Ik ben een bedelaar als ik voor mijn rek boeken sta, een bedelaar die hoopt dat een ervan me roepen zal. Maar, zo gaat het niet, ze blijven zwijgzaam, roerloos, stoïcijns bijna kijken ze me aan. Ik kan wel een keuze doen en er een uit nemen op goed valle het uit, maar dit wil ik niet, dit hoort niet bij het spel dat tussen ons gespeeld wordt. Ik hoor te wachten tot, op een bepaald ogenblik in de tijd, een van hen/van ze me roept. Zo gaat het en hieraan valt niets te wijzigen. Echter er zijn van die dagen dat het ‘willen’ zelf niet volstaat en dat ik machteloos opsta uit de nacht en de dag binnen ga, om dan, zoals vandaag te vernemen hoe een goede vriend het stelt in het ziekenhuis, lijdend. Wat schrijf je dan, als je die vriend en zijn lijden, even weg wilt uit je gedachten opdat je even maar je geest vrij zou kunnen houden?
Ik hoorde van een dichter dat hij de ‘Van Dale’ las en er al de mooi klinkende, zeldzaam gebruikte woorden uit overnam om die te gebruiken in zijn gedichten; dat hij dus niet vertrok van uit zijn gedachtenwereld, maar dat zijn gedachtenwereld precies bestond uit deze geselecteerde woorden. Ik dacht toen ik dit las, aan de poëzie van Saint-John Perse, een man die goochelt met woorden die zo maar elke dag niet te vinden zijn, woorden die zelden worden gebruikt, maar die een effect hebben op jou als je ze leest in een zin die je ontmoet in zijn werk tussen andere, even vreemde zinnen maar sterk poëtisch geladen. Zo sta ik in bewondering als ik lees, en ik citeer uit zijn ‘Vents’:
‘Flairant la pourpre, le cilice, flairant l’ivoire et le tesson, flairant le monde entier des choses’
En verder:
Berçant dépouilles et spectres de locustes ; léguant, liant au vent du ciel, filiales d’ailes et d’essaims, lais et relais du plus haut verbe.
Om dan uit te komen, in zijn bundel ‘Amers’, op de sublimatie van al wat hij ooit schreef:
‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer – comme en bordure de forêt, entre les feuilles de laque noire, le gisement soudain d’azur et de ciel gemme: écaille vive, entre les mailles, d’un grand poisson pris par les ouïes !
Poëzie dat een balsem is op een dag zoals deze, waar weinig hoeft aan toegevoegd, als je de echo van de woorden in jou even maar kunt houden. En eens gedoofd, eens de donkere wolken terug boven je hoofd, je je nog maals bedruipen laat met de honig uit het vers dat je niet verliezen wilt: ‘Or il y avait un si long temps que j’avais goût de ce poème…
Aan de overkant, de bomen wiegend in de wind; de wind, groot en dromerig; de bladeren lichtend; essentieel je woorden om je hart te stillen, je ogen, en je niet-weten hoe de dag van morgen, of die er nog zal zijn, of die van overmorgen of die er nog zal zijn.
Om te overleven: we houden de handen gevouwen, niets anders helpende.
|