 |
|
 |
|
|
 |
17-08-2017 |
Genesis |
‘Il conviendra d’expliquer un jour pourquoi nous en sommes arrivés là, au point où aucune des ‘grandes questions’ – la vie, la mort, Dieu, l’homme, l’âme et le monde – ne trouve plus de réponses. Or, ces questions existent, mais elles ont été déformées, perdues de vue, trahies ; et il n’est point de tâche plus grave aujourd’hui que de les retrouver, de les reconstituer par une lecture correcte, virginale, des textes où elles sont enfermées.
Aldus Jean Biès[1], precies dertig jaar geleden – hij wist ook dat kunst de prefiguratie is van het spiritueel leven - waar ik ook, meer dan dertig jaar geleden over begonnen ben. De reden ook van mijn drie laatste blogs en van heel wat andere die ik geschreven heb in de loop der dagen. Over mijn blog van gisteren kan een gedicht geschreven worden dat echter geen schijn van kans zou krijgen, gedrukt te worden als één van de vijf beste gedichten van het jaar, zoals het hier gebruikelijk is. En, al ligt er nu niemand wakker van over wat er in den beginne was, toch dit:
In den beginne was het Woord, maar het Woord zelve kende geen begin, het ook geen einde kennen zal.
In den beginne een substantie was het, een subatomair gewemel, inhoudelijk geladen met een Universum in potentie, voor het Universum was, zoals het zaad de boom al is voor het is boom geworden.
Wat uit het gewemel dat wist, tot stand gekomen is, niet te tellen is. Maar alles wat ontstond zijn sprankels van het Woord. En alle sprankels, in hun totale totaliteit, zijn dragers van wat is en was en van al wat er nog komen zal.
Dit was in den beginne dat begin gebleven is, want niets is af en niets is dat niet bewegend is naar buiten als naar binnen in een mateloze complexiteit die van het Universum is.
Zo kreeg het Woord een zichtbare vorm en hield het een vorm die onzichtbaar was, maar niemand was er om te getuigen van wat zichtbaar was, en niemand om te noemen wat onzichtbaar was.
Tot de mens gekomen is.
Schrijf ik een vervolg hierop om ooit uit te komen in een lang Genesis-gedicht of, staat het al ergens opgetekend en moet het maar worden overgenomen en herschikt, zoals elk gedicht een tiental malen wordt geschreven?.
De tijd, le grand sculpteur de Yourcenar, die weet het al.
1] Jean Biès: ‘Art, Gnose et Alchimie, trois sources de régénérescence’, Le Courrier du Livre, 1987
17-08-2017, 06:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2017 |
Bereshit bara elohim |
Na wat ik de vorige dagen meende te mogen/te moeten schrijven over het Universum, heb ik gedacht aan de Bijbel, aan het boek dat een baken is geweest, en voor velen, ook voor mij, een baken is gebleven en dan vooral op basis van wat, op een bepaalde dag in de tijd, een schrijver-filosoof in onuitwisbare inkt in het Hebreeuws heeft opgetekend: bereshit bara elohim[1].
Een kapitale hoofdzin die in duizend andere talen werd omgezet en omschreven als: ‘in den beginne schiep God’. Wat God schiep werd het Universum, het zichtbare, Hijzelf echter was en bleef onzichtbaar in het zichtbare.
Eeuwen later is een andere schrijver-filosoof, een man uit het oosten, opgestaan, en deze gaf aan die eerste zin van de Bijbel een andere draai, hij schreef: ‘in den beginne was het Woord’.
En de mens, zou de mens niet geweest zijn, ware het niet, dat hij precies weten wou wat er in den beginne was, en dat hij op zoek is gegaan om eeuwen later, tot het besluit te komen, dat het Universum ontstaan is uit de meest minimale subatomaire deeltjes en wat meer is, dat deze deeltjes, hoe klein en onzichtbaar ook, ‘wisten’ wat ze te doen hadden, opdat een Universum zou ontstaan dat na miljarden jaren, de mens zou voortbrengen.
Uit deze vaststelling doken andere vragen op: die bewuste deeltjes waren die er van in den beginne of waren ze er niet van in den beginne?
Waren ze er niet, dan kwamen ze, zo maar, met een vingerknip, te voorschijn uit het niets. Waren ze er wel dan waren ze de materiële vorm van Iets Onbepaalds - dat we zonder schroom evengoed het Woord kunnen noemen - en dan, wat ons trouwens als het meest logische toeschijnt, ontstond het Universum, de mens incluis, uit dat Iets Onbepaalds, het Woord.
Ik weet dat wat ik schrijf voor velen gissingen zijn en gissingen zullen blijven, eigenlijk weinig interessant, want beperkt tot, er was iets of er was niets, punt. Zodat, in het materiële, nochtans verlichte, westen, wat onze schrijver-filosoof uit het oosten heeft neergeschreven op een ogenblik van, hetzij verdwazing, hetzij van helderziendheid, hetzij, en waarom niet, geïnspireerd door Lao Tze en dezes Tao, geen aandacht krijgt omdat er teveel andere aandachtpunten zijn. Het kan ook dat ze zich niet wagen in de wereld van het metafysische. Echter, vroeg of laat, zal het westen zich genoodzaakt voelen er aandacht aan te schenken. Wat mij betreft, heb ik dit, niet vandaag maar vorig jaar al, en vele jaren er voor al verteld, telkens herzien en opnieuw opgediend.
En ik lees deze morgen : ‘Une révolution scientifique est un mouvement. L’esprit quitte une grande porte de la perception, une fenêtre haute et se tourne vers une autre… c’est précisément ce qui est arrivé lorsque la mécanique céleste a altéré l’esprit au XVIIe siècle’. Aldus George Steiner[2].
Het is duidelijk dat we nu van het begin van de XXste eeuw af, geconfronteerd worden met een nieuwe ‘révolution scientifque’, die ditmaal, door de komst van de New Physics een zeer diepgaande beweging heeft veroorzaakt. Hoewel zijn gedachtegang heel breed is uitgelegd, heeft Steiner hiervan geen gebruik gemaakt, om te zeggen dat deze revolutie ook haar impact heeft op onze visie over het ontstaan van het Universum. Het is nochtans te verwachten dat met de het ontstaan van de kennis over de minimaalste – Higgsdeeltje - bouwstenen van het Universum, een nieuw fenomeen wordt binnengeleid dat zijn impact heeft op al wat er voorheen werd over verteld.
Mijn poging gedaan hierboven, gaat in deze richting. En ik denk aan de Spinoza van vandaag. Ik denk dat hij dankbaar gebruik zou gemaakt hebben van de New Physics om wetenschappelijk te bewijzen dat alles één koek is: God en Universum.
[1] De drie eerste Hebreeuwse woorden van de Bijbel
[2] George Steiner : Extraterritorialité, Extrait sur la littérature et la révolution du langage’. Traduit de l’anglais par Pierre Emmanuel Dauzat, Hachette, Littératures, 2002 : Chapitre ‘Lignes de vie’, pag. 253.
16-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2017 |
Confusion du soir |
Hoe ik me gisteren uitdrukte was van de man die ik gisteren was. Een ogenblik dat ik verdwenen was uit de realiteit van de dingen en opsteeg tussen de ontelbare melkwegstelsels die verwarring zijn, die bepalend zijn voor: één, voor de nietigheid van ons lichaam, kosmisch gezien en twee, voor de grootheid van de geest in ons. Als ik schreef dat het Universum er was opdat de mens er zou kunnen zijn, dan bedoelde ik: opdat de ‘denkende’ mens er zou kunnen zijn, met de nadruk op denken, inzicht, trachten te begrijpen waarom een Universum en waarom wij in dit Universum.
Wat niet zo eenvoudig te begrijpen is, omdat de facetten ervan zo talrijk zijn dat we ze niet in een oogopslag overschouwen kunnen. Wat er uit voort vloeit is de eeuwige vraag, is er Iets in meer dan wat we zien, gaat er een geheimzinnige macht schuil achter de dingen of in de dingen zelf aanwezig; of er is niets, nada, buiten wat we kunnen zien?
Het is een vraag die nog altijd met absolute zekerheid onbeantwoord blijft, ondanks de technische middelen waarover we beschikken, middelen die steeds maar omvangrijker worden en doordringender worden gebruikt.
Dat was van de man van gisteren, vandaag is er vooral berusting. Ik schuif de gordijnen open en ben verrast door de felheid van het licht, een roep gelijk tot mij gekomen van uit het oneindig oneindige, een schreeuw die ik wil zien als een verwelkoming, een warmte, een uitnodiging om er heen te gaan en zelf licht te zijn en niets meer dan licht te zijn. Terwijl ik gisterenavond, voor het slapen gaan nog een zin had opgetekend waarmede ik vandaag mijn ‘homilie’ beginnen wou. Een zin van de poëet die me al enkele dagen gezelschap houdt, die ik meeneem in huis, waar ik ook ga, en telkens lezen ga waar het boek open valt:
‘Ne me laisserez-vous que cette confusion du soir – après que vous m’ayez, un si long jour, nourri du sel de votre solitude, / témoin de vos silences, de votre ombre et de vos grands éclats de voix ?’
Een zin die me bevalt, al is hij uit zijn context genomen, al gebruik ik hem als een schild, hij staat er toch en ik wil er hem houden als toeverlaat, als springplank. Alsof ik nog iets zou te zeggen hebben dat ik, in deze dagen die jaren terug gaan, nog niet zou aangeroerd hebben; alsof er iets totaal nieuw zou zijn dat er nog kan aan toegevoegd worden, iets dat op zou staan uit deze ‘confusion du soir’, deze ogenblikken die verwarring zijn, ongekunsteld, naakt op jou afkomend en je blootleggend tot op het been, tot in het merg, en aldus te zijn én wie je bent, én wie je nog worden moet.
Eens de nacht gekomen ben je om van de morgen te zijn. Is de morgen en de dag van het woord dat Saint-John Perse is. De niet te verhalen, niet na te volgen noch te resumeren poëzie: een enorme kleurenrijkdom van woorden, maar zinnen die moeilijk te begrijpen zijn, alsof dit gewild was, en het geheel van zijn gedichten gezien moet als beeld naast beeld geplaatst meestal zonder enige binding tussen beide. En wat meer is, een overvloeiende woordenschat, passend of niet doet hier niets terzake. En toch blijf ik erop terugkomen, toch imponeert hij, verrast hij keer op keer, is hij een eenzaat in de wereld van de poëzie, een Wagner die ook een Debussy is.
Maar volg ik hem, begrijp ik hem als ik lees:
‘Et propageant sur tous les sables la salicorne du désir, elles promettaient semence et sève de croissance comme délice de cubèbe et de giroflier.’
Als ik lees :
‘Et il y avait cette année-là, à vos portes de corne, tout ce parfum poignant de bêtes lourdes, mufle bas, sur les divinations errantes de la terre et la rumeur croissante de conques souterraines’
Deze zinnen zijn geen uitzondering, ze zijn deze van Saint-John Perse en praktisch gezien kennen alle zinnen van zijn bundels ‘Vents’ et ‘Amers’, deze moeilijkheidsgraad. Wat niet belet dat hij me weet te boeien, meer dan vele andere dichters. Hij is wat Edgar Allan Poe vond dat poëzie moest zijn: verrassing. Een zaak is zeker, hem lezend val je niet in slaap.
15-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2017 |
Intermezzo |
Hoe is de vijver als ik er niet ben? Of, hoe is de bocht aan de Leie waar ik jarenlang elke zondag, bij het joggen, met een vriend even ben blijven stilstaan; hoe is de bank in San Juan-Alicante waar ik neerzat om te lezen of te schrijven; hoe is la plaine de la Lé in Zinal als ik er niet wandel? Ik heb me dit al dikwijls afgevraagd, nadat ik gelezen had dat ook José Saramago zich, in zijn serie blogs van 2010, vragen stelde over de plaatsen waar hij ooit was, wel wetende dat die dingen zijn zoals ze zijn of je er nu bent of niet. Of, is er dan toch een verschil?
Hierover uitweidend is er een andere vraag die ik me blijf stellen: welk is het belang van al die plaatsen en zelfs welk is het belang van het Universum als er noch hier noch op het even welke plaats ervan, niemand zou zijn om er zich vragen over te stellen? Trouwens het kan dat er andere Universa bestaan waar er niemand is om er iets over te zeggen.
En dan kom ik tot een totaal ander antwoord, ook een antwoord op mijn eerste vraag: dat het Universum is en dat die plaatsen er zijn, omdat de mens er is om vast te stellen dat het Universum, dat die plaatsen er zijn en hierdoor betekenis hebben, een eigenheid krijgen. Ze zijn er omdat de mens er is, omdat geweten is dat ze er zijn. Neem de mens weg, neem het ‘weten’ weg en, of het Universum er is of er niet is, het maakt geen verschil. Ten tijde van Dante waren er oneindig vele zonnen met planeten, maar ze waren er niet omdat niet geweten was dat ze er waren.
Of we er naar kijken of niet de dingen zijn wat ze zijn. Maar, om te zeggen dat ze er zijn en hoe ze er zijn is de mens nodig en kunnen we vooropstellen dat de dingen bestaan omdat we zien dan ze bestaan – hoe ze bestaan is nog wat anders - zo denken we dat de denkende mens hier is om te getuigen dat het Universum IS.
Kunnen we dan het omgekeerde niet beweren: zeggen dat de dingen er zijn, dat het Universum er is, omwille van de mens of, maar dit is een enorme stap die we zetten, dat het Universum nodig was er te zijn, omdat hieruit de mens moest ontstaan en dus, dat de schepping/het ontstaan van het Universum enkel en alleen het tot stand komen van de mens op het oog had, de mens die meer geest is dan dat hij zichtbaar, van het Universum is?
Een revolutionaire gedachte is dit: het Universum dat er is omwille van de mens. En de nieuwe vraag: waarom was het nodig dat de mens er komen moest, dat de homo sapiens er komen moest, dat de mens als wezen hierover nadenken moest?
En, wie of wat gaat schuil achter deze vragen?
14-08-2017, 06:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2017 |
Vluchtheuvel |
Kan ik, in de vroege morgen, schrijven alsof het avond is, alsof het nacht al is; kan ik schrijven als een jonge man van dertig als ik er driemaal dertig ben of toch ongeveer? Wat haal ik nog uit mijn geest die gelukkig, nog niet de verdorring van mijn lichaam kent?
Wat er ook van zij, dit bovenhalen van stemmingen en ideeën is het hoofddoel van mijn dagelijkse confrontatie met de werkelijkheid, is een noodzakelijkheid wil ik, geloofwaardig en opvallend, ontsnappen aan deze werkelijkheid, de tijd schaakmat zetten/uitschakelen.
Ik sta eens te meer, oog in oog met wat ik symbolisch zou kunnen zien als de scheiding tussen zomer en herfst. Beide liggen in elkaar maar zijn totaal verschillend, en vandaag als ik buiten kijk is het meer herfst dan zomer. Ook in mij, diep in mij, is het meer herfst dan zomer, hoewel ik er bij momenten wil aan toegeven, is het toch een stap die ik niet zetten wil, zoals er vele stappen zijn die ik aarzel om te zetten en liefst ver voor mij uitschuif, denkende diep in mij, dat ik niets moet vrezen, dat ik de tijd nog heb, ruim de tijd nog heb. En vooral, dat het beter is de tijd die er nog is, te nemen alsof hij geen einde kennen zou, me te begoochelen dus en, wat ik niet heb gedaan, elke confrontatie uit de weg te gaan.
Ik lees in het dagblad over het leven van Hans Fallada. Toen ik hem las, een verre vriend, in de mate dat elke schrijver die ik las in de jaren kort na de oorlog een vriend was. En ik blijf hem ontmoeten, very often, als ik neer zit en me de vraag stel: ‘Was nun kleiner Mann?’
Een vraag die vele schrijvers – al ben ik geen schrijver – zich stellen alvorens in gang te schieten om op te treden. Omkranst met woorden die zinnen zijn, beelden en verbeelden zijn; die tederheid zijn en toch doordringen willen tot in de diepte dalen van het zijn: het adembenemend zijn van de dagen en de seizoenen en, de nachten tussenin van het niet-zijn, van het droom te zijn.
Zo is het, dat ik telkens opstijg uit de donkerste laag, al was het maar voor een korte tijd, om me te profileren in de wereld van de letteren. Zelfs al leest niemand me, zelfs al leest men me minder en minder, zelfs dan schrijf ik omdat ik me wil zien staan op de horizon die van mijn leven is.
Er staan en er te zijn, zelfs, zoals de dorpskerk er staat, leeg en verlaten, uitgedoofd de klok van het angelus, in het tijdloze dat er van overgebleven is.
Veel meer, ik weet het, ben ik niet, een eenzaam man, omringd door enkele vrienden die hem nog lezen. Hij uitwijkend om te gaan schuilen achter de rijen bomen, de rijen huizen van het dorp, waar gisteren en de dag ervoor, gedwongen, zijn vluchtheuvel lag: Saint-John Perse.
13-08-2017, 07:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2017 |
Een dag die er niet hoefde te zijn |
Ik heb de boeken die er lagen weggeschoven en in gedachten ben ik weggegaan, gelokt door de vage horizon van het zijn en het niet zijn, van het niet weten en het niet willen weten van wat er is of niet is: ik schrijf vandaag op een donkere achtergrond, ik heb de morgen aan mij laten voorbijgaan.
Vele zaken zijn me eender nu, of ik er ben of er niet meer ben, een leeg liggende akker met de grijze, gesloten luchten erboven of een bloemenweide met bijen en vlinders. Dit is dan wat ik altijd gevreesd heb, mijn ontmoeting met de leegte van het zijn of, er te zijn zonder duidelijke tekenen dat ik er ben. Opgelost, verdwenen, voorlopig toch nog een opening latend om er te keren, je weet maar nooit, zoals ik er was. Maar ook geen zekerheid dat het nog gebeuren zal. Zoals ik ooit uit het niets ben opgedoken, een boom in de vlakte, zo zal ik ook verdwijnen, neergehaald door de wind; vragen nalatend die onbeantwoord zullen vergeten worden: wat gebeurde er, hoe is het zo ver gekomen?
Neer gaan liggen nu om niet meer op te staan. Geen woorden nog die er hoeven te zijn. Een gebed gelijk, het lege blad van een lege geest. Laat me dus waar ik ben. Moe geschreven en gedacht, een stolling is over mij gekomen. Heb nu een andere weg genomen om klaarder te zien maar of het nog helpen kan zal ik pas weten, morgen als ik op zal staan, of de dag erna als die nog komen zal.
Nu, ben ik nog waar ik stond bij het ontwaken, de dag heeft zich nog niet geopend en ik vrees dat ik niet verder komen zal dan wat ik hier aan het verwoorden ben. Het is de uitkomst van het vele dat niet te benaderen is, niet te verwerken is, zelfs niet te vergeten is. Ineens hebben de jaren zich gestapeld, de witheid van de haren is de witheid van het blad dat nog beschreven wil maar dat geen woorden meer nemen zal.
Eigenlijk heeft het niets te maken met wat gisteren was of de dag ervoor, heeft het alleen te maken met mezelf en met de vele dagen die onnodig waren en die ik nu niet meer bezit. Ook daar is een doek overheen gelegd, is er een kruisteken gemaakt, een stilte binnengeschoven, lijk in het theater voor het gordijn wordt opengeschoven (T.S.Eliot).
Adem ik nog, het is uit gewoonte, denk ik nog of ben ik het verleerd te denken. Ik hoef het zelfs niet meer te weten, de donkerte is me genoeg vandaag. Enkel wil ik nog, hoewel dit niet past bij mijn leeftijd, hoewel niets me nog past, gesloten blijven. Ik zal weggaan van hier naar een oord waar ik nog niet was en er blijven tot de avond valt, tot de nacht zal komen. Wachtend op een verrijzenis. Hopende of niet hopende of geen van beide.
12-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2017 |
Bach in de morgen |
Bach die mijn warmte is, die de stem van mijn morgen is, van het licht en het leven is. Zal ‘hij’ ooit nog Bach beluisteren, Beethoven, Berlioz of van nu af aan, zal hij in het koortsige van zijn dromen baden in de wereld van de muziek die hij aanbad? Of nog, dacht ik, kan ik gaan zitten aan zijn sponde en hem laten luisteren naar Shostakovich of Chopin; is het iets dat ik zou moeten doen, nu, als hij daar ligt zoals ik zie dat hij daar ligt, verkleumd, verkleurd, half vergaan, klein mensje nog?
Vragen die ik stel en andere eraan toegevoegd, terwijl de dag zich opent op mij en op mijn woorden. Lees ik van de poëet van gisteren, in het boek[1] nog open naast mij:
‘Nous reviendrons avec le cours des choses réversibles, avec la marche errante des saisons, avec les astres se mouvant sur leurs routes usuelles.’
En andere zaken van hem lees ik, zaken die ik begrijp of tracht te begrijpen, of waarvan ik helemaal niet weet waar hij me brengen wil, maar toch aanvoelen kan dat het grote poëzie is; dat het muziek is waarvan ik de klanken hoor maar niet begrijp wat de componist me vertellen wil. Maar het helpt het lezen in de dagen waarin we ons tonen willen, maar zitten blijven, om te luisteren, gebogen.
Wat van het Eeuwige is, is op deze aarde neergedaald, wachtende in de schaduw van de nachten die waren en deze die nog komen of er al zijn, alle nachten samen genomen, in één ogenblik beleefd en er in ondergegaan, een veder nog, een pluim op de rug van mijn hand. Of zoals T.S.Eliot het wist:
‘My life is light, waiting for the death wind, / like a feather on the back of my hand...
Wat was van altijd, is van altijd gebleven. De wereld heeft het niet opgemerkt, de zon is opgestaan, een ietsje dichter naar het preciese oosten toe, maar wolken of geen wolken haar licht was er. En de dag heeft zich geopend en er is gebeurd wat geschreven stond. Er is, inderdaad, niets nieuws onder de zon, de Ecclesiasticus wist het maar al te wel, niets om er aan toe te voegen, niets om er weg te laten. We zijn wie we zijn en wat we zijn, maar, heel wat verrassingen zijn ons beschoren. Want iets is veranderd aan de inhoud die ons leven was, een nieuwe holte is opgetreden naast de vele holtes die er al waren. We zullen ze betreden moeten zonder om te zien en trachten te overkomen wat we overkomen moeten.
Nu de tijd een ogenblik heeft stil gestaan, laat hem verder lopen, we halen hem wel in, we halen hem wel in. Mijn woorden zijn geen flodderwoorden, ze staan bol, ze zijn geladen met gedachten en gevoelens; ze verantwoorden mijn bestaan hier op deze aarde, nu ik er nog ben. En ook later als ik van het Licht zal zijn, voor eeuwen misschien tenware ik keren zou, wat ik echter helemaal niet wens.
[1] Saint-John Perse: ‘Œuvre Poétique', Gallimard, 1960, Vents III, 5
11-08-2017, 07:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2017 |
Hoe de dagen. |
Ik ben een bedelaar als ik voor mijn rek boeken sta, een bedelaar die hoopt dat een ervan me roepen zal. Maar, zo gaat het niet, ze blijven zwijgzaam, roerloos, stoïcijns bijna kijken ze me aan. Ik kan wel een keuze doen en er een uit nemen op goed valle het uit, maar dit wil ik niet, dit hoort niet bij het spel dat tussen ons gespeeld wordt. Ik hoor te wachten tot, op een bepaald ogenblik in de tijd, een van hen/van ze me roept. Zo gaat het en hieraan valt niets te wijzigen. Echter er zijn van die dagen dat het ‘willen’ zelf niet volstaat en dat ik machteloos opsta uit de nacht en de dag binnen ga, om dan, zoals vandaag te vernemen hoe een goede vriend het stelt in het ziekenhuis, lijdend. Wat schrijf je dan, als je die vriend en zijn lijden, even weg wilt uit je gedachten opdat je even maar je geest vrij zou kunnen houden?
Ik hoorde van een dichter dat hij de ‘Van Dale’ las en er al de mooi klinkende, zeldzaam gebruikte woorden uit overnam om die te gebruiken in zijn gedichten; dat hij dus niet vertrok van uit zijn gedachtenwereld, maar dat zijn gedachtenwereld precies bestond uit deze geselecteerde woorden. Ik dacht toen ik dit las, aan de poëzie van Saint-John Perse, een man die goochelt met woorden die zo maar elke dag niet te vinden zijn, woorden die zelden worden gebruikt, maar die een effect hebben op jou als je ze leest in een zin die je ontmoet in zijn werk tussen andere, even vreemde zinnen maar sterk poëtisch geladen. Zo sta ik in bewondering als ik lees, en ik citeer uit zijn ‘Vents’:
‘Flairant la pourpre, le cilice, flairant l’ivoire et le tesson, flairant le monde entier des choses’
En verder:
Berçant dépouilles et spectres de locustes ; léguant, liant au vent du ciel, filiales d’ailes et d’essaims, lais et relais du plus haut verbe.
Om dan uit te komen, in zijn bundel ‘Amers’, op de sublimatie van al wat hij ooit schreef:
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer – comme en bordure de forêt, entre les feuilles de laque noire, le gisement soudain d’azur et de ciel gemme: écaille vive, entre les mailles, d’un grand poisson pris par les ouïes !
Poëzie dat een balsem is op een dag zoals deze, waar weinig hoeft aan toegevoegd, als je de echo van de woorden in jou even maar kunt houden. En eens gedoofd, eens de donkere wolken terug boven je hoofd, je je nog maals bedruipen laat met de honig uit het vers dat je niet verliezen wilt: ‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème…
Aan de overkant, de bomen wiegend in de wind; de wind, groot en dromerig; de bladeren lichtend; essentieel je woorden om je hart te stillen, je ogen, en je niet-weten hoe de dag van morgen, of die er nog zal zijn, of die van overmorgen of die er nog zal zijn.
Om te overleven: we houden de handen gevouwen, niets anders helpende.
10-08-2017, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2017 |
Morgens in augustus. |
Ik dacht aan Hemingway, aan wat hij wist te vertellen over het schrijven van zijn ‘For whom the bell tolls’. Hij wist dat hij ’s avonds niet voluit kon gaan, dat hij nog wat gedachten moest overhouden om er de volgende morgen mee te beginnen. Ik weet en ondervind maar al te goed dat dit een wijze raad is, hoewel weinig toepasselijk op wat bij mij gebeurt. Gewoonlijk eindig ik leeg geschreven zodat ik telkens, of bijna telkens de volgende dag moet beginnen op een andere lei; met een nieuwe aanzet die leidt tot een nieuw onderwerp. Dat meestal geen binding heeft met de dag ervoor. Tenware een zin zou opduiken voor een tweede maal, tenware een gedachte die nog latent aanwezig is opnieuw behandeld zou worden, maar dan van uit een andere hoek bekeken.
Het mechanisme van het schrijven is een vreemd iets, het moet veel gemeen hebben met het componeren, het plaatsen van klanken op een notenbalk, bij mij zijn het woorden die zinnen vormen en zinnen die gedachten, die beelden zijn. Het wondere is dat ze ontstaan, dat er een wil aanwezig is om ze te doen ontstaan terwijl die wil er even goed niet zou kunnen zijn.
En, hoe ontstaat die wil, wie zegt me, wie verplicht me – want het is een verplichting, minstens tegenover mezelf – te doen wat ik doe? Er voor op te staan, vóór het licht op komt. Dit zalig ogenblik dat het oosten oplicht eerst en er het gefezel is van de meesjes in de tuin dichtbij. Zo heb ik in mijn leven, grote morgens gekend, een in het bijzonder, waar ik nu aan denk: een plaats op drieduizend meter hoogte, ergen in het ‘vreedzame’ Yemen, toen ik gewekt werd door de muezzin vóór het kraaien van de haan, en als ik uit de tent kroop, de wereld gehuld was in een lichte nevel waarachter, een wazig, zilveren licht dat opsteeg uit de bergen voor me, eerst gestadig en dan ineens als een roep – een kreet als van een god - en ik daar stond, alle andere tenten nog dicht, alleen op de wereld, moederziel alleen en hoe het mogelijk was - ogenblikken van verbijstering - hoe het mogelijk was dat ik daar gekomen was om daar te staan.
Grote morgens waren het in die dagen, waren het, alle dagen van mijn leven dat ik in de bergen was en, grote morgens zijn het nu omdat ik telkens geconfronteerd word met die wil in mij er te zijn en te schrijven, tot de ziel uit mijn lijf, te ademen in woorden, te vergaan in woorden, me op te richten in woorden. En de allerzaligste van alle ogenblikken, enkel van het woord te zijn.
Achter die woorden die geschreven staan ben ik aanwezig, en niet alleen er achter, maar ook erin, ook er binnen in, niemand anders kan die geschreven hebben dan ik; ze zijn mezelf, dan toch een deel ervan. Ik verberg me erin en ik open me erin. Ik blijf bloot achter. Elke morgen dat ik herbegin me te openen, op te zoeken wat er in het diepste van mezelf aanwezig is, dat ik verhalen kan, veruitwendigen kan, opdat ik er zou staan als het licht - ‘la luz es Dios’ wist García Lorca – dat op mijn handen valt, op het roerloze gelaat van de planten in de tuin, de hagen, de daken, de luchten.
De ogenblikken dat ik dit schreef waren de ogenblikken dat ik leefde, het grote leven van het hier nog zijn. Het is de morgen van de zoveelste dag van augustus van welk jaar of van welke tijd ook, ik ben er nog, ik kan het, zoals elke haan op aarde, het uitkraaien. Maar ik houd me gedeisd, het is veiliger.
09-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2017 |
Wellicht |
Waar ik gisteren, na de regenvlaag en het klaren van de luchten ge-eindigd ben kon ik nu verder gaan, ware het kolken van gedachten, het vele van de dromen en het schrille van de realiteit der dingen niet geweest, gegevens die zich hebben opgelost in een nieuw gezang; niet zoals bij Dante als hij, na de Hel het Vagevuur betreedt, neen, geen overgang lijk deze, maar dan toch een poging om terug te keren naar het punt in de tijd van de sfeer van gisteren, na het gezang van de regen in het water en de stilte van de namiddag erna, even maar, om te herbeginnen en te zijn wie ik toen was. Even jong nog, even oud nog, een passage zoekend tussen beide om er, tussen beide in, van het woord te zijn, van een boek te zijn, van een verblijden te zijn en niet van een holte waar ik me verliezen zou.
Dit wou ik je vertellen deze morgen, al is het niet veel, het is minstens een handdruk, een naar mij toehalen van wie je bent als je me leest; naar de gevoelens die opwellen bij jou als je me leest.
Voor de zoveelste maal klop ik aan bij jou om er even te zijn, zoals jij aanklopt bij mij als je me iets verhaalt over wat je opgevallen is. Het kan een leger Chinezen zijn die hier werkten in de slagvelden van 14-18 en die we vergaten te vermelden; het kan ook zijn een nieuw gedicht bij een nieuw kunstwerk. Het kan, het kan zoveel zijn, dat me bereikt en me even gevangen houdt terwijl ik doende ben. Of, bij het buitenkomen in de morgenfriste waar dan alles herbegint, de ogenblikken van het zijn en van het niet zijn en de osmose tussen beide, waar ik het gisteren over had.
Terwijl ik me nu afvraag wat ik hiermede eigenlijk bedoelde, maar ik schoof het er zo maar tussen opdat je een ogenblik langer, in de dag, in de avond, misschien, terug zou komen op die zin van mij, in de vlakte van de geest waar we tegenwoordig zijn zonder te weten soms, dat we er zijn; zonder geconcentreerd te zijn op de vele kleine dingen om ons heen, dingen die rust zijn en, als we ze bekijken die in zich zelf gekeerd zijn en toch een geheel uitmaken van het zijn: de bomen en de planten, de huizen en de straten, de luchten, de geluiden, het ontzaglijke erin, als de dingen staren naar ons, ons aanzuigen, ons zeggen dat we er deel van zijn en zij van ons.
Waar het op aan komt is niet het doen en laten, waar het op aan komt is er te zijn. Niet zoals bij Shakespeare, verslingerd in the slings and arrows of outrageous fortune. Neen, het gaat hier over het weten wie je bent en wat je bent en elk ogenblik, of dan toch zo veel mogelijk elk ogenblik, bewust ervan te zijn. Er voluit te zijn, en niet er voluit niet te zijn.
Ik tekende dit, voor de n-de maal, op voor mezelf, en zal later – if there is a later? - het nog vermelden opdat ik, in de dagen die nog komen, er even voluit aan denken zou en, ik het door zou geven.
Hoe ik er toe gekomen ben dit hier te herhalen weet ik niet, wellicht is het de zang van de regen geweest in de bomen en in het water; wellicht is het gekomen van jou die me lezen zal; wellicht is het ontstaan op de meest spontane wijze, zoals soms, met wat geluk, een gedicht ontstaat. Wellicht ook hoefde het niet, hoeft er heel weinig, een blik, een zin, een er-simpelweg-zijn.
Bekoring: heb ik je bekoord vandaag?
08-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2017 |
Osmose van het zijn en het niet zijn. |
Ik denk dat alles op voorhand bepaald is. Wat ik gisteren geschreven heb kon niet anders dan gisteren geschreven worden en wat ik je vandaag ga voorleggen was bestemd om vandaag te verschijnen. Het zijn de omstandigheden die hierover beslissen en deze bestaan uit honderden aanleidingen die we kennen of niet kennen, maar hoe ook, zij zijn het die de richting en de inhoud bepalen zullen. Alles vloeit voort uit alles, dit is de gang van de wereld en dit ondervind ik dagelijks als ik terugblik om, eens aangekomen, te zien vanwaar ik vertrokken ben.
Het is het raadselachtige van de hand en de pen die over de lijnen gaan - of zoals het nu gebeurt, de vingers die de toetsen bespelen - waarbij gedachten worden neergezet die er voorheen nog niet waren maar die er staan plots in een glorie van klaarte of, wat ook kan, in nevel gehuld.
Het is een vorm van bestaan, een in zich zelf gekeerd zijn. Het is het lezen van wat opborrelt uit jou dat er, het ogenblik ervoor, nog niet was, maar dat zo maar is opgestaan en neergezet, wellicht voor enige tijd. Alles samen, een afdruk van hoe je tracht te bereiken wat je nog niet weet en aan te komen waar je nog niet was. Geen wandelen dus naar een plaats die je kent en waar je heen wilt gaan, neen, het is een wandeling in het zand van de woestijn, de heuvel op zoals er duizend zijn en eens boven, uit kijken om af te dalen en een nieuwe heuvel, een andere die dezelfde is, te beklimmen. Zo gaat het en niet anders, dag aan dag.
Wie of wat vergezelt me dan; wie houdt mijn gedachten in toom nu en dan en laat deze terug los en, van waar is het dat ze op mij afkomen, ongevraagd, willekeurig zelfs? Ze staan ze er en ik aanvaard ze. Dit is van al wat er is, het meest bevreemdende, meer dan, schreef Freeman Dyson, de vlucht van de monarch vlinder van Mexico naar Canada en terug.
Een vriend, bezeten door het creatief zijn, stuurde me onlangs een foto van een blok hout met enkele inkervingen erin, een aanzet, zegde hij, van een beeld dat ik maken wil. Hij zal er verder in kerven en kappen tot het overtollige hout is weggenomen en zijn beeld er zal staan, puur en ongerept. Het is een andere wijze om iets te bereiken dat er nog niet was. Ik moet het doen met letters aan elkaar geregen om, uit het licht van de morgen of uit de schemer van de avond, een beeld te puren van iemand die neerzit om te schrijven al weet hij niet wat hij schrijven zal, maar ergens aangekomen en het beeld in letters gevormd, hij het tonen zal. Hopende.
Ik dacht dit, gisteren toen ik aan de vijver was: een plotse regenvlaag, het water een getrommel in een roersel van water en daarna, de bijna-stilte en in de luchten het blauw en het wit en tussenin, de late zon en het gekweel van late vogels. De avond die viel in rust en sereniteit het land erbij, als van alle onheil gezuiverd. En wij die er waren, zelfs al waren we er niet, erin ondergedompeld, de stilte onze adem, het water een spiegel, effen met donkere en lichtere vlakken, de bomen geruisloos. Het grote leven open gespreid, in osmose rust en bewegen. En wij ontvankelijkheid.
We schreven erover in de morgen, in het eerste, zaligheid brengende licht.
07-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2017 |
Het ga je goed. |
Ik schrijf verder de tijd in, de dagen binnen. Zeg ik jullie dat er geen ogenblik is dat ik niet denk aan wat ik brengen zal om jullie te verrassen. Om binnen te dringen in het diepste van je eigenheid, zoals ik het graag wil, de band die ik heb met jou, levend houden, sterk en waardevol. Voor jou een soort drug te zijn waaraan je niet voorbij kunt. Mijn gemoed, hoe het ook gekleurd is, overhevelen naar jou opdat je me kennen zou, opdat ik een fakkel zou zijn binnen in jou. Na al die tijd, onze levens in elkaar verweven, ik in jou en jij, al ken ik je niet allen, luisterend naar wat ik je te zeggen heb. Het is niet een statuut van leraar en leerling, het is eerder het omgekeerde de leerling die ik ben die zijn werk voorlegt aan zijn meester en hem vraagt het te beoordelen, streng maar toch met voorkomendheid.
Ik wil vooral geen struikelblok, geen crux zijn. Niet ruw weg binnen dringen in je heiligdom van gedachten. Ik wil dat je, als je me leest, even denkt hoe ik er zit, woorden zoekend die zinnen zijn en zich, lijk een slingerplant willen slingeren om jou, niet kwetsend, niet revolutionair, maar teder en welwillend, aanvaardend dat het kan dat de slingering om jou je niet ligt, te stevig je omknelt en, niet welgekomen is, waarvoor ik dan om tegemoetkomendheid verzoek.
Deze woorden kende ik niet toen ik ben opgestaan, ze zijn binnen gevloeid lijk het licht van al mijn morgens samen; ze hebben onvermijdelijk iets te maken met wat ik gisteren schreef en met wat ik morgen te vertellen zal hebben – als er nog een morgen komt – alles volgt op alles, alleen zijn er bressen tussen, is er het gebeuren tussen twee geschriften in. Het ‘tussenin-gebeuren’ dat bevruchtend kan zijn voor wat al was, of eens te meer van uit een totaal andere hoek geschreven. Ik ben en blijf ontvankelijk voor al wat zich voordoet in de dag. Ook en vooral voor de schichten van reacties die je me toestuurt, soms, en die dan, zoals het gebeurde, me als in een draaikolk van gevoelens storten waar ik moeilijk uitkom en schrijven ga over de bergen waar een stuk van mijn hart is blijven liggen, zoals er ook een stuk ervan ligt in het simpele land waar ik geboren ben en waar ik, als knaap ben opgegroeid tussen de velden en de bossen. In alle eenvoud die bijna armoede was, met als enige leermeester, maar dan welke, de hoofdonderwijzer van het dorp – zijn naam, meester Van Oudenhove met eerbied en dankbaarheid hier vermeld - die me na zijn uren flarden Frans bij bracht en, het hoogste dat hij vermocht, me zijn collectie Jules Verne’s lezen liet. Van het Loterijbriefje tot Michaël Strogoff, tot die fameuze ‘Twintig duizend mijlen onder zee’.
De knaap die ik toen was die de zeeën afvoer en terecht kwam op een onbewoond eiland; een graankorrel die een van de personen gered uit de luchtballon, in zijn zak vond en een ingenieur die berekende hoeveel graankorrels die kon voortbrengen en hoeveel na een volgende oogst en zo verder tot er brood op tafel lag.
Mijn God, Jules Verne, heeft die man wel ergens een standbeeld, in Amiens, in een andere stad? En, literatuur, mijn beste vrienden, boeken, wie ware ik geweest zonder Jules Verne, zonder de Elias van Maurice Gilliams, zonder de Four Quartets van T.S.Eliot?
We zijn, en we weten het allen, de vrucht van enkele bijzondere omstandigheden, ontmoetingen van welke aard ook, maar deze van boeken die ons op de een of andere wijze in de schoot geworpen worden, zijn soms meer dan toonaangevend, zijn beslissend voor de verdere gang van het leven.
Hiermede heb ik gezegd wat ik je vanmorgen 6 augustus te zeggen had. Het ga je goed vandaag, het ga je heel goed, mijn vriend, lezer.
06-08-2017, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2017 |
Pierre Teilhard de Chardin |
José Saramago was mijn voorbeeld voor het bijhouden en het doorgeven van mijn dagelijkse geschriften. Hij was echter niet mijn leermeester. Ik heb hem van in de aanvang niet gevolgd in zijn tocht doorheen de gebeurtenissen en de omstandigheden van de wereld. Ik heb me op mijn eiland gehouden en heb, vooral, geschreven over wat er op en in dat eiland van mijn geest te vermelden viel. Vandaag heb ik de indruk dat ik alles gezegd heb wat er van is, zijn er geen nieuwe elementen meer, behalve misschien wat ik nog niet gezegd heb namelijk een zin die ik terugvond op de eerste pagina van mijn allereerste dagboek dat ik begonnen ben in 1978. Een zin van Pierre Teilhard de Chardin, een zin die me altijd heeft gevolgd, die ik getracht heb op mijn manier te doorgronden en die me, na gisteren, te sterk is geworden opdat ik deze vandaag niet vermelden zou. Teilhard schreef, op een gegeven uitzonderlijk ogenblik, naar het einde van zijn leven toe:
‘Seigneur, parce que, par tout instinct et par toutes les chances de ma vie, je n’ai cessé de vous chercher et de vous placer au cœur de la matière universelle. C’est dans l’éblouissement d’une universelle transparence et d’un universel embrasement que j’aurai la joie de fermer les yeux.’
Hoge woorden, verheven woorden, geschreven door een van de grootste figuren van de twintigste eeuw, die stilaan maar, volledig ten onrechte, op zij wordt geschoven door de wereld van nu. Woorden die niet zo eenvoudig te bevatten zijn, die een afbeelding zijn van de overweldigende visie die hij had over het dubbele aspect van de Kosmos als van elke particule ervan, namelijk, een materieel aspect naar buiten en naar binnen, een psychisch, een spiritueel aspect. En het is dit laatste aspect dat hij binnen dringen zal bij het sluiten van de ogen. Zo heb ik het altijd begrepen en zo heb ik het altijd voorgesteld.
Het is dus, destijds, en nu meer dan ooit, de laatste zin van de aangehaalde paragraaf die me toen getroffen heeft en die ik thans herneem als een soort lijfspreuk, als een gewaad waarmede ik me omhullen wil: het sluiten van de ogen, op de vreugde die ik kennen zal als ik binnen kom in de schittering van de psyché van de Kosmos, een doorzichtigheid en een gloed van licht.
Al wat ik geschreven heb was in een zekere mate, hoe minimaal ook, gedragen door dit visioen van licht, door de aanwezigheid van de geest die aanwezig is binnenin alle particules van de Kosmos. En eigenlijk, als ik alles overdenk is het Teilhard geweest en zijn visie op de kosmos met er binnenin, met tentakels naar alle punten ervan het kloppend hart van ‘le Seigneur’ van Teilhard.
Hij is het geweest, wat mij betreft, die de weg heeft geopend naar mijn totaal nieuwe visie over 'God' als de spirit van de Kosmos. Hij is het die me geleid heeft naar de visie van Spinoza en verder nog, naar de dag dat ik inzag, de New Physics helpende, dat alles ontstaan is uit het Woord dat in den beginne was dat dit de enige mogelijke oplossing was die aan het bestaan van de Kosmos kon gegeven worden, en dat aldus de Kosmos in al zijn geledingen, het Woord was, het Leven was, het Bewegen was, het ‘Nu’ was.
Het is de weg die ik genomen heb op een bepaald ogenblik in mijn leven, Teilhard de Chardin lag aan de basis ervan. Met hem is alles begonnen.
05-08-2017, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2017 |
Roc de la vache |
Een vriend die mijn blog van 1 augustus las over Zinal en Grimentz, vertelt me over zijn tocht, veertig jaar geleden, van uit Zinal naar le Roc de la Vache, 800 m. hoger. Hij weet het niet, maar hij opent het boek dat mijn leven was. Hoe dikwijls ben ik die weg, dat slingerpad naar boven niet opgegaan en afgekomen, met de kinderen of met de vrienden. Hoe dikwijls niet naar boven om eens het stroompje op de rand ervan doorwaad, naar links te nemen,over de open vlakte, steeds maar stijgend om aan te komen in de Cabane du Tracuit, boven de 3000 meter. Om van daar uit, de volgende morgen, voor het licht opkwam, verder te gaan over de sneeuwvlakte naar de top van de Bieshorn, 4260 meter hoog.
Of, op andere dagen komende van de Col de MIllon, afdalend in de sneeuw en de rotsen lager, aan te komen in een vlakte van groen met het stille vloeien van water dat zich meanderde tot de rand van de voet van de Roc de la Vache. Je zegt het maar, je noemt het maar en een wereld die zich opent en de vraag hoe dikwijls was ik daar niet en,’my heart is in the Highlands, my heart is not here’.
Ik denk eraan en ik wil niet verder meer. Ik wil er nu, dit ogenblik, veranderen in een zoutpilaar en er blijven, de ogen open en uitkijken hoe het water zich kronkelt in de effenheid van de vlakte, de bodem er begroeid met mossen en bloemen, met minuscule paddestoelen, rode en blauwe en kleurloze, en gentiaan, en arnica en zilverdistel en noem maar. Wat je vooral weet is dat de grond er zacht was, dat je er liep als op een tapijt van mossen en heel korte grassen, en dat het heerlijk was daar te zijn. De mooiste plaats in de bergen, de meest effen plaats ook. Je dacht aan een mogelijk vliegveld als je erover wandelde.
Je schrijft hier over, je schrijft je leeg, Je bent van je woorden en enkel van je woorden, enkel van de beelden die je tracht op te roepen, armzalig omdat er geen woorden voor zijn. Omdat het enige wat telt is er te zijn, tevoorschijn te komen uit een ophoping van losse rotsblokken en ineens te staan voor die oase van rust en groen en levend water. Je bouwt er meer dan drie tenten, je bouwt er de tent van je leven. Vandaag is de herinnering sterker dan ooit, ze is mijn adem en mijn bloed, mijn oog en mijn oor. Ik zit erin vastgegroeid en wil er niet meer weg. Ik sterf erin en wil niet meer het leven in, niet meer.
Ik stop even, ik ga terug waar ik vertrokken ben bij een vriend die me schreef dat hij naar de Roc de la Vache was gewandeld met vrouw< en kinderen. Ik laat het voor wat er staat. Ik kan niet anders dan met hem afdalen naar de vlakte terug, Zinal vlug verlaten, de dag binnen, en zijn waar ik zit, verdoofd een ogenblik, weggezogen uit de realiteit van het zijn. Arm en gelaten, ik heb genoeg geleefd denk ik dan, de herinneringen worden me te zwaar.
PS. Google toont je alle plaatsen die je zou wensen te bezoeken.
04-08-2017, 06:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2017 |
De weg die we bewandelen |
Ik heb weinig oog voor wat gebeurt in de wereld, of beter, ik schrijf er niet over, ik ben alleen maar begaan met mezelf, ik blijf schrijven in een cirkel, mezelf als middelpunt. Hoe lang nog houd ik dit vol?
Wat is er zo interessant aan mij dat ik er blijf over uitweiden, waaruit dan tevoorschijn komt hoe ik me voel of voelde, alsof ik elk beeld, elke beweging van mij wilde optekenen om een dubbel bestaan te leiden, één te bewijzen dat ik er ben en, in meer, dit te willen bevestigen in woorden.
Dat ik hier pas van morgen aan denk lijkt me vreemd, evenals het feit dat ik altijd mezelf als middelpunt neem. Ik heb al zoveel geschreven dat ik niet meer weet waarover ik nog niets heb gezegd. Ik herhaal me onvermijdelijk. Ik ben aldus aangekomen in een stadium dat wat ik schrijf geen belang meer heeft wel, hoe ik het schrijf. Ik ben aangekomen waar een paar vrienden van mij, schilders, zijn aangekomen die, zoals ik in een cirkel, blijven schilderen. De ene schildert landschappen van de Vlaamse Ardennen, het zit in zijn bloed, de andere schildert marines, bezeten als hij is door de tinten grijs en groen en blauw, het eeuwige dat van de zee is. Ze zijn landschap of marine, zoals ik mijn woorden ben, en over niets anders wensen we te vertellen. Wat mij betreft is het omdat ik in mijn ontboezemingen beperkt ben tot wat zich voordoet binnen in mij en ik geen verhaal kan vertellen waar ik niet rechtstreeks bij betrokken ben.
Ik weet niet waar deze vaststelling me voeren zal, maar ik veronderstel niet dat ik morgen, of zelfs in de loop van de dag, een ontdekking ga doen en beslissen zal in een totaal andere richting te gaan dolen. Ik moet vooreerst die richting nog gaan bepalen, zoals ook mijn twee schilders dit zouden kunnen doen, maar ik vrees voor ons dat we alle drie vastgeroest zitten in onze vertrouwde wereld en dat een uitbraak uiterst moeilijk wordt; dat we ons niet meer kunnen bevrijden van de wereld waarin we verzeild zijn geraakt.
Ik ga vandaag of morgen een maand-gebonden gedicht binnen krijgen van een dorpsdichter uit de omgeving – het verbaast me zelfs dat het er nog niet is – het zal eens te meer een verrassing zijn, geschreven in een stijl die hem, en hem alleen eigen is. En ik kan er nog een beeldhouwer aan toevoegen, de foto die hij me gisteren stuurde van een houten beeld dat hij ‘gehouwen’ heeft is overduidelijk een beeld van hem, dat niemand hem na kan/zal doen omdat het ontstaan is uit zijn geest, uit zijn persoonlijkheid, uit zijn creatief inzicht dat kosmisch gericht is.
Om je maar te zeggen hoe ik me omringd voel met mensen die zoals ik, nood hebben zich te uiten, en telkens zoals ik, vertrekken van uit hun eigen wereld om te trachten zich keer op keer te vernieuwen. Op stap gaan in dezelfde richting om ooit iets te bereiken wat ze nog niet bereikt hebben, het hoogste punt dat gescholen zit in hun ‘Dasein’.
Of ze dat punt ooit bereiken zullen speelt geen rol, het is het doen, het pogen, dat hun leven is.
03-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2017 |
Vertrouwen |
Ik kende gisteren even een zwak moment, een dag die me niet paste om hier te zijn. Maar genoeg er over nu, ik ben terug in het land en wat voorbij is, is voorbij en het leven gaat verder. Ik luisterde naar het laatste kwartet dat Joseph Haydn schreef in 1809, op 67 jarige leeftijd. Wist hij, toen hij het schreef, dat het zijn laatste was of was het maar zijn zoveelste en hoopte hij er nog andere te schrijven? Ik veronderstel dat, in de toestand waarin hij zich bevond, hij het wist en dat de dood nakend was.
En ik, denk ik er aan dat wat ik elke dag schrijf, de laatste blog zou kunnen zijn? Neen, zeker niet, maar het ware misschien wenselijk er toch maar even aan te denken dat het wel het geval zou kunnen zijn en, door het inlassen van een woord of, door er nog iets aan toe te voegen, te laten blijken dat ik de mogelijkheid onder ogen heb gezien. In dit geval zou elke blog geschreven en vooral gelezen kunnen worden als een mogelijk afscheid.
Een lezeres die terugkeerde van een veertiendaags verlof in de Lot, riep hoera – ze meldde me dit - toen ze vaststelde dat mijn blog er nog steeds was. Dus hangt de mogelijkheid dat hij verdwijnen zou in de lucht en weet elk van ons dat er op dat punt, geen enkele zekerheid bestaat.
Ikzelf moet er alleen voor zorgen dat elke blog die verschijnt er staat, voldoende waardig om te eindigen zoals voor het ogenblik, de meeste ervan eindigen, hetzij met een vraag die een vraag zal blijven, tenzij met een gegeven dat als een waarheid kan gezien worden.
Ooit zal er dan wel over gezegd worden dat het de laatste blog is geweest die ik geschreven heb, en zal die fungeren als mijn laatste woorden, wat ook zijn waarde bepalen zal. Weet dus, en ik hoef dit niet elke dag te herhalen of te laten blijken dat ik er aan denk dat wat ik schrijf het laatste zou kunnen zijn, en dit moet volstaan. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat ik hoop dat ik nog een pak blogs zal kunnen schrijven. Echter als ik hoor dat de volgende Olympische Spelen zullen doorgaan in 2020 en de daaropvolgende in Parijs, in het jaar 2024. Dan reken ik en dan denk ik, hopelijk deze van 2020, misschien, maar 2024 zeer twijfelachtig en deze van L.A. in 2028, meer dan twijfelachtig. Ik beperk me dus, voorlopig, enkel en alleen uit te kijken naar wat augustus, naar wat de daaropvolgende herfst me brengen zal. Veel is het niet, geen buitengewone verwachtingen zijn me beschoren.
Maurice Roelandts[1] die door niemand nog geciteerd wordt, die als doodgeboren is, schreef over het leven dat het een afstand doen was van dromen en verwachtingen. Ik ga hier niet mee akkoord, ik weet wat ik verwachten kan en ik weet ook dat het niet veel is dat me nog wacht; dat ik hierin heel redelijk moet zijn en vooral dankbaar er nog te zijn en dankbaar omwille van de verwachtingen die ik nog durf hebben. Mijn hopen op – eigenlijk op om het even wat, zelfs op het onmogelijke – is er en blijft er. Maar ik weet dat het maar normaal is dat die hoop er is, dat die inherent is aan het ‘zijn’, tot het daar nog zijn de daaropvolgende dag. We zien dàn wel wat die dààropvolgende dag ons brengen zal, vertrouwend naar de dààropvolgende toe.
Zo lang dit vertrouwen er is kan er weinig gebeuren.
[1] Maurice Roelandts (1895-1966) in zijn ‘Komen en Gaan’ of in ‘Het leven dat we droomden’.
02-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2017 |
Dag van 1 augustus |
Ik weet al een tijdje dat 1 augustus er aan komt, dat het een dag is waar ik niet zonder weemoed aan voorbij kan, dat het voor mij de dag is van een paar dorpen in de Val d’Anniviers[1] waar ik vele augustusdagen heb doorgebracht, voldoende om nu rond te gaan met een bijna ondraaglijk verlangen naar hoe het toen was. Zo, vandaag, ben ik hier niet, ik ben waar ik hoorde te zijn, in Grimentz, in Zinal.
Het is, sinds mijn blog verschijnt, mijn zevende 1 augustus waarover ik iets zinnigs tracht te schrijven. Ik zocht de vorige op en telkens ging het over dat heimwee, wat eigenlijk een knagende terugblik was, naar de dagen daar doorgebracht, dagen die zich onvermijdelijk culmineerden in de dag van 1 augustus, de nationale feestdag van de vier taalgemeenschappen.
Indien ik van de zes vorige blogs die ik erover schreef een résumé zou maken dan val ik telkens op hetzelfde gevoel terug en niets kan er iets aan wijzigen: heimwee, weemoed, en ik wens dit te houden als de laatste binding met wat die maand betekende in mijn leven en in dit van mijn vrouw en kinderen. Ik had nochtans de wereld kunnen af reizen, om te beginnen al de landen van Europa, maar ik heb er geen ogenblik aan gedacht de maand augustus niet door te brengen op die zelfde plaats, in het hart van de Val d’Anniviers.
Weinige zullen me begrijpen, maar ik voelde me er oneindig goed, hoewel ik nog altijd niet precies zeggen kan wat er zo speciaal aan was, zo innemend, zo onweerstaanbaar, zo enorm rijk aan impressies. Ik leefde er op een andere, meer intense wijze, had er andere behoeften en verbleef er in totaal andere omstandigheden die me getekend hebben, Ik was er duidelijk een ander mens.
Ik ga niet flouw doen; ik ga niet wenen, maar het feit dat het voorbij is, het feit dat ik maar de echo meer ben van de persoon die ik toen was, houdt me in de greep ervan. Ik kan dus mijn staat van zijn van vandaag met niets vergelijken, maar het is als van een groot verlies.
Nochtans, ik weet dat, indien ik er vandaag zou zijn, mijn weemoed nog groter zou zijn, want ondertussen zijn al mijn vrienden daar overleden, ik zou het moeten stellen met hun kinderen en hun kleinkinderen, wat mijn pijn om het voorbije nog verhogen zou. Ik zou er rond lopen als een eenzame in een dorp dat ik niet meer ken, dat is uitgegroeid, waarvan de vrije bergflank overgroeid is met chalets en waar de oude kern met de witte kerk, wat Grimentz betreft, opgeslorpt schijnt. Ook zijn er geen zondagen meer zoals vroeger, geen pastoor meer, met na de mis, de dames in volkse kledij die rondgingen met een tinnen kan om het aperitief, ‘le vin du glacier’, aan te bieden in een simpel bekertje. Dus niets meer van wat was dat overgebleven is. Toch ben ik er zeker van, dat vandaag, naar de avond toe, ‘les fifres et tambours’ in stoet zullen optrekken, gevolgd door ouders met kinderen, elk kind met een brandend kaarsje in een lampion, naar de plaats Roua toe, om er het vreugdevuur aan te steken en te luisteren naar de toespraak van een van de notabelen van het dorp of van de regio.
Ik ben dus, voor zij die me lezen, hier niet vandaag, de ganse dag zal ik in gedachten in de bergen zijn, me herinnerend de rust ervan in de morgenzon, hoe het licht er is, hoe de tijd er verloopt en hoe het is samen te zijn met de vrienden bij een stuk kaas en een glaasje wijn, welke ook. En de wereld die er afwezig is. Ik blijf er door gefascineerd en dit gevoel is ondanks alles gebleven. Ik zeg het maar, ik schrijf het maar, opdat het zou geweten zijn dat ik, uitzonderlijk vandaag, niet ben op de plaats in de tijd waar ik zou willen zijn.
[1] Valais-Wallis: Franstalig deel van CH: op de weg Sion – Brig, even buiten Sierre, over de Rhône, rechts de stijgende weg naar de Val d’Anniviers, een verrassing voor wie deze weg voor de eerste maal neemt, en in Vissoie drie mogelijkheden heeft, ofwel links naar St.Luc en Chandolin; ofwel rechtdoor naar Zinal; ofwel rechts naar Grimentz op 1600 m.
01-08-2017, 06:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2017 |
De overgang |
Dreifach ist der Schritt der Zeit: / zögernd kommt die Zukunft hergezogen, / pfeilschnell ist die Gegenwart entflohen, / ewig still steht die Vergangenheit.
Ook Johan Friedrich von Schiller (1759-1805) wist het wat er was van het tijdsgebonden zijn. Hij vatte het samen in een viertal versregels, met als centrale punt het pfeilschnelle van het ‘nu’ dat voortdurend overgaat in een ander ‘nu’, de dagen in andere dagen, de maanden in andere maanden.
Hoe ik dan in essentie, ga van een begin naar een einde maand, telkens verrast dat er al een nieuwe maand, zo maar, voor de deur staat. En nu is er, voor de zoveelste maal in mijn leven, de mooie maand juli die op het punt staat zich op te lossen in augustus. Het is de uitgeklaarde regel van het leven hier op aarde. Het is zo en het blijft zo, onherroepelijk
Gelukkig, het schrijven rekt en identificeert mijn dagen. Ze spreiden zich genummerd uit over mijn bladen tekst. Het is, alles bij elkaar genomen, het enig duidelijke dat er van over blijft; echter, of die bladen er zijn of niet, het deert de gang van zaken niet, ze verwekken geen trompetgeschal, geen vuurwerk boven de huizen, ze raken amper de weinigen die zich in de morgen of de avond, geroepen weten om ze te lezen. Ik stel het vast, het zijn maar kleine dingen, wilde appeltjes om te laten waar ze hangen in de boom of te laten liggen in het gras.
En toch willen mijn woorden krachtig zijn. Willen ze gevoelens oproepen, waarheden opwekken. Willen ze meer zijn dan voorbijgaande dingen. Ik doe er alles aan opdat ze van de grond zouden komen, ze willen steigeren, willen zich ‘smijten’. Dit is de aard van de stellingen die ik innemen wil. Een oase zijn in het vele dat dagelijks opduikt op honderdduizend plaatsen tegelijk, in om het even welk dagblad in de wereld, welk tijdschrift en welke redactie ook die kan geraadpleegd worden. En ik moet me er tussen wringen om iets te brengen wat anderen niet brachten, enkele verzen of zinnen samengeraapt, enkele wijsheden in alle nederigheid gebracht, mijn schamelheid geëtaleerd.
Over de vijver hing deze morgen een lichte damp die opsteeg uit het water en zich, klaar en helder oploste in het heden van de luchten. Je zat er maar, je vingers tussen de bladen van het boek des levens dat je aan het schrijven waart. Je waart er niet alleen, er waren er, veel ruimer en meer zeggende dan jij: de bomen en de struiken, de grassen, de uitgebloeide irissen naast de papyrus in late bloei; er waren er kleine vogels wiegend in het riet, de duiven en de eksters hoog, de reiger die opvloog toen je aankwam.
Je zat er maar te zijn, te kijken en te dromen, terwijl de appels rijpten, terwijl de zaden van de vele planten en struiken zich opspanden om weg te springen over de aarde, de bijen en de vlinders honig zogen uit de witte klavers; alle vormen van eeuwigheid zich openend voor jou.
Je zat er maar, terwijl de aarde pijlsnel door de ruimte schoof. Je dacht dat je het bijwijlen voelen kon, maar je vergiste je, zoals je je vergist in vele zaken die van de aarde zijn en van het leven.
Maar je waart aan de vijver, gehuld in het nu van het zijn, en je wist het, o, zo goed, zodat je opkeek om je heen, en in een cirkel, je alles omhelsde.
31-07-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2017 |
Betovering |
Er zijn van die boeken die je dierbaarder zijn dan andere, niet alleen omwille van hun inhoud, dit komt pas later, maar vooral omdat je vaststelt hoe goed het voelt als je het als boek bekijkt of in de hand houdt. Ik heb er meer zo. Ze zijn een vreugde voor het hart, ze zijn als vrienden die nu en dan iets van zich laten horen, ook en meestal in verband met wat je geschreven hebt. Wat je apprecieert, omdat je weet dat je iets hebt wakker geschud bij hen: een herinnering, een zin, een naam, het mag dan nog Zeno van Elea zijn[1], wat dan wijst op de rijke filosofische background van je vriend en tezelfdertijd op wat jij in te grote mate niet bezit.
De boeken en de vrienden vullen je leven aan, geven diepte aan het dagelijkse gebeuren, zijn de warmte van je dagen, zijn, voor enkele momenten, het innig samen komen met een ander leven, wat dan de geest, binnenin de sterrenstof die we maar zijn - schrijft een andere vriend - verblijdt en verheft. Dit zijn geen loze woorden, dit is inhoud, betekenis, levenswijsheid: boeken en vrienden. Wat indien die er niet waren, zelfs indien een van beide ontbreken zou? De boeken bijvoorbeeld om te beginnen, omdat die het dichtst bij de hand zijn en ermee verband houdend de muziek als ik er de tv-programma’s aan toevoeg van Brava en Mezzo.
Ik sprak over het gevoel te leven in een omgeving die overvloed is. In feite zijn we koningen wat muziek en boeken betreft, voel ik me – ik heb daarenboven een paar vrienden die schilderen en beeldhouwen - altijd in verwachting van iets dat ik zien of horen zal van hen of lezen zal in een of ander boek of, op elk ogenblik van de dag – wellicht ook van de nacht – als ik inschakel op klassieke muziek en, waarom niet, op veredelde Jazz. Verwachting dat mijn leven is.
De zeer beperkte wereld waarin ik leef is me voldoende, ik voeg er mijn woorden aan toe, ik zou er nog andere zaken kunnen aan toevoegen maar dan wordt het te veel, dan gaat het naar het buitensporige en kalft het af. Dus, ik pas me aan met maat en rede, mijn leeftijd indachtig.
Dit zijn de levensomstandigheden waarin ik verkeer. Waag ik het nog te dromen? Waarom niet, een mens zonder droom is een batterij zonder energie, een leeg vat, een holte zonder echo, en die wil ik niet zijn. Trouwens hoe zou ik er in slagen nog een zinnig woord te schrijven, indien ik niet in staat zou zijn me regelmatig te bevrijden van het dagelijkse dat me voortdurend bij de keel grijpt en de adem toesnoert. Je noemt het maar zoals je het noemen wilt: ogen sluitend wegvluchten in het ongerijmde, een wereld zoekend die er enkel in ons verbeelden is, weerspiegelingen van wat nooit was of nooit zal zijn. Alle denkpistes zijn valabel.
Ik schrijf om te schrijven, het is mijn vreugde, het is mijn ingesteld zijn dat schrijft, ik zelf kijk toe, laat begaan als betoverd door de betovering van het altijd hier nog zijn.
[1] Zeno van Elea, een presocratische filosoof die beweerde, aan de hand van een mathematisch bewijsvoering, dat Achilles nooit een schildpad die voorop loopt, kan inhalen.
30-07-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2017 |
Zo ver staan we dan. |
Zo ver staan we dan. Hoe we er geraakt zijn heeft nu geen belang meer, we zijn aangekomen tot wie we zijn en, veranderen zullen we niet meer, toch niet in wat we verkondigen. Wat het materiaal betreft waarover we nog beschikken is een andere zaak, er is slijtage, aanzienlijk genoeg om het te vermelden als je wakker wordt met een totaal ongevoelige rechterhand, waar je eerst geen weg mee weet en je je geblokkeerd voelt in wat je optekenen wou. Een verwittiging maar dacht je, niet halsstarrig blijven doen wat je deed, maar meer bewegen dan kom je er wel, misschien, maar vooral blijven hopen dat, zo lang de geest het doet, er niets verloren is.
Zo zijn er van die morgens die je tegen de muur plaatsen, om rechtop te blijven en niet met een bochel rond te lopen waar je leeftijd op te lezen staat. Wat je zeker nog niet wilt, evenmin toegeven, zelfs al komt die dag wel eens. Vandaag wil je hem echter wegschuiven tot in de uithoeken van je gedachten.
En je weet waar je nog niet geweest bent, je weet tot waar je woorden nog niet zijn aangekomen, het punt dat je eens bereiken wilt voor het te laat zal zijn. Je dacht er aan toen je zag hoe een pianiste improviseren ging op een thema van een tiental noten lang haar aangereikt door iemand uit het publiek. Hoe ze er uit haar thema weg wandelde met een verrassende soepelheid en ze er naar keerde terug, in voluten uitgeschreven, opgevangen en weer neergelegd, ten volle uit en simpel neergezet, keer op keer, in andere tonen en akkoorden die lijk bogen van tederheid waren en hoog opklommen tot onder de gewelven om te dalen d an, wit en donker, dof en plots ook zo helder, alsof water. Zij licht gebogen, haar handen, haar losse vingers, dartelend, wervelend, niet in te houden over de toetsen van haar hart, zoals je het zag gebeuren, en het was toen dat je dacht, aan wat je gisteren hebt neergezet: we leven in overvloed van beelden en klanken en woorden.
Zo, heeft elke morgen zijn eigen interpretatie en het is op deze interpretatie dat we improviseren moeten om er uit te halen al wat er in verscholen ligt, het gewone en meer nog, het ongewone, omdat uit het ongewone het essentiële te halen valt, het niet dagelijkse, het innermost perfecte en toch breed uitzwaaiend naar de toppen toe als naar de ondergrond, alles omvattende, gaande tot in het diepste van het Niets als tot in het meest volmaakte van het Alles. open en gedoken, opdat ook maar niets verzwegen zou worden van wat is als van wat nog niet is. Breeddenkend dus. Kan ik verder nog, kan ik het gooien over een andere boeg, die nog niet is, maar komen zal als we maar blijven aandringen, zoals soms wordt bewezen?
Je hebt in deze richting nog heel wat voort te brengen, je hebt nieuwe gronden op te zoeken om er je woorden te zaaien en rekenend op de nieuwe ondergrond, andere vruchten te oogsten die verbazen zullen: de oude en de jonge en zij die glijden naar een tussenin.
Er komt geen einde aan, vertrekkende van uit de morgen geraak je niet verder dan de middag, wat erna nog volgen kan weet je niet, je moet verder om het te weten. Zo staat het geschreven.
29-07-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |