Maar eerst Cees Nooteboom. Ik eindigde de lectuur van ‘De omweg naar Santiago’ en het was een omweg van meer dan 400 pagina’s kleine tekst. Een massa woorden en welke woorden, de ganse Van Dale gaat er schuil in, woorden gebruikt voor beschrijvingen van landschappen, kastelen, kloosters, kathedralen, kerken, steden en verlaten dorpen; een tocht door Spanje van het oosten naar het westen van het zuiden naar het noorden aangevuld met geschiedenis, met ontmoetingen, met wat andere schrijvers erover wisten of niet wisten, een Pléiade van kennis, van gevoelens, van verwachtingen. Nooteboom op zijn best. Het is trage lectuur want er wordt veel in gezegd, en wat gezegd wordt is briljant, is hoogstaand, is kleurrijk is ruimte en inzicht.
Ik vrees echter dat er weinig Nobelprijs juryleden het werk lezen zullen omdat het tijdvergend is en ik weet ook niet of het ooit vertaald werd. Voor mij echter is het het werk van een Nobelprijswinnaar, vooral als ik het vergelijk met dat van een José Saramago die in het Portugees schreef en naam verwierf door zijn hevige aanvallen op de Kerk.
De lectuur van het boek is een must voor elke Spanje liefhebber, vooral in deze tijden van oorlog in een nabij gelegen land, een sukkelland belaagd door een op te sluiten gek.
Hierna, waag ik het mijn gedichten VII, VIII en IX te plaatsen. Enkel, en ik meen het, nu ik begonnen ben, om ze zo vlug mogelijk kwijt te zijn. Het is geen tijd meer om gedichten te schrijven.
Des te meer - het is zaterdag 26 februari, 07.00, als ik dit schrijf - des te meer omdat ik hoor dat ze in de straten van Kiev aan het vechten zijn, terwijl er straks langs de straten van Vlaanderen honderdduizend toeschouwers zullen staan om naar de ‘Omloop’ te kijken en er honderdduizend zullen zijn in de sneeuwvelden of spartelend in het water en de zon, ergens naar het zuiden toe.
In het zuidoosten wacht de laatste sikkel van de maan om te verdwijnen, zoals ik nu verdwijn in mijn gedichten, lang geleden geschreven, onschuldig.
VII
Met het vallen van de avond de meeuwen uit de golven opgedoken, uit andere tijden weergekomen en wij, luchtbellen, drijvend op de wind.
Hart dat rust nu vindt in roerloosheid gevangen.
En met het vallen van de avond de laatste zin getekend op het laatste blad, de laatste golf die stranden zal op alle stranden, moe gestreden, moe gezocht te weten, waar ons beginnen lag.
De luchten ijl, koraal gekleurd, wie zegt ons waarvoor we zijn gekomen hier, lijk de meeuwen, uit de golven opgedoken en na een stond verdwenen.
En, toen we Lorca lazen, altijd maar de zee, een levende aanwezigheid.
Een gedachte ineens opgerezen, en aan de laatste meeuw gevraagd: ‘gaviotita ¿dónde está mi sepultura?‘ ‘Kleine meeuw, waar is mijn graf gelegen?’
Wat nog niet geschreven hier hebben we uitgewist.
VIII
De zee is zwart lijk antraciet, die moeder kocht, ten tijde het nog sneeuwde over ‘t land. Alsof de tijd zich hier naar binnen had gekeerd en wij kijken konden hoe jong ze toen wel was.
De zee is zwart lijk antraciet en wij teruggaan konden, naast elkaar gezeten, en de wind de kracht heeft van de golf.
Ons aansporend, openspattend op de rots, ons roepend om de zee in te gaan met gesloten ogen en te verdwijnen nu we nog kunnen uit vrije wil, nu de golf ons nemen zal, het zilte water ons omspoelen zal, van ons het allerlaatste teken.
Waar de beelden die er vroeger waren: de witte stam van berken in het bos achter het huis, de weide waar we lagen, het ruisen van de bomen, de blonde meid op haar fiets voorbij, en wij zo teergevoelig, verliefd om boeken te schrijven, gedichten te dichten,
en in gedachten, hoe met metaforen omgebogen, ze ongeschreven zijn gebleven.
Moeder, hier is de zee een donker blad waarop we schrijven kunnen om te vergeten wat nog niet vergeten was.
IX
Schrijven dat de zon de luchten breekt, het rimpelend water, Saint-John Perse gelezen.
Nog is er de glinstering, nog is er het verblinden, nog is er van de wind het gezang, de golf te pletter op de rotsen van de wereld, en wij schrijvend op wat oud papier.
De tijd is lijk de golf, is lijk de aarde, hij stopt hier nooit: moeder, vader, broer,
de tijd, hij stopt hier nooit.
|