Klop ik aan vanmorgen met lege handen, ik ze vullen zal in een gesprek met jou die me leest dag aan dag.
Alsof ik je bezoeken zou om je te vertellen hoe het met mij, die dichter komt dan dicht, wel is gesteld. We zouden neer gaan zitten, het liefst onder een boom, het mag een notelaar zijn, het deert me niet, als het maar een boom is die er al lang staat, steeds als een gezel om te luisteren. En ook, opdat zijn aanwezigheid ons inspireren zou om zelf niets meer dan boom te zijn; er te zijn om er te zijn, maar meer niet. Wij beiden en de boom te luisteren naar wat is van de tijd en van het leven.
Hoe de luchten zijn, de wolken en het tere blauw van de laatste dagen, hoe de regen, hoe de wind zich nestelt en de vogels zijn; hoe de kleuren - we kennen deze van de rozen - hoe de geuren zijn van linde en van vlier, van kamperfoelie; hoe alles van het leven spreekt en soms, zoals het horen zou, bij tussenpozen als de stilte het zou vragen, woorden soms erover die niet verder reiken dan ons ogen, niet verder dan de haag omheen de tuin.
Er te zijn als in de grond geworteld, te zien wat is en wat niet is. Meer hoeft er niet, je weet al zo veel van mij, zodat ik je niets meer te vertellen heb, alleen te zijn naast jou, leven naast leven, het momentum grijpend dat voor een tijd althans, van ons zal zijn. Alsof het kunnen zou dat ik zwijgen blijf en het nieuwe niet toevoegen zou aan wat je allemaal al weet.
Dit momentum ingelijst en opgehangen, ergens waar het hoort te zijn om er te blijven, nadat we uit elkaar zijn weg gegaan.
Voel je de dagen over jou zoals ik ze voel, de wereld die ons vreemd geworden is omdat we, waar de dingen ons niet meer raken kunnen wensen te zijn; ogenblikken lang, opgenomen in een krans van vrede met ons zelf. Jij en ik, ineen en bijeen lijk op een band van Möbius: de ogenblikken, bewegend, van het samenzijn.
Geen woorden hoeven hier gesproken, geen handen aangeraakt, hoogstens een glas wijn misschien gedronken in alle soberheid, maar méér niet gewenst, zelfs geen woorden. Alleen te zijn waar we zijn, tegenover elkaar gezeten, gedachten stil en elk voor zich gehouden, te ademen en te weten dat we bestaan, hij die schrijft en hij die leest, naar elkaar gekeerd en opgekeken.
|