Hij ontglipte me, de zin waarmede ik gisterenavond of was het nacht – waar ligt de scheidingslijn – in bed ben gestapt. Ik dacht toen, hij is te voor de hand liggend, ik hoef hem niet op te tekenen, maar eens te meer ik vergiste me, hij heeft zich opgelost, er blijft nog slechts een rookwolkje van over.
Zo gaat het nu eenmaal, zo verlopen vele zaken en ontstaan er nieuwe die anders geen reden tot bestaan zouden hebben, zelfs geen schijn van kans maakten. Het was nochtans een goede zin, ik was er tevreden over, hij ging me brengen in een totaal andere sfeer dan deze van de dagen voorheen. Hij moet iets te maken hebben gehad met het werk van D. P., een groot schilder uit de streek, wiens atelier ik gisteren, terwijl het onweerde, heb bezocht en ik dacht, als ik hem hoorde, dat ik werkte aan mijn teksten precies zoals hij aan zijn doeken werkte. Er is een schilderij ‘in de maak’ die op de ezel stond, een lentezicht, in tere kleuren, groen op de voorgrond en lichter groen naar het midden toe, met een ruime lucht, teer, o zo teer over het landschap dat diep uitliep tot een bijna strakke, laag gehouden einder, en hij me zegde, dat hij vooraan nog een boom wou tekenen die hij in gedachten aan het zoeken was – het was niet hij die zocht, het was het landschap dat zocht voor hem – maar dan haarfijn, zoals zijn andere bomen, waarvan de kruin naar een cirkel toe groeide terwijl ik, die er voor stond, aan kaarsrechte populieren dacht, terwijl ik die er voor stond, aan de vorm van de bomen voor mijn huis dacht, en ik hem zegde, hoe broos de voorgrond was van zijn doek en hoe een boom in meer het evenwicht dat er nu was, breken kon, zodat hij de opzet van het ganse schilderij in de war zou brengen. Maar hij wist het, het landschap, zoals het er stond wees hem op het delicate van een nieuwe inbreng.
Ik ook kende maar al te goed deze twijfelogenblikken van vroeger, het opvullen van de vlakken die wit gebleven waren en hoe risicovol het was deze op te vullen, al was het slechts met een lijn in meer. En dan de gedachten die er aan vooraf gingen, zodat de tekening dagen, weken bleef liggen, terwijl ik ze meedroeg in mij, wachtende op het ogenblik om er verder aan te werken. Hij ook, ik hoorde het, kende dit. Hij ook wachtte dagen om te weten of hij, op het ruime vlak groen op de voorgrond, nog een van zijn bomen zou aanbrengen, terwijl ik eerder dacht aan een struikje verdorde distels of wat lis dat de kop opstak uit het water, met zijn luchten er in weerspiegeld die van het lichtste blauw waren naar het nog lichtere toe, en met in het midden een dunne band bijna wit.
In zijn geheel genomen de strakheid van een schilderij dat men amper beroeren kan, er amper een hoeve, een huis in aanbrengen kan, eenzaam, ‘wie das letzte Haus der Welt’[1] of wat een dorp zou kunnen zijn met de spitse toren van een kerk zoals bij Bruegel, maar heel even boven de horizontlijn.
Als ik er aan denken blijf, hoe teer het landschap, hoe wazig om niet aan te raken, om er niet binnen te gaan omdat het een droom van een landschap was, ingetogen zoals de man die het schilderde. De aanzet ervan, als het wegglijden in een niet-meer-zijn, vóór de slaap komt. En nu, waar het schilderij is aangekomen de in vraag stelling: één boom, twee bomen in meer of het laten zoals het is, zo leeg mogelijk aan elementen, de kleuren laten spreken meer dan de vormen. Zoals bij een gedicht, een haiku gelijk, het gevaar van een laatste zin er aan toe te voegen om het gedicht te sluiten, terwijl alles aanwezig is opdat de lezer het in gedachten sluiten zou met deze zin.
Hoe kende ik dit, hoe wist ik het, een tekening en dan vooral een gedicht, een prozatekst te laten met de opening naar iets dat er aan ontbrak, precies datgene dat de lezer, de toeschouwer er zou aan toegevoegd hebben of het product van zijn conversatie met de maker ervan.
Uiteindelijk, misschien ook is het beter, ooit, op een verkeerde dag, iets te gaan schilderen/schrijven wat men voorheen nog niet geschilderd/geschreven heeft. Doen zoals Dante die op een dag, midden zijn Vita Nova stopt, om te gaan schrijven over een Dame wat nog nooit over een Dame geschreven werd. En dit zijn Commedia werd, in de wereld als goddelijk ontvangen. Ook en vooral geldig voor wat ik aan het doen ben. Het kon zijn dat het dit was geweest wat ik gisteren niet had opgetekend en deze morgen vergeten was. Het kon, maar het kon ook iets totaal anders geweest zijn. Ik zal het nimmer weten en het hoeft ook niet. Van een schilderij of tekening denkt men ook dat ze af is, liefst als er nog iets zou kunnen aan toegevoegd worden.
NB. Er gebeurde vandaag, dat ik een blog die ik gisteren, vroeg in de morgen, geschreven had, tijdig vergat in te loggen, mijn excuses.
[1] Gedicht van R.M. Rilke dat begint met: In diesem Dorfe steht das letzte Haus / So einsam wie das letzte Haus der Welt. En eindigt met: ‘ Und die das Dorf verlassen wandern lang / und viele sterben vielleicht unterwegs.
|