 |
|
 |
|
|
 |
13-03-2022 |
Raadsels om op te lossen. |
Heb een woelige nacht gekend, even woelig als de vorige, nu ik hoorde dat hij, Poetin, huurmoordenaars wil inzetten tegen de overblijvende bevolking; geen mannen om te vechten maar om wetteloos te doden wat op hun weg komt.
Maar, en hier wijk ik voor, er is ook voor mij deze morgen, deze schitterende morgen van licht en wind en groot beginnend leven, gelukkig, de Bijbel. Er is gelukkig de Shishak van de Bijbel waaraan ik denken ga die zich roerde - zeker niet zoals Poetin - rond de jaren 950 vóór Christus, de tijd ook van de tempel en het paleis van Salomon en van de rijkdommen erin binnengebracht zoals beschreven in I Koningen, hoofdstuk 7.
En wij, we lezen verder in 1 Kings, hoofdstuk 14:
25: And it came to pass, in the fifth year of king Rehoboam, the Shishak, king of Egypt, came up against Jerusalem. 26: And he took away the treasures of the house of the Lord, and the treasures of the king’s house; he even took away all the shields of gold which Solomon had made.
En we lezen nog verder in II Kronijken, hoofdstuk 12:
9: So Shishak king of Egypt came up against Jerusalem, and took away the treasures of the house of the Lord and the treasures of the king’s house, he took all: he carried away also the shields of gold which Solomon had made.
Dit zijn opgetekende feiten die we aanvaarden kunnen, de koning van Egypte die de stad Jerusalem spaart, in ruil voor al de schatten die zich bevinden in paleis en tempel. Echter, er komt geen Shishak voor op de lijst van farao’s van Egypte, hij moet dus gekend geweest zijn onder een andere naam.
Welnu, geen haan zou er vandaag over kraaien ware het niet dat al deze, als buit meegenomen voorwerpen en stukken meubilair gebeiteld staan, tot in detail, in de muren van de Amontempel in Karnak. En dit getekend als de buit meegenomen door Tutmoses III,
De Shishak van de Bijbel was dus onweerlegbaar de farao Tutmoses III, de opvolger van Hatsjepsoet én, de vader van Akhnaton.
Qu’on se le dise.
Dit betekent onder meer dat er een gap is van zes eeuwen in de chronologie van Egypte, met alle gevolgen van dien, ook wat Akhnaton betreft, ook wat de identificatie van Oedipus betreft en zelfs wat betreft de identificatie van de Queen of Sheba.
En toch zijn we, wat Israël aangaat, er geen stap verder mee. Er zijn in en omheen Jerusalem, geen resten gevonden, noch van een tempel noch van een woning/paleis van Solomon, De nog bestaande Klaagmuur in Jerusalem is wat overblijft van de tempel gebouwd in ‘het nieuwe Sion, door de Israëlieten na hun terugkeer uit ballingschap in de zesde eeuw vóór Chr.
Waar was dan gelegen, het (oude) Jerusalem met de resten van Tempel en Paleis?
Wie er in deze tijden van angst en bezinning meer wil over vernemen, leze met een kritische blik: én Emmanuel Velikovsky of Robert De Telder, én Kamal Salibi.
Van Velikovsky: zijn ‘Ages in Chaos’, Sidgwick & Jackson, 1954/1977, London; van Robert De Telder (+ 2020, een vriend die me nauw aan het hart ligt)): ‘De Tijd der Tijden’, Scoutbooks.nl.
Van Salibi: ‘Het ware land van Abraham’ Elsevier MCMLXXXV.
Velikovsky en De Telder voor de ‘gap’ van zes eeuwen;, Salibi voor de plaats van Tempel en Paleis.
Heb op het einde van zijn dagen, hij overleed in 2011, veelvuldig gecorrespondeerd met Salibi over de Shishak van de Bijbel, hij is nooit akkoord geweest met de naam van Tutmoses III. Hij bleef zich baseren op de gekende Egyptische Chronologie, voor hem was de Shishak van de Bijbel, Sjesjonk I die leefde rond 950 v.Chr.(ook de tijd van Tutmoses III) Hij is echter, bij mijn weten nooit gaan kijken naar de muur van de Amontempel in Karnak.
Heb dit geschreven - en het kostte me heel wat opzoeking - om even terug te gaan tot wat er vroeger gebeurde in de wereld, vooral dan om even te vergeten wat er vandaag gebeurt in een totaal andere wereld.
Want het kan verkeren.
13-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-03-2022 |
De tijden van bezinning. |
De oorlog in Oekraïne laat me niet los, hij bezit me, tot in het diepste van de nacht is hij aanwezig in mij, ik ben een gevangene ervan, kan me er niet van bevrijden, ook, en zeker niet in mijn geschriften. Hoe moet ik verder en met wat?
Er is wel altijd ergens een oorlog geweest, maar deze die nu aan het woeden is overtreft me. Ik wil al het nieuws erover kennen, maar wat ik verneem is schaars en enige zekerheid over de echtheid ervan heb ik niet. Echter, ik blijf erover dromen tot in het absurde want ik ben aanwezig onder hen, ik sta met hen op de bres, ik sta met hen in de eerste linie, wel niet klaar om te helpen maar om raad te geven. Het is een obsessie en het blijft een nachtelijke obsessie, die verder loopt in de mazen van de dag.
Het is zeker niet wat je verwacht van mij, wat ik verwacht van mij, maar het is deze morgen sterker dan mezelf. Ik heb het nieuws gehoord, de wurggreep om Kiev die duidelijk toeneemt, en het einde van het conflict dat verder en verder wegebt.
Nogmaals, hoe moet het met mij - weten jullie het? - en met deze geschriften van mij?
Een smeekbede. Ik voel me machteloos, ik voel me achtergelaten, mijn gedachten stervende, ikzelf verdwijnend in het massale van wat er aan het gebeuren is. Ik trachtte twee dagen al eraan te ontkomen, me weg te schrijven ver van alle onheil en ik slaagde erin, dan toch voor mezelf, maar wat ik verneem blijft te veel hangen, vandaag meer dan gisteren. Vandaag word ik overrompeld, omdat ik voel dat jullie ook overrompeld worden, dat onze gedachten over de waarheid van alles, overhoop worden gehaald met de zinnige als onzinnige woorden die er worden over uitgestort door onze vertegenwoordigers van het volk of door kenners van allerlei slag of aard.
Mijn vraag blijft dus meer dan ooit, wat verlangen jullie van mij waaraan ik zou kunnen voldoen: kruip ik binnen in mezelf en sluit ik de ogen voor de buitenwereld, jullie vertellend over wie ik ben, hoe ik geworden ben wie ik ben, welke avonturen ik heb meegemaakt, waar en wanneer en hoe, en verder, zwijgen over de wereld en de mensen in die wereld?
Kan ik, in afwachting, mijn gedichten van vroeger opzoeken en zuiveren van al het overtollige aan woorden en aan beelden, of is het zo dat de tijden die zijn, geen tijden zijn voor gedichten of voor enige vorm van poëzie?
Jullie lezen me, jullie kennen dus die kwelling niet van het schrijven over gewone dingen als de levensomstandigheden van velen op je eigen netvlies blijven gebrand. En, anderzijds wil ik er ook niets aan toevoegen, er is immers al zoveel te zien en te dragen.
Zo vergeef me deze morgen als alles me te sterk wordt en ik er onder bezwijk in mijn woorden die deze zijn van een oud man met de voet al in de stijgbeugel - en el estribo - Cervantes volgend.
Het is, in elk geval, het beeld dat ik meedraag van mezelf, weinig meer is er nog nodig.
12-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-03-2022 |
Een verlies dat een winst werd |
Ik had, een paar dagen terug, in de nacht een zin opgetekend op een stukje papier, een zin die, naar ik dacht, een gedicht kon worden. Maar de morgen was vol tegenstrijdigheden en andere kwellende zaken hebben zich opgevolgd, onverwacht en ongewenst, en de tijd is erover gegaan, de tijd van het vergeten, ook omdat elke dag Oekraïne er was, omdat Poetin er was en Poetin nu, weet je, is een gevaar, is een vloek.
Zo is de zin achteloos dagen blijven liggen op de nachttafel bij een paar boeken. Pas deze morgen wou ik hem terugnemen maar vond het afgescheurde stukje papier niet meer. Onachtzaamheid is een van de gebreken waar ik aan lijd.
Het was nochtans, dacht ik, een mooie, stevige zin en elke zin, is belangrijk voor iemand die schrijft. Hij is een weg vol beloften die je volgen kunt als je vertrekkensklaar staat, zo voelt hij toch aan, zodat ik hem nu zie als een verlies, als het teloorgaan van een vondst die ik meende gedaan te hebben, jammer dus. Maar er is nu ook, en daar gaat het om, dat uit het verlies ervan, een andere weg zal opduiken even waardevol om te bewandelen, een weg in het sterk bevreemdende land dat het schrijven is.
Zo is er de verrassing van het morgenlicht; zie je van uit je kamer hoe het licht zich heeft uitgespreid over de huizen en de straten, terwijl het nog grijs was toen je, vroeg in de morgen, ging neer zitten, je ziet nu, omdat je het zo wilt zien, hoe rijkelijk het zich nestelt in de jonge, rood uitlopende toppen van de haag. Het wordt je wereld van deze morgen, veel is het niet, maar het is voldoende om je te wikkelen in een gevoel van vergeten en bijna, bijna van stil geluk als je ziet hoe het licht zich hult in een gouden schijn omheen de simpele dingen van je bestaan. Ogenblikken van een tederheid die je niet had verwacht.
Zo, al heb je je zin verloren je hebt, nu je dag begint jezelf teruggevonden in het vroege licht.
Pas uit de donkere slaap gekomen en opstijgend in mijn woorden, woorden die ik niet dacht te schrijven, maar die voortgekomen zijn uit het verlies van een zin die een gedicht had kunnen worden.
Eigenlijk weet ik dat ik hem verloren heb opdat ik schrijven zou wat ik nu geschreven heb; eigenlijk was die zin maar een voorwendsel om te melden wat ik anders helemaal niet zou gedacht en opgetekend hebben.
Of, beste lezer, hoe alles voortvloeit uit alles, vooral dan als je getroffen wordt door de lichtinval over je deeltje van de wereld, een wereld een naaldenprik groot, je gade slaat vanuit de kamer waar je schrijft. Meer is er niet maar het is zelfs rijkelijk om een dag te beginnen. Het is, zoals ik het nu aanvoel, een gedicht over het morgenlicht.
Mijn God, mijn toevlucht, schreef ik gisteren - en je weet wel wat ik denk van Hem - hoe besta ik, liefhebber van het woord en nog geen stipje in de overweldigende Kosmos die Hij is, ik verloren in de oneindige massa sterren die er zijn, en alles van mij hier samengebundeld in deze enkele woorden, mijn ganse bestaan in deze momenten van mijn schrijven, die zo voorbij zijn, om later, morgen misschien, terug te vinden, met erover en erin al wat al geweest is voor mij, en, in het vooruitzicht van het potentiële van al wat nog komen zal voor mij.
Ik, even gestold in een zin die ik verloor. Tentoon, in wat hier geschreven staat. Het is niet veel, het is nimmer veel, een me openen in de morgen, niet zoals een bloem zich opent op het licht, maar op de geest die van de Kosmos is.
PS. Ik vond later op de dag, in een boek van Nooteboom het stukje papier terug met de zin erop, moeilijk leesbaar :
‘Het is met het schrijven van ongerijmdheden dat men als dichter wordt gekroond en uitgestald’.
Wat zou ik daar kunnen over geschreven hebben? Niet zo heel veel, Ik was hem dus met reden kwijt gespeeld.
11-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-03-2022 |
Landschappen. |
Het landschap van de geest ligt wijd open voor mij, zoals de landschappen die ik zie in ‘Coasts’, op BBC Four, landschappen op de westkust van Engeland, genomen van uit de lucht: in deze dagen van diepe crisis in de beschaving, zijn voor mij alle middelen waardevol om een pagina te vullen.
Het zijn ruimtes waar de geest uitwaaien kan, uitzwermen kan, eeuwen terug met het schuivend beeld van de oudste vuurtoren ergens langs de kust, met a patch work van vlakken en kleurschakeringen van groen en oker en bruin, van dorpen met oude kerken, met ruïnes van abdijen - een flits van een voorgevel die nog rechtstaat - verweerde, verwaaide bomen, het blauwe lint van een rivier.
Als ik dergelijke landschappen zie, krimpt mijn hart, ik zal ze niet meer belopen, als ik zie hoe de zeewind speelt met de haren van de man, die ik met moeite begrijp, en zeker niet uit zijn mond de naam van de dorpen, ware het niet dat ze gedrukt verschijnen op het scherm, dan weet ik dat ik die wind niet meer voelen zal, dat mijn tijd van wind en zee voorbij is, zoals zoveel andere zaken voorbij zijn en zwaar zijn gaan wegen als herinnering.
De tegenstelling is te groot, de ruimte waarin ik me dag aan dag beweeg, waarin ik van morgen tot avond word geprojecteerd, is in te sterk contrast met de kracht van de beelden, de zang van de winden, de slag van de golven, hoog opspringend tegen de meest grillige rotswanden met de meeuwen lijk grote vlokken sneeuw erover.
En ik achteraf, zoals het telkens gebeurt voor mijn klavier gezeten, de beelden die me niet loslaten, die me blijven bestormen, golven die schuimend te pletter vallen op de rotsen met de meeuwen, hangend in de wind, krijsend tot boven het geluid van de zeeën.
Ik kom er nooit meer aan die kusten, ik weet het. Maar ik bezit ze. Ik was er op andere plaatsen waar de zee een furie was van geweld en eeuwigheid. Ik stond op het verste punt van Cap Griz Nez, ik liep langs de kusten van Iona, the holy isle, ik hoorde het geluid van de golven tegen de rotsen van San Juan en op oneindig veel andere plaatsen: de zee, de golven, de wind, de luchten en de trilling van het grote licht van morgens en middagen en de kleuren naar de avond toe. Ik draag dit alles in mij lijk een ver gezang dat tot mij komt, tot binnen de vezels van mijn ziel. Ik ben die wind, die golven, die rotsen, dat landschap. Ik ben dat licht. Ik houd het in mijn handen, gelukkig, alsof ik in één sprong, terug was op al die plaatsen die ik ken; gelukkig omdat ik er over schrijven kan, en in woorden het herbeleven kan met de voelhorens van de geest.
Mijn God, mijn toevlucht, hoe evolueer ik als ik in mij de oneindigheid levend weet van kusten en rotsen en velden en bossen, van huizen en dorpen, van verlaten ruïnes van kerken en abdijen; hoe evolueer ik, als het niet in de richting van het metafysische zou zijn, in de richting van wat was van in het begin der tijden, het Alfa op weg naar het Omega en ik, arme ziel, erin opgenomen, wandelend de weg die voor mij werd uitgestippeld, de armen uitgestrekt, aarzelend de dagen verwelkomend.
10-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-03-2022 |
De eeuwigheid verworven. |
Hoe ontvang je me als ik op je deur klop vroeg in de morgen of laat op de avond, vreemde man die ik ben, die ik wil zijn, met vreemde gedachten die je nergens anders lezen zult, zeker niet in je dagblad, zeker niet op je scherm, of toch misschien nu en dan, maar toch niet elke morgen of avond, of nacht. En, verras ik jullie of, is wat ik schrijf geen verrassing meer maar een herhaling van wat je al hoorde van mij?
Ik tracht er rekening mee te houden, maar de zin die volgt heb ik nog nooit geschreven, namelijk dat voor altijd voorbij is het sprookje, dat het God is geweest, een man met een lange baard zoals hij werd voorgesteld die het Universum schiep.
Er is nu, vóór het ‘in-den-beginne’, maar we noemen het niet God, we noemen het: een pre-Universum, een Universum in een zijn-toestand, een universum in potentie, en het is hieruit dat alles is ontstaan.
Het moment van de Big Bang, is het ogenblik dat de zijn-toestand overging in een worden-toestand en het pre-Universum overging naar zijn materiële vorm, een vorm zoals we die (menen te) kennen vandaag.
Brian Cox, van gisteren, heeft dit wel niet gezegd maar hij heeft het ook niet helemaal verzwegen want we kunnen het afleiden uit wat hij ons heeft willen aantonen.
De Godvraag was al lang opgelost voor mij. Ik verkondig al een hele tijd mijn visie op een ‘Universum in potentie’ dat wachtte op de Big Bang om zich te materialiseren.
Ik zag dit als een veld Spirituele Energie, als een Kennis, een Weten, die of dat je van mij, gerust de naam God geven mag. Het stoort me helemaal niet. Alleen vrees ik dat, indien ik voortdurend het woord God in de mond zou hebben, onvermijdelijk gedacht zou worden dat ik nog altijd een aanhanger ben van de God met de baard van de Bijbel, de God van onze jeugdjaren.
Maar het pre-universum was er als een God die alles weet en alles kan en, en dit is uiterst belangrijk, die zich oploste, zich metamorfoseerde in het Universum. Wat ik al zo dikwijls heb geschreven herhaal ik hier, als er een God was vooraleer alles begonnen is, dan was Hij er als een als een pre-universum.
Nu is er het Universum dat het zichtbare beeld is van die God. Het innerlijke beeld ervan dragen we in ons. En wat die ‘ons’ betreft, we zijn er om dit beeld in ons, uit te spinnen, uit te spitten.
Dit is de kern van alles; Dit betekent dat er uiteindelijk twee zaken zijn, in elkaar verweven, in elkaar versmolten: het uiterlijke Universum en er binnenin het innerlijke Universum. En wij de mens zijn er een miniatuur van.
De mens, een Universum in miniatuur, is de stelling die ik wil uitdragen deze morgen, de wereld ver achter mij latend tot dit geschreven staat en verstuurd naar oost en west, naar zuid en noord, naar zenit en nadir.
Met alle gevolgen wat elke filosofie over dood en leven betreft, nu we de eeuwigheid verworven hebben.
09-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-03-2022 |
Verpozing: het stukje filosoof dat ik ben. |
Ik heb nooit een filosofische vorming gekend, als dit uit mijn geschriften blijken zou dat ik die zou kunnen gehad hebben, weet dan, dat ik mezelf in die richting moet gevormd hebben. Dat het, het leven is geweest, de omstandigheden waarin ik opgroeide, de boeken die ik las, de gesprekken die ik had met anderen en vooral met mezelf, dat het dit alles was die de basis hebben gelegd van wie ik geworden ben, en, hieruit voortvloeiend, dat ik schrijf zoals ik schrijf, en al is dit uiterlijk niet veel, ik sta er, en mijn bezigheid is, schrijven alsof ik een filosofische achtergrond zou gehad hebben.
En als jullie, zoals ik opmaak uit reacties, me hiervan verdenken uit de blogs die ik schrijf, dan flatteer je me ermee, je doet me blozen zelfs, wat op mijn ouderdom – ‘leeftijd’ leerde een goede vriend me – soms vreemd aan voelt; des te meer omdat je het opmaakt uit wat je leest van mij, zelfs al zijn het maar flarden tekst, vele te onzorgvuldig samengebracht die een herschrijving nodig hebben.
Mijn leven is nochtans lange tijd gecentreerd geweest op wat ik las bij John Maynard Keynes, bij G.M. Verijn Stuart, bij R.S. Sayers en dezes Modern Banking & Central Bank Policy,
Dit is waarmede ik in de aanvang in het leven stond, hoe ik mijn dagen vulde met de realiteit der dingen in welk kader ik optreden moest. Ik leefde hiervan maar je kon er ook van verdorren. Dus ben ik beginnen schrijven en over wat, over niets anders dan, het enige waarover geschreven kan worden, over God en eeuwigheid, over leven en sterven, over schoonheid en kunst, het meest ruime aanbod van onderwerpen dat er is.
En zondag 6 maart, hoorde ik op Canvas, en het was niet alleen een grote verpozing maar evenzeer een verbazing en een vreugde, een jonge wetenschapper - in elk geval ik zie hem al jaren als jong - professor Brian Cox over het ontstaan van het Universum. Hij wist, wat ik altijd heb beweerd, dat er vóór de Big Bang een veld van energie was, met rimpelingen, bewegend dus en dat hieruit het Universum is ontstaan. Brian Cox mag het noemen zoals hij het wilt, maar er was dus IETS vóór de Big Bang, hij ontkent het niet, integendeel hij baseert er zich op, IETS, zegt hij dat ineens Materie geworden is.
Nieuw is dit niet, Prigogine was er maar al te zeker van, maar hij noemde het, le Pré-Univers, hij noemde het ‘le vide quantique’, hij noemde het een Universum in potentie, wat ik ook verkies,
Pour moi, aldus Prigogine[1], la transition entre le pré-univers et l’univers est avant tout un problème de passage du vide qui contient déjà des particules en puissance, à des particules réelles.
Wat neerkomt op een overgang van een ‘zijn’ naar een ‘worden’, de l’ être au devenir. Een Universum en alles erin begrepen, dat wordende is, dan ‘onaf’ is, de mens incluis.
Onwetend over de wetten van de fysica, onwetend over de structuur van de materie, heb ik gesteld dat de wolk energie, Geest was, Kennis en Weten was. Een Geest die wist, hoe uit het gebeurde dat we kennen als de Big Bang deeltjes materie wist te doen ontstaan, deeltjes met een missie, het vormen van een Universum, EN, misschien, met het doel - maar dat zou het grootste wonder zijn - de mens voort te brengen, uiteindelijk als product van de Geest die er was vóór de Big Bang, vóór het begin van de tijd.
Met dit, even maar voor ogen, wat is er dan van ons dat sterven zal.
Brian Cox zegt hier niets over, hij verzwijgt het essentiële, wat onvergeeflijk is. Want ik denk dat hij het weet maar het niet waagt openlijk te zeggen.
Zo ik zeg het in zijn plaats. Ik kan het me permitteren als stukje filosoof.
[1] Ilya Prigogine in gesprek met Edmond Blattchen op RTBF: ‘De l’être au devenir’, Liège, Alice Editions , 1997
08-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-03-2022 |
IJsregen. |
Is het nodig dat ik jullie zeg dat ik elke morgen opsta met in gedachten de ontreddering van het Oekraïense volk; dat de beelden ervan me achtervolgen als een wind van ijsregen, (du grésil), zoals ik die gekend heb op bepaalde momenten in de Zwitserse Alpen?
Niets is onaangenamer, het verrast je maar je vergeet het vlug, het is voorbijgaand, De ontreddering daarentegen stijgt met de dag, installeert zich, maakt het leven in Oekraïne onmogelijk.
Ik heb telkens tijd nodig om eraan te ontkomen want die gedachten liggen gespreid over de ganse dag, zelfs over de openingen in de nacht die er onvermijdelijk meer zijn dan voorheen.
Waar is mijn blijheid heen, waar mijn vreugde die ik ondanks alles vond ik het zoeken van woorden die zinnen waren, zinnen geladen met gedachten, met vormen, met kleuren en noten muziek soms, waar moet ik dit nu gaan zoeken of, zijn deze gevoelens van stil geluk voor altijd opgelost, voor de rest van mijn dagen verdwenen?
Het zou kunnen dat niets meer zal zijn zoals het was, ik vrees ervoor dat schoonheid overschaduwd wordt, dat poëzie een donkerte wordt, een verkramping, een vlucht in het bevreemdende dat het leven wordt, geen lentegevoel, geen zomergevoel, maar de naakte realiteit van de dood op de loer, en er enkel ons nog resten zal op zeldzame droommomenten, ons binnenwandelen en ons verblijven in wat Stefan Hertmans terecht zag als het Arcadia[1].
Wil ik verder schrijven kunnen, zoals ik bezig was, dan is dit de plaats die ik zal moeten opzoeken wil ik me bevrijden kunnen van de vlagen ‘grésil’ over mij:.
De wereld die deze is van Poetin, optredend als de God die zon en maan deed stil staan boven de legers van de Amorietische koningen, zoals verhaald in de Exodus hangt over ons. Hij, Poetin doet de tijd stil staan op de planeet Aarde. Of hij het weet, of het geen waanzinnige trek is van hem te fungeren als God, weet ik niet, maar het kan, heel goed zelfs.
Je ziet het, je hoort het, ik kom er niet van los ondanks de vele pogingen die ik deed de voorbije dagen, ik sleep hem mee in mijn gedachten.
Ik ben dus geen troost meer, geen Zen apostel meer die je dag opsplitst in blog gelezen of niet gelezen, zoals ik zie dat het moet geworden zijn.
Voor mij klinkt het evenzo: mijn dag is ook, blog geschreven of blog nog te schrijven, of blog halverwege achtergelaten bij gebrek aan gedachten. Voor mij echter geldt enkel de voltooiing, halverwege is geen hulp, zeker geen doel.
Ik zie wel hoe het verder moet, het komt erop aan een opening te vinden in het strijdgewoel, in het sterven of in het in leven blijven, maar hoe zullen we hen gedenken die nu gestorven zijn?
[1] Stefan Hertmans: ‘De Mobilisatie van Arcadia’, bundel essays, De Bezige Bij , 2011
07-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-03-2022 |
Woorden van Janà cek |
Ik luister naar Leoš Janáček, naar zijn ‘Taras Bulba’. Ik luister naar de kleuren in de klanken, de ritmeveranderingen, het melodieuze als het strak gespannene, lang gedragen en uitgesponnen.
Het is een terugvinden van wat in mij sedert jaren opgeslagen ligt, een grote, telkens verrassende rijkdom van het oneindige dat vastlag in de tijd en terug gekeerd is tot het dichtbije. Het is, indien het ooit zou kunnen, op deze wijze dat ik schrijven wil op ogenblikken die ook de ogenblikken waren van Janáček. Pas dan zou ik iets geschreven hebben dat blijven zou zoals zijn ‘Taras Bulba’ gebleven is: hoogstaand, tijd verwervend.
En luister ik naar het applaus na de uitvoering, wie is het die het applaus krijgt , is het, het orkest en de dirigent, of is het, het eeuwige van Janáček? -
OF, hoe we soms in de dag dromen gaan; hoe ons gemoed vol woorden schiet die we amper bijhouden kunnen, laat staan, tijdig neer zetten kunnen.
Want in de dag van nu is alles in mij opgang en neergang. ik schrijf, omdat het noodzaak is voor mij. Ik moet mijn simpel logisch gesprek met de aanwezigheid van alles wat ik ken, ooit ontmoette, zich ooit neerzette in mij, verwoorden kunnen. Opdat ik het uitdrage !
Zo schrijf ik even goed voor hen die me lezen als voor hen die me nooit zullen lezen, die nooit weten zullen dat ik op deze wereld, gedoken in de stille massa, heb rondgelopen, ademend, zoals de wind in de bomen en omheen de muren van het huis.
En dat er een middel bestaat om gedachten over te brengen in conventionele tekens is een van de vele wonderen die de mens voor zich zelf heeft bedacht. En de wijze waarop deze overdracht vandaag gebeurt is een even groot wonder, zelfs al verbaast het ons niet meer, zelfs al vinden we het van zelfsprekend en stellen we er ons, zelden of nooit, vragen bij.
Mij verbaast het nog steeds, te weten dat wat ik schrijf een ogenblik erna gelezen kan worden, zelfs in Perth zoals in Oban, zoals in Wechelderzande.
Wat er niet dikwijls staat is, de moeite die het vergde, de drang die er was, of wie hij was die het schreef en hoe hij zich voelde toen hij het schreef; hoe hij twijfelde en hoe hij triomfeerde soms als hij wist dat het goed was wat hij achter liet, en meer nog, waarom hij niet schreef wat hij verzwegen hield.
Wat ik er ook vandaag, uitzonderlijk, aan overhoud is me ingegeven deze morgen door Janáček. Ik kan of wil er niet aan voorbij. Ik ben van elke dag de woorden dankbaar die door mij vaste vorm krijgen. In vele gevallen, scheelde het slechts een haar of ze waren er helemaal niet. Het ware wel geen groot verlies geweest voor de lezer, wel een groot verlies voor mezelf, al overdrijf ik hiermee wellicht.
En wat ik schrijf ligt open en bloot te wachten lijk een vers gezaaide akker, om gelezen te worden, wat jaren, eeuwen duren kan, maar het ligt er om te kiemen en ontdekt te worden, zoals het gouden muntstuik er lag, in de grond geborgen, op het erf van mijn grootvader tot de hond het boven haalde en grootvader – ik erfde zijn naam - het goudstuk wisselen kon voor een zak tarwe, diep in de oorlog.
Vandaag ben ík de woorden die wachten diep in de aarde. Veel meer ben ik niet.
06-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-03-2022 |
Wat wacht er óns achter de horizon? |
Wat ik aanhaalde gisteren komt van Dante, en hij kan het weten want hij zag het gebeuren in het (ondertussen afgeschafte) Voorgeborchte van de Hel, het Arcadia van Stefan Hertmans, de verblijfplaats van de groten der aarde. Het zou voor ons onovertroffen zijn, erna, te vertoeven in een dergelijk gezelschap. Beeld je in rond te wandelen in een levendige groene omgeving met een kasteel, zoals er zelden werden gebouwd op de achtergrond. Koutend over dingen waar er hier niet over gesproken wordt.
Wie weet, wie weet, Dante als helderziende? De dood niet meer het bittere einde voor zij die vallen en, zoals ik hoorde, en het kan, de moeders in Rusland verwittigd worden door de Oekraïners dankzij de gsm die ze vinden, dat hun zoon gesneuveld is en dat ze zijn lichaam mogen komen halen.
Dante is de verbeelding, de gsm is de realiteit van de dood.
Waarom verhaal ik dit, wat zet me ertoe aan dit hier te vertellen, en als ik het neerzet, waarop wachten de moeders van Moskou om uit hun huizen te komen en de straten te vullen.
Onze wereld en dan zeker de mijne is ernst geworden, mijn laatste dagen - want ik weet dat het statistisch de laatste zijn - neigen meer en meer naar de winter dan naar de lente, een winter die elke verbeelding overtreffen kan tot zelfs het laatste van een beschaving.
Het laat me niet los, alle vreugde die ik nog kende na mijn blog geschreven, is opgelost. Ik zie stuk geschoten huizen, kamers in puin. Ik vraag me af wie ik nog zou zijn als mijn wereld, mijn cel getroffen werd en alles, boeken, tekeningen, etsen en geschriften, zoals het zeker nu aan het gebeuren is in de steden van Oekraïne, één puinhoop zou worden.
Zeg me niet dat het overdreven is wat ik schrijf, het is potentieel mogelijk, het hangt in de luchten omheen ons en voor ons uit. Het overstelpt, zoals ik al zegde elk lentegevoel dat ik kennen zou. En wat meer is, het overtreft elk gebeuren, het overtreft elk gevoel van schoonheid dat ons overkomt bij het beluisteren van welke muziek ook, zelfs ‘Nuages’ van Django Reinhardt. Alles is vervreemd, vervormd, overschaduwd, tot zelfs de helderheid van het licht dat o zo krachtig had kunnen zijn deze morgen, zoals het soms was de vele dagen van mijn, van ons, leven.
Dit ook moet me van het hart, dit is het enige dat ik deze morgen te vertellen heb. Ik word onder de voet gelopen, meer dan ik wensen of verlangen zou en ik kan me er niet van bevrijden, de wolken blijven hangen boven mijn hoofd.
In het verleden hebben we - het Westen - wellicht wind gezaaid niet wetende dat we storm oogsten zouden.
Een vriend uit Zwitserland stuurde me een mail, ik neem de tekst ervan hier over zoals ik hem ontving:
Le fondateur de Dubaï, le cheikh RASHID, a été interrogé sur l'avenir de son pays et a répondu :
‘Mon grand-père a fait du chameau, mon père a fait du chameau, je roule en Mercedes, mon fils roule en Land Rover, et mon petit-fils va rouler en Land Rover... Mais mon arrière-petit-fils va encore devoir faire du chameau.’ Pourquoi cela, lui a-t-on demandé ?
Et sa réponse fut : ‘Les temps difficiles créent des hommes forts, les hommes forts créent des temps faciles. Les temps faciles créent des hommes faibles, les hommes faibles créent des temps difficiles. Beaucoup ne le comprendront pas, mais vous devez élever des guerriers, pas de parasites.
Et ajoutez à cela la réalité historique que tous les grands empires se sont tous levés et ont péri en 240 ans ! Les Perses, les Troyens, les Égyptiens, les Grecs, les Romains et, plus tard, les Britanniques... Ils n'ont pas été conquis par des ennemis extérieurs, ils ont pourri de l'intérieur.
L’Europe a maintenant passé ce cap des 240 ans, et la pourriture commence à être visible et s'accélère. Nous avons dépassé les années Mercedes et Land Rover... Les chameaux sont à l'horizon.’
Wat wacht er óns, achter de horizon, nu Poetin meester is van de kerncentrale Zaporizja in Oekraïne?
05-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-03-2022 |
Parlando cose che il tacere è bello. |
Welke waarde heeft mijn woord nog in deze dagen; wie heeft het verlangen, de ruimte van gedachten nog, uit te kijken naar wat ik, vanuit mijn schelp, te zeggen heb en ik, daarenboven, zoek naar de moed neer te schrijven wat ik denk om het mede te delen?
Misschien, beter ware het te zwijgen, machteloos als we zijn bij het opstaan en even machteloos bij het slapengaan, alle gedachten geofferd aan wat er gebeurt op dit eigenste ogenblik in het zo dichtbije land in het Oosten.
Echter, ik blijf stemmen horen die me zeggen niet te versagen, me niet te laten verwarren door één man die als een God, zo voelt hij zich, is opgestaan en de wereld denkt te kunnen veroveren, almachtig als hij zich weet. Ik blijf stemmen horen, maar hoe beweeg ik, hoe schrijf ik, als ik voel dat het geen zin heeft, vandaag en wellicht morgen nog niet, te vertellen over wat leeft in de dieptes van mijn bestaan en het, omwille van zovele gebeurtenissen, die de bovenhand nemen, en elk perspectief, elk vooruitzicht geblokkeerd wordt, het waardeloos toeschijnt verder te gaan.
Zo deze morgen: wakker geworden en gewacht tot er het nieuws was op de radio om daarna te beginnen schrijven wat me te binnen viel. Heb zelfs het gordijn niet opengeschoven om te zien of de nu wassende maan er was boven het nok van de gebuur. En als ik het toch doe, de luchten nog gesloten, en vaag in het oosten - ik weet nu welke kant uit het gebeurt - een eerste belofte, een blekere schijn, zoals de gevoelens in mij: een deel te veel en een ander deel te weinig.
Het is een dag van het jaar 2022, een onschuldige dag die zich badend in het grote licht, bewegen zal naar de avond toe, naar de nacht toe. We hopen allen dat de soldaten van Poetin hun tanks zullen verlaten en verbroederen met hun broeders de Oekraïners, een droom van de voorbije nacht. Verwarring, nu mijn deel zijnde.
Dit is wat ik deze morgen, onsamenhangend, zal geschreven hebben over onsamenhangende tijden. Mijn schrijven, het stille gebeuren in het leven van de mens die ik ben, denkend, nu ineens aan de titel van een boek waarmede ik me meer en meer vereenzelvig: ‘De stille man’, van Albert Van Hoogenbemt.
Meer dan die stilte vermag ik voor het ogenblik niet, maar ik wacht op het verrijzen, op het me ontdoen van de wereld omheen mij en dieper dan ooit weg te kruipen in mijn schelp en er te blijven, me kerend en draaiend, me opofferend, me minimaliserend tot ik nog een punt ben, een onooglijk punt waar alles van mij geconcentreerd wordt opgeslagen en verzwegen, tot het ooit eens gebeuren zal dat al wat in dat punt geborgen is, ontploffen zal en wegschieten de hemel in tot waar het zich vermengen zal met alle geesten die er ooit waren hier op aarde, en ik wandelen zal met hen zoals Dante wandelde met Vergilius en Homerus, Ovidius en Horatius en Lucanus.
Alle andere dichters en schrijvers die ik er ontmoeten zal - parlando cose che il tacere è bello si com’era il parlar colà dov’era* - met hen te spreken over dingen waar het mooier is hier over te zwijgen. Allen gemetamorfoseerd in een andere stilte die van de eeuwigheid is.
Hoe gek, hoe vreemd het soms is, schrijver te zijn en niet of maar half gehoord te worden. Er moeten er heel wat zijn in de wereld van nu.
*Inferno: canto IV, 104-105
04-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-03-2022 |
Schamele, armtierige bedenkingen. |
Ik kam me uit, ik ledig me. Ik droom dat de soldaten van Poetin hem zeggen zullen, dit is gekheid wat we doen, vecht zelf je oorlog uit, wij, we stoppen ermee, we verlaten onze tanks en wandelen weg, de velden in. Maar dit zal niet gebeuren, dit zijn de utopische gedachten van een oud man, die denkt dat de helft van de bevolking in Rusland tegen de oorlog is en er op rekent dat de helft van de militairen aan het front dezelfde mening erop nahouden.
Maar bezie me, ik moet ineens verlaten wat ik altijd heb aangekleefd en me verplaatsen in het absurde van een oorlog en van een enorme massa vrouwen en kinderen die op de vlucht slaan, de grens over, welke ook. Ik heb het ooit meegemaakt in mei 1940 dat vluchtelingen, opgejaagd wild, geslapen hebben op de grond in de living van het ouderhuis, gewikkeld in dekens. Kan het dat er voor hen ook stro werd gespreid in de kamer, vraag ik me nu af? Veel meer weet ik er niet meer van. En nu zie ik het terug gebeuren, maar er zijn er zo een massa dat er geen plaats genoeg is voor hen in de huizen, de herbergen.
Het is maar al te gek waarover ik tracht te schrijven. Dit is niet mijn taak. Ik raak het aan evenwel omdat het me bezig houdt hoe mensen en dan kinderen vooral, de helse weg op moeten om het geweld te ontvluchten, have en goed en speelgoed en leerboeken achterlatend.
En bidden zal niet helpen, eer is geen God die hun lot verlichten kan, een God die hoop is, toevlucht is, redding is. Ze kunnen hem wel aanroepen maar hen horen zal Hij niet.
Het bevreemdende is dat de eventuele slachtoffers van het geweld, met nog een greintje leven in hen, hun geliefden oproepen kunnen en hen toespreken voor een laatste maal. Ze sterven niet meer alleen, ze sterven met hun moeder naast zich, hun vader, broer of zuster naast zich. Het verlicht wellicht het sterven, echter zo iets is ongehoord, is een totaal nieuwe toestand die er gekomen is: een laatste woord dat kan gesproken worden, het is geen schreeuw meer, het is een dood gaan in woorden.
Denkt Poetin hier aan, denkt hij aan de vluchtelingen, denkt hij aan de stervenden met de gsm in de hand. Hij mooi geschoren - hij heeft misschien niets van baard, niets meer dan wat wol en ik denk eraan - het is een gekke gedachte - wat zou het betekenen indien de ‘bebaarden’ die hier rondlopen, ineens, uit medeleven met de slachtoffers van het conflict, hun baard zouden opofferen en op een morgen allen geschoren tevoorschijn zouden komen. Ik zou er zeker niets tegen hebben, ik zou het zien als een offergave, meer dan een gebed voor de goede zaak.
Ik heb weinig te schrijven vandaag, ik ben overhoop gedacht wakker geworden, denkend hoe het vervolg zou kunnen zijn: eerder de inslag van een missiel met atoomkop dan een nieuwe poging om vrede te bereiken.
Me steeds maar afvragend of de legerleiding van de Russen even gesteld is op oorlog dan hun oppermeester, Poetin, me afvragend of gans Rusland gek geworden is en Poetin zal blijven volgen?
Zijn de Russen dan zo een oorlogsvolk, hebben ze nog niet genoeg eronder geleden, of weten ze niet, absoluut niet wat er aan het gebeuren is?
03-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2022 |
'Leitmotiv'. |
Ruik ik de lente al, bloeit de wilde kerselaar al aan de vijver, onweerstaanbaar wat er ook gebeuren moge in de verre wereld; is er al de roep, de schreeuw van de Natuur met, hoe groot wordt het, de echo ervan diep in mij, hopende tot in het merg van mijn gebeente?
Ik reken erop, ik reken van nu af, op elk teken van de Natuur, van het leven en, waarom niet, op elk teken van het Leven erna, dat ik niet stop te zoeken, om er alles over te vernemen onder een of andere vaststaande vorm, zelfs het wankelbare kleef ik aan, houd ik in beraad in de schemering, als in de nacht, als in het licht van de morgen met de hemel in het oosten in een heerlijkheid van vuur.
Dit is de kern van wat ik schrijven wil, vandaag en alle andere dagen, dit is van alle tekens die ik opsommen wil -een grote Shostakovich nu op de radio - of ze er nu zijn of er niet zijn. En wat ik enkel gissen kan van deze die er zijn, verscholen in het potentiële dat er is van in het begin der tijden, het immense onoverzichtelijke potentiële dat er was in den beginne en zich geleidelijk aan heeft uitgeklaard, wat niet betekent dat het volledig zou zijn opgebruikt als mogelijkheid. Verre van.
Dan toch voor mij nog niet, voor ons nog niet. We blijven uitkijken. De hoop die we kennen verstilt niet, er is geen vergissing mogelijk in wat we veronderstellen het element Geest te zijn. Het is wat het IS, het vlot zelfs niet in de luchten, het is de luchten zelf, het is het innerlijke van alles, het is wat de sappen in de planten wakker maakt in de lente, en de planten bloeien doet, onaanraakbaar, ondefinieerbaar, onzichtbaar maar alom aanwezig, het is de totaliteit van het ‘Zijn’.
We schrijven het, we herhalen het, het is ons Leitmotiv, raak het niet aan, maar zwerf er omheen als in de gangen van een spiraal, zoekend, aftastend van uit alle mogelijke hoeken, belicht het zoals je wilt, maar houdt het centraal in je gedachten als het centrale punt van die spiraal.
Hoe ontvankelijk zijn we voor de wereld van het schemer-ongekende, van wat beschreven kan worden zonder het te raken op welke kant of zijde ook, zelfs niet op de oppervlakte ervan?
Het eeuwig onaanraakbare dat er altijd moet geweest zijn, vóór de tijd begon en waaruit alles moet ontstaan zijn, wij, mens, incluis. In zo ver dat we denken gaan dat alles er is opdat wij er zouden kunnen zijn.
Ik schreef dit al: een oneindigheid aan sterrenstelsels is nodig omdat, de geest van het Universum, waar Spinoza naar uitkeek, zich bewijzen wil, zich openlijk tonen wil, als de geest in de mens die we zijn.
Dit ook herhalen we, dit ook is ons ‘Leitmotiv’.
02-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-03-2022 |
Zich te herinneren de dagen van geluk. |
Er is geen enkele zekerheid meer wat de tijd betreft, wat het gebeuren in de tijd betreft, alles wankelt of staat op het punt van het wankelen, ons schrijven wankelt. We houden het misschien nog enkele dagen vol, maar het kan dat het daarna zinloos wordt nog een jota te schrijven, het kan en het ziet er meer en meer naar uit dat het zo zal zijn.
En daarna, daarna de verblinding van het hier-zijn: denken dat we leven terwijl we evengoed, in potentie, morsdood kunnen zijn als er ergens op een knop wordt geduwd en seconden later alles wat is wordt weggeveegd tot wat stof. Wat onmogelijk werd geacht steekt ineens de kop op. Het is in elk geval met de blik gekeerd op dit potentiële dat we leven gaan de komende dagen.
Ik kan niet anders dan schrijven met dit apocalyptisch beeld in mijn achterhoofd. Heeft het dan nog zin verder te gaan alsof het waanzinnige ervan onmogelijk zijn kan?
Een vriend lezer vindt enkele ogenblikken soelaas, in het beluisteren van wat wel een soelaas kan zijn voor hem en voor ons, die nog wachten kunnen op het vervolg van de dagen, maar wellicht niet voor zij die zich schuilen in de metro van Kiev en enkel voor het ogenblik, als toekomst het einde van de tunnel zien, zijnde een donkere holte van onzekerheid.
En precies dan, schrijft mijn vriend, stuurt Klara een mij welbekend lied de ether in: Canta la cicaleta, van de vroeg-barokke Romeinse componist Stefano Landi (1587-1639) en het is Marco Beasley, (°1957) Napolitaan met Engelse roots, die het zingt met begeleiding van L’ Arpeggiata, een internationaal ensemble, gespecialiseerd in “oude muziek”, van de Oostenrijkse harpiste Christina Pluhar (Graz, °1965) - https://youtu.be/Pj8hZDTQrkw, en ik voeg eraan toe voor zolang dit nog te beluisteren valt.
En hij gaat verder en ik neem zijn woorden dankbaar over:
‘En terwijl hier in Zarlardinge de zon opgaat en de nevels boven de Binchebeekvallei kleur krijgen, denk ik aan de mensen in Kiev. Zij zien geen lichtende dageraad, enkel een metrotunnel die zich oplost in duisternis want aan het einde is geen licht te bespeuren. En wie of wat kan in die omstandigheden troost bieden? De herinnering aan een mooie zomeravond op het land toen de krekels hun paradijselijk bestaan bezongen en van geen ophouden wisten? Ik weet het niet. Wel wenste ik hen toe dat ze, zoals ik, al was het maar voor even, de hemelse stem van Marco Beasley konden horen… Schoonheid kan de mensen in Oekraïne niet redden. Maar misschien – hoe kortstondig ook - een glimp van geluk bezorgen. En jij?’*
Ik dacht, terwijl ik dit schreef, aan Francesca en Paolo die Dante ontmoette in canto V van zijn Inferno. Francesca en Paolo die in de Hel waren gesukkeld omdat de liefde die ze voelden voor elkaar een verboden liefde was, Paolo de broeder zijnde van de echtgenoot van Francesca. En wist ze sprekend met Dante :
… Nessun maggior dolore / che ricordarsi del tempo felice / nelle miseria ... : (canto V : 121-123)
Geen groter smart dan je de dagen van geluk te herinneren in dagen van miserie.
Wij zelf zijn nog niet toe aan die ‘miserie’, maar het zou kunnen dat ze al aan de achterdeur staat.
* Mijn viend bezit ook de tekst van het lied ‘Canta la cicaleta’ met de vertaling, die ik jullie kan bezorgen.
01-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-02-2022 |
De drie laatste gedichten. |
Dit is wellicht de laatste maal dat ik op de laatste dag van de maand februari iets schrijven zal, de kans, als het een kans is, is heel groot. Ik weet het en het is goed er naar te luisteren.
Ik houd heel wat op de achtergrond als ik schrijven ga. Vooral nu als ik deze drie laatste gedichten vrij geef, denkend aan wat Wout Van Aert gisteren vertelde na zijn overwinning in de ‘Omloop’, dat het niet veel was in het licht van de waanzin die gebeurde in Oekraïne. Deze drie gedichten X, XI en XII zijn ook niet veel, ze sluiten wel een periode in mijn leven af op een zeer ongelukkig moment in de wereld.
X
Een eiland van gedachten is de mens, overschaduwd, overdonderd door het toeval dat geen toeval is, een steen de helling afgerold, de plons in zee die niemand hoort.
Zo staat het toch geschreven van wie sterven gaat.
Zo denken we, maar mogen het niet lezen laten handelingen die we stellen lijk lieveheersbeestjes op rozenstengels, het zijn slechts mazen die we weven in het net dat ver vóór ons, in den beginne al, werd opgezet. Onwetend als we waren.
Hoe komen we er dan toe archipel te willen zijn?
Hoe komen we ertoe een brug te willen zijn, lijk van tekeningen de lijnen in een geheime harmonie van tekens en symbolen saamgebracht.
Een eiland van gedachten denkt de mens te zijn, maar hoe verbonden, hoe hij ingeschakeld is, hoe opgetuigd verstrengeld, en de weg verlaten die in het net voor hem getekend werd, dat kan hij niet, al denkt hij soms van wel.
De schaduwen zijn hier lang in dit seizoen, naar de avond toe.
XI
Onooglijk bloem te zijn in dorre aarde, of het wonder dat we nimmer zagen omdat we de wereld blind zijn in gegaan, onvermogend om een ogenblik, slechts bloem te zijn.
Zo de winden niet gevoeld, de regen niet gesmaakt en evenmin gehoord gezien alhier, de deeltjes elektronen: Fritjov Capra wel gelezen.
Bloem te zijn en niet te dromen, geen woorden moeten schrijven, geen uur te kennen, maar te bloeien en bevrucht te worden door God weet wie of wat, en met de wenteling der seizoenen zaad geoogst om in de wind gezaaid te worden.
Herderstasje is mijn naam, la bolsa a pastor alhier, het water uitgekomen, of uit de luchten in een of andere vorm, op aarde neergedaald, de tijdloosheid.
Wie weet het nog, hoe plant geworden, hoe gegroeid, hoe mutatie na mutatie die evolutie wordt genoemd: survival of the fittest.
Vanwaar die groei, die drang tot voortbestaan, komt het van binnenin of is het, beademd door Amor waarvan Dante dacht dat zij het is die zon en ster bewegen doet?
Perplext te staan hoe zo iets worden kon tot wat het is, wat wortel en wat stengel een vinger lang, uit resten rots gerezen om dan te bloeien in het teerste wit en zaad te geven,
zoals het staat geschreven in het boek dat van het leven is, te dik, te onbegrijpelijk.
Wie neemt er nog de tijd om na de zee, het kleine nog te zien? Zo deze woorden.
XII
Dit zijn de laatste golven die we hier zullen zien en horen, stukgeslagen op de witte rotsen, schuimend van trots en overhaastig om te keren.
Dit zijn de laatste golven voor het avond wordt, de laatste bundel licht, wat schemerboten nog en dan de eerste ster gekomen, de lijn van horizon en wolken, versmolten als het nacht weer wordt.
Hoe kwamen we hier aangedreven, hoe vergroeiden we met wind en water, met licht en lucht: verbondenheid voor later als we schrijven zullen wat we zagen:
‘la Mer à hauteur de notre âme…’*
Het leven ons dooreen gerafeld, het klein en groot gebeuren dat onze regel was in ons verwerkt en God gezocht of wat met Hem kon vergeleken.
‘Altijd zoekend en nimmer dichter komend tot wat de waarheid is.’**
* Amers: Saint-John Perse ** Ecclesiasticus
28-02-2022, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-02-2022 |
Gedichten VII, VIII en IX omdat het nu niet anders kan. |
Maar eerst Cees Nooteboom. Ik eindigde de lectuur van ‘De omweg naar Santiago’ en het was een omweg van meer dan 400 pagina’s kleine tekst. Een massa woorden en welke woorden, de ganse Van Dale gaat er schuil in, woorden gebruikt voor beschrijvingen van landschappen, kastelen, kloosters, kathedralen, kerken, steden en verlaten dorpen; een tocht door Spanje van het oosten naar het westen van het zuiden naar het noorden aangevuld met geschiedenis, met ontmoetingen, met wat andere schrijvers erover wisten of niet wisten, een Pléiade van kennis, van gevoelens, van verwachtingen. Nooteboom op zijn best. Het is trage lectuur want er wordt veel in gezegd, en wat gezegd wordt is briljant, is hoogstaand, is kleurrijk is ruimte en inzicht.
Ik vrees echter dat er weinig Nobelprijs juryleden het werk lezen zullen omdat het tijdvergend is en ik weet ook niet of het ooit vertaald werd. Voor mij echter is het het werk van een Nobelprijswinnaar, vooral als ik het vergelijk met dat van een José Saramago die in het Portugees schreef en naam verwierf door zijn hevige aanvallen op de Kerk.
De lectuur van het boek is een must voor elke Spanje liefhebber, vooral in deze tijden van oorlog in een nabij gelegen land, een sukkelland belaagd door een op te sluiten gek.
Hierna, waag ik het mijn gedichten VII, VIII en IX te plaatsen. Enkel, en ik meen het, nu ik begonnen ben, om ze zo vlug mogelijk kwijt te zijn. Het is geen tijd meer om gedichten te schrijven.
Des te meer - het is zaterdag 26 februari, 07.00, als ik dit schrijf - des te meer omdat ik hoor dat ze in de straten van Kiev aan het vechten zijn, terwijl er straks langs de straten van Vlaanderen honderdduizend toeschouwers zullen staan om naar de ‘Omloop’ te kijken en er honderdduizend zullen zijn in de sneeuwvelden of spartelend in het water en de zon, ergens naar het zuiden toe.
In het zuidoosten wacht de laatste sikkel van de maan om te verdwijnen, zoals ik nu verdwijn in mijn gedichten, lang geleden geschreven, onschuldig.
VII
Met het vallen van de avond de meeuwen uit de golven opgedoken, uit andere tijden weergekomen en wij, luchtbellen, drijvend op de wind.
Hart dat rust nu vindt in roerloosheid gevangen.
En met het vallen van de avond de laatste zin getekend op het laatste blad, de laatste golf die stranden zal op alle stranden, moe gestreden, moe gezocht te weten, waar ons beginnen lag.
De luchten ijl, koraal gekleurd, wie zegt ons waarvoor we zijn gekomen hier, lijk de meeuwen, uit de golven opgedoken en na een stond verdwenen.
En, toen we Lorca lazen, altijd maar de zee, een levende aanwezigheid.
Een gedachte ineens opgerezen, en aan de laatste meeuw gevraagd: ‘gaviotita ¿dónde está mi sepultura?‘ ‘Kleine meeuw, waar is mijn graf gelegen?’
Wat nog niet geschreven hier hebben we uitgewist.
VIII
De zee is zwart lijk antraciet, die moeder kocht, ten tijde het nog sneeuwde over ‘t land. Alsof de tijd zich hier naar binnen had gekeerd en wij kijken konden hoe jong ze toen wel was.
De zee is zwart lijk antraciet en wij teruggaan konden, naast elkaar gezeten, en de wind de kracht heeft van de golf.
Ons aansporend, openspattend op de rots, ons roepend om de zee in te gaan met gesloten ogen en te verdwijnen nu we nog kunnen uit vrije wil, nu de golf ons nemen zal, het zilte water ons omspoelen zal, van ons het allerlaatste teken.
Waar de beelden die er vroeger waren: de witte stam van berken in het bos achter het huis, de weide waar we lagen, het ruisen van de bomen, de blonde meid op haar fiets voorbij, en wij zo teergevoelig, verliefd om boeken te schrijven, gedichten te dichten,
en in gedachten, hoe met metaforen omgebogen, ze ongeschreven zijn gebleven.
Moeder, hier is de zee een donker blad waarop we schrijven kunnen om te vergeten wat nog niet vergeten was.
IX
Schrijven dat de zon de luchten breekt, het rimpelend water, Saint-John Perse gelezen.
Nog is er de glinstering, nog is er het verblinden, nog is er van de wind het gezang, de golf te pletter op de rotsen van de wereld, en wij schrijvend op wat oud papier.
De tijd is lijk de golf, is lijk de aarde, hij stopt hier nooit: moeder, vader, broer,
de tijd, hij stopt hier nooit.
27-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-02-2022 |
Gedichten IV, V en VI met op de achtergrond Oekraïne. |
25 februari, 06.30:
Ik luister naar ‘Musiq3’ van RTBF (ik kan de golflengte van ‘Klara’, 89.50 niet meer capteren op mijn oude gsm) en wacht op het eerste nieuws over de moordpraktijken van Poetin in Oekraïne. Niets ervan onmiddellijk, wel de mooie, elegante, eerste pianonocturne van John Field, de voorloper van Chopin, en daarna ‘Water Music’ van Georg Friedrich Händel, kort erna gevolgd door een gedicht van een jonge Iranese In België. Een gedicht dat me verrast door de soberheid ervan en de poëtische geladenheid die neerkomt als een stilte in mij, een wegglijden terug in mijn wereld van gisteren toen ik, in mijn blog, gekomen was tot een zekere loutering van mijn gevoelens. Ik eindigde die morgen met wat ik dacht over de dood en wat er was na de dood en die sfeer van toen droeg ik nog altijd mee met mij en ik voelde me er nog altijd door gelouterd, getekend evenwel met het gebeuren in Oekraïne, een schaamteloosheid voor een land van grote schrijvers en componisten die me allen nauw aan het hart liggen.
Pas daarna, een half uur later om 07.00, kwam het nieuws waar ik op wachtte.
En nu keer ik terug naar mijn twaalf armzalige gedichten - armzalig na deze van de jonge Iranese - die ik aanvul met IV, V en VI.
IV
Waar de lucht de zeeën raakt, het witte zeil gezien dat Dantes droom kon zijn: Ulysses’ boot, vergeten hier, voorbijgeschoven, na zovele eeuwen, alsof de tijd,
alsof de tijd niet méér zou zijn geweest dan een schakeling van ogenblik in ogenblik: het nu van het herboren in Dantes woorden, tot het nu van deze lijnen.
Alsof er tussenin maar niets gebeurde dat betekenis had.
Tussen beide bakens, door Hercules neergezet, wij, met Ulysses meegevaren de oneindigheid tegemoet.
Op de einder van verlatenheid wij gevaren, alchemie van licht en lucht en water en het vuur van avondzon,
en tot ons gekomen op de geest geënt, zoals ‘Icaros’ val’, in rijke kleurkoralen, als van Johan Sebastian Bach, in woorden omgezet.
Alsof van alle zeeën die we zagen, ons nog beroeren kon wat de verbeelding eromheen geweven heeft.
V
Waar we waren dag aan dag, de branding van de zee gevoeld, de zoutsmaak op de lippen en hoop op leven nog, zo lang, zo ingetogen, hoog van golf te zijn met witte randen van begeestering.
Hoe minimaal het allemaal was: kleine vogels tussen rotsen in bloemenstruiken, hoe dartel in ons handen, de wind, zo vers alsof hij springlevend was.
Hoe minimaal het was, het heeft ons toch bewogen, telkens weer ons ‘peis’ gebracht: begenadiging.
En in de echo van de luchten tekens op het blad gezet.
Wat spreken we dat we ook zeggen wilden: nog enkele dagen, of mogen het nog maanden zijn, mogen het nog jaren zijn.
Zo ook nog niet de witte vlag gehesen hoewel we zo dicht genaderd zijn.
VI
Zo ver al afgedwaald tot waar de wieren smeulen, tot waar de begane grond is weggezakt, onherkenbaar onze wegen die we gingen om te zeggen wat we zeggen wilden,
om te lezen wat we lezen konden, amper toereikend, om niet te sterven van onwetendheid.
De dag een snoer van wolken en van luchten, onverrichter zake doorgekomen, en toch nog hopen op een gelukzaligheid die ons zou beschoren zijn.
Zo kennen we de avonden, kennen we de morgens, maar kenden nooit vanwaar gekomen en nimmer ook waar heen gegaan.
Al geloofden we, al leefden we nog vele jaren. Al lazen we in de Ecclesiasticus dat alles veel te ingewikkeld is opdat we begrijpen zouden.
Later dan misschien.
26-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-02-2022 |
Loutering. |
Vooraf:
Mijn blog van 24 februari schreef ik op 23 februari. Ik dacht toen de blogs van 25, 26 en 27 februari klaar te hebben, maar Poetin, hij, gooide roet in het eten. Weet dat mijn blog van 25 februari, hierna, geschreven werd de morgen van 24 februari 2022.
*
Ik laat mijn gedicht voor wat het is, het dateert van uit een andere wereld dan de wereld van deze morgen, man is a ferocious animal, het weet niet wat poëzie is, ik ook weet het niet meer omdat ik, omdat wij, voor een voldongen feit worden gesteld, het is oorlog, eens te meer. Ik schrijf niet meer met de zee op de achtergrond maar met destructie en dood op de achtergrond, dood van de onschuldigen zoals ik.
Hoe ik mijn dag ga doorbrengen weet ik niet. Ik schrijf maar omdat ik gewoon ben op te staan en te schrijven, maar alles wat er was, is er niet meer, alle licht, alle heerlijkheid, alle poëtische betrokkenheid is weg, opgelost. Of dit nog ooit terugkom weet ik niet, of ik het vervolg van mijn gedicht, IV tot XII, nog ooit zal laten gaan weet ik niet. Mijn gevoelens zijn lam geslagen en ik zie echt geen uitweg om terug te gaan, zelfs niet naar gisteren.
Ik dacht wel, toen ik aan het herwerken van het gedicht gekomen was, het ogenblik slecht gekozen, omdat ik een bericht gekregen had van een vriend over een vriend van hem, gesard in het diepste van hem met de ziekte die geen pardon kent, en dit, terwijl ik zwom in het woord van Nooteboom, de reiziger in het land en de geschiedenis van Spanje. Nooteboom, nog altijd hij, had het - ik neem zo maar iets - over de laatste sultan, Boabdil, die de sleutels van Granada, dus ook van de Alhambra, in november 1491, overhandigt aan de ‘Katholische Koningen Ferdinand en Isabella’.
En ik de doffe pijn voelde die de sultan moet gevoeld hebben, een stad en een Alhambra te moeten overlaten.
Een pijn te vergelijken met de pijn van de vriend van mijn vriend, die zijn sleutels van het leven in de hand nog houdt. Maar, en het is hier dat ik, in die wereld van gisteren komen wou. Ik hield ook nog altijd op mijn netvlies, de foto genomen door de Hubble telescoop van een onooglijk punt in het Universum, een oneindigheid aan sterren als lichtpunten van geest.
En ik me afvroeg waarom er zodanig veel hoefden te zijn, want ik zag maar een miniem deel ervan, en dan daar tegenover gesteld, mijn eigenste ik, mijn arm, onooglijk ik die dit aanschouwde of beter, die het geluk kende dit te aanschouwen, het geluk dat me toegereikt werd en ik verrast was door de onmetelijkheid ervan en de schoonheid ervan, en ik me heel klein voelde en tevens, tevens rijk en groot, in staat te zijn het te zien en te beleven, te beleven wat ik zag !
Is er iets weidser, iets grootser dan het beleven, het weten dat het er is en er zich vragen over te stellen, wat het is en als het is wat het is, waarom het zo is.
Poetin kan me gestolen worden hij ontneemt me niet het beleven van wat ik zag. Hij, zag het niet, en als hij het zag hij beleefde het niet. Hij kende niet de vragen die ik me stelde: waarom is het dat het me, dat het ons, gegeven is dit te beleven en er niet als een blinde aan voorbij te gaan zoals we als een blinde - Nooteboom wist dat - voorbij gaan aan de kufi kalligrafie op de muren van het Alhambra.
En toch de ochtend werd een grote morgen van het ogenblik dat ik Poetin vallen liet en dacht aan iets waar ik nog nooit aan gedacht had: het uitvergroten van alle deeltjes van ons lichaam, elk deeltje tot sterren in het firmament - want zijn we geen stof van sterren? - en dan weten dat dit uitvergroot beeld, hoe omvangrijk het ook moge zijn, over een geest beschikt - in feite is het andersom - die een deel MOET zijn van de geest in het Universum.
Een deel dat de onsterfelijkheid bezit van de geest in het Universum of, herleid tot zijn normale maatstaven, de geest in ons die niet anders kan dan van de geest van het Universum te zijn.
De dood niets anders zijnde dan de vreugde, de blijheid te kennen terug te keren naar de bron van al wat is. En daarna terug bron te zijn.
Ik denk dat ik, nu ik dit geschreven heb, terug kan gaan naar mijn gedicht, in vrede met mezelf en met de wereld omheen mij.
Gelouterd.
25-02-2022, 07:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2022 |
Twaalf gedichten met op de achtergrond de zee. |
Ik schreef in de loop der jaren tal van gedichten over de zee van San Juan/Alicante, ook deze twaalf hier. Waar ze zitten, zitten ze te geprangd, dreigen ze voor altijd weg te glijden in de tijd, in totaal 2800 woorden.
Van wanneer ze dateren heeft geen belang, ik heb ze teruggenomen, nu herleid tot 1700 woorden. En schuif ze, per drie, binnen in mijn vier volgende blogs opdat ze een laatste maal worden besprenkeld met water, met licht en met leven.
Hier volgen I, II en III.
I
We waren niet oud, al waren we van jaren, maar eeuwig was die zee van ons onaangeroerd, almachtig.
Wij, bijwijlen erin opgenomen, meegesleurd in overmoed om intenser te gaan leven.
We waren niet oud, maar ondefinieerbaar in die dagen, van einder tot einder zoals van de golf het roekeloze is.
Zo ruim we waren zo onvergankelijk licht om op te stijgen en al te weten wat geweten moest om maar niet te vergaan van onbenulligheid.
Hoe goed het is hier neer te zitten, te lezen en te schrijven, van morgenlicht tot avondrood, welke woorden ook, ze staan er gebrand,
al waren we van jaren.
II
De dag is niet veel, als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen, zelfs al was er niets.
Als je niet bent opgestegen, al was het maar een korte tijd, tot in de hoogste luchten.
Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt geborgen in een plaats waar niemand komen kan, toch niet de eerste jaren.
Omdat de zee je adem is, dooraderd met het licht van zon en maan, de zee je antwoord is.
Omdat de zee zich wijzigt almaar door en altijd identiek, gekoesterd en bezeten en ongetemd gebleven.
Omdat, als er één plaats je inspiratie is het wel de zee zal wezen.
Zo is de dag niet veel als je, je steeds maar weer herhalend, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verstillen zou,
oneindig.
III
Veel tijd zul je niet meer kennen om te herlezen wat er geschreven staat, omdat het veel is wat we schreven en te kort de tijd die overblijft.
Of gaan terug naar plaatsen waar we waren om te weten hoe we hebben liefgehad.
Alsof er lijn noch pijn zou zijn in wat we schreven jarenlang, en blad na blad ons niet gewijzigd had, gevormd tot waar we aangekomen zijn.
Zo: Dimmi maestro, dimmi signore, zeg me, Dante, wat je heden van je God aan ons vertellen zou.
Een vraag die we niet laten kunnen, het antwoord hier te vast geankerd, te ingewikkeld voor wie we nog maar zijn.
Al trachten we, Zijn stem te lezen in al wat Hij geborgen houdt, alom is stilte en laat het zo,
we komen.
24-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2022 |
De wind en de tijd, en nu Poetin. |
Toen stokten op hun hoogste punt de sterren en stokte ook wat hij nog te schrijven had, meegenomen als hij was door de galopperende tijd, die over hem heen holde.’
Een zin die ik vond, geschreven op een vodje papier. Is die van mij, is die van iemand anders en als het zo is, waarom staat er geen naam vermeld, ik heb toch niet de gewoonte dingen over te nemen van anderen alsof ze van mij komen? En erger nog, sprekend over de galopperende tijd als er de wind is beukend tegen het huis, tegen al wat rechtstaat, waartegen geen hulpmiddel is voorzien evenmin als tegen de tijd..
Zo deze morgen, als hij de gordijnen openschuift en hoog boven het nok van het huis van de gebuur, in het zuiden, de bijna volle maan, klaar getekend ziet in het schijnblauwe van de luchten, weet hij hoe, op korte tijd, terwijl hij aan het schrijven is, de maan verschuiven zal naar het westen toe, hij ineens denkt aan Pablo Neruda, 1904-1973, en zijn gedicht over de galopperende wind[1], terwijl het niet de wind is van de laatste dagen die hem bezig houdt, maar de galop van de tijd die hem in zijn greep houdt, die hem niet los laat en hij het desondanks waagt, zoals het gebeurt, generaties verder te kijken om zich af te vragen welke weg de tijd nemen zal, als hij er niet meer zal zijn, met onze cultuur en beschaving, vooral nu de vele waarden van vroeger en van oudsher beginnen af te takelen.
Want de wegen van de kathedraalbouwers zijn nu verloren en vergeten; het punt in de tijd waarop de romaanse bouwstijl verlaten werd en men plots, rond de elfde, twaalfde eeuw, wellicht én omdat men de oosterse techniek van het bouwen, toegespitst op de ingebeelde structuur van de Kosmos, geleerd/afgekeken had, én vooral omdat men er een totaal andere visie op nahield wat de zin en de betekenis betrof van de mens hier op aarde, in het aanzicht van God. die we vandaag al lang hebben achterwege gelaten.
Ondertussen kwam er wel de periode van de Verlichting maar ook deze weg verduisterde en ook deze weg loopt stilaan dood. Er is geen bezinning meer, in elk geval niet op zondag, zoals het ons was ingeprent.
Terwijl de grote orde in de innerlijke structuur van de Kosmos, die wijst in de richting van het bestaan van een regerend Iets of Iemand, a-sacraal wordt uitgebaat in alle mogelijke vormen zijn we terecht gekomen in de periode van de oppervlakkigheid. En hebben we geen steunpunten meer, geen houvasten meer, geen geestelijke waarden meer om ons aan vast te houden en ons erin te verdiepen.
En, terwijl ik schrijf, de maan die verder schuift of, is het de maan die het vaste punt is en is het de aarde die zich wentelt naar het oosten toe? Ik heb er vandaag geen benul van en ook geen nood het te weten, het overkwam me dat de winden zo hevig waren, zo alles wegrukkend uit de grond, omvergooiend wat nog rechtstond, en ik kaal en naakt en ongeschoren achterbleef, de tijd als een vlammend zwaard boven mijn hoofd. Terwijl tot overmaat, en dit is van deze morgen er ook datgene is wat er te gebeuren staat nu Poetin meer dan de kop opsteekt.
Dit, vriend lezer, is het gevoel dat me niet meer verlaat de laatste dagen en dat ik nochtans achter mij moet laten en doen alsof het er niet is, wil ik nog schrijven kunnen wat ik altijd gemeend heb te moeten en te kunnen schrijven: los en vrij, hoogdravend soms, maar gevuld en warm en sierlijk het liefst, en, ik weet het wel, soms te eigenwijs.
[1] Escucha cómo el viento // me llama galopando // para llevarme lejos. (Pablo Neruda, 1904-1973). Luister hoe de galopperende wind me roept om me ver mee te nemen.
23-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-02-2022 |
Traduttore traditore |
Borges was een springplank voor mij, uiteindelijk wordt alles springplank, grijp je je vast aan een grashalm om te slagen in je opzet en veel is een grashalm niet. Trouwens het begint altijd met weinig en het is best ook zo te beginnen, bij de aarde waar het zaad wordt uigestrooid, gul soms, overvloedig soms, geestdriftig soms, alle modaliteiten zijn aanvaardbaar, dan toch voor mij, of ze het zijn voor jullie weet ik niet, ik tast in het duister, zoals ik schrijf in het duister, nimmer - en dit is het woord - wetende waar ik uitkomen zal.
Dit was gisteren het geval, uitkomend bij het ‘Inferno’ van Dante en nu denkend aan een heel bijzondere passage erin die geen deel uitmaakt van Borges’ negen essais over Dantes Commedia. Een zonderlijke passage waar Dante het heeft in zijn Canto XV van zijn ’Inferno’, verzen 112 tot 114, over de sodomiet Andrea dei Mozzi, bisschop van Firenze:
112 Colui potei che dal servo di servi[1] 113 Fu trasmutato d’Arno in Bacchiglione, 114 Dove lasció il mal protesi nervi.
Hoe 114 vertalen ?
Waar hij zijn slecht gestrekte zenuw achterliet; ‘Où il détendit ses nerfs mal tendus’ vertaalt André Pézard; ‘où il laissa ses nerfs mal tendus’ vertaalt Lucienne Portier ; ‘The body he’d unstrung and enervated’ vertaalt Dorothy L. Sayer.
Kan. A. De Beer slaat de passage 91-114 over; en Frans Van Dooren ook waagt zich aan geen vertaling; Lodovico Magugliani laat wat er staat, en voegt er in een voetnoot aan toe: ‘ove morí’ waar hij stierf.
Het kan dat de bisschop daar gestorven is, maar hierover zegt Dante niets. Wat hij wel zegt is, volgens mij, ‘dat hij daar zijn erecties achterliet.’
Of ben ik het die nu overdrijf en een woord gebruik die Dante niet wenste omdat hij te rijmen had op ‘servi’, hoewel het andersom ook kon dat hij te rijmen had op ‘nervi. We zullen het natuurlijk nooit weten, het rijmen voor Dante onvermijdelijk zijnde moet het hem heel wat vragen gesteld hebben om te zeggen wat hij zeggen wilde.
Is dit belangrijk, is dit het vermelden waard? Voor een specialist in Dante misschien, maar hoeveel zijn er nog die met Dante in hun hoofd rondlopen? Ze zijn te tellen en voor de niet-Dantes is het nog geen habbekrats.
Ik vermeldde het dus maar om te wijzen op het kleurrijke van het Italiaans van Dante waarvan hij een van de eersten was om die taal te gebruiken.
Ik herhaal - heb het ooit al gezegd - hier wat Samuel Beckett, 1906-1989, schreef over het gebruik van het Italiaans in plaats van het Latijn:
We zijn geneigd te vergeten dat Dante’s literaire publiek Latijns was, dat de vorm van zijn gedicht beoordeeld zou worden door Latijnse ogen en oren, door een Latijnse esthetica die vernieuwing niet duldde en die wel ontstemd moest raken van de zoetgevooisde elegantie van ‘Ultima regna canam, fluido contermina mundo*’ vervangen door de barbaarse directheid van ‘Nel mezzo del cammin de nostra vita, net zoals Engelse oren en ogen de voorkeur geven aan ‘Smoking his favourite pipe in the sacred presence of ladies’ boven ‘Raucking his favourite turvku in the smucking precincts of lydias**.’[2]
Was het de bedoeling van James Joyce om de weg op te gaan die Dante gevolgd had? Helemaal niet maar Joyce is heel wat toegelaten op taalkundig gebied. Een vrijheid waar wij niet durven aan denken al ken ik wel een vriend die het aandurft.
* Ik zal van volmaakte rijken zingen die grenzen aan deze vluchtige wereld.
**zijn aromatische turfbak smoken in de opsmukkende naburigheid van dameskus.
[1] Deze die de knecht der knechten - Servus servorum Dei, officiële titel van de Paus - liet overbrengen van Arno in Bacchiglione waar hij zijn slecht gestrekte zenuw achterliet.
[2] Samuel Beckett: ‘Disjecta, beschouwelijk werk’, 1999 Historische Uitgeverij, Groningen.
22-02-2022, 06:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |