Ik ben voortdurend afgestemd op mijn blog, minder op deze die ik schreef en inlogde die is het verleden, maar vooral op de blog die ik te schrijven heb en die me achtervolgt zolang hij niet geschreven staat.
Het is dan een wachten op het momentum: de zin die je redden zal. Elke dag is het zo, er is geen ontkomen aan, elke dag wacht je op wat je, van uit de ruimte van het zijn, wordt binnengeschoven in woorden. Vandaag blijft het momentum uit, sta ik sprakeloos om me heen te draaien, boeken te openen, te kijken welke zin ik er met potlood heb in onderlijnd, maar niets duikt er op dat me verblijden kan, zodat ik aangewezen ben op pure improvisatie van het momentum dat niet is.
Wat ik zoek is binnen te dringen in de tijdloosheid van het creëren. Er te zijn zoals de rozelaar er staat, hoog en duidelijk getekend in het bloedrode van zijn bloemen. Te zijn en niets meer dan te zijn: geen gedachten hoeven te vinden, geen mooie woorden om zinnen te vormen die, eens geschreven rozen zullen zijn; zelfs dat niet. Enkel te kijken en toe te zien hoe de bloemen bewegen in de wind, en hoe de regen, hoe de regen in droppels op het raam blijft kleven. Je houdt ervan, je houdt ervan te schrijven als het regent en je warm te voelen als de woorden komen uit de regen op jou afgestormd. Je ze grijpen kunt, je ze dwarrelen weet om jou heen, als afgevallen bladeren in de wind, en je ze maar te grijpen hebt, te houden en ze neer te zetten, mooi geschikt als parels op een snoer.
Tijdloos voor een ogenblik ben je in je zelf gekeerd, weet je weinig nog van de dagen die er waren, minder dan van de dagen die nog komen zullen/mogen. Je weet enkel dat je schrijft, dat je, wat nu zo vlot uit je pen vloeit in dat afgerond geschrift van jou, je later op de dag te herschrijven hebt en dat je zoeken zult om in het vreemd verweerd geschrift van jou het woord te vinden, dat heel bijzonder woord, dat je niet terugvinden zult en verplicht zult zijn je zin aan te passen.
Waarom, als je even ophoudt, waarom aan Proust gedacht en aan de wijze waarop hij zijn zinnen zocht en vond, om ons ermee te verbazen, zoals ik je wellicht verbaas met die van mij, zo uit mij opgestegen; ik ze niet heb tegen gehouden maar ze heb laten lopen zoals ze kwamen.
Vreemd hoe dit allemaal geschreven staat, hoe het momentum gekomen is toen ik het niet meer zocht, maar het zich zelf uit vrije wil heeft aangeboden en ik er binnenin ben gaan huizen voor een tijd althans, voldoende om aan te komen waar ik verwacht werd door mezelf en door velen.
Op deze namiddag van regen en wind en van rozen die me aanstaren van uit hun overtuiging roos te zijn. Verbazend hoe de wereld is en hoe het leven ons betoveren kan met kleuren en met regen en met het grijze, het weemoedig grijze van de luchten over ons.
Morgen is een andere dag.
|