Op een dag zoals deze zijn er de momenten uit mijn jonge jaren die niet weg te denken zijn, jaren van peis en van openheid. Geen struggle met woorden, met begrippen, met theorieën, geen zorg om wat was of wat komen kan, de dag die zich opende en de nacht die kwam met een hemel vol sterren die nu niet meer te zien zijn. En bovenal de grote rust van het land met de bossen aan de einder, de velden en de weiden en, waar het gebeurde dat we op zondagen samen kwamen in het ouderhuis en we, mijn broers en ik, na het middagmaal wandelden naar de plaats uit onze jeugd die onuitwisbaar vastligt in ons geheugen, een oude hoeve, gelegen binnen een verwilderd park van eiken en beuken en berken, omgeven door een brede gracht en een gesloten hekken waar we op het einde van een oprit enkel de toren zagen boven de inrijpoort met twee liggende leeuwtjes die er de wacht hielden. Vroeger maakte de hoeve deel uit van een kasteel dat vermeld stond op oude kaarten en dit feit alleen sprak tot onze verbeelding, we droomden er van, we kenden vaag de mensen, twee broers en een zuster die er woonden, maar die zagen we zelden, de hoeve lag er geborgen, enkel toegankelijk in onze dromen.
Tot op een zondag, de bewoners waren overleden, mijn jongste broer Georges en ik, het hekken open vonden, de oprit vrij en we het waagden door te dringen tot voorbij de torenpoort en de leeuwtjes, en we voor het eerst wandelden tot op de binnenkoer, afgesloten door schuur en stallingen met de deuren open, ook de deur van de woning, met de tafel nog met een hoop dagbladen en wat potten en glazen, wat omgevallen stoelen en een gebroken raam en de open haard een donker gat.
We hebben, ontgoocheld de plaats verlaten, ik meen dat Georges een oude tas heeft meegenomen, een herinnering voor later. Maar in mij was er iets gebroken, de oude hoeve was gestorven. Jaren later vernamen we dat het domein verkocht was, en dat alles werd gerestaureerd. Sporadisch spraken we nog af om het ouderlijk graf te bezoeken en reden we daarna onvermijdelijk naar die plaats uit onze jeugd, denkend hoe het vroeger was nu het geheel was omheind en de omheining hoog begroeid met klimop zodat er buiten de toren boven de poort niets meer te zien viel.
We spreken er niet meer over, we zijn te ver van elkaar gaan wonen, maar ik ben ervan overtuigd dat de hoeve zoals we ze gekend hebben, de hoeve van onze zondagnamiddagen is blijven leven in ons en misschien vandaag meer dan op andere dagen.
Ik beken eerlijk dat het in gedachten die oude woning is die ik bemeubel en bekleed met een grote wijd open haard en zware Luikse bollenkast, dat het die woning is van waar uit ik opsta als ik dingen schrijf die ik schrijf. Ik kan me geen betere plaats indenken om er te leven. Een weggedoken woning met een binnenkoer afgesloten met wat schuur en stallingen en in de hoek, onder de mispelaar een ovenhuisje, afgekeken van een andere woning die ik ken, een andere droomwoning voor iemand die leest en schrijft en boeken bindt om met zorg te bewaren. Maar het dan niet omringen met een meterhoge omheining zoals Houellebecq in zijn ‘La Carte et le Territoire’ het deed. Zeker niet, ik laat het bos er omheen open en bloot, alleen de slotgracht diep ik uit om het brakke water te vervangen door een heldere en klare waterspiegel voor de bomen er omheen.
Maar het blijft bij een droom, ik bezoek het domein nog regelmatig, zelfs omheind en de omheining begroeid met klimop, bezoek ik het nog, met mijn jongere broer Georges soms, nu al een tijd geleden, zodat van het prieeltje binnen het domein, het enige dat nog overblijft van het vroegere kasteel niets meer te zien is als men geen opening vindt in de klimophaag.
Nochtans in mijn verre jeugd was ik ooit eens over de uitgedroogde gracht doorgedrongen tot de muren ervan en toen ik door het stofferige venster keek, ik in de donkere waterogen keek van een vrouw met verwarde haren en een man, naakt over haar gebogen, zodat ik een schreeuw liet en hals over kop weggelopen ben, tot in moeders armen. Maar dat is lang geleden reeds. Te lang opdat ik mijn schreeuw van toen nog horen zou als ik er langs kom.
Dromen, mag wel als je jong bent, dromen mag ook nog als je oud geworden bent.
|