Moeder is geboren de zesde van de zesde maand van het jaar negentienhonderd en zes. Ze was er fier op. Het was een datum die een belofte moest inhouden, dacht ze; een belofte echter die zich nooit heeft voltrokken. Ze wou onderwijzeres worden maar heeft nooit – en er zullen diverse factoren aan de basis gelegen hebben – die droom kunnen waarmaken.
Ze is vroeg gehuwd, Ik ben, precies negen maanden na haar huwelijk, op de wereld gekomen en ze is, moeder en huisvrouw geworden en gebleven zoals er zovele waren in die tijd, velen onder hen wellicht met even veel ongerealiseerde verwachtingen. Er is van haar weinig meer overgebleven dan wat foto’s. Ik bezit een foto van haar als jong meisje en een andere met haar, toen ik vier of vijf was. Werd ik gekoesterd door haar, zat ik op haar schoot? Wellicht, maar ik herinner me niet ooit een intiem gesprek gehad te hebben met haar. Heb er, wellicht, nooit behoefte aan gehad ook omdat het niet gebruikelijk was in die tijd, de kinderen waren er omdat het nu eenmaal hoorde en ik denk dat onze werelden eerder naast dan in elkaar liepen. Zij had de zorg om vader en ik had de zorg om groot te worden, school te lopen en boeken te lezen, waar en wanneer het ook maar enigszins mogelijk was.
Spreken over moeder is spreken over mezelf. Ik heb geen duidelijk beeld meer van haar. Heb ik er wel ooit een gehad? Ik weet wel dat ze het maximum heeft gedaan voor mij en alles gedaan om me het maximum te geven wat ze – met vader – me geven kon. Veel was het niet, een KSA uniform heeft ze me nooit kunnen betalen, had het in haar mogelijkheden gelegen dan had ik er een gehad. Ik herinner me dat ik van de hoofdonderwijzer van het dorp, de Heer Van Audenhove, een groot man, na de school, Franse les kreeg en dat ik een woordenboek wou dat toen vijftig BEF kostte, en dat ze heel wat heeft moeten doen om het me te kopen. Ik zal als eerstgeborene haar zorgenkind geweest zijn, mijn broer Daniël is zes en Georges zeven jaar na mij geboren en er was een miskraam tussenin, een dochtertje. Wat ik over haar zeg zal mijn broer Georges - Daniël overleed in 2002 - wellicht niet beamen. Maar ze hadden het moeilijk in het begin en hebben het altijd moeilijk gehad. En ik denk dat ik een licht bedorven, en moeilijk kind was, iemand die haar veel zorgen heeft gegeven, een zoon waarop ik vandaag niet fier ben om het te bekennen.
Ik geloof ook niet dat ze een gelukkig leven heeft gekend. Gelukkige momenten misschien wel, maar een leven om naar op te kijken zeker niet, meer zorgen dan vreugdes in elk geval. Vooral tijdens de oorlog moet het uiterst moeilijk geweest zijn ons te geven wat we nodig hadden, maar we kregen het toch.
De enkele beelden die me zijn bijgebleven uit die verre jeugd van mij zijn weinig talrijk, een is er dat me steeds bezoekt, ik moet toen zes geweest zijn: ik was ziek geweest en eens genezen wou ik niet naar school terug. Ik vertrok thuis maar halfweg – we woonden ver buiten de dorpskern - keerde ik wenend terug, ik durfde de juffrouw niet onder ogen komen. Moeder moet zich, na herhaaldelijk aandringen en ik die weigerde, hebben kwaad gemaakt en me opgesloten in het donkere varkenshok waar ik bleef schreeuwen van schrik. Later zegde ze me dat het haar altijd gespeten heeft dat ze het had gedaan.
En een tweede: de twee broers van vader die in Frankrijk woonden waren afgekomen, wellicht werd er een glas gedronken en moet er ruzie ontstaan zijn. Het was zo erg dat moeder en mijn tante waren uit huis weg gevlucht en zich hadden verscholen achter de hooimijt van de boer naast ons. Ik moet wakker geworden zijn, heb gezocht naar moeder en haar niet gevonden en ben midden in de nacht, alleen, haar gaan zoeken tot bij mijn grootouders, een kwart uur daar vandaan, ik een jongetje van vijf of zes jaar, waar ze natuurlijk niet was. Grootvader heeft me dan teruggebracht. Als ik er nu aan denk stel ik me in de plaats van mijn grootouders en wat ze toen er over hebben gedacht.
Zes juni van welk jaar ook, is altijd een bijzonder dag voor moeder geweest, ook voor mij en ik ben zeker, ook voor mijn broer Georges.
|