Naar de morgen toe was hij wakker geworden en had hij door het open raam de afnemende maan gezien hoog boven de donkere lijn van de bomen, zijn geest nog verward, de ogen pijnlijk uit de slaap gekomen.
Gisteren was een vreemde dag geweest, hadden ze een bezoek gebracht aan ‘l’Hopital de Notre Dame à la Rose’ in Lessines, geleid door een schitterende gids die hen door de oorspronkelijke gebouwen van 1243 wandelde. In de jaren zeventig was er een Delmotte, een cultuurbarbaar geweest die het geheel wou slopen om er een parking van maken. Dit in schril contrast met wat de gids er ons, met hart en ziel over vertelde. Zo, wat we over dit hospitaal van de Augustines vernamen, hun regel geïnspireerd door de heilige Augustinus, dat het hospitaal er was voor de armsten onder de armen en dat je, als je als zieke er binnenkwam het gebeurde langs de kapel, om je vooraf in regel te stellen met God want als je God niet aan je zijde had, hoe zou je ooit kunnen genezen. Waarna je opschoof naar de eraan palende ziekenzaal om er mogelijks te genezen of er te sterven, wat eigenlijk bijzaak was eens je in regel waart met God.
Hij had de sfeer ervan nog niet verlaten. In zijn slaap waren zijn dromen er voortdurend op uitgekomen, nu nog speelden de beelden van wat hij er gezien en gehoord had door zijn hoofd. Eigenlijk was hij er door ontredderd - of was het door de vermoeidheid die was blijven hangen - kon hij niet de taal terugvinden die bij hem gebruikelijk was en zat hij geklemd tussen de beelden die hij gezien had en de woorden die de gids met een verrassende soepelheid er over verteld had.
Alhoewel hij zich had voorgenomen over heel wat anders te schrijven, verdwaalde hij telkens naar die plaats van lijden en sterven en God ter wille te zijn. Twee zaken die de gids – hij werd een vriend - nauw aan het hart lagen kon hij zo maar niet voorbij. Vooreerst de sfeer omheen Maria Magdalena die in bepaalde schilderijen op de voorgrond kwam en waarbij we ons heel wat vragen konden stellen, en waar ook Giotto (XIIIde eeuw) en dichter bij ons, Dan Brown, zorgen mee hadden, en dan vooral, én voor mij én voor de gids, het meesterwerk van een miskende schilder van bij ons, Pieter Coecke van Aelst, 1502 -1550, van wie, boven de haard en over de ganse breedte ervan, in de refter, een zeer originele voorstelling van het Laatste Avondmaal hing, met alle personages omheen Jezus in grote verwarring nadat deze gezegd had dat een onder hen hem verraden zou.
Wat de gids niet zegde is, - hij zal het wel geweten hebben – dat diezelfde Pieter Coecke van Aelst, in 1528 een ander ‘Laatste Avondmaal’ geschilderd had in de stijl van Giotto, Coecke echter had Maria Magdalena geplaatst aan de linkerzijde van Jezus en niet zoals Giotto aan de rechterzijde. Waaruit kon worden opgemaakt, enkel en alleen door haar plaats aan tafel, dat Coecke, die Italië had bezocht, de frescoschilderij van Giotto in al haar glorie, moet gekend hebben, en waaruit eveneens naar voor komt, de rol die Maria Magdalena moet gespeeld hebben in het leven van Jezus, een rol die door velen werd gezien als zou ze de echtgenote van Jezus zijn geweest. Trouwens was zij niet aanwezig aan de voeten van Christus toen deze stierf en was zij niet de eerste om het graf te bezoeken?
Maar dit, zoals meestal gezegd wordt, is en blijft een ander verhaal.
|