Wat van de dag is, is van de dag, je kunt er niet meer op terugkomen. Wat er gebeurde met jou en omheen jou werd neer gezet, heeft zich onherroepelijk verweven met al wat was van de dagen voorheen, en uit het verwevene zal het komende ontstaan. Dit is wat de Ecclesiasticus ons, in andere bewoordingen duidelijk wou maken. Dit is wat is van het leven, wat is van onze dagen die we elke morgen binnendringen en ons brengen op elk ogenblik – herinner je de geschiedenis van de naar Ispahaan gevluchte man[1] - waar we horen te zijn. Er is geen ontkomen aan. Er zijn geen vluchtheuvels, geen rustplaatsen waar we, al was het maar even, beweeg- en gedachteloos kunnen blijven opdat niet gebeuren zou wat anders wel zou gebeuren, opdat de dag als neutraal zou worden gelezen, want ook dergelijke momenten heeft het net voorzien. Een ganse dag beweegloos blijven, niets schrijven, geen stap verzetten buitenshuis, zelfs de kamer niet verlaten, opdat er toch maar niets gebeuren zou, heeft geen zin, want dan zou het net geweven worden met een holte van de dingen die je niet hebt gedaan en niet zijn tot stand gekomen.
Waar ben je, mijn beste man, toch mee bezig, hoe ben je nu het woord dat je heilig is, aan het behandelen, aan het manipuleren om met een slingering van je hand en van je vingers de wereld duidelijk te maken dat wat van de dag is onherroepelijk is, met de onderliggende gedachte dat alles reeds klaar en duidelijk getekend staat vóór je dag begint, wa nt zelfs indien je vandaag, de uitstap die je normaal gepland had, niet zou doen om een of andere reden, dan ook staat deze wijziging getekend en doet je, uiteindelijk slechts datgene dat voor jou was voorzien. Onze vrijheid van handelen is een gegeven, is enorm, maar is slechts wat er in het net van het leven geschreven staat, dit en niets anders.
Is dit beangstigend, helemaal niet, de dag begint en de dag sluit zich op de nacht en de nacht opent zich op de morgen, een etmaal tijd is voorbij en de tijd heeft de mazen, heeft de bedrading van het net over ons gewijzigd en in deze bedrading zit de nieuwe dag vastgelegd alsof we, gericht naar de toekomst en vanuit de toekomst, waar alles reeds gepland staat, doen wat gedaan moet.
In de namiddag, toen hij herlas wat hij geschreven had, dacht hij:
Man, ditmaal ben je te ver was gegaan, schrap wat er geschreven staat en vertel liever over de twee dames die glimlachend naar jou zijn toegekomen toen je deze morgen, op je kousenvoeten naar de brievenbus bent gegaan. Je dacht dat het bekenden waren van jou en je trachtte je te herinneren, maar het waren boodschappers van de Heer hoorde je, en of ze even van je tijd mochten nemen. Wat je hen graag toestond. En de jongste van beiden, een elegante, mooie dame, zoals ze daar voor hem stond, glimlachend en hij op zijn kousenvoeten, en hem vroeg of hij wel ooit eens nadacht over het leven en over de schoonheid van het licht dat, zegde ze, het licht is van de Heer - wat hij ten volle beamen kon – en, zegde ze, al dit staat geschreven in het wondere boek dat de Bijbel is.
‘Leest u wel eens de Bijbel’, vroeg ze, ‘kent u de woorden van de Heer?’
Ze keek hem aan, recht in de ogen en hij ontweek haar blik niet, hij zag er iets kinderlijks is, iets dat eenvoud was, puur en aanvaardend, zelfs een verkeerd antwoord van hem.
‘Ik heb’, zegde hij, om zich duidelijk te maken, ‘een bijbel onder mijn hoofdkussen’, ‘in bed’ voegde hij er aan toe, denkend aan de mogelijkheden van het bed.Ze schrok even, de mooie dame, dacht ze wellicht dat ik spotte met haar. Maar hij stelde haar gerust: ‘ik heb enkele bijbels en ik lees erin en ik weet dat de Heer het licht is van de wereld, maar ik ben niet zoals jullie een boodschapper van de Heer, ik draag het niet uit zoals jullie, ik hoop in elk geval dat je succes hebt met jullie boodschap.’
Ze keken hem aan, een ogenblik dacht hij dat ze hem omhelzen zouden en toen zegde de oudste, een gezette dame met een hoed vol rozen, ‘Je moet ons eens komen bezoeken’ en ze stopte hem een folder in de hand, ‘hier is ons adres en hier staat onze boodschap te lezen en we verwelkomen u op elk ogenblik van de dag. Het was aangenaam praten met u, het komt o zo zelden voor dat we iemand ontmoeten die weet dat het Licht is van de Heer, is van Jehovah.
Hij nam de folder aan, ‘ dank u’, zegde hij, ‘het ga jullie goed’. ‘Onze dag is goed begonnen’, zegde de jongste boodschapster van de Heer. ‘Ik ben maar een oude man’ antwoordde hij. ‘Misschien’, zegde ze, ‘maar vooral een wijs man’, en ze reikte hem de hand, een mooie fijne hand, een tere hand, die hij even te lang hield, in haar ogen kijkend.
Wat van de dag is, is van de dag, maar opgetekend is er iets meer van de dag die voorbij gaat.
[1] ‘Uit de ‘Tuinman en de dood’ het gedicht van P.N.Van Eyck, wat een plagiaat is van het gedicht uit ‘Le grand écart’ van Jean Cocteau die spreekt van Isfahan ipv Ispahan. Cocteau die zich baseerde op het verhaal van Rumi, de Arabische mysticus die het wellicht haalde bij iemand voor hem.
|