 |
|
 |
|
|
 |
23-08-2015 |
Toen ik ontwaakte |
Toen ik ontwaakte was het nog een stukje nacht, was het alsof de tijd het ontluiken van de dag nog even tegen hield. Vormen waren niet meer dan schaduwen die de dingen in hun greep hielden om ze niet te laten gaan, om te beletten dat ze tot leven zouden komen en wat van gisteren was en van andere dagen, voorbij, geschreven en nu toegedekt.
Kon ik keren terug naar waar het goed was te zijn, mijn hand op mijn schrift, glijdend, tekens neerzettend zoals het altijd gebeurde, het mirakel van de rechterhand, gedachten strooiend op de lijnen van het blad, koel en sober maar teder uitgespreid. Vreemd dat ik het nog kan na al die dagen.
Vreemd de hand die schrijft: woorden lijk water opborrelend uit een geheime bron, doorheen de moslaag van het leven, komende van nergens en gaande naar een ander nergens. En het niet de hand is, niet de pen, het de geest is die me noodzaakt levend te blijven in dat kleine stukje nacht dat nog is, vóór het oosten bleker wordt, de sterren nog even blijven om dan weg te deemsteren en te verdwijnen waar ze blijven staan.
Nog nimmer gebeurde het dat na het resterend stukje nacht, de dag niet kwam met een vage schijn van licht; het zal ook vandaag niet zijn, al hopen er misschien velen, omdat de nacht een deken is waarin je je wikkelen kunt om niet meer te zijn dan wat droom-in-slaap, het niet denken en het niet schrijven, deze van het niet zijn van het woord.
Zo, laat de nacht nog even slapen, nog even gedachteloos te zijn, te blijven, alsof je, zelfs wakker geworden, je nog slapen bleef met de hand glijdend over het papier, grillige tekens achterlatend die je vertalen zult, later, leesbaar optekenend wat in dit laatste stukje nacht, niet geschreven hoefde te worden, de echo van wat je gisteren schreef weghoudend, versplinterend tot niets en versnipperen wat je er aan toevoegen wou, de echo van de echo ervan te slopen om, voor een tijdje nog, te verblijven voor het doek opgaat in de veilige zone van het niet denken en van het niet zijn, de zone waarin de hand over het blad glijdt lijk een slak over de vloer, een zilveren spoor nalatend. Hertmans wist het ook, jij nog net niet.
Aldus zeggen wat geen betekenis draagt, lijnen die lijken op vreemde wezens, elke letter een op en neer gaan, verder lopend, lijken achterlatend van letters aan elkaar en in elkaar, woorden woordeloos van inhoud, dit alles in het allerlaatste stukje van de nacht dat toch nog even blijven zal, tenware voor de allereerste maal, de nacht het einde zou zijn dat nacht zou blijven.
Jij, onwetend hoe je leven verder zal verlopen, wachtende.
23-08-2015, 06:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-08-2015 |
De infiltratie |
Van één zaak moet ik me bevrijden als ik schrijven ga, één gedachte, de vrees die in mij blijft hangen dat geleidelijk aan, maar met bijna onfeilbare zekerheid, de infiltratie van de Islam in de wereld een feit is. En dat waar de infiltratie vroeger gericht was naar Azië en Afrika deze zich nu duidelijk uitbreidt in de richting van het westen, dat nu Europa en Amerika aan de beurt komt en deze uitbreiding zich ook duidelijk manifesteert in onze contreien. Een infiltratie die onze politiekers als totaal onschuldig aanvaarden en er de ogen voor sluiten. Als het zich voltrekt en dat zal, dan zijn zij en niemand anders de schuldigen, met op het voorplan onze Europese, goed betaalde, zorgeloze verantwoordelijken.
Ik val op twee gegevens die me de ogen openen, wijd openen, twee gegevens, twee feiten.
Er is in de eerste plaats het boek[1] van de Hoogleraar Islamkunde en klassiek Arabisch aan de K.U.Leuven en aan de Universiteit Gent: ‘Islam en Christendom’, waarin hij na een lang betoog en voorzeker met kennis van zaken tot het besluit komt dat een constructieve dialoog tussen de twee onmogelijk is.
Ik citeer uit zijn boek van 1999, enkel het volgende omdat het, het type is van wat de (te verdelgen) ongelovigen te wachten staat:
Wat te denken van de enorm populaire Shaykh Kishk die een tiental jaar geleden in een preek die de hele Arabischtalige wereld rondging, de spot dreef met het christendom en ironisch sprak over een God, wiens troon de dimensie heeft van de aarde en de hemel (zoals het in de koran staat) maar die zou geboren zijn ‘uit een smalle vagina waarvan de lengte zeven centimeter, de breedte vijf en de dikte twee en een halve centimeter is’. Kan men zich voorstellen dat zoiets, met hetzelfde verwerpelijk karakter door een christen of een niet-moslim over een of ander aspect van Allah of van Mohammed zou kunnen gezegd en verspreid worden in de christelijke wereld. Zonder niet alleen een golf van protest, maar ook een reeks van gewelddaden veroorzaken?
En een tweede gegeven is het gevolg van een ingeving. Ik googelde naar Urbain Vermeulen en viel op ‘The Koenraad Elst site’, Koenraad Elst die in een 28 pagina’s lang betoog het heeft over ‘de fatwa tegen Urbain Vermeulen’, uitgesproken door niemand minder dan de hoofdredacteur van De Morgen tegen ‘Vlaanderens befaamdste islamoloog, prof Urbain Vermeulen’. Het was de nieuwslezer van de VRT, Jan Huys die in zijn persoverzicht op 19 april 2000, het nieuws bracht dat Yves De Smet in zijn hoofdartikel de KUL - rector sommeerde om professor Vermeulen te ‘stoppen’ en dat het niet kon dat een ‘dergelijk individu getooid met doctorsbul en professorstitel, ongestoord de baarlijkse nonsens kan uitkramen, etc, etc…’
De Morgen en zijn school ziet geen graten in de opkomst van de islam en de ondergang van onze westerse op christelijke basis geschoeide cultuur en beschaving. Het kan De Smet en Co geen barst schelen integendeel het is alsof ze die ondergang betrachten zouden.
Het loont dan ook meer dan de moeite het schitterend betoog van Dr Koenraad Elst op te zoeken en te lezen, zo niet het ten minste te doorlopen, een betoog waarin hij Prof Vermeulen verdedigt en hoogacht zoals hij het verdient. Ik heb versteld gestaan over de accuraatheid van de kennis van Koenraad Elst en de wijze waarop hij de toestand, ontstaan tijdens en na een toespraak van Prof Vermeulen, gehouden in Leopoldsburg, bespreekt. Van zijn betoog heb ik een veelzeggende paragraaf onthouden, namelijk deze pagina 23 van de geprinte tekst, hou je vast:
Er is een wedloop aan de gang tussen de numerieke groei van de Islam, die schijnbaar recht naar de wereldheerschappij voert en het binnendringen van de Verlichting in de islamwereld. Het is wiskundig zeker dat de islam uiteindelijk het onderspit zal delven (volgens mij verdwijnt hij binnen de eeuw) maar voor het zover is kunnen we nog enkele onaangename rondjes djihaad meemaken dichter bij huis dan we gewend zijn.
Dit alles speelde zich af in het jaar 2000. Ik vraag me af wat De Morgen er vandaag, 15 jaar later over schrijft, trouwens De Standaard, het dagblad bij uitstek, deelde destijds eerder de mening van De Morgen dan, na kennis genomen te hebben van de juistheid van de feiten, de verdediging van Prof. Urbain Vermeulen op zich te nemen.
We kunnen alles verzwijgen en voor alles de ogen sluiten, de stelregel van onze politiekers. Wat mij zelf betreft, is er nog een veiligheid, maar voor wat er gebeuren zal met mijn kinderen, klein - en achterkleinkinderen is er meer dan de vrees dat hun levenswijze van vandaag met de voeten zal vertrappeld worden, zoals al hetgeen ik tot hiertoe geschreven heb.
Ik zag deze morgen het licht opkomen van de glorieuze dag, ik voelde de woorden komen die het licht me bracht, daarna doken de doemgedachten alles verstoren en werd het duister waar ik heen keek.
[1] Urbain Vermeulen: ‘Islam en Christendom, het onmogelijke gesprek’, Davidsfonds Leuven, 1999, zevende druk 2000.
22-08-2015, 09:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-08-2015 |
Miguel Asin Palacios en Dante |
Voor zijn verhaal, ‘La Busca de Averroes’, is Jorge Luis Borges te rade gegaan, zo schrijft hij toch, bij (de geestelijke), Don Miguel Asín Palacios, in zijn tijd – hij leefde van 1871 tot 1944 - de meest vooraanstaande onder de Spaanse arabisten.
Asín Palacios, leert ons dat het Spaans-Musulmaans gedachtengoed, gedurende zeven eeuwen onder het stof is blijven liggen en dat het pas in het begin van de XXste eeuw is geweest dat de Spaanse arabisten interesse hebben getoond voor de relaties die vóór de renaissance bestonden tussen het christendom en de islam en oog hebben gehad voor de grote inbreng van de Arabische literatuur uit Andalusië, in de westerse cultuur van die tijd.
In 1919, bracht Asín de Westerse literaire wereld in beroering toen hij, bij zijn aanstelling als lid van de Real Academia Española, in zijn toespraak, het grootste middeleeuwse poëma van het christendom, de Divina Commedia, vergeleek met de vóór Dantes tijd bestaande legendes, hadiths en escatologische opvattingen van de musulmaanse mystiekers, handelend over de isra (nederdaling) en de mirach (opstijging) van de profeet Mohammed naar de Hel en het Paradijs. En dat deze musulmaanse elementen, voor Dante, de voornaamste bron moeten geweest zijn voor het schrijven van zijn Commedia.
De kritiek op deze stellingname van Miguel Asín, vooral van Italiaanse zijde, werd door hem weerlegd in zijn ‘Historia y critìca de un polémica’ gepubliceerd in 1924[1], om daarna in 1927, in zijn ‘Dante y el islam’[2], onontkoombaar te bewijzen dat Dante wel degelijk zijn inspiratie gevonden had in de Musulmaanse literatuur, met haar verre oorsprong uit de IXde eeuw.
Zo lezen we bij Asín dat al deze legendes en hadiths van de IIde hegira (hidzjra)[3] af, van en over Mohammed, door ‘el murciano’ Mohidin Abenarabi (ibn Arabi) in zijn Fotuhat verzameld werden en aangevuld. Interessant is het te vermelden dat het ontstaan ervan zijn oorsprong vond in de eerste verzen van soerat 17 die Asín als volgt vertaalt:
Loado sea el (Señor) que hizo viajar, durante la noche, a su siervo (Mahoma) desde el templo sagrado (de la Meca) hasta el lejano templo (de Jerusalén) cuyo recinto hemos bendecido, para hacerle ver nuestras maravillas.[4]
De conclusie van Miguel Asín is dat Dante – en zijn bewijs is overtuigend – deze Fotuhat van Ibn Arabi moet gekend en gelezen hebben en dat hij de structuur – de verzen zijn natuurlijk de woorden van Dante – van zijn Commedia moet hebben afgestemd op de verhalen over de pelgrimstocht van Mohammed.
We komen hier nog bij een volgende gelegenheid op terug, want deze vaststelling geeft ons de mogelijkheid te vertellen waarom Dante zijn ‘Vita Nova’ ineens heeft afgebroken. Waarvan we denken dat nog niemand vóór ons, hier een sluitende verklaring heeft voor gegeven.
[1] Dante y el islam, pag 5. [2] Miguel Asín Palacios: ‘Dante y el Islam’ Urgoiti editores, 2007. [3] De mohammedaanse tijdrekening begint op 15 juli 622, de IIde hegira is onze IXde eeuw.
[4] Geloofd weze Hij die zijn dienaar in de nacht heeft laten reizen van de heilige tempel (deze van Mekka) naar de verre tempel (van Jerusalem), wiens verhaal we gezegend hebben om hem onze wonderen te hebben laten zien.
21-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-08-2015 |
Zelfportret |
Ik word een jonge man van amper veertig als ik de gelegenheid krijg om ‘mijn’ waarheden te verkondigen, dat ik dan ook doe, losgelaten, vol vuur en vlam. Ik zou er nochtans bewust moeten zijnn dat er in deze strakke materiële wereld, geen van plaats meer is om in de geschiedenis te duiken en de sedert eeuwen vaststaande gebeurtenissen of begrippen in een ander daglicht onder te brengen of het beeld ervan dusdanig te vernieuwen dat het onmiddellijk twijfels wakker maakt, ook omdat het zaken zijn die ver buiten de alledaagsheid der dingen liggen. Ik zou dit stilaan moeten weten en zwijgen want zij die weten spreken niet.
Zo is er wat ik overnam van Kamal Salibi – als ik over Salibi sprak met de arabist, Urbain Vermeulen, zegde hij me onmiddellijk dat ‘salibi’ kruisvaarder betekende – als zou de geschiedenis van de Exodus zich afgespeeld hebben in Saudi Arabië, waarvan hij, nadat ik zijn diverse boeken gelezen had, me van de juistheid ervan overtuigde, hoe onwaarschijnlijk ook dit mocht zijn want, een zwerftocht van veertig jaar in de Sinaïwoestijn alvorens in Palestina aan te komen leek me te onwaarschijnlijk.
Zo ook wat de stilstaande zon en maan van Josua betrof, na Velikovsky gelezen te hebben, ik dezes theorie over een megacatastrofe die hiervan aan de basis lag aanvaarden kon en er jaren mee te koop heb gelopen. Zelfs nu nog gaat dit niet uit mijn gedachten en durf ik het nog boven halen alhoewel het geen zin meer heeft, niemand heeft er nood aan dit te vernemen en zeker Israël niet, noch de Saoedi’s.
Waarom, denk ik dan, zie ik me niet als een man van vele jaren, grijs geworden, met slijtage omkleed, zoals ik ben als ik voor de spiegel sta en naar die onbekende kijk die ik geworden ben, totaal verschillend van de man die daar even nog een paar van zijn waarheden met kracht verkondigde?
De kracht van de geest in ons die de bergen verzet die anderen niet zien.
En dan is er mijn lijfspreuk ‘in my end is my beginning’ die ik op mijn borst geprikt houd, zelfs als het woord van de Heer in zijn Genesis, me zegt dat ik van stof ben en tot stof zal keren, ik het niet kan noch wil aanvaarden, enkel en alleen al omdat, als Hij anderzijds zegt – of is het de schrijver van Zijn woord die het verkeerd begrepen heeft - dat we geschapen zijn naar Zijn gelijkenis, dit enkel en alleen betekenen kan ‘gelijkenis naar de geest in Hem’ en ik me er veilig bij voel.
Om je, waarde lezer, te zeggen dat dit dan de enige waarheid blijft die ik nog verkondigen wil, een waarheid die zal blijven doorsijpelen in wat ik nog zeg of schrijf. Hoe dichter ik kom tot dit Begin, waarvoor ik geschapen ben, hoe meer en hoe inniger ik er over schrijven zal, het vuur van mijn veertig jaar zal er blijven in branden.
20-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-08-2015 |
Op een dag zoals deze |
Op een dag zoals deze zijn er de momenten uit mijn jonge jaren die niet weg te denken zijn, jaren van peis en van openheid. Geen struggle met woorden, met begrippen, met theorieën, geen zorg om wat was of wat komen kan, de dag die zich opende en de nacht die kwam met een hemel vol sterren die nu niet meer te zien zijn. En bovenal de grote rust van het land met de bossen aan de einder, de velden en de weiden en, waar het gebeurde dat we op zondagen samen kwamen in het ouderhuis en we, mijn broers en ik, na het middagmaal wandelden naar de plaats uit onze jeugd die onuitwisbaar vastligt in ons geheugen, een oude hoeve, gelegen binnen een verwilderd park van eiken en beuken en berken, omgeven door een brede gracht en een gesloten hekken waar we op het einde van een oprit enkel de toren zagen boven de inrijpoort met twee liggende leeuwtjes die er de wacht hielden. Vroeger maakte de hoeve deel uit van een kasteel dat vermeld stond op oude kaarten en dit feit alleen sprak tot onze verbeelding, we droomden er van, we kenden vaag de mensen, twee broers en een zuster die er woonden, maar die zagen we zelden, de hoeve lag er geborgen, enkel toegankelijk in onze dromen.
Tot op een zondag, de bewoners waren overleden, mijn jongste broer Georges en ik, het hekken open vonden, de oprit vrij en we het waagden door te dringen tot voorbij de torenpoort en de leeuwtjes, en we voor het eerst wandelden tot op de binnenkoer, afgesloten door schuur en stallingen met de deuren open, ook de deur van de woning, met de tafel nog met een hoop dagbladen en wat potten en glazen, wat omgevallen stoelen en een gebroken raam en de open haard een donker gat.
We hebben, ontgoocheld de plaats verlaten, ik meen dat Georges een oude tas heeft meegenomen, een herinnering voor later. Maar in mij was er iets gebroken, de oude hoeve was gestorven. Jaren later vernamen we dat het domein verkocht was, en dat alles werd gerestaureerd. Sporadisch spraken we nog af om het ouderlijk graf te bezoeken en reden we daarna onvermijdelijk naar die plaats uit onze jeugd, denkend hoe het vroeger was nu het geheel was omheind en de omheining hoog begroeid met klimop zodat er buiten de toren boven de poort niets meer te zien viel.
We spreken er niet meer over, we zijn te ver van elkaar gaan wonen, maar ik ben ervan overtuigd dat de hoeve zoals we ze gekend hebben, de hoeve van onze zondagnamiddagen is blijven leven in ons en misschien vandaag meer dan op andere dagen.
Ik beken eerlijk dat het in gedachten die oude woning is die ik bemeubel en bekleed met een grote wijd open haard en zware Luikse bollenkast, dat het die woning is van waar uit ik opsta als ik dingen schrijf die ik schrijf. Ik kan me geen betere plaats indenken om er te leven. Een weggedoken woning met een binnenkoer afgesloten met wat schuur en stallingen en in de hoek, onder de mispelaar een ovenhuisje, afgekeken van een andere woning die ik ken, een andere droomwoning voor iemand die leest en schrijft en boeken bindt om met zorg te bewaren. Maar het dan niet omringen met een meterhoge omheining zoals Houellebecq in zijn ‘La Carte et le Territoire’ het deed. Zeker niet, ik laat het bos er omheen open en bloot, alleen de slotgracht diep ik uit om het brakke water te vervangen door een heldere en klare waterspiegel voor de bomen er omheen.
Maar het blijft bij een droom, ik bezoek het domein nog regelmatig, zelfs omheind en de omheining begroeid met klimop, bezoek ik het nog, met mijn jongere broer Georges soms, nu al een tijd geleden, zodat van het prieeltje binnen het domein, het enige dat nog overblijft van het vroegere kasteel niets meer te zien is als men geen opening vindt in de klimophaag.
Nochtans in mijn verre jeugd was ik ooit eens over de uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet en hals over kop weggelopen ben, tot in moeders armen. Maar dat is lang geleden reeds. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er langs kom.
Dromen, mag wel als je jong bent, dromen mag ook nog als je oud geworden bent.
19-08-2015, 10:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-08-2015 |
Abraham Hans |
Het fenomeen Abraham Hans, die na Conscience – en eigenlijk meer nog - zijn volk leerde lezen, werd even tot de actualiteit terug geroepen in de Protestantse kerk op de Geuzenhoek in Sint-Maria-Horebeke, en dit naar aanleiding van de uitgave in boekvorm, een initiatief van het Liberaal Archief, Vlaanderen, van ‘ ’t Maagdeken van Mesen’, een liefdesroman die in 1919 verscheen in 15 afleveringen.
Abraham Hans werd geboren in Sint-Maria-Horebeke in 1882 en overleed in 1939 in Knokke. Hij was niet alleen onderwijzer o.m. in Sluiskil, Roeselare, Sluis en Antwerpen, journalist van Het Laatste Nieuws, maar vooral een schrijver van romans, jeugdboeken, toeristische leesboeken en van de ‘Hansjes’, in mijn jeugd te koop na de Hoogmis aan 60 centimes het boekje.
Zijn eerste boek, ‘ De Vlaamse Boskerel’ verscheen in 1913 en werd een groot succes, van dan af stopte hij niet meer met schrijven en werd hij meer nog dan een veelschrijver.
Van 1913 tot 1939, in deze 26 jaar van schrijver verschenen van zijn hand 170 volksromans en gebundelde verhalen voor volwassenen,zijnde ongeveer 6 à 7 per jaar; schreef hij 80 jeugdboeken, of 3 à 4 per jaar, 2.000 dagbladartikels, om dan in 1922 te starten met een kinderbibliotheek en schreef hij 740 boekjes van 32 pagina’s die wekelijks verschenen. Hoe hij dit allemaal realiseerde is me een raadsel. Een kleine raming leert ons dat hij gemiddeld 6 à 7 pagina’s per dag moet geschreven hebben, en dit naast zijn functie als onderwijzer en predikant.
Ik meen te weten dat Hemingway een ritme van duizend woorden daags trachtte te onderhouden, zijnde 2 à 3 pagina’s per dag, wat al een mooi ritme is. Abraham Hans schreef driemaal meer per dag. Wat hij schreef heeft hierbij geen belang, het is de tijd nodig hiervoor en de hoeveelheid die ik benadrukken wil. Wie vernoemt Abraham Hans nog, of in welk boek over literatuur komt zijn naam voor, hij kreeg geen vermelding in de ‘Dynamische Canon van de Nederlandse letterkunde’ begin juli in Beauvoorde, misschien verdiende hij dat wel.
Wie echter wel een vermelding verdient in dit stukje, is de oeroude, zeer respectabele, treurende boom achteraan het kerkhof dat paalt aan het Geuzenkerkje. De graven hier zijn, dank zij deze boom, meer graf en betekenen een vollere aanwezigheid voor hen die er werden neergelegd en wier naam er te lezen staat op een steen zonder kruisteken. Zij die er rusten droegen het kruis in hun hart, zo niet zouden ze hier niet begraven liggen
Toen ik dit schreef, dacht ik aan wat een vriend me overbracht van Seneca : ‘Bij alle goden smeek ik u: hou toch op grote daden te bezoedelen met mooie woorden’. Het waren misschien geen woorden van grote literaire waarden, de woorden van Abraham Hans, maar zijn daad, zijn volk leren lezen en hen de liefde voor het boek bijbrengen was van grote betekenis. Het is aldus dat we hem opnemen in ons herinneren.
18-08-2015, 10:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-08-2015 |
Profetie of niet? |
Ik kom elke dag binnen bij jou, ik breng je een boodschap in het bijzonder geschreven voor jou die ik ken als vriend, als kennis, of slechts ken, en dan is het een raden, als lezer. Mijn gesprek met jullie verloopt in een zekere intimiteit want ik vertel zaken die diep in mij ontstaan zijn. Mijn leeftijd, in de meeste gevallen, noopt me tot een gematigd zijn in wat ik schrijf, maar ook tot het betrachten van een preciesheid in mijn woorden. Je moogt evenwel van mij niet verlangen dat ik getrouw zou vastgeankerd blijven aan de realiteit, dat ik niet zou uitzwerven naar oorden waar ik was of zelfs naar oorden waar ik nimmer een voet heb gezet. Deze vrijheid is eigen aan de literatuur die ik bedrijf of dan toch bedrijven wil. Wat je leest van mij is een soort brouwsel van werkelijkheid en droom, waarin soms het ene ondergeschikt is aan het andere. Als ik in de toekomst, want mijn filosofische beschouwingen zijn in hun onderwerpen beperkt, eventueel een omgeving zou betreden van gebeurtenissen die je van mij niet zou verwachten dan is het, en ik leg er de nadruk op, dat de fictie, uit noodzaak, de bovenhand heeft gekregen.
Mijn leven is meer een leven geweest van boeken dan van gebeurtenissen; schrijf ik ooit in de richting van een soort roman dan zal ik dit brengen onder de vorm van een opeenvolging van blogs, onderbroken door bedenkingen zoals nu; dan moet je je verwachten aan het watervlak van een vijver die ik bezoek in de morgen of in de avond, niet aan een stormende zee met boten die vergaan en opvarenden die verdrinken of gered worden, zoals het gebruikelijk is, neen, verwacht je aan hoogstens wat rimpelingen op het water, of de gloed van een opkomende of ondergaande zon, het tere licht van de maan of het punt van een ster, wel een reiger die neerstrijkt of op een poot staat te filosoferen op de rand van die vijver. Verwacht je dus niet aan een al te grote dramatiek, of aan al te hevige gebeurtenissen, maar slechts aan wat schommelingen die in elk leven van ons voorkomen.
Het is van uit deze stellingname dat ik op een dag vertrekken zal, totaal vrij, van uit een punt dat even goed zich situeren kan, in de tijd of buiten de tijd om, zoals ik het zie, een meesterwerk te schrijven. En, zelfs al wordt het geen meesterwerk, ik zal schrijven tot mijn laatste straling op aarde, in de richting ervan.
Reeds heel wat staat opgetekend, ik zal fragmenten eruit, ofwel opnemen zoals ze er reeds staan, ofwel deze volledig herzien; alle mogelijkheden staan open en nieuwe openingen zullen opduiken. Mijn grootste uitdaging zal zijn te vergeten wie ik ben en hoe ik leefde en welke de wegen waren die ik ben ingegaan. Het wordt een nieuwe tijd van een nieuw iemand. Wat je echter niet verwachten moogt is iemand met een totaal nieuwe filosofische ondergrond.
Dit zijn de woorden waarop ik – ik kende deze niet toen ik begon – ben uitgekomen, of ze profetisch zullen zijn, zal de tijd ons leren.
17-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2015 |
Het gebeurde |
Er gebeurde gisteren wat nog niet was gebeurd, ik vergat, alhoewel ik hem reeds had doorgestuurd aan de schilder D.P. en aan een andere vriend, mijn tekst in te loggen.
En deze morgen gebeurde het eveneens dat ik niet wist over wat vandaag te schrijven. Ik had nochtans een reisverhaal gekregen via e-mail, een opsomming van de plaatsen in Duitsland, Oostenrijk en Noord-Italië die doorkruist werden tot en met Venetië, en van de gebeurtenissen die plaats hadden gevonden, maar wat verteld werd – en het werd verteld met stijl en inhoud - was eerder klassiek dan impressionistisch, was eerder Brückner dan Debussy. Wat niet mijn stijl was toen ik schreef over de impressies die mijn reizen naar China en naar Portugal, hadden nagelaten; impressies die ik heb uitgeschreven, echter niet deze naar Syrië en vroeger nog deze Noord-Yemen, toen deze landen nog toegankelijk waren, de dagboeknota’s hiervan bleven onverzorgd achter. Nochtans was het de reis naar Noord-Yemen die de diepste indruk had nagelaten.
Deze laatste nota’s vond ik terug in mijn dagboeken van einde 1986 en begin 1987. Het is niet meer het ogenblik – te laat - om er nu aan te beginnen maar ik vond er enkele gedichtjes, pogingen in haikuvorm - het aantal lettergrepen niet als maatstaf genomen. En waarom in het Frans ? Omdat de ganse reis met Parijs als vertrekpunt, zich heeft afgespeeld in het Frans.
Wadi de mes jours heureux / Ai-je t’aimé assez lorsque / Le troupeau de chèvres noires traversa tes eaux?
Les montagnes épousent le temps / Leur âme est d’une tendresse / Que nous ne retrouvons qu’à l’aube.
Des filles voilées, / Lorsque monte la brume / chantent leur destin.
Du soir à l’aube / le vent dans les palmiers / ma prière: Orion traversant le ciel.
Tijdens die reis was er ook mijn kennismaking met ‘La Bible est née en Arabie’ het boek van Kamal Salibi dat me cadeau werd gedaan de avond van 29 december 1986, gezeten onder de palmbomen, bij het haardvuur, aan de Rode Zee, Die avond en die nacht, was duidelijk zichtbaar tot de dageraad, het sterrenbeeld van Orion met Sirius. Gelegen op een brits in open lucht, heb ik toen, regelmatig ontwakend gedurende de nacht, die sterren zien wegzinken in de Rode Zee. Wat een diepe indruk heeft nagelaten omdat het een enig beeld was dat ik nooit meer zal meemaken. En ook Kamal Salibi en dezes theorie over de tocht van Mozes door Saudi Arabië en Yemen, werd een mijlpaal in mijn leven. Me kennende vertel ik hier nog wel ooit iets over.
16-08-2015, 01:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2015 |
Hij ontglipte me |
Hij ontglipte me, de zin waarmede ik gisterenavond of was het nacht – waar ligt de scheidingslijn – in bed ben gestapt. Ik dacht toen, hij is te voor de hand liggend, ik hoef hem niet op te tekenen, maar eens te meer ik vergiste me, hij heeft zich opgelost, er blijft nog slechts een rookwolkje van over.
Zo gaat het nu eenmaal, zo verlopen vele zaken en ontstaan er nieuwe die anders geen reden tot bestaan zouden hebben, zelfs geen schijn van kans maakten. Het was nochtans een goede zin, ik was er tevreden over, hij ging me brengen in een totaal andere sfeer dan deze van de dagen voorheen. Hij moet iets te maken hebben gehad met het werk van D. P., een groot schilder uit de streek, wiens atelier ik gisteren, terwijl het onweerde, heb bezocht en ik dacht, als ik hem hoorde, dat ik werkte aan mijn teksten precies zoals hij aan zijn doeken werkte. Er is een schilderij ‘in de maak’ die op de ezel stond, een lentezicht, in tere kleuren, groen op de voorgrond en lichter groen naar het midden toe, met een ruime lucht, teer, o zo teer over het landschap dat diep uitliep tot een bijna strakke, laag gehouden einder, en hij me zegde, dat hij vooraan nog een boom wou tekenen die hij in gedachten aan het zoeken was – het was niet hij die zocht, het was het landschap dat zocht voor hem – maar dan haarfijn, zoals zijn andere bomen, waarvan de kruin naar een cirkel toe groeide terwijl ik, die er voor stond, aan kaarsrechte populieren dacht, terwijl ik die er voor stond, aan de vorm van de bomen voor mijn huis dacht, en ik hem zegde, hoe broos de voorgrond was van zijn doek en hoe een boom in meer het evenwicht dat er nu was, breken kon, zodat hij de opzet van het ganse schilderij in de war zou brengen. Maar hij wist het, het landschap, zoals het er stond wees hem op het delicate van een nieuwe inbreng.
Ik ook kende maar al te goed deze twijfelogenblikken van vroeger, het opvullen van de vlakken die wit gebleven waren en hoe risicovol het was deze op te vullen, al was het slechts met een lijn in meer. En dan de gedachten die er aan vooraf gingen, zodat de tekening dagen, weken bleef liggen, terwijl ik ze meedroeg in mij, wachtende op het ogenblik om er verder aan te werken. Hij ook, ik hoorde het, kende dit. Hij ook wachtte dagen om te weten of hij, op het ruime vlak groen op de voorgrond, nog een van zijn bomen zou aanbrengen, terwijl ik eerder dacht aan een struikje verdorde distels of wat lis dat de kop opstak uit het water, met zijn luchten er in weerspiegeld die van het lichtste blauw waren naar het nog lichtere toe, en met in het midden een dunne band bijna wit.
In zijn geheel genomen de strakheid van een schilderij dat men amper beroeren kan, er amper een hoeve, een huis in aanbrengen kan, eenzaam, ‘wie das letzte Haus der Welt’[1] of wat een dorp zou kunnen zijn met de spitse toren van een kerk zoals bij Bruegel, maar heel even boven de horizontlijn.
Als ik er aan denken blijf, hoe teer het landschap, hoe wazig om niet aan te raken, om er niet binnen te gaan omdat het een droom van een landschap was, ingetogen zoals de man die het schilderde. De aanzet ervan, als het wegglijden in een niet-meer-zijn, vóór de slaap komt. En nu, waar het schilderij is aangekomen de in vraag stelling: één boom, twee bomen in meer of het laten zoals het is, zo leeg mogelijk aan elementen, de kleuren laten spreken meer dan de vormen. Zoals bij een gedicht, een haiku gelijk, het gevaar van een laatste zin er aan toe te voegen om het gedicht te sluiten, terwijl alles aanwezig is opdat de lezer het in gedachten sluiten zou met deze zin.
Hoe kende ik dit, hoe wist ik het, een tekening en dan vooral een gedicht, een prozatekst te laten met de opening naar iets dat er aan ontbrak, precies datgene dat de lezer, de toeschouwer er zou aan toegevoegd hebben of het product van zijn conversatie met de maker ervan.
Uiteindelijk, misschien ook is het beter, ooit, op een verkeerde dag, iets te gaan schilderen/schrijven wat men voorheen nog niet geschilderd/geschreven heeft. Doen zoals Dante die op een dag, midden zijn Vita Nova stopt, om te gaan schrijven over een Dame wat nog nooit over een Dame geschreven werd. En dit zijn Commedia werd, in de wereld als goddelijk ontvangen. Ook en vooral geldig voor wat ik aan het doen ben. Het kon zijn dat het dit was geweest wat ik gisteren niet had opgetekend en deze morgen vergeten was. Het kon, maar het kon ook iets totaal anders geweest zijn. Ik zal het nimmer weten en het hoeft ook niet. Van een schilderij of tekening denkt men ook dat ze af is, liefst als er nog iets zou kunnen aan toegevoegd worden.
NB. Er gebeurde vandaag, dat ik een blog die ik gisteren, vroeg in de morgen, geschreven had, tijdig vergat in te loggen, mijn excuses.
[1] Gedicht van R.M. Rilke dat begint met: In diesem Dorfe steht das letzte Haus / So einsam wie das letzte Haus der Welt. En eindigt met: ‘ Und die das Dorf verlassen wandern lang / und viele sterben vielleicht unterwegs.
15-08-2015, 10:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2015 |
Vallende sterren |
Ik ben vannacht niet op mijn rug op de pelouse gaan liggen, om uit de Perséïden de sterren te zien vallen of, de splinters van sterren die schichten van lijnen trokken op het hemelvlak. Al heb ik het ooit gedaan, in verre, voor altijd vervlogen nachten en al had ik er aan gedacht het te doen, maar ik heb, de slaap niet vattend, naar Klara geluisterd, naar onbekende muziek als naar de vreugde van mijn dagen, Beethoven en Bach. Een wereld uit de lucht geplukt, naast de wereld die ik geschreven heb, als naast deze die ik in gedachten aan het schrijven was maar nooit het licht zou zien.
Zoekend naar de zin van dit alles, de zin van het componeren, van het schrijven van de mens, voor wie het niet volstaat te leven, maar die dit leven opvullen moet met gedachten die lijk vallende sterren lijnen trekken op het vlak van zijn geest, lijnen die hij vastgrijpen wil, niet loslaten wil. Waarvan hij de afdruk optekenen wil, opdat zijn zou, onder een of andere vom, wat nog niet was, en niet zou geweest zijn ware hij er niet geweest om het te doen, zo maar, zo maar, alsof het zijn levensadem was die hij neerzette, alsof het zijn Bachwaarden waren die hij telkens opriep van uit dieptes in hem, die er, op groot uitzonderlijke dagen, te nemen lagen, immer wachtende om genomen, om bezeten te worden.
Zoals Giotto die nu, dank zij Google, onder ons is, die Dante heeft gelezen of indien niet gelezen, die hij heeft horen vertellen toen hij bij hem in de kamer zat, in rode mantel gehuld, zijn Commedia in de hand en het licht dat van de geest is, sober over hem. En hij hem schilderde, traag, gestadig, terwijl Dante hem vertelde van Vergilius die zijn gezel was, zijn vriend, zijn toevlucht op zijn tocht door de Hel. Hem vertelde over de Limbo, het Arcadia, waar de groten onder hen verbleven die geen toegang tot de hemel verkregen omdat ze God niet (konden) gekend hadden. Tot Christus kwam die door zijn dood, als triomfator, de Hel kwam binnengestormd om met hem terug mee te nemen enkel zij die God wel gekend hadden, Adam bijvoorbeeld, Abraham en Isaac, koning David en nog enkele andere figuren uit de geschriften, maar velen waren het niet.
Hoe heerlijk het was voor Giotto, onder het schilderen te luisteren naar een van de grootsten onder de poëten, en met welke vreugde en welke kracht hij zijn penseel opnam, wat verf uitkoos en neerzette op het doek, lijnen trekkend, lijk de gedachten in hem, en hij hem een tweede maal schilderde, telkens in profiel, als een schaduw – de Dante in zijn hart - er naast. En half verborgen achter het beeld van Dante, een vrouw, Beatrice natuurlijk, en het gelaat van een man, die misschien Vergilius was, misschien Giotto zelve?, Wat een symboliek we te ontcijferen krijgen.
Voor het schilderij ga je naar http://www.giottodibondone, his works, plaat 1 (12 afbeeldingen) Je vindt het schilderij als een van de 508 die er afgebeeld staan. Ik zelf het inbrengen in mijn blog ken ik niet.
Twee groten onder de kunstenaars die, dank zij de ingesteldheid van de geest in hen, doorgedongen zijn tot bij ons, ook als het buiten sterren regent en ook als er geen regen van sterren zichtbaar zou zijn.
Waar zwerven we uit als we vers uit de slaap komende onze pen neerzetten op wat papier en er op achterlaten al wat ons wordt voorgezegd.
14-08-2015, 06:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2015 |
Giotto di Bondone |
Heb ik me, wat betreft het Laatste Avondmaal van Giotto vergist? Heeft Giotto wel een Laatste Avondmaal met een Maria Magdalen geschilderd en heb ik me niet laten misleiden door het schilderij van Leonardo da Vinci, waar een vriend me uitgebreid over schrijft, ook over de Abdij van Orval en de stichteres[1] ervan?
Ik weet dat bij mij alles begonnen is met de voetnota van André Pézard in zijn verzameld werk ‘Dante, Oeuvres complètes[2]. Waar hij als commentaar bij vers 54 van Inferno, canto IV[3]: schrijft en ik citeer de volledige tekst :
‘Couronne et pennon de victoire’: Vandelli lit le vers d’un trait : con segno di vittoria coronato, ‘couronné d’un signe de victoire’… l’auréole crucifère dont jésus a toujours la tête ceinte’, - Je crois avec Buti qu’il faut couper le vers en deux d’une virgule, et y relever deux détails distincts ‘couronne’ et ‘enseigne’ ; ainsi sur une des fresques de Giotto à l’Arena de Padoue, on voit le Christ aux Limbes, accompagné de Marie-Madeleine, tenir une bannière écartelée d’une croix, et protant l’inscription ‘Victor mortis’.
Ik ben hier in gedachten op verder gegaan en heb, het schilderij van Leonardo da Vinci genomen voor het schilderij van Giotto waarin ik me vergist heb. Onderussen consulteerde ik op Google de volledige werken van Giotto di Bondone en vond ik van hem twee ‘Laatste Avondmalen’ met telkens een disciple die met het hoofd op de borst van Jezus, aan tafel zit. Of die disciple een vrouw is valt niet duidelijk op te maken, wel schijnt het me uiterst vreemd dat een man, een apostel, zich op deze wijze zou aanstellen.
En dan nog, om verder elk misverstand hierover te vermijden, de reden waarom ik over Maria Magdalena of Maria de Magdala geschreven heb wat ik schrijf, dan is het enkel en alleen om een antwoord te vinden op de vraag die ik me, sedert Dan Brown en ver ervoor, ben blijven stellen, waarom Maria Magdalena, zondares zoals ze beschreven staat in de geschriften en als dusdanig te mijden is, niet alleen de kerk van Vézelay, met een van de mooiste nartexen die ik ken, aan haar krijgt toegewijd, maar ook als personnage voorkomt op onder meer het hoger vermeld schilderij van Giotto, samen met Chistus bij zijn bezoek aan het Voorgeborchte – dat nu niet meer, zegt de Kerk, bestaat – van de Hel, maar ook op tal van andere schilderijen, waaronder dit van Pieter Coecke en dit van Da Vinci. En dan ook waarom de apostel of de persoon die door Christus het meest wordt ‘bemind’, niet duidelijk bij naam maar slechts als discipel – die om het evenwie kan zijn – in de bestaande geschriften wordt voorgesteld.
Nawoord tot slot, of nog dit wat er te leren valt uit het ongecontroleerd overnemen van gegevens.
Mijn zoektocht naar het werk van Giotto bij Google bracht me, na mijn blog te hebben geschreven, bij het schilderij ‘Christ’s descent into limbo’, van 1320-1325. Zijnde het schilderij waar André Pézard het over heeft. Ik zag er een Christus op die een vaandel droeg, met naast hem, half bedekt door hem, een personage, maar zeker niet een vrouw, zeker niet Maria Magdalena zoals Pézard het vermeldt. Ik denk en ben er quasi zeker van dat het Vergilius was, dat het een verwijzing was naar het Inferno van Dante, waarin in Canto IV, zoals hoger verhaald, Vergilius zo gezegd getuige was van de nederdaling van Chistus in de Limbus of het Voorgeborchte van de Hel (Ik wijdde in de tweede helft van 2014 een blog aan canto IV).
Giotto (1267 -1337) was een tijdgenoot van Dante (1265 – 1321), hij kende Dante persoonlijk, heeft hem zelfs geschilderd met een lichte blos op het gelaat, dus kende Giotto ook de Divina Commedia en die passage uit canto IV.
Hier eindigt dan mijn kennis over Giotto en Maria de Magdala en hiermede sluit ik het verhaal dat gaat bij deze blog met de gevleugelde, ‘honni soit qui mal y pense’.
[1] De abdij van Orval werd gesticht door de Toscaanse gravin Matilda van Canossa (1046-1115) . Ze is de enige vrouw die een graftombe heeft in de Sint-Pietersbasiliek in Rome.
[2] Bibliothèque de la Pléiade, Editions Gallimard, 1965
[3] ‘Io era nuovo in questo stato, / quando ci vidi venire un possente / con segno di vittoria coronato’ Het is Vergilius die spreekt, hij was pas overleden toen Christus nederdaalde ter Helle. Dante wist dit natuurlijk.
13-08-2015, 00:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2015 |
Filosofisch steekspel |
Filosofisch steekspel over het Niets.
‘Es ist der Wald wie eine Kirche / drum geh mit Andacht da hinein, / Die Vögel singen schöne Lieder / Mit deinem Gott bist du allein’:stuurt een vriend me, als herinnering aan zijn vader die het eens las in een bos en,omdat hij weet wat het bos voor mij betekent.
Ik knip er uit: ‘Mit deinem Gott bist du allein’, met de hier onderliggende betekenis, eens je in het bos bent, ben je alleen met je God. Waarop ik antwoorden wil, bos of geen bos we zijn altijd alleen met die God van ons. Zelfs als er geen God in ons te bespeuren valt dan nog zijn we alleen, maar dan geconfronteerd met de afwezigheid van God.
Want er is in ons leven iets dat we ervaren als een gebrek, een kennis die ons aanvullen zou, ons verrijken zou. We schuwen de eenzaamheid omdat we niet eenzaam geboren zijn, omdat we herkomstig zijn uit het massale leven dat ons besproeit en voedt. We zoeken er een naam voor en er is voor velen een naam die ze niet wensen te gebruiken omdat het de naam is uit hun jeugd, een naam die hen werd binnengeschoven of die ze hier of daar hebben opgeraapt.
Maar de naam zelf heeft geen belang, van belang is de lading van die naam, van belang is wat die naam betekent voor jou, hetzij een volheid, hetzij de leegte van het niets. Hier is geen ontkomen aan. Dit is waar je met leven moet, waarmede je de dag moet ingaan tot de nacht en de slaap je overvalt. De keuze is dus, ofwel ruim zijn in zijn visie, ofwel beperkt zijn in zijn beperktheid, zijnde de naam herleid tot Niets dat dan het iets is dat niet is.
De vraag, die geen vraag is, stelt zich te weten of de volheid niet het Niets kan zijn; of er enig verschil is tussen beide: de volheid zijnde al wat IS met zijn overkoepeling, en het Niets met een zelfde volheid maar nu zonder overkoepeling. Een zaak is zeker, er is een volheid, namelijk het Universum dat we onmogelijk kunnen wegdenken want dan verdwijnen we met het Universum.
Hoe kom ik hier nu uit, hoe besluit ik; is het Universum overkoepeld door Iets of door Niets, want daar komt het er op neer, dan heeft het Niets een betekenis. Maar ik kan verder redeneren. Ik kan zeggen, het Universum is niet alleen overkoepeld, maar de overkoepeling IS het Universum, daartegenover kunnen de aanhangers van het Niets, niet zeggen dat het Universum niet IS en als het IS, is het een levend Universum.
Uiteindelijk is het zo dat het verschil tussen beide ‘clans’ een kwestie is van ingesteldheid, de ‘Nietsers’ zeggen dat het Universum is maar dat er niets in meer is; de ‘Ietsers’ zeggen, de enen dat het Universum is, maar dat er ook een ‘Iets’/‘Iemand’ is, de anderen dat het Universum en het Iets/Iemand één en dezelfde zijn. Deze laatsten, de' beide Ietsers', echter zien en steunen zich op het grote wonder dat het Universum, dat het leven is, en zoeken een interpretatie voor het wonderlijke. De eerst genoemden, de 'Nietsers', zien hetzelfde Universum maar vinden dit doodgewoon, hebben geen nood aan een interpretatie en blijven blind voor het wonderlijke ervan.
Er wordt ons heel wat gevraagd in deze wereld, ook om een visie te hebben.
12-08-2015, 09:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2015 |
Maria de Magdala/Maria Magdalena |
Hij kon nu beginnen aan een inventaris van wat hij reeds geschreven had in zijn leven. Dit zou echter betekenen dat hij stopt met het schrijven van nieuwe zaken en terug afdaalt naar wat er reeds staat. Maar wat kan het nut hier van zijn? Elke nieuwe dag is een nieuwe Ugo die wakker wordt geënt op de oude, evenwel met nieuwe gedachten, nieuwe inzichten die hij te verwerken heeft, en zijn er geen nieuwe het is op de oude dat hij terugkomt in andere bewoordingen of bekeken van uit een andere gezichtshoek. Het is niet het oude dat belangrijk is, het oude is het voorbije, wel datgene dat elke dag ontstaat en dat zijn leven is. Het is zoals bij de ceder in de tuin, niet de bestaande takken van de vorige jaren trekken zijn aandacht maar wel de lichter gekleurde uitlopers van het jaar, wel de nieuwe, en er zijn er heel wat, cederappels die ineens zijn opgedoken. Dit is wat van het leven van de ceder is, ware dit er niet, de ceder zou vergaan en dit is ook wat met hem zou gebeuren indien hij vast hield aan het oude en blindelings terug zou keren naar het oud geschrevene. Hij weet aldus wat er hem te doen staat, van uit de oude teksten nieuwe twijgen, nieuwe vruchten, nieuwe teksten doen ontstaan, waarbij het woord ‘doen’ van kapitaal belang is omdat ‘doen’ leven betekent. Stond dat woord er niet, hij wist dat hij zou verdorren en langzaam uitdoven. Er is dus geen alternatief voor hem.
In een zeer aangename discussie met vrienden – het was, A. en A., inderdaad, een excellente maaltijd – ging het onder meer over hoe het kwam dat Maria Magdalena/Maria de Magdala plots terug is opgedoken in de schilderijen van de XVIde, XVIIde eeuw die zich onder meer bevinden in het kloostergedeelte van het Hospitaal Notre Dame à la Rose in Lessines [1]. Op diverse schilderijen staat zij duidelijk op het voorplan, onder meer op het schilderij ‘Le Christ aux seins’ van een onbekende meester en op een doek van Frans Vrancken II van 1570, waar ze met de haren de voeten van Christus droogt. Men kan dus niet loochenen dat Maria de Magdala van een grote betekenis is geweest voor de kloosterzusters. ze zagen haar als de enige vrouw die door Jezus, hun spirituele echtgenoot, werd bemind en wellicht - ze zullen er aan gedacht hebben - in grote intimiteit werd benaderd.
Het is maar een gissen, maar het zou kunnen dat we in deze richting moeten denken. Daarenboven is zij het niet die gans alleen, de eerste was, om vroeg in de morgen het graf van Jezus te bezoeken en ook, was zij het niet die samen met Maria, de moeder van Christus en de zuster van Maria, aan de voeten van Christus stond toen hij stierf[2]? Hier verder op ingaan wil ik niet omdat het geciteerde evangelie , Engelse versie, in vers 19, 26 en 27, verder spreekt over ‘the disciple, standing by, whom he loved[3]’.
Wie kon dit anders geweest zijn dan de vrouw afgebeeld door Giotto op zijn Laatste Avondmaal of de vrouw afgebeeld door Pieter Coecke van Aelst op 'zijn' Laatste Avondmaal: Maria Magdalena.
[1] In een vorige blog is reeds verwezen naar het schilderij van Pieter Coecke van Aelst van 1528 waarop Maria de Magdala figureert gezeten aan de linkerzijde van Christus, maar dit schilderij bevindt zich niet in Lessines in het klooster
[2] Het Evangelie van Johannes dat ik hier voor mij heb, zijnde de King James versie van 1611: 19, 25, ‘Now there stood by the cross of Jesus his mother, and his mother’s sister, Mary, the wife of Cleophas, and Mary Magdalene’.
[3] St John: 13, 23: ‘Now there was leaning on Jesus’ bosom one of his disciples whom Jesus loved.’
11-08-2015, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2015 |
The Domesday Book |
Soms was er een beloftevolle zin die zich aanbood, en dan bofte hij, soms was er enkel de slaap in zijn ooghoeken als hij neerzat onder de lamp en wachtte hij, wachtte hij op wat uit het niets zou opduiken en zijn hand en vingers in beweging zou zetten. Hij dacht dan hierbij aan verscholen waarheden die ergens gestapeld lagen, zoals er in de hemel massa’s (hagel)stenen lagen die Yahweh gebruiken zou als de nood (zoals bij Gibeon!), het hoogst was, Job vertelde dit. Hij dacht aan een effen stoppelveld nadat de tarwe geoogst was, met als enig leven nog de kraaien erover, de eksters en de duiven en dat het eigenlijk van daar uit was dat hij vertrekken moest om de nieuwe dag te vullen.
Waarom hij toen dacht aan zijn ‘The Domesday Book’ wist hij niet. Hij wist wel waar het stond in zijn boekenrek en dat het er stond zonder het minste gegeven dat hij er vandaag uit halen kon om te gebruiken, zo meende hij toch, maar als hij er aan dacht, dan moest er een reden zijn en was het deze reden die hem vandaag helpen zou.
Hij vroeg zich af waar hij ooit voor het eerst over dit boek had gehoord en waarom hij het ooit had gekocht, maar het ene geldige antwoord dat hij had was dat hij het zou gekocht hebben om er, precies vandaag, iets over te schrijven, zelfs al was het maar om het simpelweg te vermelden. Aldus kwam hij plots tot het vreemde besluit dat het, het boek zelf was geweest dat zich deze morgen had opgedrongen, dat het van uit zijn hoek, onderaan het boekenrek was opgestaan en teken van leven had gegeven opdat het vermeld zou worden, opdat het ter hand zou worden genomen, gekoesterd en gelezen, het eiste nu het recht op te zijn wat het was, een unicum in de Engelse (literaire) geschiedenis, een even groot unicum als de Bijbel en de Koran in de wereld, en het was niet omdat de gegevens erin voor ‘zijn’ gebruik weinig waardevol waren, dat er niet in meer kon en mocht over gesproken worden, integendeel het was vooral omwille van de historische waarde die het vroeger had, dat het bestaan ervan diende te worden onderlijnd.
Dit was wat het boek wou, het wou dat recht zou geschieden en dat het gehaald zou worden uit die lethargische toestand waarin het zich bevond sedert de tientallen jaren dat het in zijn boekenrek stond; en er waren nog zulke boeken die hij verwaarloosd had en er slechts bij stonden als vulling in het rek, ook zij zullen eens, op een bepaalde dag, hun rechten opeisen om in de hand te worden genomen en zij het niet gelezen, dan toch minstens eens doorbladerd te worden om wat nieuwe lucht in te kunnen ademen. Hij deed best er zich op voor te bereiden en nu vooraf te beginnen met het begin, het openen van het ‘Domesday Book’[1].
Nergens ter wereld bestaat er iets dat te vergelijken is met een bijna duizend jaar oude Inventaris van ‘a complete country, village by village, manor by manor’. En dit inventaris bestaat nog steeds in zijn originele vorm, vroeger bewaard in Winchester, capital of the ancient Saxon kingdom of Wessex, en nu in London at the Public Record Office. Het was enkel gekend door een handvol medieval scholars, omwille van het feit dat Domesday geschreven was in het Latijn maar dan in een hoog afgekorte Latijnse vorm. Het behelst een inventaris, nu in Engelse versie, voor Willem de Veroveraar, opgemaakt in 1086, een inventaris die elke verbeelding tart:
‘in which bishops were earls and earls were bishops, in which rents might be paid in ‘sticks’ of eels or sesters of honey, in which the pig, fattened on acorns, was by far the most important domestic animal in which the south of the country was so prosperous that the king could collect his dues in the ancient way by settling with his court on a manor and living off it.’
William I wou van elk dorp hoe klein of hoe groot ook, alles weten, maar dan ook alles:
‘He sent his men all over England, into every shire and had them find out how many hundreds hides[2] there were in the shire, or what land and cattle the king himself had in the country or what dues he ought to have in twelve months from the shire. Also he had a record made of how much land his archbishops had, and his bishops and his abbots and his earls, and how much money it was worth. So very narrowly did he have it investigated, that there was no single hide nor yard of land, nor indeed (it is a shame to relate but it seemed no shame to him to do) one ox, nor one cow, nor one pig which was left out and not put down in his record, and all this records were brought to him afterwards.’
Hij wou weten over de bevolking of ze vrij waren of slaaf, of ze in hutten woonden of in huizen, hoeveel ploegen ze bezaten, hoeveel paarden en andere dieren; hij wou weten hoeveel diensten ze verschuldigd waren en hoeveel geld, en dit voor elk van hen. En na dat hij alle gegevens in handen had, stuurde hij andere mannen uit om na te gaan of de gegevens die hij ontvangen had correct waren ‘and to denounce the wrongdoers to the king. And the land was troubled with many calamities arising from the gathering of the royal taxes.’
Voilà, hiermede heb ik het Domesday Book uit de onbekendheid gehaald. Hoe het inventariëren zal ontvangen geweest zijn in het Engeland, na de slag van Hastings in 1066 en, erna in die beroerde XIIde eeuw, kunnen we ons moeilijk inbeelden. Het boek in elk geval leeft verder in het Engels taalgebied en is nog een lang leven beschoren. Langer dat dit van elk van ons.
[1] ‘The Domesday Book’, copyright Phoebe Philips editions 1985, ISBN 09 161830 4.[2] a hide is assumed to be an arbitrary amount of land, something like 120 modern acres.
10-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2015 |
Het Eeuwig Zijnde |
Ik dacht aan een vriend die me gevraagd had hem van tijd tot tijd mijn blog te mailen. Toen ik hem antwoordde dat hij mijn woorden elke dag vinden kon op de webside, deed hij een beweging met de hand, om me duidelijk te maken dat het te ingewikkeld was voor hem me daar te gaan zoeken. Hij kent me, hij weet hoe ik me uitdruk, hoe ik denk, hij is van mijn soort, nog steeds gehecht aan wat hem in zijn jeugd werd bijgebracht, wel wetende dat wat hem toen geleerd werd, hij vandaag niet meer op een identieke wijze aanvaarden kan. Niet dat hij God wil wegdenken uit zijn leven, maar de God van zijn jeugd is niet meer diegene waar hij nu naar opkijkt en kijkt hij er niet naar op, er is in hem nog steeds dat gevoel dat zoekt naar wie of wat Hij is.
Ik denk dat er velen zijn die zo rondlopen, die weten dat ze misleid werden met verhalen die opgetekend staan in het Oude als in het Nieuwe Testament, verhalen die nu niet meer begrepen worden zoals voorheen, en die hij, en dat hebben we beiden gemeen, zo maar niet op zij kan schuiven om voor altijd te vergeten. Er is nog steeds de echo van vroeger die hangen blijft, wat er ook gebeure, wat we ook mogen vernemen, de essentie van wat we geloof noemen is er nog maar het is een geloof geworden in een blijvende verbondenheid, niet zo zeer met Iemand, maar met Iets dat boven alles staat, niet te noemen is, niet te verklaren, niet uit te leggen met woorden is . Het is er en het is er niet en toch is het er. En we moeten het er mee doen.
We kunnen nog steeds binnen gaan in de kerk, de mis bij wonen zoals vroeger, maar afwezig zijn wat de gesproken woorden betreft, afwezig wat het ceremoniële betreft, afwezig wat het symbolische betreft. We zijn er aanwezig omdat het gebouw, de kerk, nog steeds het sacrale element in ons leven betekent. Echter wat er verteld wordt raakt ons niet meer zoals voorheen. We hebben onze eigen gedachten, beleven onze eigen gevoelens, ons eigen geloof, maar de dood van Christus die voor ons zou gestorven zijn heeft geen enkele reden meer om voor ons te sterven, opdat onze zonden vergeven zouden worden, is een Christus geworden van verzoening, van barmhartigheid. We mogen onze zonden, als er nog zonden zouden zijn, zelf vergeven, al blijven we getekend met het ‘Kyrie eleison’, met het ‘erbarme dich’, we hebben niemand meer nodig om via hem berouw te hebben over het kwade dat we zouden gedaan hebben. We weten waar we staan en hoe we er staan, misschien niet waarom we er staan, maar we zijn er en kijken op naar wat is omheen ons, zo naar het verhevene als naar het verderfelijke. Maar het is het verhevene dat onze doelstelling is en de hulp om dat te bereiken is er niet meer zoals ze er vroeger was, we zijn en blijven op ons zelf aangewezen.
Hij aan wie ik dit mailen zal weet dat ik denk zoals hij denkt en dat we beiden in ons het geloof dragen dat de dood niet het einde is, dat de dood een even groot wonder zal zijn als het leven is en dat we hem, als de tijd gekomen is, in volle overtuiging zullen tegemoet gaan. Zo helpe ons wat is van het Eeuwig Zijnde.
09-08-2015, 06:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2015 |
Wat van de dag is. |
Wat van de dag is, is van de dag, je kunt er niet meer op terugkomen. Wat er gebeurde met jou en omheen jou werd neer gezet, heeft zich onherroepelijk verweven met al wat was van de dagen voorheen, en uit het verwevene zal het komende ontstaan. Dit is wat de Ecclesiasticus ons, in andere bewoordingen duidelijk wou maken. Dit is wat is van het leven, wat is van onze dagen die we elke morgen binnendringen en ons brengen op elk ogenblik – herinner je de geschiedenis van de naar Ispahaan gevluchte man[1] - waar we horen te zijn. Er is geen ontkomen aan. Er zijn geen vluchtheuvels, geen rustplaatsen waar we, al was het maar even, beweeg- en gedachteloos kunnen blijven opdat niet gebeuren zou wat anders wel zou gebeuren, opdat de dag als neutraal zou worden gelezen, want ook dergelijke momenten heeft het net voorzien. Een ganse dag beweegloos blijven, niets schrijven, geen stap verzetten buitenshuis, zelfs de kamer niet verlaten, opdat er toch maar niets gebeuren zou, heeft geen zin, want dan zou het net geweven worden met een holte van de dingen die je niet hebt gedaan en niet zijn tot stand gekomen.
Waar ben je, mijn beste man, toch mee bezig, hoe ben je nu het woord dat je heilig is, aan het behandelen, aan het manipuleren om met een slingering van je hand en van je vingers de wereld duidelijk te maken dat wat van de dag is onherroepelijk is, met de onderliggende gedachte dat alles reeds klaar en duidelijk getekend staat vóór je dag begint, wa nt zelfs indien je vandaag, de uitstap die je normaal gepland had, niet zou doen om een of andere reden, dan ook staat deze wijziging getekend en doet je, uiteindelijk slechts datgene dat voor jou was voorzien. Onze vrijheid van handelen is een gegeven, is enorm, maar is slechts wat er in het net van het leven geschreven staat, dit en niets anders.
Is dit beangstigend, helemaal niet, de dag begint en de dag sluit zich op de nacht en de nacht opent zich op de morgen, een etmaal tijd is voorbij en de tijd heeft de mazen, heeft de bedrading van het net over ons gewijzigd en in deze bedrading zit de nieuwe dag vastgelegd alsof we, gericht naar de toekomst en vanuit de toekomst, waar alles reeds gepland staat, doen wat gedaan moet.
In de namiddag, toen hij herlas wat hij geschreven had, dacht hij:
Man, ditmaal ben je te ver was gegaan, schrap wat er geschreven staat en vertel liever over de twee dames die glimlachend naar jou zijn toegekomen toen je deze morgen, op je kousenvoeten naar de brievenbus bent gegaan. Je dacht dat het bekenden waren van jou en je trachtte je te herinneren, maar het waren boodschappers van de Heer hoorde je, en of ze even van je tijd mochten nemen. Wat je hen graag toestond. En de jongste van beiden, een elegante, mooie dame, zoals ze daar voor hem stond, glimlachend en hij op zijn kousenvoeten, en hem vroeg of hij wel ooit eens nadacht over het leven en over de schoonheid van het licht dat, zegde ze, het licht is van de Heer - wat hij ten volle beamen kon – en, zegde ze, al dit staat geschreven in het wondere boek dat de Bijbel is.
‘Leest u wel eens de Bijbel’, vroeg ze, ‘kent u de woorden van de Heer?’
Ze keek hem aan, recht in de ogen en hij ontweek haar blik niet, hij zag er iets kinderlijks is, iets dat eenvoud was, puur en aanvaardend, zelfs een verkeerd antwoord van hem.
‘Ik heb’, zegde hij, om zich duidelijk te maken, ‘een bijbel onder mijn hoofdkussen’, ‘in bed’ voegde hij er aan toe, denkend aan de mogelijkheden van het bed.Ze schrok even, de mooie dame, dacht ze wellicht dat ik spotte met haar. Maar hij stelde haar gerust: ‘ik heb enkele bijbels en ik lees erin en ik weet dat de Heer het licht is van de wereld, maar ik ben niet zoals jullie een boodschapper van de Heer, ik draag het niet uit zoals jullie, ik hoop in elk geval dat je succes hebt met jullie boodschap.’
Ze keken hem aan, een ogenblik dacht hij dat ze hem omhelzen zouden en toen zegde de oudste, een gezette dame met een hoed vol rozen, ‘Je moet ons eens komen bezoeken’ en ze stopte hem een folder in de hand, ‘hier is ons adres en hier staat onze boodschap te lezen en we verwelkomen u op elk ogenblik van de dag. Het was aangenaam praten met u, het komt o zo zelden voor dat we iemand ontmoeten die weet dat het Licht is van de Heer, is van Jehovah.
Hij nam de folder aan, ‘ dank u’, zegde hij, ‘het ga jullie goed’. ‘Onze dag is goed begonnen’, zegde de jongste boodschapster van de Heer. ‘Ik ben maar een oude man’ antwoordde hij. ‘Misschien’, zegde ze, ‘maar vooral een wijs man’, en ze reikte hem de hand, een mooie fijne hand, een tere hand, die hij even te lang hield, in haar ogen kijkend.
Wat van de dag is, is van de dag, maar opgetekend is er iets meer van de dag die voorbij gaat.
[1] ‘Uit de ‘Tuinman en de dood’ het gedicht van P.N.Van Eyck, wat een plagiaat is van het gedicht uit ‘Le grand écart’ van Jean Cocteau die spreekt van Isfahan ipv Ispahan. Cocteau die zich baseerde op het verhaal van Rumi, de Arabische mysticus die het wellicht haalde bij iemand voor hem.
08-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2015 |
Ernest Hemingway |
Enkele dagen geleden - laat ons zeggen op een memorabele zondag - herinnerde me een vriend van jaren terug, aan Ernest Hemingway en dezes ‘For Whom the Bell Tolls’[1]. Een boek dat op de eerste pagina het gedicht draagt van John Donne, een prachtig veelzeggend gedicht en het nu herlezend en het hier hernemend stel ik eens te meer vast hoe groot de waarde kan zijn van het geschreven woord:
‘No man is an Iland, intire of it selfe, every man is a peece of the Continent, a part of the maine if (als) a Clod bee washed away by the Sea, Europe is the lesse, as well as if a Promontorie were, as well as if a Mannor of thy friends or of thine owne were; any mans death diminishes me, because I am involved in Mankinde; And therefore never send to know for whom the bell tolls it tolls for thee’.
En dan vooral de laatste zin, passend voor Hemingway’s boek: ‘Stuur nooit iemand uit om te weten voor wie de doodsklok luidt, ze luidt voor jou’.
En dan van literatuur gesproken, ik heb, na zovele jaren, de laatste pagina’s van Hemingway herlezen. De rebellen (republikeinen) hebben hun opdracht vervuld, het opblazen van een brug, en worden nagezeten door een groep soldaten van Franco. In hun vlucht gebeurt het dat Robert Jordan, nadat zijn paard gevallen is, zwaar gekwetst achterblijft, wachtend op de dood of zijn gevangenneming, wat hij niet wenst. Hij denkt aan zelfdoding wat hij verwerpt, hij zal, wetende dat het zijn laatste akte zal zijn, wachten op zijn achtervolgers, verscholen achter een boom, en doen wat hij doen moet om zijn kameraden te redden door hen meer tijd te geven om te vluchten.
‘He touched the palm of his hands against the pine needles where he lay and he touched the bark of the pine trunk that he lay behind. Then he rested as easely as he could with his two elbows in the pine needles and the muzzle of the sub-machine gun resting against the trunk of the pine tree.’
Je moet het toch schrijven, woord na woord, sober de feiten weergeven, ze zien zoals ze zijn. En de beslissing van de schrijver de dood van Robert(o) te verkiezen boven zijn gelukkig zijn met Maria die hij heeft ontmoet bij de rebellen en die een kind verwacht van hem.
‘He was waiting untill the officer reached the sunlit place where the first trees of the pine forest joined the green slope of the meadow. He could feel his heart beating against the pine needle floor of the forest'.
Dit is het einde van het humane epos over de burgeroorlog in Spanje. Ik heb het boek ettelijke malen gelezen, dan toch bepaalde passages eruit. Pas nu is het alsof ik voor de eerste maal het einde ervan ontdek. De soberheid van het verhaal, tot de allerlaatste regel, die niet geschreven staat: het geknetter van het machinegeweer en de val van de luitenant.
Dit verwachten we, dit weten we, Hemingway had er geen nood aan dit nog te vermelden, had het niet nodig te vertellen hoe het einde van Roberto was, hoe het verder verliep met Maria en haar gezellen. Hij verzweeg het ogenblik dat Roberto schieten zou, hij zou het overlaten aan de lezer om het boek in gedachten af te maken. Hij ging niet verder dan neerliggend op de dennennaalden, te wachten op de komst van de luitenant. Het overige was voor ons om het boek in gedachten verder te lezen tot dagen erna.
Het verzwijgen van wat de lezer verwacht op het meest spannende ogenblik, is het teken van grote literatuur.
[1] Ernest Hemingway: For whom the bell tolls. Penguin books 1967 (copyright 1941)
07-08-2015, 00:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2015 |
Het milde oosten van de geest |
Dacht hij eraan dat het ritme van zijn ouder worden een andere, meer progressieve fase was ingegaan, al hoopte hij dat het maar inbeelding was en van voorbijgaande aard, want hij had de kwellingen die hiermede gepaard gaan reeds gekend, echter, zijn confrontatie ermee van de laatste dagen konden niet meer, zoals voorheen onderdrukt worden, weggedacht of weggeschreven, zodat ze nu voor het eerst waren doorgedrongen tot in zijn dagelijkse blog, zijn dagboek.
Dacht hij er dus aan dat hij in de toekomst meer beroep zal moeten doen op wat hij vroeger geschreven had; dat hij, uit de vele dagboeken die hij bewaard had, gedachten zal moeten gaan terughalen om verder te kunnen reizen als een jonge man in oude klederen gehuld, op wie, zoals hij het meende te voelen, nu sleet was gekomen, zoals op het beeld dat hij had van de morgens over hem.
Hij zich verzetten zou tegen die slijtage in het werk van de geest.
Hiertegen echter bestaan geen trucs, de regel is te ondergaan en te aanvaarden dat hij gekomen was op het zoveelste kruispunt in zijn leven en dat het ditmaal veel ernstiger was dan alle vorige keren samen, dat hij nood had aan een nieuwe en anders gerichte impuls om los te komen en zich te bevrijden van elke zwartgalligheid die klaar stond om binnen te vallen en hem lam te leggen.
Gisteren was hij aan de vijver, aanhoorde hij het aanhoudend geruis van de wind in de bomen, voelde hij er zich in opgenomen en was de stilte in zijn gedachten niets meer dan de frisheid van de wind in zijn gelaat en het schuiven van de wolken over hem. Kende hij geen verlangens, kende hij enkel de grote rust van de vijver die in hem was binnen gedrongen, het water licht rimpelend, het spiegelbeeld licht verdoezeld en hij zoekend naar een woord, een zin om alles wat er was, in vast te leggen. Te grijpen wat er te nemen was van het grote, sidderende leven omheen hem en het te houden, er in op te gaan om er te blijven. Te weten van het ogenblik dat het is, dat al het vorige was geweest en het komende nog komen moet, dat hij zich vastankeren moest op nu ogenblik, dat dit de essentie was en is en dat hij er zich rekenschap moest van geven dat die ogenblikken geteld waren, dat ze dit wel zijn voor elk van ons, maar er zijn voortekenen die voor elk van ons verschillend zijn. Hij kende die van hem. Hij wist wat er was van de breuk in het ritme van deze tekenen, en de tijd, dacht hij, de tijd waarvan men zegt dat hij niet is, die is. Hij kan hem niet wegdenken. Hij kan roerloos blijven zitten of staan, maar de tijd die van de beweging van de aarde is omheen haar zon, is de tijd die met zijn lichaam afrekent, dat nu aan het verschralen is, merkbaar en voelbaar. Er is geen ontkomen aan.
Maar toch niet, schreef hij laatst als de eindregel van een gedicht, toch nog niet de witte vlag gehesen. Hij zal het gedicht eens moeten opzoeken, het dateert van enkele jaren terug, toen al kende hij de problemen van het ouder worden, Cervantes kende die, allen kennen we die, en ze te kennen is ze aanvaarden is ze overwinnen.
De ceder deze morgen, zijn schaduw getekend op de muur van de gebuur, licht bewegend met de wind die uit het oosten komt, het milde oosten van de geest.
06-08-2015, 07:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2015 |
Schrijven |
Wat ik inlog doe ik best met de grootste zorg en, wat meer is, er niet op vertrouwen dat wat ik geschreven heb, zelfs na het herlezen ervan, foutloos zou zijn. Maar al te dikwijls bij het bekijken van mijn ingelogde blog in de morgen, kom ik tot de bevinding dat, ondanks de zorg er aan besteed, er nog fouten of onduidelijkheden in de tekst voorkomen. Er is wellicht een reden voor, bij het schrijven denk ik reeds, terwijl ik nog steeds de eerste zin aan het schrijven ben, aan de zin die er op volgen zal. Het mechanisme van de geest is hier op ingesteld en er van afwijken is onmogelijk.
Wat is er van de mens, wat is er van de schrijvende mens, wat is er van de componist, de man/vrouw, wiens/wier woorden klanken zijn die hij samenbrengen moet tot melodie, die zich herhalen zal. Elke morgen, Klara beluisterend, ben ik hiermede geconfronteerd, hoor ik stukjes muziek waarvan ik me afvraag, hoe is men er toe gekomen deze klanken binnenshuis te horen en neer te zetten op de notenbalk, sommige een melodie onderlijnend, sommige dezelfde melodie verbrokkelend tot een nieuwe – Mahler terwijl ik dit schrijf - die dan uitgesponnen wordt of halverwege stop gezet. Ik ken niets af van muziek, weet niet hoe een componist te werk gaat maar ik sta telkens, als ik aandachtig luister, verbaasd hoe innig de klanken in elkaar verweven liggen, waarbij het gebruikte instrument er een ander klankaspect, Mahler is er een meester in, niet alleen als kleur maar ook als impressie aan toevoegt.
IK heb slechts de klankengamma van het woord, dat ik terloops zoek te gebruiken, maar mijn pogen is afgestemd op woorden die een betekenis dragen en mijn zin voeden met wat ik verlang. Bij het nalezen achteraf duiken andere variëteiten op die hangen blijven waardoor de aandacht voor het geschrevene verzwakt en tot kleine fouten leidt.
Zo, ik herhaal hoe schrijven we. Hoe komen we er toe woorden bij elkaar te brengen, lijk klanken met betekenis erin. Dit is wat elke dag zich voordoet, waarvoor we heel wat zaken opofferen waaronder, wat ons kwetsbaar maakt, het lezen van de werken waarvoor anderen heel wat zaken hebben opgeofferd. Het schrijven wordt aldus een verzaken aan de vele geneugten van het leven en deze te vervangen door de pijn en de moeite die van het schrijven is.
Of het de moeite waard is, weet ik niet. Wat ik wel weet is dat we gemaakt zijn om de moeite van het schrijven meer te waarderen dan het ondergaan van vele frivoliteiten die van het leven zijn. Ik heb wat mij betreft hier nog geen spijt over gehad, trouwens vandaag is het te laat om ook maar enig spijt te hebben.
Zo wordt dus elke morgen van mij gekleurd en uitgezet, eens met dit en eens met dat. Het eigenaardige is dat ik het niet ben die dit bepaalt maar iemand in of omheen mij.
05-08-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2015 |
Pieter Coecke van Aelst |
Naar de morgen toe was hij wakker geworden en had hij door het open raam de afnemende maan gezien hoog boven de donkere lijn van de bomen, zijn geest nog verward, de ogen pijnlijk uit de slaap gekomen.
Gisteren was een vreemde dag geweest, hadden ze een bezoek gebracht aan ‘l’Hopital de Notre Dame à la Rose’ in Lessines, geleid door een schitterende gids die hen door de oorspronkelijke gebouwen van 1243 wandelde. In de jaren zeventig was er een Delmotte, een cultuurbarbaar geweest die het geheel wou slopen om er een parking van maken. Dit in schril contrast met wat de gids er ons, met hart en ziel over vertelde. Zo, wat we over dit hospitaal van de Augustines vernamen, hun regel geïnspireerd door de heilige Augustinus, dat het hospitaal er was voor de armsten onder de armen en dat je, als je als zieke er binnenkwam het gebeurde langs de kapel, om je vooraf in regel te stellen met God want als je God niet aan je zijde had, hoe zou je ooit kunnen genezen. Waarna je opschoof naar de eraan palende ziekenzaal om er mogelijks te genezen of er te sterven, wat eigenlijk bijzaak was eens je in regel waart met God.
Hij had de sfeer ervan nog niet verlaten. In zijn slaap waren zijn dromen er voortdurend op uitgekomen, nu nog speelden de beelden van wat hij er gezien en gehoord had door zijn hoofd. Eigenlijk was hij er door ontredderd - of was het door de vermoeidheid die was blijven hangen - kon hij niet de taal terugvinden die bij hem gebruikelijk was en zat hij geklemd tussen de beelden die hij gezien had en de woorden die de gids met een verrassende soepelheid er over verteld had.
Alhoewel hij zich had voorgenomen over heel wat anders te schrijven, verdwaalde hij telkens naar die plaats van lijden en sterven en God ter wille te zijn. Twee zaken die de gids – hij werd een vriend - nauw aan het hart lagen kon hij zo maar niet voorbij. Vooreerst de sfeer omheen Maria Magdalena die in bepaalde schilderijen op de voorgrond kwam en waarbij we ons heel wat vragen konden stellen, en waar ook Giotto (XIIIde eeuw) en dichter bij ons, Dan Brown, zorgen mee hadden, en dan vooral, én voor mij én voor de gids, het meesterwerk van een miskende schilder van bij ons, Pieter Coecke van Aelst, 1502 -1550, van wie, boven de haard en over de ganse breedte ervan, in de refter, een zeer originele voorstelling van het Laatste Avondmaal hing, met alle personages omheen Jezus in grote verwarring nadat deze gezegd had dat een onder hen hem verraden zou.
Wat de gids niet zegde is, - hij zal het wel geweten hebben – dat diezelfde Pieter Coecke van Aelst, in 1528 een ander ‘Laatste Avondmaal’ geschilderd had in de stijl van Giotto, Coecke echter had Maria Magdalena geplaatst aan de linkerzijde van Jezus en niet zoals Giotto aan de rechterzijde. Waaruit kon worden opgemaakt, enkel en alleen door haar plaats aan tafel, dat Coecke, die Italië had bezocht, de frescoschilderij van Giotto in al haar glorie, moet gekend hebben, en waaruit eveneens naar voor komt, de rol die Maria Magdalena moet gespeeld hebben in het leven van Jezus, een rol die door velen werd gezien als zou ze de echtgenote van Jezus zijn geweest. Trouwens was zij niet aanwezig aan de voeten van Christus toen deze stierf en was zij niet de eerste om het graf te bezoeken?
Maar dit, zoals meestal gezegd wordt, is en blijft een ander verhaal.
04-08-2015, 07:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |