 |
|
 |
|
|
 |
07-06-2016 |
Vrienden |
Een vriend begraven in de morgen; horen hoe hij had geleefd en hoe hij gestorven was en hoe de hemel nu zich opende voor hem, hij er eeuwig leven zou en ook in ons herinneren. En later, na het gezang van de klokken over het dorp, springlevend nog, andere vrienden die van verre kwamen weergezien, en zoals in veel verhalen, hen omhelsd met warmte en met vreugde, een dronk hen aangeboden, een maal met vreemde kazen en even vreemde wijnen.
Het goed was toen, het herenigd zijn na jaren, en het herinneren aan andere dagen dat we samen waren in de wijngaarden van de Valais om er te oogsten of, op andere dagen, de bergen die we er beklommen, de cabanes waar we overnachten bleven en de glorieuze morgens die we er beleefden. Alles zo rijk en zo diepgaand dat het ons leven heeft gevuld met een heerlijkheid die we nergens meer bereiken zullen of ons niet meer tegemoet zal komen zoals het vroeger was. Wij van leeftijd nu, jaren, te vroeg geboren in de tijd die maar hollen blijft en ons dreigt voorbij te lopen: een wereld van beelden en van hoge dagen die we niet vergeten zullen zolang we het leven hier nog rekken kunnen.
De vrienden van ver gekomen, toen meegenomen, over het heuvelende land, naar de vijver toe, waar de luchten breed en open waren en het geruis er was van de bomen over ons en van de vogels in de struiken.
Wij samen zoals van vele vroegere momenten, wij samen gekluisterd waar we zaten, als onder een klok van het vele dat we samen hebben beleefd en nu weergekomen in beelden en gedachten om opnieuw te zijn wie we toen waren.
Ademend de vele uren samen hier terug gekomen: ogenblikken van toen die we weer beleefden alsof we er waren. Hoe verlossend het herinneren is van vrienden onder elkaar, in plaatsen die we nog niet kenden en nu van ons ook zullen zijn, Niet denkend aan wat nog komen zou, maar het ogenblik van het daar zijn in beide handen houdend, niets er buiten maar heel wat er binnenin, zoals het altijd is geweest als we neerzaten aan de rijke tafelen van het leven. Wij samen, nu aan de vijver, ons vele herinneren erin weerspiegeld zoals op grote dagen.
07-06-2016, 06:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2016 |
Moeder |
Moeder is geboren de zesde van de zesde maand van het jaar negentienhonderd en zes. Ze was er fier op. Het was een datum die een belofte moest inhouden, dacht ze; een belofte echter die zich nooit heeft voltrokken. Ze wou onderwijzeres worden maar heeft nooit – en er zullen diverse factoren aan de basis gelegen hebben – die droom kunnen waarmaken.
Ze is vroeg gehuwd, Ik ben, precies negen maanden na haar huwelijk, op de wereld gekomen en ze is, moeder en huisvrouw geworden en gebleven zoals er zovele waren in die tijd, velen onder hen wellicht met even veel ongerealiseerde verwachtingen. Er is van haar weinig meer overgebleven dan wat foto’s. Ik bezit een foto van haar als jong meisje en een andere met haar, toen ik vier of vijf was. Werd ik gekoesterd door haar, zat ik op haar schoot? Wellicht, maar ik herinner me niet ooit een intiem gesprek gehad te hebben met haar. Heb er, wellicht, nooit behoefte aan gehad ook omdat het niet gebruikelijk was in die tijd, de kinderen waren er omdat het nu eenmaal hoorde en ik denk dat onze werelden eerder naast dan in elkaar liepen. Zij had de zorg om vader en ik had de zorg om groot te worden, school te lopen en boeken te lezen, waar en wanneer het ook maar enigszins mogelijk was.
Spreken over moeder is spreken over mezelf. Ik heb geen duidelijk beeld meer van haar. Heb ik er wel ooit een gehad? Ik weet wel dat ze het maximum heeft gedaan voor mij en alles gedaan om me het maximum te geven wat ze – met vader – me geven kon. Veel was het niet, een KSA uniform heeft ze me nooit kunnen betalen, had het in haar mogelijkheden gelegen dan had ik er een gehad. Ik herinner me dat ik van de hoofdonderwijzer van het dorp, de Heer Van Audenhove, een groot man, na de school, Franse les kreeg en dat ik een woordenboek wou dat toen vijftig BEF kostte, en dat ze heel wat heeft moeten doen om het me te kopen. Ik zal als eerstgeborene haar zorgenkind geweest zijn, mijn broer Daniël is zes en Georges zeven jaar na mij geboren en er was een miskraam tussenin, een dochtertje. Wat ik over haar zeg zal mijn broer Georges - Daniël overleed in 2002 - wellicht niet beamen. Maar ze hadden het moeilijk in het begin en hebben het altijd moeilijk gehad. En ik denk dat ik een licht bedorven, en moeilijk kind was, iemand die haar veel zorgen heeft gegeven, een zoon waarop ik vandaag niet fier ben om het te bekennen.
Ik geloof ook niet dat ze een gelukkig leven heeft gekend. Gelukkige momenten misschien wel, maar een leven om naar op te kijken zeker niet, meer zorgen dan vreugdes in elk geval. Vooral tijdens de oorlog moet het uiterst moeilijk geweest zijn ons te geven wat we nodig hadden, maar we kregen het toch.
De enkele beelden die me zijn bijgebleven uit die verre jeugd van mij zijn weinig talrijk, een is er dat me steeds bezoekt, ik moet toen zes geweest zijn: ik was ziek geweest en eens genezen wou ik niet naar school terug. Ik vertrok thuis maar halfweg – we woonden ver buiten de dorpskern - keerde ik wenend terug, ik durfde de juffrouw niet onder ogen komen. Moeder moet zich, na herhaaldelijk aandringen en ik die weigerde, hebben kwaad gemaakt en me opgesloten in het donkere varkenshok waar ik bleef schreeuwen van schrik. Later zegde ze me dat het haar altijd gespeten heeft dat ze het had gedaan.
En een tweede: de twee broers van vader die in Frankrijk woonden waren afgekomen, wellicht werd er een glas gedronken en moet er ruzie ontstaan zijn. Het was zo erg dat moeder en mijn tante waren uit huis weg gevlucht en zich hadden verscholen achter de hooimijt van de boer naast ons. Ik moet wakker geworden zijn, heb gezocht naar moeder en haar niet gevonden en ben midden in de nacht, alleen, haar gaan zoeken tot bij mijn grootouders, een kwart uur daar vandaan, ik een jongetje van vijf of zes jaar, waar ze natuurlijk niet was. Grootvader heeft me dan teruggebracht. Als ik er nu aan denk stel ik me in de plaats van mijn grootouders en wat ze toen er over hebben gedacht.
Zes juni van welk jaar ook, is altijd een bijzonder dag voor moeder geweest, ook voor mij en ik ben zeker, ook voor mijn broer Georges.
06-06-2016, 00:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2016 |
Wij, in de vuurlinie |
Met het schrijven van een blog kom je niet zo ver in het leven, amper een boogscheut ver, tot bij vrienden en kennissen, meer zijn er niet die je lezen. Je houdt er het zilte van het schrijven aan over, wat je moet volstaan als beloning. Soms, zoals gisteren, en dit is dan je vreugde, is er het wederwoord van een vriend dat je raakt tot in de vezels van je geest, een alleluja in het hart, en dat met een veeg van de hand al het zilte wegneemt van wat er aan voorafgegaan is. Je antwoordt hem langs deze weg, gevoelig als hij is, zal hij je begrijpen.
Zo kom je elke dag naar buiten met wat nieuwe woorden, afgestemd op al wat er al staat van jaren her tot de laatste ogenblikken van je bestaan; woorden die zin en betekenis geven aan al wat er morgen zal zijn, en later als je er niet meer zult zijn, zoals die andere vriend die ging op enkele korte dagen tijd.
Je zegt dan maar: wij die in de vuurlinie staan, al wensen we er niet aan te denken, toch niet voortdurend, groeten u en buigen nederig het hoofd. Wat we schreven is maar wat gebazel geweest, houdt het voor wat het is, maar sluit me op in je herinneren opdat ik er blijven zou als een bron van warmte en van innigheid, zoals ik beide vrienden houden zal in mij en de vele die al gingen. Me achterlatend, gelukkig, hopelijk nog voor een lange tijd, het mogen zelfs jaren zijn. Maar de tijd is niet veel, ‘el tiempo no es’ schreef een groot dichter, want ik ondervind het elke dag, wat er ook moge gebeuren, wat morgen was wordt gisteren in een handomdraai: mijn blog is pas ingediend en ik moet al aan een volgende denken. En denk niet dat er een verpozen is, zelfs het overslaan van een dag zou me weinig helpen.
Zo heb ik van vele dingen altijd naar de kern ervan gezocht en in welke mate deze dingen met mij verweven waren. En omgekeerd, hoe ik verweven was met alles waar ik over schrijven wilde. Onderwerpen zijn er toereikend maar je moet ze vinden en weten wat er over te vertellen valt.
Het dan gebeurt dat je aan de vijver bent en de wind gaat liggen. Het watervlak een spiegel is, voor bomen en voor struiken en de vlucht duiven erover. En jij niet wetende wat er te vertellen valt als in de nacht er in meer maan en sterren in weerspiegeld staan als de winden slapen en de roep er is van de uilen in het bos er naast.
Je zegt dan maar wat je hebt gedacht, zonder er te zijn, wat even geldig is, eens het er geschreven staat.
05-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2016 |
Hergeboorte |
Een zaak is zeker: zijn behoefte om te schrijven is even groot als zijn behoefte om te eten en te slapen. En het komt er niet op aan wat hij schrijft; dag aan dag vult hij blad na blad, en de wil het te doen is even groot als dertig jaar en meer geleden. Niets houdt hem tegen en soms heeft hij de indruk het even druk te hebben als in de drukste periodes van zijn leven. Boek na boek komt op zijn tafel, waarin hij op zoek gaat naar een sprankel inspiratie, als die er nog niet zou geweest zijn bij het opstaan. Veel heeft hij niet nodig en het gevoel dat iemand klaar staat om hem hierbij te helpen komt keer op keer terug, alsof hij geleid werd door iemand in wiens voetstappen hij, Ugo, zijn leven leeft.
Een vreemde vaststelling die hij toch in overweging neemt: hij geënt op de geest van iemand die hem is voorafgegaan, zoals zijn geest, later, gebruikt zal worden door iemand na hem die hij van uit zijn eeuwigheid, leiden zal en bijstaan in al wat met het spiritueel leven van zijn volgeling te maken heeft. Zo zou het kunnen - zekerheid is er niet - dat alle volgelingen van Spinoza, door de geest van Spinoza, die hier nog altijd ronddwaalt, hetzij in geest, hetzij in zijn boeken, bevrucht worden.
Een stellingname van hem die mag toegevoegd worden aan de vele boude uitspraken die hij, lijk vreemde bloemen, achterlaat in de oase van zijn blogs.
Het zou goed kunnen dat hij bij zijn geboorte bestoven werd door de geest van iemand die er was vóór hem of, dat de mogelijkheid kan bestaan dat we, in potentie, bij onze geboorte de geest zouden erven/overnemen van een overledene. Een vorm van reïncarnatie: de vrijgekomen geest die overgaat in de geest van de nieuw geborene. Telkens opnieuw van geest naar geest, en telkens dieper geworteld en met een steeds maar hogere graad van geestelijk ontwikkeling.
En hij kan nog verder gaan en zeggen dat hij die je is voorafgegaan – op zijn beurt gevoed door de geest van ‘zijn’ voorganger en zo verder tot in het oneindige – ook fungeert als een soort engelbewaarder die er voor zorgt dat zijn geest, waarvan je in potentie drager bent maximaal door jou wordt uitgebouwd.
Heeft hij nu, een gekheid verkondigd? Is hij nu helemaal van a tot z op de dool geweest en is wat hij geschreven heeft een te belachelijk iets om er ook maar een ogenblik aandacht aan te schenken?
Het kan, het kan.
Maar, vandaag, op deze dag in de lente die even goed van de herfst kan zijn, kan het ook dat later – zo laat mogelijk liefst - zijn geest, zijnde zijn kosmische ingesteldheid, zijnde zijn binding met het kosmische, zal overgaan in iemand na hem en dat de essentie van wie hij was, overgaan zal en voortleven, in de essntie van een andere ‘ik’, die evengoed ‘zijn ik’ zal zijn. Met deze visie voor ogen heeft hij hier een rol te vervullen: heeft hij er voor te zorgen dat wat hij nalaat aan geest voldoende sterk en krachtig is, opdat deze waardig genoeg zou zijn om aanvaard te worden om te overleven in een nieuwe ‘ik’.
Bezig zijn met de gedachte van een hergeboorte is heilzaam. Het geeft hem een opdracht te vervullen, namelijk verder gaan in het spoor van hen die er waren voor hem: een lange lijn van levens waarvan het beginpunt misschien diegene was die een bizon tekende op de wand van een van de grotten in Lascaux of van waar ook.
Zo, dacht hij, schrijf maar, je voorganger zit je op de hielen, houdt je in de gaten, zweept je op, staat naast jou als je een boek uit het rek neemt, houdt je hand als je schrijven gaat; pas dan is hij gerustgesteld omdat hij vertrouwen heeft in jou.
04-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2016 |
Stand houden |
Vrienden rondom mij verlaten een voor een het toneel. Ze waren er en op een dag zijn ze er niet meer, zijn ze herinnering geworden. Aan dit ‘niet-meer-zijn’ is niet te ontkomen, of het vandaag is of morgen of toekomend jaar of nog verder in de tijd, de band tijd die me rest wordt smaller en smaller. Ik weet het en toch handel en leef ik verder alsof ik het niet zou weten. Dikwijls denk ik aan Douglas E. Harding, en hoe hij er over dacht:
‘Het is een vreemd iets en uitermate betekenisvol dat, hoewel ik in theorie heel goed weet dat er me op de ouderdom van tachtig jaar nog heel weinig tijd te leven overblijft, ik in praktijk, het gevoel heb, nog evenveel tijd voor me te hebben als voorheen, dat ik nog al de tijd van de wereld heb, dat ik in essentie eeuwig en onverwoestbaar ben, ik voel me niet ouder dan voorheen, zelfs niet één dag.’[1]
Dit is het gevoel dat in mij leeft als ik schrijf, als ik discussieer, maar geconfronteerd met de staat van mijn lichaam weet ik dat het aan het wegglijden is, dat mijn gang niet meer is van een zeventigjarige, toen ik nog jogde elke zondag. Vandaag is er de onoverkoombare realiteit dat ik de drempel overschreden heb van de voorlaatste fase van mijn leven en dat de volgende fase deze is van mijn opname in de eeuwigheid om, zoals van velen, enkel nog herinnering te zijn.
Ik ondervond het gisteren toen ik aan de vijver was om, ondanks het grijze weer los te komen van mijn te veel stil zitten en voelde hoe sterk mijn lichaam verstramde en hoe weinig handelbaar het was geworden.Gelukkig heeft mijn geest niet in een zelfde mate het lichaam gevolgd, heeft hij, zo denk ik toch, stand gehouden en komt hij nog, nu en dan, met nieuwe ideeën voor de dag die ik verspreiden kan. Want het zijn nieuwe ideeën waar ik het meest nood aan heb.
Zo hoorde ik gisteren op BBC four, dat de mens van Stonhenge meer nood had de dag van het wintersolstitium te kennen: de dag dat de dagen beginnen te lengen, dan de dag van het zomersolstium, wanneer de dagen beginnen te korten. Wat me heel wat logischer toeschijnt.
03-06-2016, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-06-2016 |
Jean Berquin, vertrekkensklaar |
Mijn waarde vriend Jean,
Ik hoorde dat je je klaar maakt om ons te verlaten en dat je niet zinnens bent hier terug te keren. Weet, alvorens ik verder ga, dat het je vele vrienden en mezelf bedroefd, dat het ons pijn doet je te zien vertrekken, maar we begrijpen dat, eens het lichaam een te grote last wordt, het wenselijk is je ervan te bevrijden en het achter te laten, het is toch maar wat stof.
Het gaat nu op in herinneringen en er zijn er vele, en we denken in de eerste plaats aan je echtgenote Yvonne, aan je kinderen en kleinkinderen. Zij zijn het die het dichtst bij jou stonden, zij zijn het die je weggaan het diepst zullen voelen. Wij, je vrienden, beloven je, in de dagen die nu komen, een steun, een toeverlaat te zijn voor haar en hen.
Ik zelf beloofde je, een tijd geleden al, te denken aan jou als je ging. Misschien zal mijn schrijven je niet tijdig bereiken; zal je al onderweg zijn, maar mijn brief gaat per e-mail, door de luchten dus, misschien kruist hij je baan, of misschien ben je al verwittigd dat ik die brief aan het schrijven ben, zodat je er naar uitkijken zult. En zijn het niet de woorden zelf, die je lezen zult, het zullen de gevoelens zijn die er in verweven zijn, want je hebt me, je hebt ons verrast met je vertrek. We hadden je graag nog een hele tijd bij ons gehouden, hadden je willen spreken nog over tal van zaken waarop je altijd een antwoord wist, maar je waart niet meer te houden. Je had al een tijdje, zoals Cervantes het wist, de voet in de stijgbeugel, en je bent spoorslags vertrokken, geducht jager op groot als klein wild als je waart, naar de eeuwige jachtvelden, waar je ons opwachten zult tot we komen, de ene wat vroeger dan de andere.
Iets hadden we sterk gemeen, dat dorpje in de Valais, hoog in de bergen, Saint-Luc en zijn Bella Tola hotel, ten tijde van de Familie Pont. We spraken erover, we kenden beiden het terras voor het hotel, we kenden beide de kaas die er 'geracleerd' werd voor het houtvuur, en de wijnen, mijn beste vriend Jean: herinner je le Fendant, l’Hermitage, l’Arvine, la Malvoisie. Quel pays le Valais. Ze verwachten dat je even langsheen de kerktoren scheren zult, en hoger stijgend, over de Tounot, de Besso, la Dent Blanche, vergeet het niet, ze wachten er op jou.
Maar hier, waar je leven zich ontplooide, na je vertrek is de Leie doffer geworden, is ze trager gaan vloeien, haar aroma stugger geworden en zelfs al sprak ze niet in woorden, ik wist wat ze zeggen wilde in wolken en in kleuren. We waren er om te schilderen in verborgen tekens, pogingen om te benaderen hoe het leven er was van de beemden en de bomen, van het water met de reiger in de oevers, de meerkoeten kringen achterlatend van wat voorbij nu is en niet meer komen zal.
Voor jou echter spat de wereld open, brede banden van licht- lijk koralen van Johan Sebastian Bach en paarlemoeren luchten waarop je scheep zult gaan, de zeilen scherp die je sturen zullen naar andere oorden, waar het goed is te vertoeven in het gezelschap van zovelen; van Dante toen hij er was, met samen met Vergilius en Ovidius, Homeros en Statius en vele anderen.
Een grote vriend je waart en grote vriend je blijven zult, het ga je goed, het ga je heel goed waar je op ons wachten zult: we volgen wel.
Ondertussen, als we samenkomen, vandaag en op andere dagen, welke plaats zullen we je geven in ons hart, in onze gesprekken als het niet een ereplaats zou zijn?
02-06-2016, 08:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-06-2016 |
Did man create God? |
Een panel van vijf vertegenwoordigers van godsdiensten deelden op BBC 1, hun meningen/overtuigingen over het onderwerp of het de mens is geweest die God in het leven geroepen heeft.
Ik ben pas op het einde ervan, op het programma terecht gekomen. Ik heb dus niet de gesprekken gevolgd, heb alleen de vertegenwoordigers, sommige getooid met hun attributen kunnen zien en weet niet tot welk besluit ze gekomen zijn, maar de gestelde vraag is wel een blog waard om er eens nader op in te gaan.
Eén zaak is me duidelijk, man didn’t create the Universe, want het was er vóór hem. In gedachten kan hij er wel enkele aan toevoegen, maar bewijzen hiervoor heeft hij niet.
Het probleem God is, gelukkig, heel wat complexer. Dat Hij door de mens geschapen werd is me heel duidelijk, gezien er minstens vijf waren die ’hun’ God kwamen verdedigen en toelichten, maar of het dé God was is een totaal andere vraag, want als die er zou geweest zijn, dan ware er geen nood geweest er vijf uit te vinden en toe te lichten, dan ware er helemaal geen problemen geweest en had er niet moeten aan getwijfeld of over gediscussieerd . Het antwoord ware dan heel duidelijk: Yes, man created ‘his’ God, maar deze heeft weinig gemeen met dé God uit de vraagstelling. En zelfs, indien allen akkoord zouden gaan over één enkele, zelfde God, dan nog zou de vraag gebleven zijn: is Hij er, of is Hij er omdat wij denken/hopen/verlangen dat Hij er zou zijn.
De vraag over die specifieke God, diende dus eigenlijk niet gesteld te worden aan de vijf vertegenwoordigers van ‘hun’ God, het levert geen bewijs op. Zelfs zelfde vraag gesteld aan vijf of meer neutrale mensen van de wetenschap, zou geen vaststaand bewijs opleveren. Deze zouden hun antwoord, positief of negatief, omkleed hebben met bewijzen die echter niet door allen op een zelfde wijze zouden aanvaard worden, omdat geen enkele sluitend genoeg zou geweest zijn om tot een definitief besluit te komen.
Want stel dat een Formule - een in de aard van de formule van Einstein zou gevonden worden die het bestaan van God bewijst; niet een God zoals deze ten tijde van Adam en Eva, maar een God die verborgen in zijn Formule, er ergens zou zijn, maar zonder woorden of daden.
Zou dit enig verschil maken; zou men, dankzij de Formule, leven met de zekerheid, dat Hij er is of zou men toch verder blijven met een zekerheid van de twijfel?
Formule of geen Formule, ik geloof niet dat die enige wijziging in onze houding teweeg zou brengen. Het probleem God is een te groot probleem opdat we er zekerheid zouden over hebben, want zelfs als men die zekerheid in zich zou opnemen dan blijft nog altijd de vraag hoe Hij er is, van wanneer Hij er is, en waarom Hij er is.
De discussie die er geweest is kan enkel uitgekomen zijn op een verstarring in hun geloof van de aanwezige godsdiensttitularissen en moet het eens te meer duidelijk gemaakt hebben dat, of Hij er is of er niet is, het beter is het niet te weten of, het te weten zoals Spinoza het wist. Bewijzen zijn dan overbodig.
01-06-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-05-2016 |
Het Manuscript |
Hoe vat ik het boek samen dat ik schreef? Indien het bij mirakel ooit gepubliceerd zou worden, welke tekst wil ik zien als ‘flaptekst’ op de achterzijde ervan opdat het een zekere aantrekkingskracht uitoefenen zou als het in de hand genomen wordt?
‘De Adem van de Dagen’ is een soort dagboek, over het ontstaan en het schrijven van een boek waarin het leven wordt belicht van Ugo d’Oorde.
Een groot deel van zijn beroepsleven heeft hij doorgebracht in Gent, de stad van zijn hart; eens gepensioneerd is hij weergekeerd naar zijn oude hoeve in een klein vergeten dorp van Oost-Vlaanderen, waar hij - zijn echtgenote is overleden - zijn dagen doorbrengt met het schrijven van een dagelijkse bladzijde in zijn rood dagboek dat hij al dertig jaar bijhoudt.
Op een dag in de herfst ontmoet hij een vriend die hem overhaalt een boek te schrijven over de filosofie van het leven. In de korte tijdsspanne van herfst tot lente, wordt het leven geschetst van een eerder eenzame man en zijn vele boeken waaronder als voornaamste de Bijbel.
Het verhaal van de gebeurtenissen wordt uitgebouwd in de diepte via diverse ontmoetingen. De gesprekken die hierbij ontstaan hebben een filosofische inslag en brengen een beeld van zijn religieuze gevoelens die sterk oosters gericht zijn. Deze worden afgewisseld en ingekleurd met herinneringen uit zijn jeugd en zijn jonge jaren.
Het boek dat niet kan of mag gezien worden als autobiografisch wil een duidelijke poging zijn uit te klaren, welke betekenis moet gegeven worden én aan het fenomeen van de Big Bang, én het oordeel geveld in Genesis 3, 19, waarin we maar wat stof zouden zijn.
In zijn gesprekken zijn dit de thema’s die regelmatig opduiken en waarbij hij alles zet op het gotisch levensbeeld van de meesterbouwers van de eerste gotische kathedralen. Dit beeld wil hij ten allen prijze vrijwaren ten overstaan van de dreiging die het binnensijpelen van de Islam in het Westen zou ‘kunnen’ betekenen.
Met zijn boek – dit zegt hij klaar en duidelijk - wil hij, vooral dan voor de kinderen van zijn kinderen, duidelijk maken wie hun grootvader was en hoe hij zijn leven zag. Hij aarzelt hierbij niet te verklaren dat hij de ‘New Physics’ ziet als de nieuwe Bijbel die thans, niet in woorden, maar in beelden en veelzeggende vraagtekens geschreven wordt.
Het boek is geen ‘hapklare lectuur’, is evenmin en zeker niet grijs getint, het is geschreven op een leeftijd met de deur op een kier; handelend over het leven en de eeuwigheid, geschreven voor de mens die zoekt naar het sacrale aroma van het leven en van het leven na de dood.
31-05-2016, 08:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-05-2016 |
Wat de Duve me nog leerde |
Elke volgende dag is een volgende uitdaging. De voorbije week vlotte het heel goed, behalve de dag van 26 mei, toen mijn blog geschreven werd na een te korte nacht, om vier uur ’s morgens, zoekend naar woorden die niet kwamen.
Er zijn regelmatig zulke dagen, waarop ik het moeilijk heb om iets zinnigs te vertellen, zodat ik maar eens duidelijk moet bekennen dat ik bezig ben met iets dat me overstijgt en dat me keer op keer verplicht me te redden met gedachtenspiegelingen die buiten het gewone leven liggen wat eigenlijk niet zo verwonderlijk is als ik zie hoe er in een deel van dit land omgesprongen wordt met het stakingsrecht dat de politiek zich toe-eigent.
Gelukkig is er Rachmaninov, is er Chopin, is er Prokofief op radio en televisie; is er tennis deze dagen, is er voetbal. Het overige moet me koud laten want ik verga in mijn onmacht iets te begrijpen van wat er gebeurt om mij.
Verbaast het je dan dat ik, zoals gisteren, nogmaals mijn heil zoek bij Christian de Duve bij wie ik lezen kan, en ik ben er heel gelukkig mee: ‘que c’est l’Univers qui a donné la vie et la pensée. Par conséquent, il a dû les avoir potentiellement depuis le Big Bang ( pag.351).
Het waardevolle van zijn boek, dat een mijlpaal is onder de boeken die de laatste decennia verschenen zijn, is dat de wetenschapper er een duidelijke lijn in volgen kan en – en dit is dan, bij gebrek aan wetenschappelijke kennis, mijn domein – dat hij zijn wetenschappelijk betoog opentrekt naar het religieus-filosofische waar ik hem volgen kan. Waar ik de vreugde ken zaken te lezen die ik mijn hele ‘blog-leven’, en zelfs ver er voor, heb gemeend te mogen aankleven, voortdurend tastend, zekerheden verkondigend, om die daarna af te zwakken of te verlaten voor andere inzichten met andere perspectieven.
Ik heb dus, om geïnteresseerd te zijn in een boek, geen verhaal nodig, de wereld waarin ik gewenteld ben biedt me verhalen genoeg, ik moet er geen fictieve bij nemen die me niets wijzer maken wat betreft mijn herkomst of bestemming of enig nieuws brengen over mijn volgende ‘levens’-fase nadat deze hier op een einde neemt.
In mijn manuscript is – en nu tracht ik me te verdedigen wat mijn verhaal erin aangaat – wat ik vertel, slechts het kader, niet het hoofddoel. Een kader, waar binnen ik vertellen kan wat ik altijd heb gemeend voorop te moeten stellen: dat ‘het leven en het denken’, zoals de Duve het zegt, al in potentie aanwezig was op het ogenblik van de Big Bang; dat ik dus potentieel geboren ben op dat zelfde ogenblik, ik, mens, zat erin gebakken, was het niet als Karel Mortier of Ugo d’Oorde, ik was er in potentie, en ben er in potentie altijd geweest, en dat zegt ook de Bhagavad Gita[1]. De vorm waarin dit laatste gebeuren zal, ken ik niet en hoef ik niet te kennen. Ik weet trouwens evenmin wie er op dit ogenblik, in mij aan het schrijven is.
Dergelijke zaken in een boek binnen schuiven, maken het ofwel verdacht, of geven het een zekere waarde. Het is in deze laatste optiek dat ik gemeend heb mijn dagen te moeten doorbrengen, dat ik er heel wat heb op ingezet, een weddingschap aangegaan waarvan de uitslag me nog totaal onbekend is.
[1] ‘Nooit ben ik niet geweest, nooit ben jij niet geweest en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn. (Bhagavad Gita, a Book of Hindu Scriptures”, The Peter Pauper Press, 1959, pag 13)
30-05-2016, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-05-2016 |
Croire après la mort de Dieu |
‘Nous vivons en Occident une place historique où la croyance ne va pas de soi, ce qui ne signifie nullement qu’elle va disparaître. Si la chrétienté décline, il en va tout autrement de la quête religieuse’
Als ik dit lees in mijn dagboek van 2011, - ik ben aangewezen op mijn dagboeken om te vinden wat ik nodig heb - dan komt deze quête religieuse’, waar Charles Taylor[1] het over heeft in zijn ‘L’Âge seculier’, ongeveer neer op wat ik als onderliggend thema heb gebruikt in mijn manuscript dat min of meer klaar ligt om een opgang naar buiten te vinden.
We zijn op weg d’un monde enchanté à un monde désenchanté, naar ‘eine Entzauberung’ zoals Max Weber het noemt. Waaruit voort komen zal het herschikken, én van een providentieel deïsme tot een bevestiging van wat de mens betekent als hoofddeel van het kosmisch gebeuren, én het verdwijnen van het antropocentrisme, een beweging die in de XVIIde eeuw is ontstaan om zich te bevrijden van zijn duizendjarige afhankelijkheid van God en Rome.
Voor Taylor had de Verlichting kunnen leiden tot een absoluut atheïstische horizont, maar zo ver is ze niet gegaan, ze is een periode geweest van kritiek en onvoldaanheid, een aanleiding om te komen tot een veelvoud van posities, y compris des types d’incroyance rompant avec l’humanisme – comme chez Nietzsche.
En dan Taylor die het woord super nova gebruikt, een woord dat ik lang gezocht heb om de wereld van de geest een naam te geven. Deze super nova van Taylor begrijp ik als het uiteenspatten van de religie in het Westen die, zegt Taylor, de aanleiding was tot une sorte de super nova engendrant une variété grandissante de positions morales et spirituelles dans l’échelle du pensable et peut-être au-delà.
We zijn de erfgenamen van deze super nova op weg naar een omwenteling in de geloofsvoorwaarden, op weg naar, une culture de l’authenticité, une vision selon laquelle chaque individu a une manière singulière de réaliser son humanité, de trouver sa voie – y compris sa voie spirituelle – à l’écart des modèles imposés par la société, la génération antérieure, l’autorité religieuse ou politique… Nous vivons désormais au sein d’une supernova spirituelle, une forme de pluralisme débridé sur le plan spirituel.’
De Kerk, Rome, heeft hier weinig oog voor, nochtans ware het zeer wenselijk dat ze er zich zou op afstemmen, wil ze er niet volledig aan ten onder gaan, een ondergang die duidelijk vorm neemt, althans hier in het Westen, We bevinden ons thans op weg naar een nieuwe vorm van quête religieuse, een zoektocht, queeste, die nu geconfronteerd wordt met de dreiging van een nieuwe God en een nieuwe geloofsbelijdenis aan de horizont. Maar het is niet het gedachtengoed van die Allah dat ons beletten zal, als individu, door te dringen tot binnenin die ‘super nova’. Tenware…
[1] L’Âge séculier’ (A secular Age) de Charles Taylor. Traduit de l’anglais par Patrick Savidan, Seuil ‘ les livres du nouveau monde’. 1142 p.
29-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-05-2016 |
L'Ultime Réalité. |
‘Exceptionnellement je me suis senti proche de quelque chose d’ineffable, totalement mystérieux mais réel du moins pour moi, une entité qu’à défaut d’un meilleur terme, j’appelle; ‘l’ultime réalité’.
Met deze zin sluit Christian de Duve zijn meesterwerk : ‘A l’écoute du vivant’[1] :
Wat bedoelt de Duve met ’l’Ultime Réalité’? is het, het verste punt in het bestaan van de kosmos, het begin dus, of nog iets dat er was vóór het begin? Is het aldus dat hij de Ultieme Realiteit wil zien? en waagt hij het niet de naam van God te gebruiken, al is het wel in deze richting dat hij denkt als hij schrijft: ‘Als wetenschapper is mijn hele leven doordrongen geweest van de overtuiging dat ik deelnam aan een veel betekende en revelerende benadering van de realiteit’.
Hij voelde dat er Iets moest zijn, maar hij wou geen beslissing nemen, hij wou er geen naam aan geven. Wat zijn volste recht was, want het vernoemen van de naam van God was voor hem een stap te ver, was een naam, was een levend iemand toevoegen aan de kosmos, een stap die hij niet zetten wou, wellicht omdat het aldus een terugkeer ware geweest naar het beeld uit zijn kinder- en jeugdjaren die hij al lang verlaten had.
Maar als wetenschapper heeft hij altijd geweten dat er ‘Iets’ was waarvoor hij geen naam had - zoals wij allen er geen naam voor hebben - wat ook niet belangrijk is als we maar weten dat er een een Ultieme Realiteit is, wat eigenlijk een zwaar betekenisvol woord is, een woord dat we graag willen toevoegen aan de vele woorden die we kennen om dat Iets te noemen.
Ik denk dat we allen, minstens, met een Ultieme Realiteit in het hoofd rond lopen, een Realiteit die er is en die er was van bij de aanvang. Wie weet, zelfs vóór de aanvang, of dan toch begrepen in de aanvang. En, als het er was in de aanvang dan is het er nog steeds, en dan val ik terug op de God van Spinoza die binnen het Universum verweven zit. Hij is er ‘binnenin’ zonder er ‘afzonderlijk’ te zijn.
Wat hij ook moge gezegd hebben en welke houding hij ook moge aangenomen hebben op het ogenblik van zijn dood, voor mij was hij een religieus man. Religieus in de zin dat hij voorstander was van een religie ontdaan van alle mythische begrippen, maar vasthoudend aan het sacrale van het leven dat hij ontdekte via de wetenschapper die hij was. Hij was voor mij een van die ongelovige gelovigen. Hij was een Spinozist.
[1] Christian de Duve, Prix Nobel de Médecine: ‘A l’écoute du vivant’, Odile Jacob, 2002.
28-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-05-2016 |
Wat de dag me bracht |
Ik voel me goed. Ik heb een doel om naar te schrijven en dit vult mijn dagen en mijn gedachten. Er is geen leegheid meer. Ik kan zijn wie ik ben en vertellen wat ik weet en niet weet, wat ik me inbeeld en me niet inbeeld, wat ik wil en wat ik niet wil.
Ik kan mijn blad vullen met de woorden die ik ontvang van waar ook, die ik schift, verwerp of aanvaard. Kan pagina’s schrappen, en nieuwe pagina’s vullen, kan rozen laten bloeien of verwelken, appelen laten groeien, kan hagen laten snoeien en spijt hebben om de merel die vernederd werd. Ik heb mijn toekomst wel niet in de hand maar ben meester over wat ik achterlaten wil op dit wit blad papier.
Heb me zelden zo vrij gevoeld. Ontdaan van elk beletsel kan ik verhalen schrijven, beelden oproepen, gebeurtenissen vertellen of die er waren of niet waren.
Kan zeggen van de dagen die ik nu beleef, dat de vijver mijn toeverlaat is, mijn goede haven; dat ik er thuis kom na een lang verblijf in oorden van spanning en van onzekerheden; dat de bomen en de struiken er rond er weerspiegeld staan in het watervlak, peinzend, omfloersd met woorden, wachtend op mijn komst. Ik kan er neer gaan zitten om me als boom en struik te voelen en hen te zeggen dat ze mijn bescherming zijn, wat ze weten: pluisjes zaaiend - het is hun teken - over mijn handen, me zegenend met het vertrouwen dat ik nodig heb.
Ik kan zeggen dat de avond niet was zoals andere avonden, dat er woorden werden gesproken in stille kamers, de wanden er bekleed met van verre tijden komende ceremoniën, en de velen, die er waren om er te spreken en te horen, in de ban gekomen van het samenzijn, en, gebalsemd met de geur van rijke oliën, zoals het in psalm 133 geschreven staat er vertrokken zijn. De nacht gekomen met de sterren over hen.
27-05-2016, 18:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-05-2016 |
Bij het opstaan |
Met welke beelden/gedachten ben ik van morgen opgestaan klaar om aan de slag te gaan en mijn blog te schrijven, nu er bijna gelijktijdig drie gedachten zijn opgedoken die te drummen staan om genomen te worden, belangrijk genoeg om ze morgen 26 mei te laten verschijnen op de gebruikelijke wijze.
Een eerste was het gedicht van een goede vriend dat hij me gisteren had voorgelegd. Een teder, zacht gedicht waarvan de diepgang me intrigeerde; een gedicht dat ik gemeend heb te moeten herschikken omdat ik vond dat er te weinig ritme, te weinig Schwung in stak en dat het idee erin verwerkt deze pittigheid nodig had om beter aan bod te komen. Heb ik er goed aan gedaan, het gedicht van zijn tederheid te ontdoen door de beelden erin te verstrakken en scherper te onderlijnen en, omdat ik vond dat het idee aan de basis, om een betere precisering vroeg?
Anderzijds welk recht heb ik, te gaan interveniëren in de schepping van iemand anders, vooral als hij een vriend is? Nu er is geschied wat is geschied, ik sta open voor zijn reactie en zijn oordeel.
En ik denk nu aan Paulus die sprak in de naam van Christus, die hij beweerde te kennen omdat God hem aan hem had geopenbaard – hij was hiervoor drie jaren lang in Arabië geweest, waar precies zegt hij niet, maar het kan niet anders dan de plaats geweest zijn van waaruit Christus was opgedoken. Ik ken wel de spirit van mijn vriend maar dit geeft me nog niet het recht de woorden van zijn gedicht te herschikken, integendeel.
Dan was er een tweede gedachte: het beeld van de Zuid-Koreaan Hans H. Suh, de jonge man die gisterenavond (24 mei), het tweede pianoconcerto van Prokofief op een grandioze, verbluffende wijze heeft gespeeld. Het beginthema erin hangt nog steeds in mijn hoofd, ik neurie de noten terwijl ik schrijf – ik ben niet bij machte de noten in tekens om te zetten - maar de melodie is zo verfijnd, zo zuiver en van een openheid dat het hele concerto er door gedragen wordt en de spanning erin opvoert tot een climax op het einde. Een meesterlijk concerto gespeeld op een meesterlijke wijze. Ik denk dat deze kandidaat het ver zal brengen in de Concours Koningin Elisabeth.
En dan een derde, een tekst die ik klaar had om voor te dragen die ik herleiden moet tot de drie vierden ervan, omdat, na de proef gedaan te hebben, ik gevoeld heb dat de tekst te lang is voor mij, dat ik na vijfentwintig minuten zuurstof gebrek krijg samen met, een vreemd gevoel in mijn linkerlong met misschien een weerslag ervan op de werking van het hart. Ik weet het niet zo zeker, maar ik denk dat het zo is en het is het denken dat zijn invloed heeft op het spreken.
En nu dit alles opgetekend staat, en ik er van verlost schijn te zijn, is er mijn manuscript waaraan ik de laatste hand te leggen heb, in de bijlage (attachment leert Hertmans me) met nota’s en bemerkingen, die het geheel afsluit, wat me nog heel wat tijd vergen zal.
Voilà, mijn blog voor morgen 26 mei staat geschreven. Ik kan van nu af gaan denken aan deze van de dag erna.
26-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-05-2016 |
Over tuin en staking |
Je hebt, nu de merel zwijgt, nu zijn gezang voor altijd, je weet het, verdwenen is, resten je nog enkele meesjes die nu en dan een nootje komen halen uit het zakje nootjes dat is overgebleven in de rozelaar. Ze horen erbij zoals het gezang hoorde bij de merel.
Het zijn maar kleine dingen, maar zoals altijd wordt van kleine dingen verwacht dat ze rust, dat ze inzicht brengen, zoals de zeldzame hommel die de vorige dag ‘hommelde’ binnenin de kelk van het vingerhoedskruid dat ik heb zien opschieten uit de wintergrond, en er nu staat, fier en hoog. Maar dit alles zijn andere verhalen uit boeken die we maar niet genoeg kunnen lezen.
In de marge ervan, en voor mij enkel in de marge, zijn er de veelvuldige stakingen, de opgefokte misnoegdheid over alles en nog wat. We hebben, gelukkig, de leeftijd om er de ogen voor te sluiten en zeker niet uit te kijken naar de gekte in de beelden die vanavond zullen circuleren op tv.
Trouwens het is nog altijd het drama dat zich heeft afgespeeld in de tuin dat me bezig houdt, samen met de blog die ik te schrijven heb voor jullie, samen met mijn manuscript dat ik misschien toch als af mag zien, samen met een andere tekst die ik voort te brengen heb, samen met ‘iets’ dat ik schrijven wou over het ‘manneken’ hier, dat al enkele dagen ronddoolt in mijn gedachten.
(En ik specifieer, dat wat dit laatste aangaat, ik naar de reden zoeken wil waarom het leeuwtje, zinnebeeld van de met vlaggen zwaaiende Vlaming, opgeofferd werd aan het ‘Manneken’ in een ongepaste houding dan nog wel: humor of wraakneming? Wie zegt het ons.)
Maar in deze vreemde tijden dat de democratie, waar we zo prat op gaan, met de voeten getreden wordt: zij die betogen hadden toch bij de verkiezing hun stem afgestaan aan hun vertegenwoordigers, als deze niet doen wat ze wensen dat zou gedaan worden, dan hebben ze maar te wachten tot de volgende verkiezing om er andere aan te duiden. Ik had destijds heel wat meer reden dan zij om te staken.
Daarom keer ik terug naar mijn tuin en de Geschichte van het ‘manneken’, een geschiedenis die waard is opgefrist gebracht te worden. De gegevens en de namen gekend zijnde zou het ongepast zijn, deze voor altijd op te bergen en geen poging te doen om de keuze die gedaan werd, het leeuwtje te vervangen door het ‘manneken’, te verantwoorden. Stel je voor dat bij een volgende Ronde van Vlaanderen, vlagjes zouden rondgedeeld worden met een ‘mannekenpis’ erop, in plaats van een klauwend leeuwtje.
Mijn visie op tuin en de staking van misnoegden, krijgt aldus, ooit, diep op de achtergrond, vergeten en verlaten, het gezelschap van een klein gebeuren dat plaats vond in een van de ‘cleyne steden van Vlaenderen’, niet verder terug dan de XVde eeuw, toen er nog niet in massa werd afgezakt naar Brussel, naar dat andere ‘manneken’ dat er staat opgesteld.
Zeggen we ook nog, dat ondertussen, terwijl de staking loopt, teken van een stagnerende achterlijkheid, er door Europa, een nieuwe satelliet de ruimte wordt in gestuurd die het Amerikaanse gps-systeem vervangen moet.
25-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-05-2016 |
De merel en zijn nest |
Bij het snoeien van de haag van de tuin – een grove vergissing wat de tijd van het snoeien betreft - is zijn nest bloot gekomen, zijn de vier eieren in het nest ‘gepikt’ door ekster of kraai, en wat heel erg is, de merel is uit de tuin verdwenen, wellicht sprakeloos van verdriet. Ik ben heel onachtzaam geweest.
Elke morgen, elke namiddag komen mijn schuldgevoelens boven, zeker nu ik erover schrijf. Ik wist nochtans dat hij zijn nest had, ergens in of buiten de tuin: in de ceder of in de haag. Ik had hem in het voorjaar zien springen over het grasperk, had gezien hoe hij rondvloog met strooi of takjes in de bek, hoe hij bezig was in de vochtige aarde, en ik was verheugd dat hij onze tuin had uitverkoren om er te wonen.
Ik wou hem zeker niet storen, sloeg hem niet gade waar hij heen vloog, hij was mijn vriend en ik liet hem begaan. Ik zette zelfs de resten van kaas op een bordje op de tafel voor hem - of voor haar, of voor beide - dat regelmatig werd leeg gegeten. Misschien was dit ook fout van mij want het kan ook dat de kaas opgepikt werd door ekster of kraai en dat op deze wijze de tuin werd ingeschakeld in hun jachtgebied, met de gevolgen achteraf wat de eieren in het nest betrof. Het kan allemaal en dan ben ik dubbel schuldig, driedubbel zelfs.
Ik hoorde dagenlang de vreugde in zijn gezangen, helder en krachtig, zich onophoudend herhalend, vooral in de ochtend bij het eerste licht, op de middag als de zon hoog stond, en dan naar de avond toe: een echt concert van klanken dat hij bracht, hoge en lage, warme en scherpe, weemoedige en hoog trillende. Ik hield ervan, hij was mijn gezet, hij was mijn vriend. Ik kon het hem wel niet zeggen, hij kwam dus niet uit mijn hand eten, maar hij zong lijk een nachtegaal, beter zelfs omdat hij zich goed voelde in onze tuin.
Ik zag hem nooit als hij zong, hij zat hoog in de ceder, verborgen zoals zijn nest verborgen was en ik respecteerde dat, zodat ik nooit ben gaan zoeken waar hij zijn nest had. Wat ook fout was, want als de tuinman begonnen is had ik hem kunnen vragen het deel in de haag door hem betrokken, onaangeroerd te laten. Zo is er gebeurd wat er is gebeurd, kwam het nest met de lichtblauwe eieren, open en onbeschermd, een vernedering voor de merel die met zorg de plaats had uitgekozen en zijn nest lijk een artist had gebouwd. Een paar dagen geleden werd hij bloot gezet, de wijde wereld in gejaagd, ver van de plaats waar hij zo gelukkig is geweest. Want gelukkig was hij, ik weet het zeker. Komt hij nog ooit terug? Ik geloof het niet.
Moraliteit, snoei je haag in de omgeving van de vroegere Sinte-Pietersvuren, 29 juni, zoals het voorheen gebeurde, als de jongen het nest verlaten hebben.
24-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-05-2016 |
Hoe ik schrijf en over wat ik schrijf |
Hoe ik schrijf tracht ik zo goed mogelijk te doen, maar ik ben me ervan bewust dat mijn taal en mijn wijze van uitdrukken verouderd is; ook houd ik soms onnodig rekening met het ritme in mijn zinnen wat verwarrend werken kan. Anderzijds, wat ik schrijf is evenmin de perfectie, mijn onderwerpen zijn ofwel te ver en te diep gezocht, ofwel te voor de hand liggend. Een normale tekst komt er aldus niet uit mijn pen. En aan enige humor durf ik niet denken.
Ik weet slechts van enkele lezers hoe mijn blogs ontvangen worden. Een deel reageert helemaal niet. Ik trek er geen conclusies uit, ik zit nu eenmaal, na vijf jaar, vast in een stramien waar ik zo maar niet van vandaag op morgen uit kan stappen. Al denk ik er wel aan, ik weet nog steeds niet of ik het zou kunnen. Heb er trouwens voor het ogenblik ook geen tijd voor, andere werken krijgen absolute voorrang.
Aan mijn lezers moet ik ook bekennen dat ik het soms zeer moeilijk heb om een onderwerp te vinden en dat het enerverend werkt als ik, zoals vandaag, om 22.00 uur, nog steeds op zoek ben. Heb vandaag prioriteit gegeven aan mijn manuscript en aan een andere tekst die dringend af moest. Ik zeg hiermede dat ik bijna de ganse dag voor mijn klavier gezeten heb, dan toch ruim vijf uren.
Ik weet ook dat belangrijke vrienden me lezen en dat ik me niet kan permitteren hen te ontgoochelen met een verhaaltje. Ik verwacht dus altijd het maximum van mezelf. Het is dus niet altijd, zoals ik soms schrijf, dat mijn woorden zo vlug komen dat ik ze niet bijhouden kan.
Nochtans schrijf ik altijd om de eeuwigheid in te gaan. Het is dus geen schrijven met krijt op een zwart bord, neen, ik wens dat mijn woorden nog lang na mij gelezen worden, al kan het dat er een deel zullen zijn die door het vuur zullen vergaan; dat het ook kan dat ze op zij gelegd zullen worden, vergeten voor een tijd, om dan toch eens weer te worden opgedolven en ontcijferd.
Maar zelfs indien alle tekens ervan tot as zouden vergaan, de gedachten die erin werden neergezet, zullen blijven hangen lijk een parfum in de luchten omheen de aarde en opgesnoven worden, heromgezet in woorden door anderen na mij. Anderen die denken zoals ik dacht maar het verwoorden zullen op een wijze die meer gangbaar is en beter om te bewaren voor de geslachten na ons. Zo blijft er altijd iets over van wie ik was of wilde dat ik was.
Is het dan verbazend dat ik dan telkens denken moet aan wat Ovidius schreef over zijn Metamorfosen?
23-05-2016, 08:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-05-2016 |
Franz Kafka en Max Brod |
Wat doet je met oude boeken die sinds jaren onaangeroerd in hun rek zijn blijven staan. Boeken waar je dag aan dag aan voorbij gaat zonder hen ook maar een blik te gunnen. Nochtans maken ze deel uit van je liefde voor boeken, vooral dan deze uit de tijd toen een boek, als je het las, nog een ontdekking was. Wat je nu nog zelden doet, want het lezen ontneemt je brokken tijd voorbehouden voor het schrijven, tijd die je broodnodig hebt op je leeftijd.
En dan toch op een morgen zoals deze, dat je denkt aan een bepaald boek dat je ooit kocht in Praag, een stad die je waagt metafysisch te noemen, en je haalt uit zijn rek, een boek van, over wie anders als je Praag vernoemt, Franz Kafka[1]. Je ontdekt erin, vertaald uit het Duits, volgende passage:
Mon très cher Max, ma dernière volonté: tout ce qui se trouve dans ce que je laisse derrière moi - donc dans la bibliothèque, l’armoire à linge, la table de travail, chez moi et au bureau ou bien dans quelque lieu où cela aurait été transporté et tomberait sous tes yeux - tout, qu’il s’agisse de journaux intimes, de manuscrits, de lettres (écrites par moi ou par d’autres) de dessins, etc. doit être totalement brûlé sans être lu.
En hij, Kafka, gaat verder met zijn instructies aan zijn vriend Max Brod: Alles, totaal alles moet verbrand worden tot zelfs wat anderen aan tekeningen, brieven of geschriften van hem bezitten.
Het was een ijdele hoop van Kafka want, wat denkt je dat er gebeurde na zijn dood, niets werd er verbrand of vernietigd. Gelukkig maar.
Ik stel me hierbij de vraag of Kafka er niet bewust van was, dat wat hij vroeg aan zijn beste vriend, Max Brod, een onmogelijk te houden verzoek was, maar dat hij, Kafka zijnde, niet anders kon dan deze opdracht geven. Iets dat literair waardevol is, en Brod wist dit, ook Kafka moet het geweten hebben, wordt zo maar niet vernietigd. En ook, indien Kafka het werkelijk wou, waarom heeft hij zelf niet gedaan?
Ik zal er niet aan denken aan wie ook te vragen alles, zonder te lezen, te verbranden. Haar of zijn nieuwsgierigheid zou er misschien te zeer door geprikkeld zijn. Zo, ik laat het over aan mijn nakomelingen. Trouwens, de dagboeken en andere geschriften zijn geen documenten om lang te bewaren, ze kunnen als familiestuk een tijdje opgeborgen worden, maar hebben absoluut niet de literaire waarde van een geschrift van Kafka. Ik heb hierover dan ook geen eisen of vragen te stellen en ik verwacht niet dat ze bewaard zouden blijven of verspreid als een soort relikwie. Er zal dus niemand verantwoordelijk gesteld worden voor het verbranden of het bewaren van wat ik schreef. Woorden zijn ook maar stof als ze niet gelezen worden, en die van mij zijn niet veel meer dan wat golfjes van de lentewind over het water van de vijver van Johan.
Zoals ik thans sukkel met het voltooien van mijn manuscript alvorens het door te sturen aan een uitgever, is een voldoende bewijs dat ik alle geloof in de waarde ervan aan het verliezen ben. Ik doe er dus best aan, me te concentreren, en dit is al moeilijk genoeg, op het schrijven van de dagelijkse vijfhonderd woorden van mijn blog. Ik eis er zelfs geen auteursrechten voor op.
[1] Franz Kafka : ‘Le Cercle de Prague’, texte de Patrizia Runfola, Institut Français de Prague, Editions Eric Koehler, Paris, 1992.
22-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-05-2016 |
In de nacht, bij volle maan, |
In de nacht, bij volle maan, de sterren, dacht hij, in een gunstige positie, heeft hij besloten, nu zij er actief deel van uitmaakt, zijn boek af te sluiten. Want, het is nu geen boek meer over hem zelf, maar over hen beiden. Een valabele reden om niet verder te gaan, omdat wat nu nog komt, gunstig of niet, niet kan worden vrijgegeven. Hij zou het haar niet vragen, hij zou het sluiten vóór haar binnen treden in zijn woning.
En vroeg in de morgen is hij naar de vijver gereden. Over het trage heuvelende land, met een vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft het hekken geopend – gewoonlijk staat het open – is tot aan de ‘kabuze’ gereden en is gaan neerzitten aan de tafel buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij wist ook de witte band van de meidoorn in het zuiden en de bomen groot en donker in het pure blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder deed telkens ze een nieuw brood aansneed.
Hij schreef lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat de oude, getrouwe pen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor voor hen die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij, rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die maanden, jaren zelfs, aangekomen te zijn waar hij aankomen wou. En nu, met wapperende vaan, wandelend in een cirkel om de vijver: de bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend met de weerspiegeling ervan, in de geur van meidoorn en het stille klotsen van water in de oevers.
Hij wou van alles een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen, zijn bril, naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem toe riep doorheen het open raam: ‘Zo vroeg al, Ugo, heb je hier soms geslapen?’
‘Nog niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik heb enkel komaf gemaakt met mijn boek of roman, of – hij dacht aan de essaybundels van Stefan Hertmans – mijn bundel essays.’
Johan, met krachtige stoppelbaard, stond voor hem.: ‘Mijn beste vriend, wat vertel je me nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan mijn vijver?’
‘Wel, ik heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier opgeslorpt door het woord in mij’
‘Het Woord dat in den beginne was?’
‘Ook dat, maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.’
‘Kom, ik ga een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?’
Ze gingen samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo kijkend naar de groei van heesters en struiken en bloemen op de berm naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Hij had zegde hij, de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers, bestreden met een bijzonder product dat hij met moeite bekomen had, maar hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Het was aan tafel met een kop koffie voor hen, dat Ugo aan Johan vertelde over Anja: waar hij haar het eerst had ontmoet en hoe hij nu haar had weer gezien. 'Maar mijn goede vriend Ugo toch’, had hij gezegd, ‘en dat overkomt je nu. Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was, is het een liefdesbrief die je schreef?’
‘Neen, geen brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek’.
‘Mag ik van jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
‘Neen, het spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een nieuw boek dat niet zal geschreven worden.’
‘Goed, zoals je het wenst, Ugo, en hoe moet het nu verder?
‘Ik zie haar morgen en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar, maar hoe het zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien.’
‘Wel, Ugo, weet dat Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?’
‘Het boek, Johan, staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe leven begint nu.’
21-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-05-2016 |
De meidoorn |
Op één nacht is de meidoorn in volle bloei gekomen. De boord van de spiegelvijver een witte, trillende band in de morgenzon, de teerblauwe lucht er boven een tederheid voor zijn hart.
Hij denkt: zoals deze meidoornhaag, is in mij het leven in één nacht, een helderheid geworden, voel ik hoe nieuwe krachten zijn opgedoken, om te overdekken al wat donker was, ingehouden pijnen en losse verwachtingen; kan ik hier neerzitten, de geuren van bloesems en stuifmeel van grassen, in mij laten binnen komen en zijn wie ik gisteren maar voor een kwart was, een man bij wie, de jaren helpende, zich heeft losgewrikt van het dagelijkse in de wereld.
Zoals de meidoorn, denkt hij, zoals de witte kelkblaadjes, de rood getopte meeldraden en de stamper die vrucht zal worden, ben ik ingesteld, voel ik dat de stilte van de meidoorn, ook de stilte is geworden waarin ik me wentelen kan, neerliggen en weer opstaan, om enkel te zijn, gedachteloos te zijn, opdat alles in mij zich vernieuwen zou en ik springlevend de dag zou ontvangen zoals ik hem gisteren nog niet kende.
Hij schreef dit, neergezeten aan de oude tafel met de levende natuur als een koor van kleuren rondom hem. Hoe zou het gekund hebben, dat in hem, de natuur niet zou gewoekerd hebben en hij niet deelachtig zou geweest zijn aan het grote leven, doorgedrongen tot in zijn woorden. Waarin hij zich oploste, hij zich weerspiegeld wist, in water en in luchten, in licht en in klanken van licht, in de vroege koekoeksroep, de zuigende vlucht van duiven, de zucht van de wind in de populieren, tot in zijn aderen, tot in zijn adem.
Hoe jong was hij nog, wat van jeugd zat er noch in zijn bloed, in zijn houding, in zijn wandeling rond de vijver? Vooral nu, deze morgen van de meidoorn in bloei, hij niet stokoud wilde zijn, hij ook in bloei wou staan, het hoofd geheven, de blik helder, klaar om bevrucht te worden met een creativiteit die hij plukken kan, omdat alles zo subtiel geworden was, zo overtuigend, een zee van geloof in het oneindige van het Universum.
Hij zat er om te vergaan, hij zat er om opgenomen te worden, verpulverd op te stijgen en te verdwijnen, zoals de reiger die in zijn vlucht hem had opgemerkt en door gevlogen is naar andere vijvers, om hier niet meer te keren.
Op één nacht is hier de meidoorn in bloei gekomen. Het had hem niet verwonderd, hij wist dat het eens gebeuren zou. Hij had erop gewacht, een teken van hier boven, een teken van de Geest die van het Leven is. Hij kan er zijn hele hebben en houden in oplossen, zelf meidoorn zijn, in bloei gekomen, om hier weg te gaan in bloei, naar andere oorden.
Wie denken zou dat dit niet kan, vergist zich schromelijk
20-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-05-2016 |
Herinnering aan de Valis |
Een vreemde dag voor mij. Ik herlees mijn manuscript: weemoed die me overvalt.
Ik sta in de keuken en zet het ontbijt klaar, de luchten zijn gesloten. Een zwaar gevoel grijpt me naar de keel. Een gevoel dat hangen blijft, dat me vochtige ogen geeft: ‘My heart is not here, My heart is in the Highlands…’[1].
Ik ken het maar al te goed dat gevoel van het onherroepelijk voorbij zijn van de dingen die ik gekend heb. Het plotse besef van mijn leeftijd dat me ineens klaar voor de geest komt. En de herinneringen die gaan zwellen in blok, herinnering aan Schotland, aan de Valais, aan luchten, aan licht en geluiden, aan tal van dingen en gevoelens die geweest zijn en niet meer keren zullen. Maar het is, als ik ga neerzitten, naar dezelfde plaatsen dat ik verlang:
Grimentz, in de Val d’Anniviers, een dorpje zoals ik het kende van vroeger, de kern van eeuwenoude chalets, bruin gebrand door de zon, omweven door het majestatische van de bergen. Je kent er de bossen, de paden, de plaatsen waar je chanterelles vindt, bosaardbeien, bosbessen. Je kent er de Cabane de Moiry, de Col de Torrent, je kent er wat je uitverkoren tocht was, de Pas de Lona, waar je na een lange steile klim aankwam op de alpenweide, en onmiddellijk, links van jou, een veld van gentiaan en van génépi, van arnica en dwergviooltjes, soldanelle en edelweiss, en tussen de rotsen, het stille vloeien van water, en sneeuw soms in augustus.
Of in alle rust, het dorp onder jou, en naar de late namiddag toe, jij met een boek in de hand, of jij schrijvend, de wind in de bomen, de zaden van het wilgenkruid (épilobe), opgejaagd in wolken tot in de vallei, tot in je ziel. Je woonde er.
Of de jaren dat je in Zinal was, het andere dorp van de Val d’Anniviers, en op het uiteinde van het dorp, tot waar ooit de gletsjer kwam, een weidse vlakte met de Navizence, als een lint van levend water er middenin. Je wandelde er honderdmaal, stroomop- en stroomafwaarts. Zo vond je, telkens een nieuw landschap, omdat het je zo sacraal toescheen, omdat je er ontvangen werd in een enorme ruimte die klank was en verademing, tussen twee bergketens in. Omdat in de zomer de wind er een koelte was en het geluid van de stroom een gezang, en waar je je voelde leven, vol en overtuigend, zoals je je nooit ergens anders zo hebt voelen leven.
Zinal was van vele zaken, het vertekpunt naar de Cabane du Grand Mountet, naar - par un chemin difficile - de Cabane de l’Arpittetaz. Je kent die plaatsen zo goed, de bergen er rondom, bergen die verrukking waren, die je vrienden waren. Noem ze nog eenmaal bij naam, Roc de la Vache, Besso, la Pointe de Zinal, la Dent Blanche, om ze daarna te vergeten.
En te vergeten hoe je er was, zinderend van de krachten in jou, oneindig in gedachten, onsterfelijk in het grote ‘zijn’ van ruimte en eeuwigheid.
[1] Robert Burns, Scotland’s bard.
19-05-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |