Als je de gordijnen openschuift deze morgen is de hemel voor enkele ogenblikken van een tergende schoonheid, je neemt het beeld ervan mee aan de ontbijttafel, het blijft er hangen over de woorden die je spreekt en je weet dat je er je blog gaat mee beginnen, wat al een grote hulp is om verder te gaan in het bos van woorden dat je soms bent. Want wat van gisteren was is van gisteren, de Brexit is een feit niet om zich erover te verheugen evenmin om erover te treuren: de zon, de wolken, de luchten hebben er geen boodschap aan, waarom ik dan wel?
Dit is dan eens te meer mijn verslag dat loopt over een korte tijd, om eerst te ontstaan in zijn ruwe vorm, opgetekend woord na woord in overleg met jezelf, om daarna te worden uitgewerkt, hernomen en herschreven, gezuiverd en er aan toegevoegd of weggelaten. Niets is af, want zelfs af is nog niet wat je bereiken wilde. Je weet het maar al te goed als je bv. herleest wat je gisteren hebt laten gaan. Het had perfect moeten zijn want je had er uren aan gewerkt tot laat in de avond, met een fractie van je gedachten al bij wat je meende vandaag te behandelen. En je voelde je moe, onzeker wat de komende dagen je brengen zouden. Het gevoel dat je kent als je blog geschreven staat en je wat ruimte houdt alvorens aan de volgende te beginnen.
Hoe dikwijls al heb je er aan gedacht niet verder te schrijven en al dat is van jou opgesloten te houden. Gedacht dat het geen zin had vijf, zeshonderd pagina’s per jaar te schrijven om die daarna ongebundeld in je schuif te laten vergaan. En toch ga je verder, de enige reden die je kunt inroepen is, que tu n’es bon qu’à écrire.
Zo je blijft vastleggen in je dagboek of op je ‘blogtribune’, het gesprek dat je dag aan dag houdt met jezelf. Dit is dan wat resteert als impressie van het leven dat je leidde de laatste veertig jaar, het schrijven liet je niet los. Je dacht na over wat er gebeurde in de wereld, je keek televisie en je las boeken en dagbladen en je legde de gegevens naast elkaar. Je vond openingen die, zo meende je toch dichter de waarheid benaderden, al wist je niet wat die waarheid wel was of zijn kon, zelfs wist je niet of er wel een waarheid bestond.
Je las in de Bijbel over gebeurtenissen die van de hand Gods waren maar je twijfelde omdat deze niet strookten met het beeld dat je had van God. En door de dwingende kracht die, zoals de kracht in het zaad, aanwezig is in je vingers, bleef je schrijven al wist je wel dat je nergens uitkomen zou. En de omstandigheden zijnde wat ze zijn en hoe ze zijn en waar ze naar toe leiden, leest je in een knipsel uit Le Monde[1], dat je vindt in een boek van Max Wildiers, de wijze woorden van een eenennegentigjarige in 2011:
Waarom, vraagt Roger Grenier – een schrijver die ik niet ken - zich af, waarom vullen de Fransen het jaar door bladzijden papier zonder de minste zekerheid ooit gepubliceerd te worden? En zegt hij wat hem betreft: ‘écrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.’
En ik niet alleen zegt Grenier, ook Samuel Beckett, ook hij schreef parce qu’il n’était bon qu’à ça!’.
Ik weet dus aan welke ziekte ik lijd.
[1] Le Monde van 14.01.2011: Robert Solé, ‘La vraie vie privée, c’est l’écriture’.
|