gisteren, de Brexit is een feit niet om zich erover te verheugen evenmin om erover te treuren: de zon, de wolken, de luchten hebben er geen boodschap aan, waarom ik dan wel?
Dit is dan eens te meer mijn verslag dat loopt over een korte tijd, om eerst te ontstaan in zijn ruwe vorm, opgetekend woord na woord in overleg met jezelf, om daarna te worden uitgewerkt, hernomen en herschreven, gezuiverd en er aan toegevoegd of weggelaten. Niets is af, want zelfs af is nog niet wat je bereiken wilde. Je weet het maar al te goed als je bv. herleest wat je gisteren hebt laten gaan. Het had perfect moeten zijn want je had er uren aan gewerkt tot laat in de avond, met een fractie van je gedachten al bij wat je meende vandaag te behandelen. En je voelde je moe, onzeker wat de komende dagen je brengen zouden. Het gevoel dat je kent als je blog geschreven staat en je wat ruimte houdt alvorens aan de volgende te beginnen.
Hoe dikwijls al heb je er aan gedacht niet verder te schrijven en al dat is van jou opgesloten te houden. Gedacht dat het geen zin had vijf, zeshonderd pagina’s per jaar te schrijven om die daarna ongebundeld in je schuif te laten vergaan. En toch ga je verder, de enige reden die je kunt inroepen is, que tu n’es bon qu’à écrire.
Zo je blijft vastleggen in je dagboek of op je ‘blogtribune’, het gesprek dat je dag aan dag houdt met jezelf. Dit is dan wat resteert als impressie van het leven dat je leidde de laatste veertig jaar, het schrijven liet je niet los. Je dacht na over wat er gebeurde in de wereld, je keek televisie en je las boeken en dagbladen en je legde de gegevens naast elkaar. Je vond openingen die, zo meende je toch dichter de waarheid benaderden, al wist je niet wat die waarheid wel was of zijn kon, zelfs wist je niet of er wel een waarheid bestond.
Je las in de Bijbel over gebeurtenissen die van de hand Gods waren maar je twijfelde omdat deze niet strookten met het beeld dat je had van God. En door de dwingende kracht die, zoals de kracht in het zaad, aanwezig is in je vingers, bleef je schrijven al wist je wel dat je nergens uitkomen zou. En de omstandigheden zijnde wat ze zijn en hoe ze zijn en waar ze naar toe leiden, leest je in een knipsel uit Le Monde[1], dat je vindt in een boek van Max Wildiers, de wijze woorden van een eenennegentigjarige in 2011:
Waarom, vraagt Roger Grenier – een schrijver die ik niet ken - zich af, waarom vullen de Fransen het jaar door bladzijden papier zonder de minste zekerheid ooit gepubliceerd te worden? En zegt hij wat hem betreft: ‘écrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.’
En ik niet alleen zegt Grenier, ook Samuel Beckett, ook hij schreef parce qu’il n’était bon qu’à ça!’.
Ik weet dus aan welke ziekte ik lijd.
[1] Le Monde van 14.01.2011: Robert Solé, ‘La vraie vie privée, c’est l’écriture’.
26-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-06-2016 |
Brexit |
De Europese ambtenaren en politiekers - de meest wijze onder de wijzen en om deze reden de best betaalden - hebben bekomen dat de Britten, waar ze zo op gesteld waren, beslist hebben zich terug te trekken uit de EU, wat niet iets is om fier over te zijn.
Ik denk zelfs dat de uitslag van het referendum wijst in de richting van een algemene vorm van ontgoocheling en misnoegdheid over de gang van zaken in Europa en dat er onder de EU-landen, heel wat zijn die, te recht of onterecht, de mening zijn toegedaan, dat ze er vroeger - zonder de EU en de Euro - beter aan toe waren. Indien er een volksraadpleging zou gehouden worden in heel wat van die landen, is het goed mogelijk dat de verhouding tussen ‘leavers’ en ‘remainers’, op weinig na, een kopie zou zijn van wat zich in Groot-Brittannië heeft afgespeeld, en dan zeker wat betreft die landen waar de Euro de nationale munt is.
So, who is to blame?
De EU-afgevaardigden zullen zich wel niet schuldig voelen, ze zullen de Britten de verwijten toesturen die ze tot zichzelf zouden moeten richten, maar die grootmoedigheid zullen ze wel niet kennen. Ze zullen wel niet herhalen dat ze, destijds, alvorens de EU te stichten, er hadden moeten voor zorgen dat de landen die wilden toetreden, landen waren zonder al te veel overheidsschulden die op het hart werden gedrukt dat hun overheidsbudget in evenwicht moest zijn, en in evenwicht bleef. Dit was een allereerste en meest dringende vereiste. Pas nadat aan deze minimum vereiste voldaan was kon er gedacht worden, zelfs eerst aan een EU, en later, aan het in het leven roepen van een gemeenschappelijke munt.
Dit gebeurde niet. Landen die er helemaal niet bij hoorden, werden er bij genomen; de budgettaire verplichtingen werden daarenboven niet met de nodige strengheid gevolgd, zodat landen als Griekenland, in grote financiële moeilijkheden kwamen die dienden afgeschoven te worden op de rug van de andere landen.
Zo wie was er schuldig aan de catastrofale gevolgen die hieruit voortvloeiden? Niemand minder dan de ‘wijze’ Euro-ambtenaren en -politiekers die hun werk niet naar behoren hadden verricht. Komt daarbij dat ze een te lange tijd de ogen gesloten hebben gehouden en dan nog, dat er steeds maar nieuwe landen werden binnengehaald zodat het bestuur van Europa een logge boel werd en nu meer dan ooit uit deze logheid weinig aan degelijk bestuur te halen valt. Het kon niet anders dan dat hier grotere moeilijkheden zouden uit voortkomen.
Het bewijs van deze mislukte politiek zie ik in de waarde van de Euro. Hoewel in de aanvang sterk gewaardeerd, brokkelde deze geleidelijk af tot bijna de waarde van de Zwitserse Frank - vóór de Euro was die 10 à 11 BEF waard – een evolutie die meer te wijten is aan het nefaste van de globale economische en financiële politiek, gevoerd op alle vlakken door Europa, dan aan de bloei van de Zwitserse economie.
Groot-Brittannië was het avontuur van de Euro gelukkig niet gevolgd, zodat het niet de Euro zelf was, maar de door Europa gevoerde politiek die uiteindelijk voor hen, de doorslag heeft gegeven uit Europa te stappen. Reeds tot hun groot spijt vrees ik.
Is de Brexit een les? Het zou moeten, maar mijn twijfels liggen hoger dan mijn hoop reikt. Ik geloof niet dat we staatsmannen hebben met een klare kijk op wat op ons afkomt; ze schijnen niet te weten welk gevaar de westerse beschaving loopt, hoe zouden ze gaan weten, hoe Europa, hoe de Euro uit het slop te halen. Een feit is zeker, niet met minder Europa.
Alles samengenomen voel ik me er niet goed bij. Europa, zoals het nu geworden is ligt me niet meer. Het is een Europa, denk ik, in de eerste plaats van de te extreem wel betaalde verkozenen, en hun even ruim bediende aanhang van ambtenaren. Het is niet, heb ik de indruk, Europa dat ze in hun hart dragen, het is hun plaats, hun job, op het hoogste vlak in het raderwerk dat EU heet, dat ze verdedigen.
Europa, vandaag wordt utopisch, er roert te veel onderhuids.
Dit zijn maar wat bedenkingen van een man op hoge leeftijd, die altijd gezegd heeft dat overheidsbudgetten, lopende over een periode van twee à drie jaar, altijd in evenwicht moeten zijn, het overheidsbudget is de spiegel van het goed beheer van een land.
25-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-06-2016 |
Regen aan de Vijver |
Trage winden in de bomen, de luchten grijs gesloten, het licht dat je adem is, Hoe goed je je voelen kunt nu het onweer nadert en je nog wachten wilt aan de vijver om er te zijn als de regen valt.
Er te blijven en te luisteren naar wat van het water is als het regent, en te lezen wat er geschreven wordt om het over te nemen nadien en te vertellen wat er staat. Je dacht er nimmer aan en nu je er bent, er als een zucht is als van een lange vlucht van duiven rakelings over jou,
De vijver je toevlucht is van vele dagen, je hem niet laten kunt nu de regen weegt op ’t water, in fijne kringen licht niet meer dan de kleur van oud tin. Je hebt er genoeg aan, je staat er naar te kijken en je weet, o, Ouspenski:
Je weet dat jij het bent die kijkt, die de regen vallen hoort; jij, de totaliteit van jou, van in je verre jeugd tot het nu van het nu, dit al dat is van jou, dat hier staat in de regen, de regen die valt op het land, op de weiden en de bossen, de huizen en de straten, en hier op deze plaats waar je staat, vast en stevig als een zoutpilaar, zelfbewust.
Je ziet je staan, de vijver deel van jou, de bomen rondom deel van jou en jij deel van hen. Je kunt er in wegzinken, je kunt je versplinteren in velden atomen, binnen dringen in het water, in de grassen, in de struiken en de bloemen, binnendringen in de bomen en tezelfdertijd staan waar je staat en te zijn wie je bent, oneindig, geest die alles veroveren kan, die alles opneemt in zich tot het stijgen van de sappen naar de hoogste toppen, tot het zoeken van de wortels naar het diepste voedsel,
Je staat er niet om er te staan, je staat er om er te zijn, verinnigd met al wat is, met al dat was en al dat komen zal.
Je hebt geen naam, je bent niet geboren, ‘er was nimmer een tijd dat je er niet was en er zal nimmer een tijd zijn dat jij er niet zal zijn[1]’. Zo ben je er, en zo zal je er blijven aan de vijver. Wat is er van het gevoel te zijn en niet te zijn. Je lichaam te vergeten en je te verspreiden over al wat is, deel te zijn van al wat is en jij er in opgelost.
Er te staan en te denken dat je er niet meer bent, dat de plaats waar je staat leeg is van jou, zoals er vele plaatsen zijn waar je was die nu leeg zijn van jou.
Hij stond er lang in de regen, zijn witte haren kleefden tegen zijn voorhoofd, de regen droop in zijn hals, in zijn hemdsmouwen. Toen hij voelde hoe de regen door zijn kleren droop is hij weggegaan. Op de plaats waar hij zo lang had gestaan is de afdruk gebleven van zijn geest, het lichaam was tot stof vergaan.
24-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-06-2016 |
Een wolk van elementaire deeltjes |
Zo stel ik me vragen bij wat ik vandaag schrijven moet, want het is een moeten. Het bevreemdende is dat ik me – een flits maar - op datzelfde ogenblik bevind komende van Brig, klaar om de weg links van mij naar de Val d’Anniviers, op te rijden. Alsof er iemand was die opdat ogenblik, die baan opreed en aan mij dacht. Dit is de enige verklaring die ik er voor heb, en ze zou kunnen de juiste zijn. Ik geloof in telepathie. Ik heb al meermaals ondervonden dat iemand me belde op het ogenblik dat ik hem/haar bellen wilde. Ik noem dit geen toeval ik noem dit verbonden zijn in gedachten, wat er dan op wijzen zou dat gedachten uitzwermen, niet gehouden zijn aan afstand, noch aan plaats noch aan tijd, dat het een wolk is van elementaire deeltjes die zich verplaatst met de snelheid van het licht. Het is geen gegeven, het is een mogelijkheid en wat mogelijk is hoeft voorlopig geen bewijs.
Het overkomt me zelden dat ik aan die plaats, die nu duidelijker naar voor komt, denken ga. Ik ken die baan nochtans heel goed maar dan komende van Sierre en ik rechts de weg oprijd die maar stijgen blijft om van 400m op te klimmen tot 800 à 900 m. via vele haarspeldbochten en stijgende stroken weg naar Niouc toe. Hoe dikwijls deed ik die baan niet naar boven als naar beneden. Naar boven was naar Zinal of Grimentz toe, naar beneden was naar de wereld toe. Het was telkens een totaal verschil van gevoel, een begin of een einde.
Weinige onder mijn lezers – maar het hoeft ook niet - kennen die weg, niemand volgt me natuurlijk en ik weet niet waarom ik er blijf over schrijven, maar er zijn plaatsen in het leven die meer zijn dan andere. Waarom ze meer zijn is duidelijk, je leefde er op een meer intense wijze. Zo is er ook een plaats aan zee in San Juan, waar ik neerzat met op een stuk rots, de golven aan mijn voeten. Ik las of schreef er of simpelweg keek er naar het aanrollen van de golven die hoog opspatten tot aan mijn voeten.
Grote momenten in het leven van een mens. Momenten die alles overstijgen, niet zo zeer als je er bent, maar vooral als je er niet meer bent, vooral ook als je weet dat je er niet meer komen zult. Maar met die plaats, die vol is van jou, waar de inprent van je lichaam en je geest gebleven is, heb je een blijvende binding.
Gedachten van jou, geschriften van jou die daar ontstonden en waarvan de echo ginds is blijven hangen, hopende dat er je ooit keren zou en zelfs als je er niet meer keren zou er blijven wachten omdat je ooit, in andere tijden, er terug zou kunnen komen.
Vreemde woorden die ik schrijf terwijl ik niet wist wat ik schrijven zou. Maar op de baan komende van Brig, iemand die deze morgen dacht aan mij en ik die daar nog was, die daar voor altijd blijven zal, zijn gedachten aan mij opgevangen. Ik ginds zijnde en hier schrijvende. Het grote wonder van de geest die zich verplaatsen kan uit eigen vrije wil, hij hier is, in deze kamer en tezelfdertijd aanwezig is in alle plaatsen waar hij ooit was en waar hij gebleven is opdat je je herinneren zou hoe verspreid je aanwezigheid wel is: in de kathedraal van Alicante als aan het Keltisch kruis op Iona, als in het zomerbos van je jeugd, als in het varkenshok waar je moeder je ooit in opsloot, al was het maar een ogenblik de deur dicht.
23-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-06-2016 |
 |
22 juni
Blaise Pascal
En als ik gisteren in mijn blog nog maar eens Pascal heb vernoemd, dan was het omwille van een zin van Pascal die mijn goede vriend Paul me stuurde, gezeten onder zijn notelaar, in antwoord op een blog van mij. En het was terecht als hij zegde dat mijn blog hem deed denken aan wat Pascal (1623-1662), bijna vier eeuwen voor mij geschreven had over de betekenis van de mens in de natuur:
Infiniment éloigné de comprendre les extrêmes, la fin des choses et leur principe sont pour lui invinciblement cachés dans un secret impénétrable, également incapable de voir le néant d’où il est tiré, et l’infini où il est englouti.
Ik beaam dit niet ten volle. Ik heb er moeite mee te aanvaarden dat ik herkomstig ben uit het Niets – le néant d’où il est tiré – omdat le Néant het Niets is en er onmogelijk uit het Niets iets te voorschijn komen kan. Het kan dat le Néant voor Pascal, meer ‘de onmogelijkheid het te weten’ was dan dat hij hiermede het absolute Niets bedoelde; in die veronderstelling kan ik hem wel volgen en zeggen dat ik niet weet hoe de Kosmos, waaruit ik ontstaan ben, er gekomen is. Ik kan alleen maar zeggen en met stelligheid geloven dat er Iets was waaruit de kosmos en de mens is ontstaan en van dan af word ik ook niet meer opgeslorpt door het oneindige maar ga ik er in op, verdwijn ik er niet in maar maak ik er deel van uit.
Het zijn maar wat woorden, deze van mij tegenover deze van Pascal, ik kan hem niet meer de vraag stellen: indien hij, al was het maar een glimp had gekend van wat de New Physics betekenen, of hij dan nog altijd gesproken zou hebben van le Néant waaruit hij is tevoorschijn gekomen als mens?
Pascal was een los geslagene, hij was getuige, meer dan vele andere christenen van de grote verwarring die de impact van Galileo en Copernicus had gehad op het oude, geruststellende wereldbeeld. Hij was geschokt door het revolutionair kosmologisch karakter ervan waarbij de figuur van God op een totaal andere wijze diende te worden ingevuld. De van hem hierboven aangehaalde zin is er de tekening van. Max Wildiers[1] schreef hierover:
‘Pascal is de verscheurde mens, verdeeld tussen de nieuwe wetenschap en het traditioneel geloof, die aan beide wil vasthouden maar ze niet harmonisch kan verzoenen’,
We hebben deze harmonie tussen het oude en het nieuwe wereldbeeld - tussen de oude en de nieuwe kosmos - die er logisch zou moeten bestaan nog niet teruggevonden, de oude gewaden zijn definitief afgelegd en kunnen enkel door een nieuwe, krachtige vorm van geloof weer worden opgenomen. Wie hierover een beslissing nemen zal blijft utopisch maar is meer dan ooit noodzakelijk.
[1] Max Wildiers: ‘Kosmologie in de Westerse Cultuur’, DNB uitgeverij Pelckmans, 1988, blz 143
22-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-06-2016 |
Pascal en Poulenc |
Zijn het columns die je schrijft, zijn het gedichten in prozavorm of, zijn het maar van onbenulligheden die je, om te bewijzen dat je er nog bent, dag aan dag uit je mouw schudt. Je denkt eraan voor je begint. Je loopt met de vraag de tuin in, tussen de bloemen en de aardbeien en het regent en de wind is fris, is licht bijtend, is adem voor je longen: zijn het columns die je schrijft?
Je wou het wel, maar wat het ook is, het kost je, het vergt iets van jou, niet alleen een tekort aan slaap en moeë ogen, maar vooral een te intense en te lange concentratie in wat je uren zijn en wat meer is, woorden zijn soms stug en onhandelbaar, on-kneedbaar tot het beeld dat je zou willen, het vraagt tijd.
Je bent aangekomen waar je te streng bent voor je zelf, misschien zou je beter Felix Timmermans’ Pallieter gaan herlezen – waarom, schrijft Knack, Timmermans nog steeds de moeite waard is hem te lezen - dan bezig te zijn zoals het loopt met jou, beter meer aandacht te hebben voor de kleine dingen van en uit het leven, zoals de vorige dagen, waarvoor je beloond werd met twee reacties van lezers, die je een goed gevoel gaven.
Maar dit is niet wat je vertellen wou vandaag. Je dacht aan wat een vriend je mailde een paar dagen terug, gedachten van Blaise Pascal. Iemand die zoals jij, elke dag ‘ses Pensées’ neerzette en er in slaagde deze tot bij ons binnen te schuiven. Wat ik ook zou willen: als ik er niet meer zal zijn, dat mijn gedachten de tijd overbruggen die me scheiden zal van de volwassenheid van mijn achterkleinkinderen – er zijn er drie met een vierde op komst – die dan, misschien zoals Stefan Hertmans het deed met het dagboek van zijn grootvader, een boek zullen schrijven over ‘mijn’ gedachten uit het prille begin van de XXI ste eeuw. Ze zullen stof genoeg hebben om het te doen als ik maar de moed heb, voor hen te bundelen, al was het maar al wat ik tot op vandaag, van het begin van 2010 af, onder de vorm van blogs – die ik voortaan columns noem – geschreven heb. Dus niet zoals de met de hand gepende dagboeken, die niet te lezen zijn, maar getypt en gemakkelijk ontcijferbaar.
Zo verloopt eens te meer mijn geschrijf van de dag. Mijn groot geluk is, mijn eenzaamheid te vullen met de vreugde aldus een band te hebben met jou, lezer en vriend. Je mijn groet te brengen, mijn broedergroet. De inspanning die het vraagt wordt vergoed door de vreugde die ik ken en mijn inspanning blijft omdat ik je niet verliezen wil, omdat ik die band stevig wil, ononderbroken, diep verankerd wil.
En als ik Pascal aanhaal, de woorden die me werden toegestuurd zijn zoals het concerto voor twee piano’s van Francis Poulenc die ik gisterenavond, laat op BBC Four heb gehoord, van beiden een glorierijk en waardevol teken tot ons gekomen uit het verleden: Pascal en Poulenc, twee scheppende geesten die met hun werk, hun leven hebben verlengd, van solstitium tot solstitium tot de vele solstitia die hen nog wachten.
Dit hoop ik toch voor de kinderen van de kinderen van de kinderen van ons. Kunnen we er voor bidden? Neen, bidden alleen zal niet voldoende zijn.
21-06-2016, 07:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-06-2016 |
Klop ik aan vanmorgen |
Klop ik aan vanmorgen met lege handen, ik ze vullen zal in een gesprek met jou die me leest dag aan dag.
Alsof ik je bezoeken zou om je te vertellen hoe het met mij, die dichter komt dan dicht, wel is gesteld. We zouden neer gaan zitten, het liefst onder een boom, het mag een notelaar zijn, het deert me niet, als het maar een boom is die er al lang staat, steeds als een gezel om te luisteren. En ook, opdat zijn aanwezigheid ons inspireren zou om zelf niets meer dan boom te zijn; er te zijn om er te zijn, maar meer niet. Wij beiden en de boom te luisteren naar wat is van de tijd en van het leven.
Hoe de luchten zijn, de wolken en het tere blauw van de laatste dagen, hoe de regen, hoe de wind zich nestelt en de vogels zijn; hoe de kleuren - we kennen deze van de rozen - hoe de geuren zijn van linde en van vlier, van kamperfoelie; hoe alles van het leven spreekt en soms, zoals het horen zou, bij tussenpozen als de stilte het zou vragen, woorden soms erover die niet verder reiken dan ons ogen, niet verder dan de haag omheen de tuin.
Er te zijn als in de grond geworteld, te zien wat is en wat niet is. Meer hoeft er niet, je weet al zo veel van mij, zodat ik je niets meer te vertellen heb, alleen te zijn naast jou, leven naast leven, het momentum grijpend dat voor een tijd althans, van ons zal zijn. Alsof het kunnen zou dat ik zwijgen blijf en het nieuwe niet toevoegen zou aan wat je allemaal al weet.
Dit momentum ingelijst en opgehangen, ergens waar het hoort te zijn om er te blijven, nadat we uit elkaar zijn weg gegaan.
Voel je de dagen over jou zoals ik ze voel, de wereld die ons vreemd geworden is omdat we, waar de dingen ons niet meer raken kunnen wensen te zijn; ogenblikken lang, opgenomen in een krans van vrede met ons zelf. Jij en ik, ineen en bijeen lijk op een band van Möbius: de ogenblikken, bewegend, van het samenzijn.
Geen woorden hoeven hier gesproken, geen handen aangeraakt, hoogstens een glas wijn misschien gedronken in alle soberheid, maar méér niet gewenst, zelfs geen woorden. Alleen te zijn waar we zijn, tegenover elkaar gezeten, gedachten stil en elk voor zich gehouden, te ademen en te weten dat we bestaan, hij die schrijft en hij die leest, naar elkaar gekeerd en opgekeken.
20-06-2016, 08:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-06-2016 |
De Maalstroom |
Beelden dwarrelen over jou, gedachten stijgen er uit op en vermengen zich. Het blijft moeilijk zich te concentreren op een element ervan, want afzonderlijk zijn ze niet te benaderen. Het zijn en blijven gedachten in landschappen vervat die je meenemen kunt als je schrijft. Ze bereiken je van alle kanten en in alle vormen van ontvankelijkheid. Zo is er het beeld van wat van gisteren was en wat van de dagen ervoor. Zijn er de Leieboorden die nog niet gehooid zijn, is er de reiger die opsteeg, zijn er de meerkoeten; zo zijn er de gedachten aan een knaap van twaalf die bedroefd is als een boom wordt geveld, is er Pascal en wat hij ooit schreef, is er de dame die met veel enthousiasme vertelde over wie Jezus was en wat uit zijn leven te leren valt, is er de geschiedenis van de Queen of Sheba die gebleven is. Je zit en blijft de ganse dag door, tot binnen in de nacht, en zelfs in je halve slaap, in een maalstroom van beelden en gedachten, waaruit je je dan bevrijden moet als je je tracht te concentreren op een bepaald item ervan. Maar vele dingen zijn je te wijd op bepaalde dagen, je kunt ze niet dwingen laag bij de grond te blijven, ze komen niet los van elkaar.
Zo begint je dag en de drang in jou is weten dat je verbazen wilt, dat uit die maalstroom één beeld, één gedachte moet opstijgen, een gegeven dat je houden en omkransen wilt met woorden. Zoals het elke dag gebeurde in de vele jaren ervoor, onmachtig eraan te ontsnappen. En je denkt aan die jonge knaap die schrijft over de boom die geveld wordt en je weet dat, als dergelijke beelden je overvallen je liever naast het beeld gaat kijken om niet te zien hoe hij vallen zal. Maar als je bij het schrijven dan verneemt dat een goede vriend geveld wordt door dé ziekte, hij, een blij en stevig man; dat het lot, vrouwe Fortuna, zich heeft afgewend en hem heeft achtergelaten; dat hij is niet de enige vriend is aan wie dit overkwam, aan wie dit overkomen kan: jij de stilte opgezocht, de stilte van het hart dat kloppen blijft en helemaal tot jezelf herleid, je even ophoudt te zijn en te aanvaarden.
Wat zeg je dan tot hem?
Dat wat was, goed is geweest, het ook maar half had kunnen zijn van wat het was, of maar een tiende ervan; dat je weet dat je je klaar houden moet, niet in overgave, maar strijdvaardig en gehard door de vele voorbeelden van hen die zijn voorafgegaan.
Het leven is heel wat als we het met beide handen grijpen kunnen, vasthouden kunnen en er in opgaan, altijd stijgend, zoals de leeuwerik zingend boven het korenveld. Maar het leven heeft een keerzijde, kent een verstilling onderhuids, een afname van de krachten en het gezang verdwijnt, zoals het korenveld verdwijnt en de leeuwerik erboven. Waar staan we dan, hoe stellen we ons op in het verweer, verslagen, of het hoofd rechtop gehouden?
Er is geen keuze, man, je zit ineens op kop van het peloton. Zo, laat komen wat komen moet, je zat op kop en op kop is je plaats, de enige die telt voor jou, de enige die je niet moogt afstaan.
Vooruit, ten strijde nu, dit is wat van jou wordt verwacht. Er is een horizont voor jou die donker is, maar onderaan is er een brede, lichtende band die helder is, ga die band licht tegemoet, onvervaard, met de hoop van de hopenden getooid.
19-06-2016, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-06-2016 |
De ontmoeting |
Op een lunch aan de Leie - de Leie met haar duikende meerkoeten een meanderend lint van zilver onder gesloten luchten – ontmoette ik een lieve dame, Dina, de echtgenote van een goede vriend, die naast mij gezeten aan tafel, me uitvoerig sprak over een boek, ‘La Vie de Jésus’ dat ze gekocht had op een luchthaven in Canada; was het Toronto?
En dan, nadat ze er met veel enthousiasme had over uitgeweid, alle voordrachten ten spijt, vertelde ze, zonder enige overgang, over een ander boek dat ze gelezen had en haar geleerd had dat er vier eeuwen fout waren in de Egyptische chronologie en dat de Egyptische koningin Hatsjepsoet, de koningin van Sheba was die, volgens de Bijbel, koning Solomon bezocht in Jerusalem. Ze herinnerde zich niet meer wie de schrijver was maar het boek had haar enorm geboeid.
Ik zegde haar dat mijn verrassing heel groot was, dat ik die geschiedenis al lang kende, dat ik er ettelijke malen over verteld en geschreven had maar dat zij de eerste persoon was die ik ooit heb ontmoet in mijn al lang leven, die me, zo maar, heel los en spontaan, en met zoveel overtuiging sprak over dit historisch gebeuren. Pas in het naar huis rijden heb ik gedacht dat ze dit enkel kon gelezen hebben in het boek ‘Ages in Chaos’[1] van Immanuel Velikovsky. Bij mijn weten is het enkel hij - en na hem Robert De Telder, zich baserend op Velikovsky - die Hatsjepsoet in verband heeft gebracht met de geschiedenis van de koningin van Sheba, zoals verhaald in de Bijbel.
Voorheen was er wel Flavius Josephus geweest die in zijn ‘Joodse Oudheden (VIII, vi, 5), de koningin van Sheba (Saba) vereenzelfdigde met Hatsjepsoet. Maar, volgens de gevestigde Egyptische chronologie, was dit totaal onmogelijk: Salomon regeerde in de tiende eeuw voor Chr. en Hatsjepsoet in de veertiende.
Velikovsky bewijst echter dat de Shishak van de Bijbel[2], Tutmosis III - de opvolger van Hatsjepsoet - is geweest die Jerusalem heeft veroverd, de tempel van Solomon heeft geplunderd, en zijn buit heeft laten afbeelden op de muren van zijn tempel in Karnak. Deze afbeeldingen komen, wat de vorm betreft, de materie waaruit ze gemaakt werden en het aantal zelfs, volledig overeen met wat er in de Bijbel over geschreven staat in Kronieken en Koningen. Feiten die voor zich zelf spreken en die de fout van vier à vijf eeuwen in de Egyptische chronologie moeten bewijzen.
Dina, de dame naast mij, vol vuur sprekend over de boeken die ze las, is er de aanleiding toe geweest dat ik er - schrijf ik dankbaar? - gebruik heb van gemaakt om dit vreemd verhaal nog maar eens uit de doeken te doen en het aan jou lezer, voor te leggen.
Zelfs indien noch de Egyptische geschiedenis, noch de Bijbel je enig belang inboezemen, hoop ik, dat je toch geïnteresseerd zult zijn in de revelatie van de enigmatische figuur die de koningin van Sheba was en gebleven is. Even enigmatisch als de reis van Hatsjepsoet, gebeiteld in de muren van haar (even enigmatische) tempel, naar het land van Punt dat dus Palestina was.
[1] Immanuel Velikovsky : ‘Ages in chaos’, Sidgwick & Jackson, London (1977). Page 155 : ‘The Vessels and Furniture of Solomon’s Temple’
[2] Kronieken II: 12: 2-4
18-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-06-2016 |
Verwondering 2 |
De zon in deze contreien gaat deze dagen onder in het noordwesten, nog een paar dagen en ze zal haar verste noordelijke declinatie bereikt hebben, om daarna terug te keren en dag na dag onder te gaan dichter en dichter naar het westen toe. Al dit is berekenbaar tot op één seconde na, een preciesheid die opvalt. De Sterrengids 2016[1] weet dat de astronomische zomer – de zon op de verst noordelijke declinatie - begint om 0.34 uur op 21 juni.
Verbaast het ons? Helemaal niet, we vertrouwen er op dat alles gebeuren zal zoals het altijd is gebeurd. Er is geen twijfel mogelijk, de punten van solstitia en equinoxen liggen vast. Er wordt niet meer aan getornd. Hoe het geregeld werd en door wie of wat hebben we het gissen naar. Enkel zij die een blog te schrijven hebben stellen er zich vragen bij; onnodige vragen.
En toch, af en toe blijven vragen over de preciesheid ervan even hangen. Verrimpelde kolossale hemellichamen die zo maar met hoge snelheid door de luchten zweven in de greep van de zon die het centrale punt is van hun ellipsbaan; de zon op haar beurt vast geankerd in haar sterrenstelsel en dat zelfde sterrenstelsel, gehouden door het ene vaste punt in het Universum. En dan zegt Hubble dat deze stelsels uit elkaar drijven met een steeds maar toenemende snelheid.
Hoe zien we dit? Hoe begrijpen we dit? En als we het visueel zouden begrijpen, in welke mate zijn we geschokt door het beeld ervan?
Zo is alles verwondering, in de natuur is niet een zaak of ding dat geen verwondering wekt. Ons bestaan zelf is verwondering, zodat we zelfs er niet meer verbaasd over zijn.
Zeg het maar mijn vriend, schrijf het maar, begrepen of onbegrepen, het is wat het is: verwondering. Het is, als ik dieper inga op de dingen het sleutelwoord van wat ik op mijn leeftijd nog te zeggen heb. Dit was gisteren of eergisteren zo en het is een woord dat ik elke dag zou kunnen gebruiken, vooral dan als ik me laat verleiden om me zelf te verliezen in het uiterst vreemde domein van de New Physics, waar ik altijd op uitkom als ik het oneindig massale verlaat en terugval op het minimaal kleine.
Om tot het besluit te komen dat het twee aspecten zijn van het Universum, het zichtbare, het externe Universum en het Universum binnenin, het interne dat, alles op de keper beschouwt, het meest reële is, hoe eigenaardig deze uitleg ons ook moge toeschijnen. Want om het externe Universum te verklaren moet men terugvallen op het interne Universum dat neigt naar het deeltje van een Higgs formaat, zodat we terechtkomen op het raakvlak van het spirituele, alsof, wat ik altijd heb willen benadrukken, het materiële ge-ent is op het spirituele en niet omgekeerd. Al is dit moeilijk voor te stellen en nog moeilijker te begrijpen.
[1] ‘Sterrengids, de sterrenhemel van nacht tot nacht’, Stip Media 2015
17-06-2016, 09:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-06-2016 |
Rozen |
Ik ben voortdurend afgestemd op mijn blog, minder op deze die ik schreef en inlogde die is het verleden, maar vooral op de blog die ik te schrijven heb en die me achtervolgt zolang hij niet geschreven staat.
Het is dan een wachten op het momentum: de zin die je redden zal. Elke dag is het zo, er is geen ontkomen aan, elke dag wacht je op wat je, van uit de ruimte van het zijn, wordt binnengeschoven in woorden. Vandaag blijft het momentum uit, sta ik sprakeloos om me heen te draaien, boeken te openen, te kijken welke zin ik er met potlood heb in onderlijnd, maar niets duikt er op dat me verblijden kan, zodat ik aangewezen ben op pure improvisatie van het momentum dat niet is.
Wat ik zoek is binnen te dringen in de tijdloosheid van het creëren. Er te zijn zoals de rozelaar er staat, hoog en duidelijk getekend in het bloedrode van zijn bloemen. Te zijn en niets meer dan te zijn: geen gedachten hoeven te vinden, geen mooie woorden om zinnen te vormen die, eens geschreven rozen zullen zijn; zelfs dat niet. Enkel te kijken en toe te zien hoe de bloemen bewegen in de wind, en hoe de regen, hoe de regen in droppels op het raam blijft kleven. Je houdt ervan, je houdt ervan te schrijven als het regent en je warm te voelen als de woorden komen uit de regen op jou afgestormd. Je ze grijpen kunt, je ze dwarrelen weet om jou heen, als afgevallen bladeren in de wind, en je ze maar te grijpen hebt, te houden en ze neer te zetten, mooi geschikt als parels op een snoer.
Tijdloos voor een ogenblik ben je in je zelf gekeerd, weet je weinig nog van de dagen die er waren, minder dan van de dagen die nog komen zullen/mogen. Je weet enkel dat je schrijft, dat je, wat nu zo vlot uit je pen vloeit in dat afgerond geschrift van jou, je later op de dag te herschrijven hebt en dat je zoeken zult om in het vreemd verweerd geschrift van jou het woord te vinden, dat heel bijzonder woord, dat je niet terugvinden zult en verplicht zult zijn je zin aan te passen.
Waarom, als je even ophoudt, waarom aan Proust gedacht en aan de wijze waarop hij zijn zinnen zocht en vond, om ons ermee te verbazen, zoals ik je wellicht verbaas met die van mij, zo uit mij opgestegen; ik ze niet heb tegen gehouden maar ze heb laten lopen zoals ze kwamen.
Vreemd hoe dit allemaal geschreven staat, hoe het momentum gekomen is toen ik het niet meer zocht, maar het zich zelf uit vrije wil heeft aangeboden en ik er binnenin ben gaan huizen voor een tijd althans, voldoende om aan te komen waar ik verwacht werd door mezelf en door velen.
Op deze namiddag van regen en wind en van rozen die me aanstaren van uit hun overtuiging roos te zijn. Verbazend hoe de wereld is en hoe het leven ons betoveren kan met kleuren en met regen en met het grijze, het weemoedig grijze van de luchten over ons.
Morgen is een andere dag.
16-06-2016, 07:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-06-2016 |
Gelezen |
In de Standaard van 8 juni, Ruben Mooijman over een onderzoek, geleid door professor Ruud Koopmans van het Wissenschaftszentrum Berlin für Sozialforschung, waaruit onder meer bleek dat 65 % van de moslims oordeelden dat de wetten van de Koran belangrijker zijn dan deze van het land. De resultaten spreken aldus duidelijk tegen dat het religieus fundamentalisme in de islam een marginaal fenomeen is in West-Europa, het christendom heeft dit fundamentalisme ook gekend. ‘Binnen de islam is het niet meer dan honderd jaar oud en pas sinds de Iraanse revolutie van 1979 is het een noemenswaardig wereldwijd fenomeen geworden’. Er bestaat thans in Europa een fundamentalistische islam die helaas meer aanhangers telt dan we zouden willen en dat velen niet willen inzien, aldus Ruud Koopmans.
En de recescent besluit met te zeggen: ‘Een niet verwaarloosbare groep steunt geweld in naam van het geloof. Als geen ander land in Europa zou België moeten weten dat dat iets is om ons serieuze zorgen over te maken’. De politiek sluit er schijnbaar de ogen voor, het zal wel zo een vaart niet lopen. Maar het gevaar loopt, het is er, het fundamentalisme bij velen ’crève les yeux’.
En in een ander bericht: het begint heel vroeg, in bepaalde Brusselse scholen, is voor elfjarigen muziek haram en zwemmen ook (ze hebben schrik tijdens de ramadan een slok water binnen, te krijgen). Och arme Bach als ze het ooit, binnen een à twee generaties, voor het zeggen hebben.
In de Standaard der Letteren van 10 juni: In een interview verklaart de Hongaarse schrijver György Konràd (1933) onomwonden dat de islam een gevaar betekent voor Europa. Geen enkel islamitisch land is een democratie. Aan een Duitse Imam werd onlangs gevraagd wat voor hem het belangrijkste was, de grondwet of de sharia. Hij antwoordde: zolang we een minderheid vormen, de grondwet, als we de meerderheid hebben dan de sharia. We zijn dus ruim gewaarschuwd, ook zij die in Europa de politiek beoefenen.
Ik weet dat dit fundamentalisme niet dé islam is, maar het zit erin verweven. Al lezen we ook, als we gaan bladeren in de Koran, heel wat zaken die ons beroeren, lezen we over Abraham en Ishmaël en hoe Maria eenzaam en verlaten bevalt van haar zoon onder een vijgenboom, en horen we, zoals in Sourat XVII, 109[1]:
Si la mer était une encre pour écrire les paroles de mon Seigneur; la mer serait assurément tarie avant que ne tarissent les paroles de mon Seigneur, Même si nous apportions encore une quantité d’encre égale à la première.
Ik weet echter niet of dit geleerd/gelezen wordt in de Koranscholen?
[1] Le Coran, Préface par J.Grosjean, introduction,traduction et notes par D.Masson. Bibliothèque de la Pléiade nrf.
15-06-2016, 07:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-06-2016 |
Perzische ijzerboom |
Ik had het in mijn blog van 9 juni, over de Amberboom, de Parottia persica op de campus van het Algemeen Ziekenhuis Maria Middelares. De boom, een overblijfsel van het vroegere park omheen het kasteel Hanet (laat XIXde eeuw) werd door de stad Gent in bescherming genomen en, zoals trouwens het kasteel zelf, als monument geklasseerd, wellicht omwille van zijn respectabele hoogte en omvang.
Een boomkenner onder mijn lezers, mijn goede vriend Hubert v. M. signaleert me dat de boom zeker geen Amberboom is, deze is trouwens niet zo zeldzaam, maar eerder een Perzische ijzerboom, die wel herkomstig kan zijn van de flanken van de Ararat, maar hier, in de brochures van boomkwekerijen, voorkomt als een boom van eerder modeste afmetingen.
Wat ik hierover in mijn vorige blog is hiermede nog niet uitgeklaard maar, welke naam de boom ook heeft meegekregen, Amber- of Perzische IJzerboom, mij was het er in de eerste plaats om doen de aandacht te vestigen op de twee merkwaardige verhalen van Julian Barnes over een gebeuren op de Araratberg die me sympathiek was én omwille van een vriend die er geleefd had én het feit dat Noah en zijn ark, er iets (hoe weinig ook) mee te maken had.
Een zaak is er wel: de nu verlaten gebouwen van het ‘oude’ ziekenhuis, zullen gesloopt worden en op de aldus vrijgekomen grond zal een nieuw park, zoals dit was ten tijde van het kasteel Hanet, worden aangelegd. Niets belet dan de verantwoordelijken van het Ziekenhuis op deze gronden, een collectie rariteiten van bomen aan te planten: een Amberboom en een Perzische IJzerboom, ceders, eiken, beuken, zelfs een sequoia misschien. Wat echter geen aanleiding zou mogen zijn om de Parottia Persica die er thans staat, op te offeren.
Ik ga trouwens helemaal niet akkoord met de woorden van een minister van bij ons als zou een boom bestemd zijn om gekapt te worden. De mens ja, die wordt vroeg of laat gekapt, maar dit is geen voldoende reden om, waar ook ter wereld, het mag nog in het regenwoud zijn, deze regel te veralgemenen naar de bomen toe.
In het dorpje Lo, West-Vlaanderen, staat er een merkwaardige taxus- boom, waar, zo wordt er vermeld, Julius Caesar ooit (!) zijn paard zou aan vastgebonden hebben, het zou meer dan doodzonde zijn indien die boom zou gekapt worden, én voor de mensen van Lo – meer voor de kinderen en hun lessen van geschiedenis - én voor de toerist die om deze reden Lo niet meer zou aandoen.
Conclusie: de Parottia persica - welke Nederlandse naam die ook krijgen mag – staat, na mijn blog van vandaag, misschien wel op het punt een toeristische trekpleister te worden. Gegeven zijn ouderdom/leeftijd verdient hij het.
14-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-06-2016 |
Gebed |
Durf ik schrijven dat mijn blog mijn dagelijks gebed is, mijn kijken in mezelf en het projecteren van mezelf in de ruimte of, zijn het maar wat woorden die ik zo maar rondstrooi om wat aandacht op te eisen? Ik heb er geen precies antwoord op, wat ik wel weet dat het ogenblikken van bezinning zijn over wat me bezig houdt en wat ik opgetekend wil voor een dag of een korte tijd.
Soms denk ik, dat ik schrijf voor de eeuwigheid, maar ik ben geen Dante of geen Cervantes, zij kunnen die eigenschap opeisen. Ik niet, ik nimmer. Eeuwigheid hier, is me niet beschoren. Het moet me volstaan even mijn stem te kunnen verheffen om te tonen dat ik leef en besta. Als ik dan zeg dat mijn blog mijn gebed is, dan is het omdat het tevens een gesprek is met wat ons overstijgt, met wat niet te noemen is, maar des te meer aanwezig is voor wie er naar uitkijkt.
Of is er enkel wat gezien, gehoord, gevoeld kan worden en is de rest slechts inbeelding? Deze aarzeling ook maakt deel uit van mijn gebed, het weten of het niet weten of, het denken te weten. De vragen die er uit opwellen zijn veelvuldig en uiteenlopend.
Ik schrijf heel wat met vraagtekens die ik weglaat. Zekerheid is niet van mij en ze zal het nimmer zijn, al geef ik de indruk van wel, maar mijn gebed biedt me tal van mogelijkheden die ik verdelen kan over mijn dagen om te zijn zoals ik me voel op bepaalde ogenblikken: verrukt over wat is of bezorgd over wat komen gaat, maar uiteindelijk wordt alles vermengd en ben ik maar een doodgewoon mens. Boeken die ik las zijn in mij gegroeid, hebben in mij ideeën vastgezet die te persoonlijk zijn opdat ze als gemene deler zouden kunnen aanvaard worden. Ik vrees dus een persoon te zijn, anders dan zij die me beoordelen.
Ik denk, als ik een nest mieren bezig zie, dat ze niet als mier afzonderlijk bestaan, maar dat ze als een soort neuron deel zijn van een ‘gemeenschap’, dus zonder een andere eigenheid dan te fungeren als deel van deze gemeenschap, of, op weinig na, zoals een volgeling van Mohammed die, zoals hij het zegt in zijn ‘inch’Allah’, het niet hij is die handelt, maar het zijn God is die handelt via hem.
Ik behoud nog de eigenheid te zijn wie ik ben, maar heb heel wat moeite me te ontdoen, niet van mijn God, maar van mijn ingesteld zijn op het schrijven, zodat ook van mij de vrijheid van handelen, in zekere mate, als beperkt zijnde moet overkomen.
Het weze dan zo, ook God – die van mij binnen in mij - houdt me in zijn handen.
13-06-2016, 07:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-06-2016 |
Verwondering |
Het vingerhoedskruid in de tuin verliest zijn bloemen, niet dat dit zo verrassend zou zijn, maar de kaars omkranst met witte bloemen is nu een groene struik geworden waar omheen de zaden zich vormen zullen om zich later, in de diepte van de zomer, te verspreiden over de tuin. Het is niets meer dan een klein gebeuren in de tijd die van de seizoenen is, maar het maakt deel uit van een proces van groei en bloei en bevruchting. Enkel de uiterlijk tekenen ervan vangen we op, niet wat zich binnenin afspeelt. Gehandicapt als we zijn, negeren we de inner-realiteit der dingen en lopen we, de ogen gesloten, het wonder dat de natuur is, ons hele leven voorbij.
Zo zijn er vele gebeurtenissen in de natuur waarbij het binnen-aspect ervan aan ons voorbij gaat, omdat het volgens onze normen, gewone dagelijkse voorvallen zijn, die ze niet zijn, maar ze zijn ons geen diepgaande gedachte meer waard. Blasé als we zijn kennen we, tot onze scha en schande, geen verwondering meer.
Misschien worden we nog nu en dan verrast als we zien al het nieuwe dat op de markt komt, maar verrassing is geen verwondering, grijpt niet zo diep en is voorbijgaand; verwondering echter zijn vragen die we ons stellen hoe het kan dat uit een schijnbaar dorre struik, na een jaar struik, plots een stengel opschiet die bloemen draagt, elke bloem identiek qua vorm en kleur, die later verwelken en een zaadbol achterlaten waaruit na verloop van tijd, die geen tijd is voor het zaad, een nieuwe plant zal opschieten.
Ik schrijf dit maar, alsof het iets wijzigen zou aan ons ingesteld zijn ten overstaan van het wonder dat de natuur is. Ik heb er regelmatig aan gedacht als ik door de velden reed, als ik zag hoe de geraamten van bomen, plots bomen zijn geworden gekleed met een lichaam in alle tinten van groen of, hoe in de dorre kanten langs de weg, bloemen zijn opgedoken die klanken zijn van kleur en vertedering.
Mens verwonder je, is een even grote waardemeter als ‘ken je zelf’, als ‘be mindful’, maar verwondering is het begin, is weten wie we zijn en vanwaar we komen, welke weg we hebben afgelegd en waar we zijn aangekomen om verder te gaan in verwondering over wat het leven is en inhoudt en, of er iets is dat alles in handen heeft opdat zijn zou wat zijn moet om ons blijvend te slaan met verwondering.
12-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-06-2016 |
Wat is het dat we vandaag |
Wat is het dat we vandaag schrijven willen als het niet over de zomer zou zijn; al is het, tijdgebonden, de late lente nog, zoals er later de late zomer komt en de late herfst. Tot daar willen we gaan, maar nog niet tot de winter, die kan wachten nog.
Maar, wat is het dan dat we schrijven willen om het te houden naar later toe, als hier het zal verdwenen zijn, om weer te komen toekomend jaar misschien, maar dan niet zoals vandaag, omdat ik er niet zal zijn zoals ik er ben vandaag. En ook, omdat het hier nu is gegroeid in alle sacrale vrijheid van het zijn, en toekomend jaar niet misschien. Uiteindelijk, niet zo veel het is om over te schrijven, om uit te roepen dat het een plaats van verrukking is, voor mij althans, maar niet voor anderen die er blindelings aan voorbij gaan, zoals ze voorbijgaan aan vele dingen.
Gisteren bemerkte ik het niet, was het een gewoon stuk weide waar ik over liep, zoals over een weg die je kruisen moet, tot op deze middag toen ik er was om te zien hoe het was. Hoe het licht erover en de wind erin, hoe het tere ruisen van de stengels, bewegend tegen elkaar, en ik toen zag – vreemde man die je bent - welke variëteit van grassen er daar waren: grassen in bloei, hoog opgeschoten, een korenveld bijna met vergeten leeuweriken hoog er boven, halmen en hun zaden die zwaar wogen, gerijpt tot in hun vreugde zaad te zijn en zich te laten horen, luttele kleine, onopvallende geluiden als van het stille vloeien van water.
Je denkt er, aan de wijde pampa’s die van rijpende grassen zijn, de warme verre winden zodat het golven zijn als ze bewegen in amper te merken kleuren die je verhalen wilt in woorden als je er in slagen zou; en thuis gekomen je het beeld nog houdt, omdat je hand er even over was, herinnering geworden is.
Al is het niet zo veel. Al is het maar een veld, een weide, het gras op weinige dagen uitgelaten hoog gegroeid, een veld van zaden in volle glorie, gisteren nog niet gezien, nog niet geroken de geuren van hooi, van wat herinneren is.
En nu, de zon erover, bewegend elke halm, elke stippel zaad erin, elke stuifmeelkorrel, elke atoom in die korrel, elke elektron erin slingerend omheen de kern ervan; onzichtbare golven binnenin de halmen, het ongeordend geordend klankenspel van beeld en geluid en licht en vorm, wetenschap en religie, woord en werkwoord en lidwoord, hoedanigheden en hoeveelheden, massa’s gegevens over een grasveld, nog voor een korte tijd tot het gemaaid zal worden, tot hooi herleid, tot geuren zich op hopen zullen tot oppers, zoals het vroeger was waarin je schuilen ging met haar toen je verrast werd door een regenvlaag. Je weet het nog zo goed, tederheid ze sprak, toen je haar een gedicht geschreven had, over de weide waar zij je kuste. De weide die ver weg is nu, maar die eerste regel je bij gebleven, zo gaat het in het leven.
Dit is dan van de grassenzee, waar je niet moet staan om het te weten en het te beleven hoe de wind, hoe de halmen wiegend buigen om weer recht te komen. Nu ook als je er niet bent en het morgen is na dat het avond was en nacht. Zo doodgewoon dat we er zelfs niet hoeven naar te kijken om het helder weer te zien
Zo, wat heb ik nu geschreven dat niet van de aarde zou zijn maar van het grote leven dat zich verankert in de kleine dingen van elke dag, alsof het vroege zomer was en je denken gaat dat je midden in de grassen kunt gaan liggen om er, zoals vroeger in het korenveld, Jules Verne te lezen of ‘Jeugd’ van Ernest Claes.
Maar, van vele dingen die je overhield is dit slechts een minimale minderheid.
11-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-06-2016 |
Het is niet omdat je elke dag |
Het is niet omdat je elke dag, wat ook het weer of wat ook de omstandigheden, in staat bent een blog te schrijven dat je ook bij machte zou zijn een boek of roman te schijven. Die zaken liggen ver uit elkaar. Maar eens je zo ver bent: een manuscript dat bij een uitgever ligt en gelezen wordt – zo hoop je toch – en een blog dat je ondanks vele zaken die je om het hoofd hebt, schrijven blijft, is halsstarrigheid je niet vreemd. Waar, mijn beste vriend, zeg ik dan, waar haal je je inspiratie als je gaat neerzitten voor je klavier en begint te schrijven, soms over heel, heel weinig, zoals het zo dikwijls gebeurt.
Maar de tijd schuift voorbij, pas is juni begonnen en je zit al tien dagen verder; als het nog eens tot jou zal doordringen zal je misschien dag twintig zitten en zo verder, zomersolstitium voorbij en de dagen die van dan af beginnen te korten, jij afstormend op een nieuwe verjaardag die pijnlijker zal zijn dan alle voorgaande. Je denkt dan: ‘de tijd houdt de spot met mij, maar niet alleen met mij, hij houdt de spot met ons, hij sleurt ons mee naar het graf. Dus, be very careful, tracht hem te stuiten met je geschriften. Wat het ook moge zijn het is je enige mogelijkheid om hem tegen te houden, laat staan hem te vertragen.
Ik dacht deze morgen - begrijpelijk na de twee vrienden die zijn opgestegen - aan wat ik op mijn doodsprentje zou laten aanbrengen. Ik hoopte eerst op Dante, mijn gezel in moeilijke tijden die, na geschreven te hebben over het ‘Inferno’, wellicht na veel denken met volgende versregel zijn ‘Purgatorio’ is begonnen:
‘Per correr miglior acqua alza le vele [1]. Dat ik vertalen zou, licht de tekst wijzigend: ‘Ik heb de zeilen gehesen om kalmere wateren te bevaren’.
Maar mijn leven was geen tocht door de Hel en ik voorzie dat ik in meer dan kalmere wateren zal terecht komen, dat het in lichtende, zingende, glorierijke luchten zal zijn. Dus moet ik een andere zin opzoeken of vinden voor mezelf, om hierin, duidelijk als bondig, mijn idee over wat er komt erna, te verwoorden. Hopelijk heb ik nog wat tijd om er over na te denken, maar het is goed deze zoektocht in te schakelen in mijn dagelijks doen en laten als bedenker van teksten. Er is hier absoluut niet verkeerd aan, niemand kan me hiervoor met de vinger wijzen.
Achteraf, telkens als mijn blog geschreven staat, moet ik denken aan Nelson Mandela: It allways seems impossible untill it is done. Maar bij hem ging het om heel wat meer dan een blog.
[1] ‘Purgatorio’: Per correr miglior acqua alza le vele / omai la navicella del mio ingegno /che lascia dietro a sé mar si crudele ; e canteró di quel secondo regno,/ dove l’umano spirito si purga /e di salire al ciel diventa degno. (Canto primo: 1-6), of
Ik heb de zeilen gehesen om nu, met het schip van mijn geest, een zo wrede zee achter mij te laten en kalmere wateren te bevaren; en ik zal zingen van een tweede rijk, waar de menselijke geest zich zuiveren zal om op te stijgen, eens waardig bevonden.
10-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-06-2016 |
De Amberboom en Ararat |
In de voortuin van het klooster van het Algemeen Ziekenhuis Maria Middelares te Gent, pronkt in al zijn glorie een in België/Vlaanderen zeer zeldzame boom, een ijzer of amberboom, een parrotia persica naar zijn ontdekker een zekere Parrot. Onopgemerkt ware deze boom gebleven ware het niet dat een journalist van de Morgen hem heeft opgemerkt en erover een artikel heeft geschreven dat doorgedrongen is tot iemand van het Ziekenhuis die, en terecht, gezorgd heeft voor de nodige ruchtbaarheid.
Behalve de Heren van het Stadsbestuur die de boom hebben geklasseerd en hem als untouchable hebben gecatalogeerd, zijn weinigen hiervan op de hoogte, en weinigen ook zullen me lezen. Wel wist bij leven Cisterciënzer-zuster Norbertine ervan, die met mij die boom – ook Zuster Beatrice - in het hart droeg omdat we wisten hoe zeldzaam de boom wel is en vooral omdat zijn verre voorvaderen oorspronkelijk zijn van de flanken van de Araratberg, de berg waar de ark van Noah zou gestrand zijn, een berg die aldus een band zou kunnen gehad hebben met de Bijbel en hun dus duurbaar is.
En waarom is hij duurbaar voor mij? Wel, eerst en vooral om een identieke reden, al heb ik mijn twijfels wat de landingsplaats van de ark zou kunnen geweest zijn; maar er is voor mij, om te beginnen, een andere reden, al weet ik niet of dit een valabele punt is, maar in de familie, langs de kant van mijn echtgenote, is er een nog jonge vrouw, lichamelijk en geestelijk mee verbonden want ze huwde een man - vandaag moet het geslacht gespecifieerd worden - die in zijn jeugd elke morgen opstond met het beeld van de Araratberg voor zich, om deze reden al is die man me dubbel sympathiek. Ik, die amper Europa verliet heb slechts het beeld voor mij van de Besso als ik dromen ga van Zinal en de Valais.
Maar wat de Ararat betreft is er voor mij heel wat meer. Er zijn ook, twee fantastische verhalen die op elkaar aansluiten en waarin de berg Ararat en ook Noah, centraal staan. De verhalen zijn zo indringend geschreven, dat ik al dikwijls de vraag heb willen stellen naar de echtheid ervan aan de auteur, die niemand minder is dan Julian Barnes, de man van ’Flaubert’s parrot’.
Het is diezelfde Julian Barnes, die in zijn verhalenbundel, ‘A History of the World in 10½ Chapters’[1], ons vergast op het verhaal van een jonge vrouw die, om het zondig gedrag van haar vader uit te wissen, besluit een tocht te doen naar de Ararat om de resten van de ark te gaan zoeken. Ze reist er heen met haar meid, maar bij de beklimming van de berg breekt ze de enkel. Ze vindt dat er geen hoop meer is voor haar en stuurt haar meid met de gids terug, wil verder van geen hulp meer weten en zal er in alle eenzaamheid sterven in een grot.
Het verhaal erop aansluitend is van een kosmonaut op de maan die plots in zijn earphones een stem hoort: ’Find Noah’s ark’ en even later: ‘You’ll find in on Mount Ararat, in Turkey, go and find it, Spike.’
Spike weet niet wat hem overkomt, eens terug op aarde blijft de stem terugkomen en wordt een obsessie. Hij overtuigt een vriend die met hem mee zal gaan als reisgezel en, op de flank van de berg, vinden ze de resten van de jonge dame. Hoe deze verhalen aflopen is aan jou, lezer om het te ontdekken. In deze tijden zijn ze de moeite waard er even bij stil te staan. Het zou heel wat gemakkelijker zijn voor mij, mijn blogs in te kleuren indien ik de verhaalkunst kende die Barnes eigen is. Hij is een grootmeester.
Barnes is er dus langs vele omwegen in geslaagd een meer valabele, voor mij althans, waarde te hechten aan die eenzame Amberboom, genotuleeerd in de registers van de Stad Gent.
[1] Julian Barnes, A History of the World in 10½ Chapters’,imprint of Macmillan Publishers Ltd, London 1990.
09-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2016 |
Dagen dat het minder goed gaat |
Het is geen wijze beslissing geweest, wat er ook mocht gebeuren elke dag een nieuwe blog te schrijven. Ik heb dit gisteren voor het eerst duidelijk gevoeld. In de morgen was er de begrafenis van een vriend en in de daaropvolgende uren het bezoek van vrienden met wie ik heel wat herinneringen heb. En de dag, ook door de grote hitte, ook door een paar glazen wijn en een Orval was te uitputtend geweest, zodat ik pas op 7 juni om 5 uur toen ik wakker werd, half slapend aan mijn blog begonnen ben, met het resultaat dat gekend is.
Vandaag ook lukte het me niet de nodige concentratie te vinden. Daarom ook de bemerking waarmede ik vandaag mijn blog begin. Er is een moeheid van geest gekomen, eens mijn manuscript afgewerkt ben ik stil gevallen, alsof ik alles gezegd had wat ik te zeggen had
‘A page a day’ is op sommige momenten te veel in het leven en ik maak nu zo een moment door. Vroeger als ik mijn dagboek bij hield waren er ook lege dagen, maar niemand wist ervan, ik had niets te bewijzen want niemand zat me op de hielen. Vandaag is het anders, een blog moet af, er is geen ontkomen aan. Zo is, wat mijn blog betreft, gisteren en vandaag een dode dag geweest, zoals er al zovele zijn geweest in mijn leven, zelfs years largely wasted, zoals T.S.Eliot het zegt in zijn Four Quartets.
Nochtans was ik, wat het schrijven betreft, aangekomen in de meest vruchtbare periode van mijn leven en, het is nu dat ik leef, wat voorbij is heeft zijn sporen nagelaten, was er de oorzaak van dat de tijd van nu, mijn tijd is.
Ik schreef dit jaar al, als blog alleen, 110.000 woorden leert mijn pc me. Laat me gelukkig zijn met de woorden die ik schreef, laat me heel gelukkig en dankbaar zijn dat ik ze heb kunnen schrijven. Zelfs al zijn ze ontoereikend om de buitenwereld te verrassen. Ze staan er toch en zullen er nog staan als ik de aarde zal verlaten hebben om de plaats vanwaar ik kwam terug in te nemen. Welke plaats dit is weet ik niet maar met George Steiner hoop ik dat het ‘une chose intéressante’ zal zijn.
08-06-2016, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |