 |
|
 |
|
|
 |
12-11-2016 |
Waar is het dat God zich verbergt? |
¿Dónde se oculta Dios? ‘Waar is het dat God zich verbergt?’ Als het de God is van de Bijbel, de God van vóór Galileo, dan heb ik er geen antwoord op; als het deze is van atoom en elektron en quark en het minimaalste deeltje, dat we kennen, het Higgs-deeltje, dan meen ik te mogen zeggen dat ’¿Dónde se oculta Dios?’ een vraag is die ik gemakkelijk beantwoorden kan: ‘Dios no se oculta’, Hij verschuilt zich niet, integendeel Hij toont zich voortdurend, in het kleine zoals in het massale. In het wondere dat van de structuur van cel en atoom is, van roos en orchidée, van de meesjes in de tuin, van de paddenstoelen in de pelouse, in de snelheid van de neutrino die zich, zoals bewezen zou zijn, enkele nanoseconden sneller verplaatst dan de snelheid van het licht, iets wat ook Einstein zou verbaasd hebben.
Hoe dieper we doordringen in de natuur, in het mysterie van het bevruchten en hoe verder we binnendringen in het mysterie van de Kosmos en wij gemaakt van het stof van de sterren; des te dichter we komen tot het verborgen beeld van Hem, een beeld dat we niet anders kunnen zien dan met de ogen van de geest, van de geest in ons die een deeltje, een neutrino is van Hem. En we hebben er geen nood aan Hem te noemen, geen nood Hem te bidden of te smeken, we hebben Hem geen verwijten toe te sturen, Hij is het ‘Zijn’ en aan het ‘Zijn’ valt niet te tornen, valt niets te vragen, niets te wijzigen. Het Zijn, IS.
Dit is, noch min noch meer, het verrassende, het wondere levend beeld dat wij hebben van Hem, en zeker niet dat van een oude man met grijze baard die in een zetel gezeten ons zou gadeslaan;
Zo het beeld dat door de vraag wordt vooropgesteld, dit van een zichtbaar iemand - door anderen dood verklaard - lijkt me de meest stupide vraag die kan gesteld worden, want welk ander beeld, dan dit van het Zijn kunnen we verwachten dat voor ons een beter bewijs zou zijn van zijn bestaan?
Hier alleen op aarde rondlopen zou trouwens voor Hem ontoereikend zijn, dus ongeloofwaardig, want waarom zou Hij precies de aarde gaan uitkiezen, als er astronomen zijn die de dag van vandaag beweren dat er, alleen al in ons sterrenstelsel, duizenden planeten zijn die wentelen om hun zon. Hij zijnde van het Zijn, waar dit ook moge aanwezig zijn onder de vorm van leven, heeft hier geen problemen mee. Wie er wel problemen zouden mee hebben zijn de goden van de Aarde: God en Allah en de vele vormen en inzichten van die God en die Allah, in wiens naam geweld wordt gepleegd en oorlogen gevoerd.
Hij die van het Zijn is, heeft wat anders te doen, trouwens we zijn nog steeds ‘de zevende dag’, Hij is nog steeds niet gaan rusten want zijn groot werk is nog niet af, ook niet wat de mens betreft, deze is nog steeds wordende.
Het is dus niet zijn fout dat de mens van nu, die nog altijd niet diep genoeg kijken kan opdat hij Hem zou opmerken, de vraag stelt waar Hij zich verbergt. Hij heeft tijd zat. Maar het komt wel, die mens komt er aan, is het niet hier op onze planeet, het zal de mens zijn op een andere planeet die zal doordringen – misschien gebeurde het al - tot het, allerkleinste deeltje dat is, ten minste als er ooit een allerkleinste zou zijn, van het bestaan dat Hij is, het Omegapunt, waar Teilhard de Chardin het over had.
12-11-2016, 07:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2016 |
11 november |
Je schrijft 11 november met een donker gevoel, toegevoegd aan de dag van gisteren ben je een andere persoon. Het liefst was je gaan neerliggen op de sofa en zwijgend te staren in de haard, niet verder denkend dan de donkere opening, zijnde ook de donkerte binnen in jou. Je hebt niets anders te schrijven, niet anders te zijn dan gedoken te blijven in deze donkerte die het beeld is van een toekomst.
Je las ook nog dat de aartsbisschop in dit land de mening deelt dat de Kerk toch iets gemeen heeft met de Islam, namelijk het geloof in God. Iets absurder heb ik nog niet gehoord, alsof de wetten van de God van Mohammed zouden overeenkomen met de wetten van de God van de Kerk. Beide hebben in feite enkel gemeen dat het visies zijn op een antropomorf handelend iemand die er totaal verschillende wetten en plannen op na houdt maar er niet is. Hopelijk, maar ik zie het niet gebeuren, staat er iemand op die de moed zal hebben deze twee sterk uiteenlopende godheden met hun net van wetten en gewoonten al was het maar, met elkaar te verzoenen; maar waar de Bijbel achteloos in de hoek kan geschoven worden zie ik niet in dat er in de Islam ooit gedacht zou worden ook maar een enkele jota te wijzigen aan de Koran.
Hoe kan er, in dergelijk omstandigheden, een pact gesloten worden tussen de aanhangers van de Bijbel enerzijds en deze van de Koran anderzijds[1]? Tell me.
Ik voeg deze idee toe aan wat ons te wachten staat met ‘God de Vader’ Donald J. Trump, die door vijftig miljoen Amerikanen verkozen werd tot hun president en die - de USA voor ons nog altijd zijnde wat de USA de vorige eeuw voor ons is geweest - ook een beetje onze president is. Als de redelijkheid, die Hillary Clinton was, het niet gehaald heeft - hoewel ze de meeste stemmen van de twee heeft behaald – wijst dit dan niet eerder op de radeloosheid van de Amerikaanse kiezer dan op zijn intellectuele ingesteldheid?
Er zal wellicht nog heel wat worden over nagedacht en over gediscussieerd, wat echter niets zal wijzigen aan de toestand die er nu bestaat, maar rooskleurig zie ik die niet, verre van.
Zo heb ik sprekende van uit mijn donkerte me eens te meer even laten gaan, beginnende bij de betekenis van 11 november, het bewijs dat mijn gemoed nog altijd niet tot rust gekomen is; dat ik nog altijd aan het varen ben op een woelige zee, met donkere wolken aan de horizon en geen enkel lichtpunt, nada, niets, dat mijn oog en geest verblijden kan. Amerika gespleten, Europa in de handen van een hoop vet betaalde ambtenaren - denkers misschien, maar denkers zonder daden – en de Islam en Rusland die op de loer liggen. Het is, zoals een vriend me schreef: ‘wat van de mens is, is niets eeuwig, oude ‘hoogstaande’ beschavingen vormen een mijlenlange keten.’
[1] Ik hoorde vanmorgen dat er 700 islamleraren gaan aangeworven worden om de islam te onderwijzen aan de voor het ogenblik 60.000 islam-leerlingen. Waarom deze gescheiden houden, waarom niet én..., én... onderwijzen aan àlle leerlingen?
11-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2016 |
Donald Trump |
Nu Donald Trump aan de macht komt in de USA is het leven stil gevallen; is deze morgen het licht van zijn puurheid ontdaan, en kruipt de onzekerheid in lijf en geest. En een vraag die de kop opsteekt: hoe moet het verder met Europa en met ons, arme stervelingen, zandkorrels op het immense strand van de wereld?
Hebben we nog enige zekerheid over wat de dag van morgen brengen zal, nu het kan dat alle bestaande veiligheidskleppen, ofwel half, ofwel helemaal worden opengezet, en we mogelijks worden geconfronteerd, ‘in thunder, lightning or in rain’, met de dwalende ideeën van Trump.
Een vreemde morgen is het inderdaad, als ik neerzit om te schrijven, de geest in de ban van wat ik zag en hoorde op het televisiescherm, dat gelukkig nu gesloten en geluwd is, maar waarvan het onverwachte, het bevreemdende, het moeilijk aanvaardbare, enkel kan worden opgevangen door schuil te gaan in de metafysica, het domein of de enige uitweg die ons rest om te ontkomen aan het feit van het onzekere.
En hier aangekomen waar moet ik heen, hoe keer ik naar het landschap dat ik gisteren verlaten heb, nu alle toegangswegen geblokkeerd werden en de luchten zich gesloten hebben? Ik ben afgedaald in de ruimtes onder mij, om er te zijn en er te blijven, kijkend door mijn periscoop om uit te klaren of het de moeite nog loont op te stijgen en me te vermeien in woorden.
Dit is onvermijdelijk zo als je voelt dat de wereld aangekomen is op een keerpunt, a turning point, terwijl jij op weg bent naar dat fameuze rendez-vous-punt op de horizon, waar boten liggen aangemeerd om je te brengen waar je soms met aandrang, heen zou willen, zelfs als je uur nog niet gekomen is.
En, of er nu in ons sterrenstelsel, 3.000 en meer planeten zijn ontdekt die zich slingeren omheen hun zon, en misschien leven dragen, even fantastisch – maar het kan ook minder fantastisch of zelfs meer zijn – als het leven dat we kennen op aarde, het verandert helemaal niets aan wat van de metafysica, van de wereld van de geest is, en we noemen dit geen wonder, maar het is zeker niet Trump die hier iets aan veranderen kan.
Ik zal dus oogluikend Trump uit mijn gedachten houden. Ik zal er verder niet over uitweiden, ik zal voorhouden dat hij geen deel uitmaakt van mijn geestelijk landschap, dat ik hem niet hoef om mijn woorden vrije loop te laten en te zijn wie ik was voor dat hij heeft aangeklopt aan mijn voordeur. Dit zijn naderhandse beschouwingen die te nemen zijn voor wat ze waard zijn. En onvermijdelijk gaan mijn gedachten naar Mrs Clinton, alias Hillary Rodham, die een zware pil te slikken heeft gekregen. Hopelijk voor haar komt ze er weer bovenop, laat ze gebeuren wat gebeuren zal en zoekt ze haar heil in de stilte van een boek of de diepte van een Bach.
Ikzelf ga nu surfen naar de ‘Top Honderd’ van Klara. Ik ga daar voor de zoveelste maal, Beethoven naast Bach opzoeken, Ravel en Tallis, Mahler en Shostakovich en wie weet nog enkele andere. Daarna, laat op de avond is er nog Nederland vs België, zaliger gedachtenis uit mijn maar al te verre jeugd.
10-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2016 |
De wereld van de metafysica |
‘A hypothesis is as a bead on a length of wire, one end being marked 0 (falsehood) and the other end 1 (truth). Never let your bead quite reach 0 or 1, or it will fall off the wire and out of the domain of rationality. Move it along the wire, this way or that, in the light of new evidence’.
Wijze woorden van een Britse astronoom, Professor Raymond Lyttleton die we indachtig zijn als we uit de berichten die ons bereiken – de voedingsbodem van de geest - waarheden trachten te halen die, naar we hopen, zich situeren, ongeveer halfweg tussen 0 en 1, voor minder doen we het niet. We blijven dus hopen dat wat we onverbloemd neer zetten minstens de middenweg haalt en zich zelfs, maar misschien is dit wishfull thinking, eerder voorbij de 0,5 bevindt dan er onder.
We hebben al zoveel geschreven en hopelijk zullen we blijven schrijven, en zo lang we schrijven zijn we de redding nabij, omdat onze geest niet de gelegenheid zal krijgen - bij leven van het lichaam – in zijn onproductief zijn in slaap te vallen. Wat mij, als mens betreft blijf ik ervan overtuigd zijn dat mijn bestaan op aarde er een is van stof en geest, dat de stof verdwijnen zal tot stof, maar dat de geest blijven zal; waar echter hij blijven zal weet ik niet, heb ik geen bead te plaatsen op de wire van Lyttleton.
Ik ben heel dikwijls geconfronteerd geweest met de vraag van Martin Heidegger, waarom er het ‘zijnde’ (das Seiendes[1]) is en waarom niet het Niets.
Mijn antwoord hierop - maar ik heb nog altijd niet uitgemaakt of Heidegger hiermede akkoord gaat - is dat het ‘zijnde’ er is omdat er het denken is, en er is het denken omdat er de geest is, eigen aan de mens. Moet er dan een vraag gesteld worden waarom er is wat er is, of is het een andere vraag die moet gesteld worden: wat is datgene dat er is of, wat is het ‘erzijn’ het Dasein?
Ik heb me eens te meer laten vangen door die zin van de Brit Lyttleton, bovenaan, een snipper papier in een boek, van wie heeft hier geen belang. Van het ogenblik dat ik deze zin overnam in mijn blog van vandaag was ik verloren. Wist ik dat ik in de val zou lopen en dat alles uitmonden zou in een filosofische vraag voor mensen van mijn ouderdom, of liefst bijna een generatie jonger.
Het is een gebeuren dat zich blijft herhalen, omdat ik ben wie ik ben. En als ik ben – en het is de Borges in mij die spreekt – dan zijn het de vragen die ik stel die me gemaakt hebben zoals ik ben, en ga aldus maar verder. Echter, als ik buiten kijk, als ik zie hoe het licht wordt opgezogen door de avond: wat is er van ons zijn hier op aarde, wat is het doel ervan, het nut ervan. Heeft Heidegger zich ooit de vraag gesteld wat is het doel van ons ‘Dasein’?
Een zaak weet ik, en ik plaats dit op 0,9 van Lyttleton’s wire, als er ooit een antwoord komt dan kan het enkel komen uit de wereld van de metafysica.
[1] Martin Heidegger noemde dit een sleutelwoord van zijn denken, even intrinsiek onvertaalbaar als het Griekse ‘Logos’ of het Chinese ‘Tao’.
09-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2016 |
Na Borges |
Ik word nu, in de morgen geconfronteerd met een leemte, want de drie vorige dagen was Borges een houvast geweest, een herademing, en hoefde ik hem maar te lezen om te weten wat ik te schrijven had. Met Borges opgeborgen in zijn rek, ben ik terug volledig op mezelf aangewezen en is er een donkerte waarin ik duiken moet om achter de hoek, hopelijk een lichtstraal te ontwaren die me inspireren kan.
Wat of wie kan me hierbij helpen, hoe sta ik op uit de drie voorbije dagen, toen alles was toegespitst op een verhaal dat ik jaren voorheen al gelezen had en nu terug was gaan opzoeken?
Het is me duidelijk hoe moeilijk het me valt om er van te scheiden, echter zijn er nog van die schrijvers die me blijven achtervolgen, zoals er ook componisten zijn, schilders en, dichter bij mij, vrienden die alles in het werk stellen om, al was het maar even, op te stijgen uit het dagelijkse en te gaan wonen waar weinige komen, om er te zijn wie ze in het diepste van hun hart wensen te zijn.
Niet noodzakelijk om met beitel, penseel of pen, creatief te zijn, maar ook om zich goed te voelen in wat van het verleden is, wat hen geroerd heeft in de grote momenten van hun leven, het mag dan nog het Adagio van Felix Timmermans geweest zijn, een nu vergeten grootheid van de Vlaamse literatuur, of zoals vandaag een e-mail van Kristien Hemmerechts die een poëet van bij ons op het rechte spoor zet.
Ik weet niet tot welke boeken, welke schilders of componisten de jeugd van vandaag zich aangetrokken voelt. Ik hoef het niet te weten ook, ik ben hen ontgroeid, ik sta er volledig buiten, want het is niet tot hen dat ik me richt als ik schrijf, al wou ik wel dat ze me lazen en vooral, dat ze me zegden wat ze denken over het filosofisch mystieke waarin ik me soms dompel en kleur moet geven aan de woorden die ik opteken.
De realiteit van de boeken die me omringen vult de stilte aan van het leven dat ik leid, voert me naar verre werelden waar ik zonder hen, niet komen zou. Ik hoef ze daarom niet te gaan herlezen, ze even in de hand te houden, erin te bladeren en te kijken wat ik er heb in onderlijnd, is al voldoende. Borges wist dit maar al te goed als hij sprak over de fierheid en de vreugde die Averroës kende toen hij bladerde in het enige exemplaar dat er – in zijn tijd - in Andaloesië bestond van het werk van de dichter Jalil dat de emir van Tanger hem geschonken had.
Wel ik ken dit ook, ik ken dit maar al te goed als ik ‘Der Prozesz’ van Kafka, dat een goede vriend me schonk, open sla en de eerste zin ga lezen die ik zo dikwijls al gelezen heb: ‘Jemand muszte Josef K. verleumdet haben, denn ohne dasz er etwas Böse getan hätte, wurde er eines Morgens verhaftet’[1].
Om het boek daarna terug op kant te leggen omdat ik weet hoeveel dagen het me vergen zou om uit te komen bij de laatste zin en te lezen dat K. gedood werd ‘wie ein Hund’. Wat ik nimmer heb kunnen aanvaarden, noch de wijze waarop zijn proces werd gevoerd.
Zo zijn er boeken die me vreugde hebben bezorgd en andere medeleven, ‘Het Proces’ van Kafka is een boek van medeleven.
[1] Franz Kafka: ‘Der Prozesz’, Suhrkamp, 1998
08-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2016 |
Borges over Averroës (3) |
En zo gaat het verhaal van Borges verder in filosofische beschouwingen, vreemde verhalen en dichterlijke uitspraken om te komen bij de grote dichter Zuhair die het lot – de Vrouwe Fortuna bij Dante - vergeleek met een blinde kameel. Maar vond iemand, het is een beeldspraak die kan boeien maar vijf eeuwen bewondering hadden haar versleten (gastado). Iedereen was het hier mee eens want ze hadden deze zegswijze al dikwijls gehoord en uit vele monden.
Hierop verwijst ook Averroës naar Zuhair die in zijn gedichten (Muhallaqat,) schrijft dat hij in de loop van zijn tachtig jaar dikwijls heeft gezien dat het lot toeslaat bij de mens zoals een blinde kameel. Om uit te komen bij Ibn-Shàraf de Berja die herhaaldelijk heeft gezegd dat hij zich alleen inbeelden kon dat bij het opkomen van de dag de sterren traag vielen zoals de bladeren van de bomen[1]
*
Ikzelf zou het zeker niet gevonden hebben, of zeker niet het vallen van de sterren naar de morgen toe, vergeleken hebben met het vallen van de bladeren. En toch gebeurde het, nu een te lange tijd geleden al, het was in Yemen, aan de Rode Zee, dat ik liggend op een brits met de open sterrenhemel boven mij, afwisselend met korte pozen slapend en wakend, de sterren afdalen zag in de zee, en de traagheid waarmee het gebeurde, nu ik het hoor van Ibn Shàraf de Berja, ook ik die poëtische vergelijking zou willen gemaakt hebben.
*
Ik dacht er eerst aan, schrijft Borges om af te sluiten, het verhaal te brengen van die aartsbisschop van Canterbury die zich voornam aan de alchemisten die op zoek waren naar de steen van de filosofen, te bewijzen dat God bestaat. Heb erover nagedacht en vond dat het poëtischer was het geval te vertellen van een man die, waar de anderen wel succesrijk zijn, niet slaagt in het doel dat hij voor ogen heeft.
Ik dacht aan Averroës die, gegrepen in de sfeer van de Islam nooit de betekenis kon begrijpen van de woorden tragedie en komedie. Ik begon erover te schrijven maar naarmate ik vorderde (a medida adelantaba), voelde ik dat het onderwerp met mij de spot dreef. Dat Averroës begrijpen wilde wat een drama was zonder enig idee te hebben wat een theater was, en dat dit in feite niet absurder was dan ik die me Averroës wilde inbeelden, zonder enige andere gegevens dan enkele kruimels (unos adarmes) uit het werk van Renan, Lane en Asin Palacios.
Ik voelde in mijn laatste pagina dat mijn verhaal symbool stond voor de man die ik was terwijl ik het neerschreef, en dat ik, om dat verhaal te schrijven, ik de man moest zijn die ik was, en om de man te zijn die ik was, ik dit verhaal schrijven moest, en zo verder tot in het oneindige. En schrijft Borges, op het ogenblik dat ik ophoud in hem te geloven, verdwijnt Averroës[2].
Wat weerhoud ik van deze typische Borges? Wel, dat hij de vreugde heeft gekend te schrijven wat hij wist over de Arabische poëzie; wat hij wist over Zuhair, de grootste onder die poëten, wier verzen, samengebracht in de Muhallaqat, in gouden letters voorkomen op het doek waarmede de Kaaba, tijdens de feestdagen van de Islam wordt aangekleed.
Of Averroës het verschil kende tussen een tragedie en een komedie was voor hem eigenlijk zonder belang. Hij was de man die het verhaal schreef en als hij het schreef zoals het neergeschreven staat dan was het omdat hij er de schrijver van was, en hij was er de schrijver van omdat hij was wie hij was. En dit tot in het oneindige, zegt hij. Hij heeft over Averroës geschreven omdat hij Borges was, en niet over de aartsbisschop van Canterbury, noch over de alchemisten.
Tot daar drie blogs die ik te danken heb aan Jorge Luis Borges. Ik zou nog andere verhalen van hem kunnen boven halen bij hem, even karaktervol en even verrassend, maar wat ik er van breng is nooit meer dan een aanzet om zelf Borges te gaan opzoeken en hem te ondergaan. Want er is, in de literatuur, slechts één Borges.
[1] Que solo èl pudo imaginar que las estrellas en el alba caen lentamente como las hojas de los àrboles. [2] En el instante en que yo dejo de creer en él, ‘Averroes ‘ desaparece.
07-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2016 |
Borges over Averroës (2) |
En Borges gaat verder. Hij heeft het nog over de door Perzische kalligrafen gekopieerde volumes van de Mohkam van de blinde Abensida. En het was belachelijk (irrisorio) te denken dat hij deze niet zou geraadpleegd hebben want hij had 'een nutteloos (ocioso) plezier er in te bladeren.
Averroës hoort dan onder het balkon, waar hij zit, kinderen spelen die om de beurt muezzin – hij die oproept tot het gebed - willen zijn en psalmodiëren: ‘No hay otros dios que el Dios’. Hij hoort hen twisten in een ruw dialect van het ontluikend Spaans van de muzelman op het schiereiland. En dan opent hij el Quitah ul ain van Jalil en denkt er aan met fierheid dat er in gans Cordoba, misschien in gans Andaloesië, geen andere kopie bestaat van dit perfecte oeuvre, dat de emir Yacub Almansur van Tanger hem geschonken heeft. En dit herinnert hem eraan dat hij met Abulcasím Al-Ashari, de grote reiziger, die terug is uit Marokko, uitgenodigd is om die avond te gaan dineren bij Farach, de korangeleerde.
Wat er gegeten wordt niet verteld, wel over wat er nadien, gezeten in el jardin, gediscussieerd wordt.
Over rozen bijvoorbeeld. Zo weet Abulcasím dat er geen rozen zijn zoals deze die de Andaloesische villa’s versieren. Farach, echter wil niet onderdoen en merkt op dat de geleerde Ibn Qutaiba een beschrijving geeft van de eeuwige roos, en dat er in de tuinen van Hindoestan karmijnrode rozen voorkomen waarvan de kelkbladeren (letter)karakters vertonen die zeggen: No hay otro dios que el Dios, Muhàmmed es el Apostol de Dios.
Om niet aanzien te worden als een ongelovige, antwoordt Abulcasím ontwijkend en zegt dat de Heer de sleutels bezit tot alle verborgen dingen en dat er op aarde geen groen of geen verwelkt ding (cosa marchita) is dat niet opgetekend staat in zijn Boek. Deze woorden, voegt hij eraan toe, komen voor in een van de eerste Surats.
(Ik kan en wil niet alles weergeven wat de creatieve geest van Borges in deze conversatie heeft gelegd, maar de inhoud van zijn verhaal, wat de oude Arabische cultuur betreft, is frappant en leerrijk, alles keert en draait omheen Allah en de Koran. Ik weet evenmin of de gesprekken die er in voorkomen, door Borges gehaald werden uit bestaande boeken, en of het geen vindsels zijn van hem zelf. In elk geval hij is er toe in staat met dergelijke vreemde vertelsels voor de dag te komen.)
Averroes zegt dat het hem minder zwaar valt te denken aan een vergissing bij de geleerde Ibn Qutaiba of aan een fout van de kopiisten, dan te denken dat de aarde rozen voortbrengt die een getuigenis zijn van het geloof[1]. En zo is het, weet Abulcasím en, zegt hij, een of ander reiziger vertelde me over een boom waarvan de vruchten groene vogels waren. Wel, ik heb het minder moeilijk hierin te geloven dan in rozen met letters. Hierop Averroes: dat fruit en vogels tot de wereld van de natuur behoren, maar schrijven is een kunst. Van bladeren overgaan naar vogels is gemakkelijker dan van rozen naar letters.
Maar een andere gast verwerpt categoriek de idee, dat het geschrift een kunst zou zijn want zegt hij, het origineel van de Koran – la madre del Libro – is er van vóór de Schepping en wordt bewaard in de hemel. En nog een andere heeft het over Chàhiz de Basra die zegt dat de Koran een substantie is die zowel de vorm van een mens als van een dier kan aannemen.
Farach, de gastheer, vertelt overvloedig over de orthodoxe leer. De Koran, zegt hij, is een van de attributen van God, zoals zijn erbarmen (piedad). Hij wordt overgeschreven in een boek, wordt uitgesproken met de tong (se pronuncia con la lengua), wordt herinnerd in het hart, en de taal en de schrijftekens zijn het werk van de mens, maar de Koran is onherroepelijk, de Koran is eeuwig.
Wordt vervolgd.
[1] Me cuesta menos admitir un error en el docto Ibn Qutaiba, o en los copistas que admitir que la tierra da rosas con la profesion de la fe.
06-11-2016, 07:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2016 |
Borges over Averroës |
Ik ben teruggekeerd naar Jorge Luis Borges. Ben gaan bladeren in zijn verhalenbundel: ‘El Aleph’[1] waar, in het verhaal, ‘La busca de Averroes’, Averroës, sinds jaren gekweld in Marrakesh, zijn heimwee naar Cordoba, in enkele versregels, vergelijkt met dit van een Afrikaanse palmboom overgeplant naar de tuinen van Ruzafa in Valencia, en zich troost met een apostrof die koning Abdurrahma richtte tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa[2]:
Tú también eres, !oh palma! / En este suelo extranjera… Ook jij, oh palmboom, (vol heimwee) in deze grond die je vreemd is…
Het verhaal van Borges gaat over het zoeken (la busca) van Averroës, geïntrigeerd door de werken van Aristoteles, naar het verschil in betekenis tussen tragedie en komedie.
Voor het eerst lees ik de ware naam van Averroës: Abulgualid Muhàmmad Ibn-Ahmad ibn Muhàmmad ibn Rushd, die eeuwen erna, via Benraist, via Avenrys, Aben-Rassad en Filius Rosadis, uiteindelijk, na een eeuw, bij ons uitmonden zou in Averroës.
En het verhaal begint bij Averroës die - aldus de grote Borges - aan het werken is aan zijn Tahaful-ul-Tahaful, (Destructie van de Destructie) waarin hij zich opstelt tegen het werk van de Perzische schrijver, Ghazali, de Tahaful-ul-falasifa, (Destructie van de Filosofen); Ghazali die beweerde dat God enkel de algemene wetten van het Universum in zake de soorten kende, maar niet het onderscheid maakte tussen de individuen.
Het verhaal, zelfs gedeeltelijk overnemen, is onbegonnen werk, het loopt over meer dan tien pagina’s in zijn bundel ‘El Aleph’. Het is een heel bijzonder en typisch Borgesiaans verhaal. Het brengt ons binnen in de Muhallaqat[3] en leert ons over de poëet Zuhair die aanzien wordt als een van de grootste Arabische dichters van de pre-Islamitische periode. De lezer van Borges wordt dus verondersteld dat hij weet wat de Muhallaqat is en wie de dichter Zuhair.
Maar het is niet zo zeer de ‘Destructie van de Filosofen’ van Ghazali die Averroës bezig houdt maar een probleem met filologische inslag in het monumentale werk dat hem bevestigen moet bij het volk, namelijk zijn commentaar op Aristoteles[4], die de bron is van alle filosofie. Hij wil het werk van Aristoteles interpreteren, zoals de oelema’s – islamitische Schriftgeleerden - de Koran interpreteren.
Weinig mooiere en pathetischere zaken zullen door de geschiedenis worden geregistreerd dan de toewijding van een Arabische arts aan de gedachten van een man die veertien eeuwen voor hem leefde[5]. Aan de moeilijkheid van het werk moet nog worden toegevoegd dat Averroës noch het oud-Syrisch, noch het Grieks kende en dat hij werkte op basis van de vertaling van een vertaling.
In het begin van de Poetica van Aristoteles, schrijft Borges, waren er twee woorden die Averroës gevangen hielden: tragedia y comedia. Hij had deze jaren terug ontmoet in het derde boek van de Retórica. Niemand in de omgeving van de islam (en el àmbito) vermoedde wat deze woorden konden betekenen. Tevergeefs had hij de pagina’s ‘vermoeid’ (fatigaba) van Alejandro de Afrodisia, tevergeefs de versies van de Nestoriaan, Hunàin ibn-Ishaq en deze van Abu-Bashar Mata geraadpleegd, deze twee woord-arcanen, die uitpuilden in de tekst van de Poetica, waren niet uit elkaar te houden voor Averroës.
Ik kan en wil niet alles weergeven wat de creatieve geest van Borges in dit verhaal heeft binnengebracht, maar de inhoud ervan, wat de oude Arabische cultuur betreft, is frappant en leerrijk, alles, maar dan ook alles, keert en draait omheen Allah en de Koran. Ik wil morgen er verder mee gaan.
[1] Jorge Luis Borges, El Aleph, Biblioteca Borges, Alianza Editorial, 2001, pag 115.
[2] Así, atormentado hace años en Marrakech por memorias de Córdoba, me complacÍa en repetir el apóstrofe que Abdurrahman dirigió en los jardines de Ruzafa a una palma africana
[3] Muhallaqat: pre-Islamic Arabic anthology, compiled by the scholar Hammad al Rawiya (circa 775) comprised of poems that were written in gold letters and hung on the walls of the Kaaba in Mecca during annual fairs. It consists of seven (or in some versions) of nine or ten odes, all by different poets of the 6th or early 7th century. They are generally esteemed the finest of Arabic odes and they present an unsurpassed picture of Bedouin life before Islam. (Bron internet).
[4] sino un problema de indole filológica vinculado a la obra monumental que lo justificarÍa ante las gentes: el comentario de Aristóteles. Hij hoefde zich qua bekendheid, geen zorgen te maken, drie eeuwen erna was zijn Commentaar al vertaald in het Latijn, had Dante het al gelezen en geapprecieerd en kreeg hij een vermelding en een plaats in het Voorgeborchte, zie Dante’s Commedia, Inferno, canto IV, 144.
[5] Pocas cosas màs bellas y màs patéticas registrarà la historia que esa consagración de un médico àrabe a los pensamientos de un hombre de quien lo separaban catorce siglos.
05-11-2016, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2016 |
Aanwezigheid |
Voor de wereld zit je weggedoken in je schelp, je koninkrijk zoals Shakespeare het ergens zegt. Je zit er ruim en goed, want de geest is er je landschap, je velden en je bossen, je luchten en je zeeën, je boeken en je muziek en achter dit alles het wazige van het vele dat voorbij is maar, en dat weet je maar al te goed, plots in volle scherpte kan opduiken.
Het is het ouder worden, dat gezorgd heeft voor dit veilig schuiloord waar je in wegkruipt als je een beetje filosoferen gaat; als je, zoals gisteren opgestaan uit een droom, je een ogenblik uit het oog verloren hebt en binnen gegaan bent in het lichaam van een andere die er aanwezig was, niet in vlees en bloed, hoefde niet, maar in woorden die beelden wilden zijn, gevoelens en herinnering aan vroegere ogenblikken die er geweest zijn in andere omstandigheden.
En, wat je schrijft wordt plots bevestigd met een windstoot in de bomen en met de regen tegen het raam, een korte, heel korte tijd, alsof het de bevestiging was van de woorden die je schreef, want nu die er staan is de wind gaan liggen en heeft het opgehouden te regenen.
Of de ganse natuur als een gezel die je meeneemt als je op stap gaat, die intervenieert als het wenselijk is, duidelijk of amper merkbaar. Maar de samenwerking is er, is er altijd geweest omdat het uit de zegen van de natuur is dat je bent opgestaan, klein maar stevig als uit een bos van riet met erin verscholen het nest van de rietgors die er woont, vele seizoenen al en het is zijn gezang dat je hoort in het ruisen van wat leeft om je heen.
En je kent die plaats, ze zit in je hoofd, je kent er de stroom en de drie abelen erboven die in elkaar zijn gegroeid, elkaar omhelzend, in vervoering, weerspiegeld. Je las er Eliot, je schreef er, in gedachten, gedichten die nooit werden opgetekend, maar ze liggen er om op te rapen als je er ooit terugkeren zou. Maar dat zal je niet, de wegen er naar toe zijn dicht gegroeid met netels en bramen, zoals zovele plaatsen die voor jou ontoegankelijk geworden zijn; die het stellen moeten zonder jou en jij het stellen moet zonder hen.
En toch ben je er. Weet je dat ze zijn, dat ze voelen dat je er bent als je eraan denkt. Een verbond dat ontstaan is, lang geleden en dat niet meer verbroken kan worden. Aldus ben je aanwezig op tal van plaatsen, zonder er te zijn. Zijn die plaatsen gevuld met jou. Je kunt ze terug gaan opzoeken, bijvoorbeeld – wat je plots overvalt - je kunt binnengaan in het schip van de basiliek van Vézelay, met ver voor je uit, het lichtend punt van het gotisch koor. Je waart er, niet eenmaal maar verschillende malen. Je schreef erover, je vond dat het heilzamer was naar Vézelay te gaan dan naar Rome. Jij, lezer van mijn exploten, die ooit de basiliek, toegewijd aan Marie Madeleine, zou bezoeken, weet dat ik, alvorens het schip te betreden, er gestaan heb in de narthex, voor de levende majestueuze Christus met de spiralen in zijn kleed en het kruis in zijn aureool, waarvan men denken kan dat het vijf en niet vier armen heeft.
Als je daar komt, denk dan even aan mij, arme zondaar.
04-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2016 |
A fairy tale |
He awoke out of a silly but lovely dream: he was sitting in her car, next to her, and they were driving on a one way road through a dark wood, a wood as dark as the one of Dante’s Inferno. His arm was on her shoulder and he felt the warmth of her body and something very strange happened to him, it was as if her body was part of his body, a feeling that kept growing and growing and became overwhelming. She must have felt what he felt, for suddenly she stopped the car and embraced him, her lips wet and o so soft. People were passing by and were looking at them but they didn’t bother them. There was a house across the road, with a door wide open, and a man sat on the roof, weaving at them.
The next moment he was over her, he was in her sea of softness and a feeling of great happiness came over him. She said something but he didn’t grasp if she asked him to stay where he was or that it never ought to end. It was, as he sees it now, surprising and wonderful. He doesn’t know anymore how it was afterwards, he only realised that it struck him with a great longing, an echo he carried with him all day long.
He met her the next day in a coffee shop: 'I dreamt of you yesterday morning just before awaking’, she said.
‘Yes’, he said, I think I do know of it.’
‘You were driving in a car’ she said: ‘it was in a dark wood, and I sat next to you. My arm was on your shoulder and suddenly you stopped and we kissed and then, shall I say it? Then you were over me’.
‘Yes’ he said, ‘yes, yes, I do know, I dreamt the dream you dreamt, we were one body and one soul. I was you and you were me.’
‘Since I first saw you, it has always been like that’, she said. ‘We can’t be separated anymore, nothing can stand between us’.
‘No, nothing’, he said.
‘It’s a fairy tale’, she said.
‘No’, he said, ‘it only happens once in a lifetime, it wasn’t a fairy tale, it wasn’t a coincidence, it was as real as it could be. It was an omen, it was a destiny, i’ll have to ask Carl Jung or look it up in one of his books'.
‘Do it’ she said, let it be a fulfilment, but I am happy now and Jung can’t give me more happiness than I already have’.
‘You never know’ he said, ‘maybe it had a special meaning something Jung didn’t think of”.
‘Never mind’ she said, ‘I am very happy now. I’ll lock it up’.
‘Do it’ he said, ‘do it, lock it up for the rest of your days with a double turn of the key.’
The sound of his voice was changing when he suddenly felt that her happiness was flowing into him.
‘What are you going to do about it?’ she said.
‘I don’t know yet, maybe I am going to tell it to the world’.
‘The world doesn’t mind’, she said, ‘tell it to your God’.
'He already knows, He was there when we met.'
03-11-2016, 11:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2016 |
Hoe ik werd wie ik ben. |
Hoe komt het dat er zijn die zich tevreden stellen met het Niets, dat ze aanvaarden van stof te zijn en tot stof terug te keren, en hoe komt het dat ik me er met alle middelen die ik zoek en meen te vinden, tegen verzet; dat ik dit absoluut niet aanvaard; dat ik een totaal andere zekerheid uitdragen wil, van een soort mens onder de mensen, met hetzelfde gestel, maar met een andere ingesteldheid?
Wat gebeurde er met mij, wie was ik als kind van mijn ouders, eenvoudige, werkende mensen; opgegroeid in een landelijke omgeving tussen weiden met bloemen en bossen zonder paden, abelen in de beemden en weegbree en smeerwortel en ereprijs en sint-janskruid en zovele andere bloemen en planten. Ik heb dit allemaal beleefd, en vlinders en bijen, en eksters in de bomen en merels in de hagen en eieren in de nesten, en kastanjes en hazelnoten en de geur van de meidoorn in de lente, de geur van van de kamperfoelie in de avond.
Een wereld van duizend en meer wonderen. En ik zou moeten geloven, dat dit alles niet de minste betekenis heeft, dat dit alles er zo maar gekomen is, een exceptionele toevalligheid, zonder enige reden van bestaan?
Zeker is, denk ik nu, dat ik meer een kind van de natuur was dan een kind van mijn ouders. Het is de natuur waarin ik ben opgegroeid die me gevormd heeft samen met enkele boeken die mijn wegen gekruist hebben, om aan te komen waar ik nu, met fluiten en trommels – des fifres et tambours’ - aan het verkondigen ben dat er Iets is dat enorm is, onoverzichtelijk is, onverklaarbaar is, maximaal is.
Wat ik gisteren schreef, wat ik de vorige dagen schreef, is de aanleiding tot wat ik vandaag schrijven wil; is de bron van wat ik morgen schrijven zal, steeds maar trachten e verduidelijken, trachten dieper door te dringen tot het magische van het leven. Ik kijk dan niet naar wat er gebeurt in de wereld: het afschuwelijke van oorlogen, het vernederende van armoede en honger, van ziekte en lijden en sterven. Allemaal zaken die komen en voorbijgaan, maar ik kijk naar wat van het Leven is, hoe dit leven in elkaar zit, hoe een orchidée tot bloei komt, hoe een egelantier zijn zaadbol vormt en kleurt, hoe de bladeren gelen in de herfst en naar beneden dwarrelen waar ze vergaan zullen.
Dit alles is van het Grote Leven, het overige is van de mens en zijn gebeuren dat hij uitlokt of ondergaat, maar dat niets gemeen heeft met wat van het leven is, van wat is achter de dingen, wat zich voor doet in de diepte van het zijn.
Zeg ik dan, dat ik geworden ben van de diepte van het zijn en niet van de dingen die gebeuren; dat ik geworden ben van wat de geest me leert en niet van wat ik zie rondom mij, en dat ik hiermee, voor de wereld van nu – ook de literaire wereld - in een verloren positie ben gekomen. Ik neem die erbij, én omdat het deze is die me eigen is, én omdat, zelfs indien ik het willen zou, het te laat is om er nog iets aan te wijzigen.
02-11-2016, 10:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2016 |
De God waar het om te doen is |
Eeuwen geleden gebeurde het, dat een schrijver-filosoof die lang had nagedacht, in onuitwisbare inkt op een rol neerschreef: ‘bereshit bara elohim’. Hij formuleerde dit in conventionele Hebreeuwse tekens die door ingewijden begrepen werden en in onze taal werden omgezet als: ‘in den beginne schiep God’. Wat Hij schiep werd het Universum, het zichtbare, Hijzelf was en bleef onzichtbaar, verscholen in wat het zichtbare was.
Eeuwen later kwam een andere schrijver-filosoof die een andere mening had, en deze schreef: ‘in den beginne was het Woord, en uit het Woord is alles ontstaan.’
Maar de tijd, de onafwendbare, alles omwentelende tijd, schoof nieuwe ideeën binnen, preciezere formuleringen en de wetenschap kwam tot het besluit dat het Universum, in den beginne - of het nu door God was of door het Woord of door om het even wie of wat - gevormd werd uit minimale deeltjes die schijnbaar ingesteld waren op elkaar, die dus ‘wisten’ hoe te werk gegaan om, na verloop van miljarden jaren het Universum te bouwen zoals wij het vandaag menen te kennen. Evenwel, onbeantwoord bleef, en blijft nog steeds de vraag of deze minimale deeltjes er al dan niet al waren, vόόr het begin begonnen is: waren ze er nog niet, dan ontstonden ze noodzakelijkerwijze uit wat ‘niet’ was, uit het Niets dus; waren ze er wel, dan waren ze er, ofwel samen met hun Maker, ofwel waren ze de materiële vorm, het lichaam van hun Maker, en was het ontstaande Universum het materiële lichaam van de Maker.
Aldus komen we, samengevat, tot de vraag: was er een Maker in den beginne die de slimme deeltjes gemaakt heeft, of waren er in den beginne de slimme deeltjes – in potentie aanwezig – die de Maker gemaakt hebben?
Gezien niets kan ontstaan uit het Niet, opteren we, en zo zou wellicht Spinoza geredeneerd hebben vandaag, voor de tweede stelling, de Maker die zich zelf aan het maken is; en is er enkel, verscholen in het Universum, de Maker, zijnde het Actieve, het Handelende, zijnde het Woord.
*
Als hij op dit punt in zijn leven ertoe gekomen is zijn gedachten vrije loop te geven dan is het hoofdzakelijk omdat de God waar hij in zijn jeugd zo naar opkeek en op wie hij vertrouwde, met het schuiven van de jaren, een woord werd zonder volume, zonder het aroma van het Absolute dat eigen is aan God. Jahwe echter had nog de echo van Elohim, de echo van schepping en eeuwigheid. Zijn daden echter, zoals getekend in de Bijbel, hebben hun goddelijkheid verloren en kregen de kleur van het menselijke.
En de gebeden die voortdurend tot Hem worden gericht opdat Hij hulp zou bieden of terugkomen op wat Hij normaal moet hebben laten gebeuren, staan in schril contrast met het massale, het enorme dat nu voltrokken wordt, al was het maar in de Orionnevel waar een nieuw sterrenstelsel aan het ontstaan is, met miljarden sterren en wellicht planeten ook, die later, zoals dit het geval was op aarde, leven kunnen dragen, leven dat geest betekenen zal. Maar dit niet in te beelden gebeuren in de Orionnevel, is nog steeds deel van het continue ontstaan - uit de intelligentie van de deeltjes-bouwstenen - van het Universum.
Hoe anders kan de God die door elke religie hoog in het vaandel wordt gevoerd gesitueerd, benaderd en begrepen worden. Hij, zijnde het Woord, zijnde het ‘Actieve’, het ‘Handelende’, Hem deze eigenschappen ontnemen en Hem herleiden tot wat ‘des mensen’ is, was nog te begrijpen tot vóór Galilei, vandaag grenst dit aan het kleingeestige.
01-11-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2016 |
Op de drempel van Allerheiligen |
Wat van de morgen is, is van de goden, wat van de nacht is, is van de dromen, tussenin is er de dag die van de dingen is en alles is van de tijd die van de kosmos is, die van het begin van alle beginnen is. Welke wijsheden we ook verkondigen, ze komen hier uit voort.
Dit zijn je eerste woorden vandaag, je zult er nog vele schrijven, si Dieu te prête vie, omdat je schrijft zoals je ademt en het woord je hartslag is, je leven. Maar van de tijd weet je dat je hem niet houden kunt. Je kunt wel dingen doen en boeken lezen, je kunt wel wandelen gaan en vertellen over wat is of neer gaan liggen op de sofa, maar de tijd neemt je mee, jij, tollend om de zon, waartegen je je niet kunt verzetten.
Spreken over de tijd, is zoals spreken over de dood en wat er is na de dood; de tijd bestaat niet, gezien we er geen vat op hebben, maar van de dood weten we dat het een metamorfose is, een overgang is naar een nieuw, een totaal ander leven.
De Bijbel leert ons wel dat we van stof zijn en tot stof keren zullen, maar Fabre d’Olivet die zijn tijd ver vooruit was, vertaalde in de XIXe eeuw deze zin in zijn ‘La Langue Hébraïque restituée’ als: ‘mens, weet dat je van geest bent en dat je tot die geest terugkeren zult.’En dichter bij ons, vertaalde Paul Nothomb deze zin van de Bijbel op een identieke wijze.
We zijn materie wat het lichaam betreft, cellen en moleculen, maar we zijn ook atomen en elektronen, we zijn ook quarks en deeltjes die zo klein zijn dat ze misschien niets anders dan geest kunnen zijn, de geest die er in den beginne moet geweest zijn en waaruit we zijn ontstaan.
Het zal zelfs niet meer zo lang duren dat de specialisten van de Quantum Physics het bewijs zullen leveren dat de minimaalste bouwstenen van ons lichaam deeltjes geest zijn en dat deze deeltjes onsterfelijk zijn; dat het deeltjes zijn, hoe klein ook die weten, die kennis zijn en kennis opstapelen, en dat de dood hier geen vat op heeft. Een Jean E. Charon schreef er een boek over: ‘Mort voici ta défaite’ en hij vertrok van uit de Quantum Fysica.
Je herhaalt dit maar. Je krijgt er niet genoeg van het te herhalen, nu vooral op de drempel van Allerheiligen, op de drempel van de bezinning, stijgt het eens te meer op uit jou, en wil je triomferen op wat de dood genoemd wordt.
Je hebt het recht het te doen, het recht en de plicht. Er is hier niets vreemd aan, zoals er niets meer vreemd is aan een kloppend hart, een mechanisme waarvan het geniale erin ‘crève les yeux’. Maar we zien het niet meer, we zijn te geblaseerd, zoals we van de dood, meer aandacht hebben voor het sterven dan voor het binnen treden in het nieuwe leven.
Het is een regel om naar te leven, zoals je de nacht verkiezen kunt in plaats van de dag als zijnde van de dingen – Hertmans had een nacht nodig om de inval van de kruisvaarders in het dorp Monieux te beschrijven - ook van de morgen, vóór het licht opkomt kun je zijn, je hebt vele keuzes die je maken kunt, maar de dingen die komen en gaan kun je niet weigeren, je zit er middenin, het komt er enkel op aan ze naar je hand te zetten.
31-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2016 |
Wat actueel was in 2009 |
Bladerend in mijn dagboek van 2009 val ik op een knipsel uit El País van 30 juni over ‘la población musulmana’ in Europa. De cijfers komen ontstellend over. Ik citeer er enkele uitgedrukt in miljoenen: Frankrijk 3,5; Nederland 1,0; Duitsland 3,4; Verenigd Koninkrijk 1,6; Spanje 1,1; Italië 0,7; overige Europese landen, minder dan 0,5.
Is het voldoende om verontrustend over te komen? Ik denk het. Het zijn wel geen officiële cijfers maar ondertussen zijn we zeven jaar verder en zijn de cijfers met zekerheid sterk gegroeid en blijven ze groeien. En niemand die iets doet, niemand die maatregelen neemt om die vloedgolf in te dijken. En zeker Europa niet, of dan toch niet openlijk durft zeggen durft dat het maatregelen neemt gericht tegen deze uit de hand gelopen aangroei. Men zou stilaan gaan denken dat de ganse musulmaanse bevolking in oorlog is gekomen om een reden te vinden om het Westen, in het geniep, te kunnen overstromen.
Anderzijds, wat enigszins een balsem is, en al is het maar in een geringe mate hoopgevend : in zelfde dagboek, een knipsel uit Le Monde van 4 december 2009: ‘Les Fondamentaux, pas les Fondamentalistes’ van Robert Solé, over een interview[1] met Tareq Oubrou - op dat ogenblik imam van Bordeaux – ‘dont la pensée a évolué et qui plaide pour ‘un islam occidental’ capable de se séculariser théologiquement, et qui nous permet de ‘revoir les fondamentaux’ de notre religion. Tareq Ousbou prône une charia de minorité, autrement dit une adaptation des règles de l’islam à la laïcité Française. Il pense aussi que les musulmans établis en Occident devraient observer, en matière religieuse, une certaine discrétion, rendre leur religiosité moins visible’.
Een andere stem is deze van Abdelwahab Meddeb, Tunesiër, schrijver en poëet[2], die het heeft over ‘la fiction selon laquelle le Coran transcrit la parole incréée de Dieu’. Men heeft er een tekst tabou van gemaakt, alors qu’il faudrait l’interroger sans cesse, rouvrir la guerre des interprétations’.
In een vorig werk van hem, ‘La Maladie de l’Islam’ van 2002, schreef hij dat ‘les théologiens du XIXe siècle, voulaient moderniser l’islam. Les intégristes d’aujourd’hui entendent islamiser la modernité.’.
De enige wijze, voor hem, waarop de islam in staat zou zijn een bijdrage te leveren voor ‘la civilisation’, c’est de neutraliser les appels à la guerre sainte et de dépasser la charia, opdat zegt hij, Europa niet alleen zou gesticht geweest zijn in Rome en Athene, maar ook in Bagdad en in Cordova.
Ik was hoegenaamd niet zinnens vandaag te spreken over de islam, ik was vertrokken in een totaal andere richting - een tekst die ik behoud voor morgen of overmorgen - maar de knipsels die ik vond zijn stemmen van muzelmannen die weten wat er verkeerd is aan de islam opdat een integratie in het Westen realiteit zou kunnen worden.
Ik denk echter dat het er maar een minoriteit aan volgelingen zijn die volledig achter de standpunten van de twee hogergenoemde schrijvers staan en dat die boeken niet geschreven zijn voor de muzelman in het Westen met de bedoeling hem te overhalen – ik geloof niet dat die dergelijke boeken lezen - maar eerder om aan te tonen dat er andere muzelmannen rondlopen die het goed menen met het Westen en met wat rest van onze beschaving.
Dit alles geschreven ter voorbereiding van de dag die vroeger een heel bijzondere dag was, de zondag.
[1] Michaël Privot et Cédric Baylocq: Profession imam’, Albin Michel, 252 p.[2] Abdelwahab Meddeb : ‘Pari de civilisatiion’, Seuil, 212 p.
30-10-2016, 07:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2016 |
Aanwezig in potentie |
Hoe begint een beeldhouwer aan een blok azobé-hout? Is het, zoals ik ooit hoorde, dat hij maar - het beeld in potentie af zijnde in zijn geest - de overtollige stukken te verwijderen heeft? Is het niet meer dan dat? En hij die schrijft, hij die vertrekt uit een ‘Van Dales woordenboek, slechts die woorden uit te kiezen heeft, opdat zijn pagina zou geschreven staan? Is het dit maar: verwijderen, wegkappen en overhouden wat hij houden wil?
Vragen die een antwoord hebben dat geen antwoord is; maar hoe het ook gebeurt, het is een creatief proces waaraan je niet ontkomt. Je maakt wat er nog niet was, je maakt iets totaal nieuw dat, hopelijk verbazen zal, noch min, noch meer, en verbazen is het woord, hetzij in de positieve, hetzij in de negatieve zin.
Maar wat de uitkomst ook moge zijn het vergt een inspanning, het vergt een concentratie en het vergt tijd, tijd en nog eens tijd. Je ondervindt het elke dag en als ik hoor dat mijn vriend, een deel van zijn tentoongestelde werken heeft kunnen verkopen, dan weet ik dat zijn vingers jeuken om terug aan het werk te gaan. Hij is er toe gedoemd, zoals ik gedoemd ben elke dag opnieuw te herbeginnen; blij van hart misschien, maar soms ook gesloten van geest, een toestand die te mijden is en die je bevechten moet om je te verheffen tot het niveau waar je zijn moet, het eigene, unieke niveau waar je moet staan om te verbazen.
Ik denk aan de werkplaats, ergens dicht bij Bazel, waar de genodigden – want je moet uitverkoren zijn om dat werk te doen – duizend minuscule radertjes, wieltjes, stangetjes in elkaar moeten steken opdat, om de beurt, zes miniatuur danseresjes een deel van de ‘Stervende Zwaan’ van Camille Saint-Saëns zouden dansen omheen de neerliggende Pavlova. De idee om het zo te doen is gegroeid uit de noodzaak wellicht, omdat het de enige uitweg was. Van het ogenblik dat de idee er was, waren de danseresjes er in potentie, enkel moest dit potentiële nog werkelijkheid worden.
Dit is de gang van zaken: ook van de God die er was of er niet was, die in gedachten de kosmos heeft voorzien en achteraf als Hij er was of als Hij er niet was, de in potentie bestaande kosmos heeft gerealiseerd.
Gisteren was ik op de voordracht van een hartchirurg die in heldere bewoordingen, onderlijnd met beelden, ons leerde over het hart en de functie van het hart. Heeft zich ooit iemand, daar aanwezig, de vraag gesteld hoe het mogelijk is dat dit kloppend hart in al zijn wonderlijke geledingen ooit ontstaan is uit het Niet, feitelijk, terug grijpend naar het primaire begin, uit de kleinste particules of wie weet, uit een massa Higgs deeltjes?
Van de Pavlova en de danseresjes er omheen weten we dat het de menselijke geest is geweest zoals, we het weten van het beeld in potentie van de beeldhouwer, van de tekst in potentie van deze bladzijde hier die ik nu aan het schrijven ben.
De verbazing die wordt opgewekt door dans en beeld en geschrift kan een feit zijn; verbazing van de functie van het hart en hoe het gebouwd is, is maar een doodgewone zaak geworden, een toevalligheid, een lot gewonnen in Monte Carlo weet Jacques Monod. Maar, is het niet een groot wonder?
Dit is waar we aangekomen zijn en waar we ter plaatse trappelen, verblind door wat de wereld ons biedt en te vertrouwd met wat van het leven is, maar veel dieper kijken, terug gaan tot wat er was in den beginne, doen we niet.
Nog niet.
29-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2016 |
Van de dag die is |
Ik blader soms in mijn vele dagboeken in de hoop er inspiratie op te doen om mijn pagina te schrijven. Maar ik vind er niets dat me dienen kan. Het is alsof ik een persoon geworden ben, verschillend van de man van de dagboeken en het kan, omdat ik nu niet meer alleen voor mezelf schrijf, maar ook voor zij die me lezen zullen. Wat duidelijk een andere weg opgaat.
Gisteren dacht ik aan de muziek van Debussy, aan het impressionistisch karakter ervan, hoewel Debussy de Zee is en niet de Vijver, maar hij was er in elk geval de aanleiding toe dat ik getracht heb hem na te volgen in woorden en beelden, getracht heb thema’s te hernemen zoals hij het deed met klanken. Ik heb dus gehoopt de componist – dit geldt ook voor schilder en beeldhouwer - in hun wijze van werken, met woorden te kunnen volgen. Waarmede ik alleen bewijs dat het vinden van een verhaal me niet ligt en dat ik deze beperking verbergen wil met losweg, het beperkte landschap dat het mijne is, te bewandelen.
Zo is ook mijn leven, er is wel de zee geweest, er zijn wel de bergen geweest, en van mijn jeugd de bossen en de velden, maar de beelden en de impressies die deze hebben nagelaten zinken dieper en dieper weg. Het is zo ver gekomen dat ik ze eerder kwijt wil dan ze welig te laten heropleven. De reden is dat die beelden eerder pijn dan vreugde oproepen, omdat ze een teruggaan zijn – en we kennen dit allemaal eens een bepaalde leeftijd bereikt - naar momenten van geluk en zorgeloosheid, momenten die tal van mogelijkheden in zich droegen en openbaringen waren. Vandaag, nuchter terugblikkend heb je er nog weinig aan, zoals je heel weinig hebt aan een maaltijd die op het scherm van je televisie wordt klaar gemaakt en waarvan de kok die even proefde, zegt dat het excellent is, zelfs als je de man zou geloven
Zo kan ik je ook landschappen voorschotelen die indruk hebben gemaakt op mij, omwille van tal van feiten die er zijn aan vooraf gegaan, feiten die jij als lezer niet kent. Het landschap dat ik dan beschrijf is ontdaan van al dit bijkomstige dat eigenlijk de basis is waarop mijn oordeel gebaseerd is. Hoe wil ik dan dat jouw oordeel strookt met dat van mij.
In de grote rust van de morgen heb ik gedacht aan de kleine dingen van vroeger, afdalend naar het verste punt van mijn jeugd, en een verwarring van beelden en gebeurtenissen gevonden: kleuren en gevoelens waaruit ik ben opgestaan, zo talrijk dat nu, elk deel ervan evenwaardig is aan het andere: de vrienden die ik had, de dagen in de herfst, kastanjes en hazelnoten, in de winter op het ijs, de glijbanen, de vuren die we stookten, de grachten met helder stromend water en de papieren bootjes erin, de smalle wegels in het bos, de plaats met erica en hoge grassen in de zomerzon, en wij dronken van de vele geuren van hars en eik en humus, de dode vuursalamander, de negen marbels in de hand die in een kuil moesten gerold, niet allemaal te noemen want samen opduikend, een caleidoscoop van herinneringen in en over elkaar, dagen die seizoenen waren en seizoenen jaren, waaruit je bent tevoorschijn gekomen. Aarzelend eerst, daarna voluit om het schrijven te beoefenen, en gekomen waar je je genesteld hebt, op dagen zoals deze als de lucht gesloten blijft en je wacht tot de zon de mist zal klaren.
Aldus terugblikkend keer op keer, ben je op zulke dagen meer herinnering dan vooruit zien op wat je wacht om de hoek.
28-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2016 |
Impressies |
Je hebt gewacht tot de deemstering inviel en je stelt vast dat ook in jou de woorden gedeemsterd zijn, dat het momentum van de gedachten die je deze morgen had voorbij is en je het dus zult moeten stellen met wat de namiddag was.
in feite heb je maar een paar uren intens geleefd: de tijd dat je aan de vijver waart, dat je er omheen wandelde over de afgevallen bladeren, ritselend alsof van tin in het gras, en de tijd dat je neerzat in de zon, met een boek in de hand, maar je hebt niet gelezen, het boek houden was je voldoende. Je las wel de stilte die lijk een balsem van geurende olie was, op je handen, op je gelaat; je las wel de spiegeling van lucht en bomen in het water en van de zon, de slingering van verblindend licht erin en in je ogen.
En wat je nog zag - je hand als een scherm tegen het felle licht - één luttele fractie van tijd, de schicht van de ijsvogel over het water, zijn fladderen, even hangend een kolibrie gelijk, en zijn lichte plons, amper het water rakend, amper enkele kringen achterlatend, maar je had het gezien en het had je verblijd, omdat het een gebeuren was waarop je had gehoopt. En je dacht, de schicht die van het leven is;, of van de mus van Bede, komende uit de duisternis, vliegend doorheen de verlichte ridderzaal en terug buiten door het open venster in de duisternis. De betekenis die Bede erin zag.
Maar jij zag erin, van het leven, de vele kleine onopvallende dingen die opduiken en onmiddellijk verdwijnen, amper enkele kringen nalatend, die je ziet of niet ziet, zoals ik niet zie de keren dat de vogel over het water is gevlogen, een visje heeft meegenomen, nog spartelend in zijn bek; zoals alles wat gebeurt om me heen en blijft gebeuren waar ik geen notie van heb, of, wat ik ook niet zie of weet – maar dit is eigen aan mijn toestand - het gebeuren dat ik uitlok bij de lezer die zijn pc opent om te zien wat ik schreef, en verrast is om wat hij leest of ontgoochelt over wat het maar is: vandaag, niets meer dan de vlucht van de ijsvogel over het water.
Maar voor de ijsvogel is het heel wat, is het, het verlaten van zijn schuilhoek, zijn vlucht over het water, even, heel even maar fladderend hangen blijven en dan de duik en weg, een klein visje in de bek, wat voor de ijsvogel het leven is.
En ik die daar zit, een boek in de hand. Het boek is er en met mij weerspiegeld in het water en het suizen van de wind in de bomen weerspiegeld, en voel ik de warmte van de zon tussen de wolken, dubbel weerkaatst op het water.
En de tijd die traag wegschuift met het licht. Niets in meer ben ik, niets in min. Er te zijn: wie ik ook ben of wat ik ook doe, juist maar er te zijn. Niet schrijvend, niet lezend, niet bewegend, niet denkend zelfs: een man op leeftijd in de zon gezeten, een namiddag in laat oktober. Terwijl hij duidelijk merkbaar, met de vijver wegschuift van de zon, en het licht geen kracht meer heeft om schaduw te zijn.
Dit zijn de ogenblikken dat je niets méér bent dan de man die daar zit starend in het water, en in het water weerspiegeld, de bomen over hem, in hem, boven hem, en van de late zon wat glinster nog, en in de geronnen stilte, een vis die opspringt en valt met een plof, en nog een vis en een plof, meer is er niet, de bomen wachtend, de bladeren die naar beneden dwarrelen.
De ijsvogel die al lang verdwenen is maar nog niet uit je gedachten. Je denkt dat het tijd is om weg te gaan. Een pluim, van een duif wellicht, heb je opgeraapt en meegenomen, waarom weet je niet, maar er gebeurt zoveel waarvan je niet weet waarom het gebeurt, hoewel alles zijn reden heeft.
27-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2016 |
Beleven wat je schrijft |
Hoe kijk ik neer op dat ‘waanzinnig’ geschrijf van mij; hoe beoordeel ik het als ik voor de zoveelste maal herbegin, niet waar ik gisteren gestopt ben, maar verder flanerend over de struikelwegen van het woord?
Maurice Gilliams had het in zijn tijd over ‘het gedroomde boek, zonder gebeurtenissen, zonder intriges, zonder beschrijving, zonder merkbaar begin of einde: ‘le livre sur rien, qui ne se tiendra que par la force interne de son style’, en hij schreef zijn Elias. Wat neerkomt op een boek, niet sterk gehouden door zijn verhaallijn, maar door de wijze waarop de taal, het woord werd gebruikt.
Ik tracht er naar, dat wat ik doe neerkomt op het bedrijven van literatuur, in de eerste plaats omwille van de literatuur. Het is telkens een stukje proza geschreven op een bepaald moment van de dag. Ik beken vandaag, dat ik me in mijn leven, te zeer heb laten leiden door de woorden van een bejaarde, wijze dame – ze had een groot deel van haar leven doorgebracht in Argentinië – die ondervonden had dat haar leven voldoende roman was geweest opdat ze er nog een schrijven of lezen zou. Ik heb dit heel lang in het ‘achterhoofd’ gehouden maar ondertussen heb ik begrepen dat deze regel voor mij een excuus was om mijn onkunde, mijn onmacht een roman te schrijven, te camoufleren.
En hier sta ik dan, ik mag me gelukkig achten dat ik elke dag een stukje proza schrijven kan en mag. Een mens moet inzien dat hij beperkingen heeft, dat niet iedereen een groot componist, schilder of schrijver kan worden of zijn; dat er eisen, voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan. Eens je dit begrepen hebt, kun je je dromen afbouwen, en zonder al te veel illusies verder gaan op de weg die je, onachtzaam misschien, hebt ingeslagen.
Dit om te zeggen dat ik in bewondering sta voor schrijvers die me boeien kunnen en dan denk ik aan ‘De Bekeerlinge’ van Hertmans, het boek dat ik onlangs las, wat niet betekent dat het een werk is dat, wat het verhaal betreft, ver boven al het andere dat ik ooit las uitsteekt, maar de taal en de beschrijvingen zijn superieur.
En dan stel ik me de vraag of ik, met wat ik schrijf, mijn lezers boeien kan en, of het niet wenselijk en beter ware geweest dat ik een poging had gedaan om een echt boek te schrijven gebaseerd op een verhaal dat zich, niet in de breedte maar in de diepte afspelen zou?
Ik lees over de shortlist van de Man Booker Prize 2016. Als er een boek is dat ik misschien lezen zou is het dit van Madeleine Thien een Canadese schrijfster met Maleisische-Chinese roots, die naar ik vermoed op basis van de korte recensie, evenzeer in de diepte als in de breedte geschreven werd. Het is die middenweg die ik zou kunnen bewandelen.
Ik heb pogingen gedaan in die richting, maar als ik herlees wat ik schreef dan is het onvoldoende, ben ik op heel wat plaatsen niet hoog-creatief geweest, heb ik me niet, zoals een vriend me schrijft – en hij heeft het van Kristien Hemmerechts – durven ’smijten’, heb ik me niet hals over kop in het ijle gestort om te zien waar ik uitkomen zou.
In andere woorden, wat ik geschreven heb is misschien samenhangend wat de breedte betreft, maar onvoldoende wat de diepte van het woord betreft. Ik heb het wel geschreven maar ik heb niet beleefd wat ik schreef.
26-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2016 |
Elke dag heeft zijn kleur |
Elke dag heeft zijn kleur, heeft zijn lichaam en zijn zicht op wat hij brengen kan aan afwisseling met wat gisteren was. Ook het weer speelt hierbij een rol, ook hoe je wakker bent geworden uit een droom die je al vergeten bent omdat de dromen maar nevels zijn in de holte van de nacht.
Wat je vooral ziet is hoe de dagen schuiven, hoe de herfst je gegrepen heeft en zich in jou heeft genesteld, tot in je gemoed, tot in je gebeente als je buiten komt, de luchten grijs en ondoorgrondelijk, even ondoorgrondelijk als wat de dag je brengen zal.
Maar je weet, dat wat in dit ‘nu’ al geschreven staat, aangevuld zal worden met wat ‘nu’ en in de volgende ogenblikken erna komen gaat. Zelfs al weet je nog niet waarheen je kijken zult, noch waarheen de gedachten je voeren zullen. Alles hangt af van wat je gedicteerd zal worden van uit de nevelen, én van wat is geweest, én van wat komende is. Als je Sheldrake geloven mag, zou het ook kunnen dat het van uit de toekomst op jou afkomt gestormd. Zo zag het ook de schrijver van psalm 139 het, en zo zie je het ook gebeuren.
Je zit voor je klavier en je wacht af, je neemt de woorden die zich aanbieden en eens dit werk voltooid, eens je vindt dat het genoeg is geweest, zal je de dag binnen stappen en zie je wel wat er komt of wat er te gebeuren staat voor jou: een brief, een e-mail, een telefoon of helemaal niets en dan zal alles uitgaan van je handelingen, waarvan je enkel de eerste stappen kent. Wat er op volgen zal weet je niet, maar je kunt weinige kanten uit: deze die je gerust laten en deze die je hoopt niet te ontmoeten, maar schrijven zal je, schrijven en blijven schrijven tot je er bij valt. Met pijn in de lenden en een voet die slaapt, vergeet je de rest.
Je had het over de kleur van de dag, je dacht aan citroengeel, je dacht dat deze kleur je het best passen zou voor de dag die zich nu stilaan opent op het licht. Moge het licht zich ook manifesteren in jou, moge je dingen schrijven, zoals de dag ervoor die je nog nooit ontmoet hebt in je gedachten.
Je weet van twee vrienden that they are struggling met het maken van een gedicht. Je zou ze willen helpen, maar je ingesteld zijn is niet dat van hen, zo je wacht vol vertrouwen op wat ze je mailen zullen. Dit is het heerlijke van een vriendschap en je moet het hier kwijt, je bent een gelukkig man – gisteren waart je een vreemd man - je hebt tal van vrienden die schrijven, tekenen, schilderen, beeldhouwen, je hebt er zelfs die een vijver in zijn hart draagt en zich afslooft om elk mankement eraan te verhelpen, hoe zwaar het werk ook moge zijn. Je hebt er zelfs een, die werkt aan een Fabergé-ei dat zich opent op een Pavlova die danst op de tonen van de stervende zwaan van Camille Saint-Saëns; niets is onmogelijk in deze wereld.
Je hebt nu bereikt wat je bereiken wou, je kunt nu wachten op wat er komen gaat nu de dag geopend is. Je voerde uit wat van jou wordt verwacht.
Ugo mag nu even gaan rusten terwijl ik ga ontbijten.
25-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2016 |
Jij, vreemde man |
Jij vreemde man, uit de morgen opgedoken, je schrijft wat je te binnen valt, niet denkend, noch aan de aandacht die je opeist van je lezer, noch aan zijn opvatting die je stoort of, wat erger is, die je tegen jou in het harnas jaagt; hoe bestaat je, hoe is het dat je, eens gezegd wat je te zeggen had, je uren doorbrengt, of die nu helder zijn of, zoals deze morgen, in de mist gehuld?
Je hebt er geen antwoord op, je doolt maar wat rond, stopt even hier, even daar, maar een vaste woonplaats heb je niet. Alsof je, als zwerver geboren, als zwerver sterven zult. Vele gebeden heb je uitgesproken, neergeschreven, uitgebazuind, maar niets ervan is uitgelekt, al is op de drempel blijven liggen, misschien even tot in de achtertuin geraakt, waar de merels zijn, de meesjes en de kraaien als het stormt.
Vraag dus niet, hoe het zo ver gekomen is dat je, berooid in woord en verhaal toch nog verkondigen wilt wat nergens hier te vinden is, en zelfs indien het te vinden zou liggen, niet meer wordt gezocht, niet meer aangeraakt of doorgegeven. Elke dag duikt je op, ongeacht of het regent, of de uren lichtend zijn, je staat er, je schrijft in metaforen die weinige bekoren zullen. Te ondoorgrondelijk velen zullen zeggen. Het maakt je niets, stoïsch staat je op en stoïsch gaat je slapen, zo zijn er dagen.
Of je terug zult keren, of je de toon, het timbre, de kleur van vroeger nog terug zult halen van wat vroeger was, valt te betwijfelen. Het is zoals het gebeurde: je hebt geluisterd op tv naar de klanken van ‘Le Sacre du Printemps’ maar niet gekeken naar de vertolking van de klanken door de génie Béjart. Je had genoeg aan de klanken en niet de klanken uitgebeeld. De dingen in hun uiterlijke vorm en niet wat er binnenin geborgen zit.
Wat is het hier dat er geschreven wordt? Is het een biecht of een vooruitzien, is het verleden of kan het ook toekomst zijn. Je zult het pas later weten, als het nacht zal zijn of, lijk van grote dagen, een schittering.
Vreemd is de man die dit geschreven heeft: het is geen testament, geen visie op de toekomst, het is maar dat hij is zoals hij is, gespleten soms, niet in de hand gehouden en hij de gewone weg verlaten heeft, om te beginnen aan een lange wandeling tot diep in de vallei, waar blauwe paarden staan tussen de bloemen en tussen de reigers, zich vermeiend.
Even maar zijn de luchten open gegaan, even maar om te tonen hoe rood de dageraden hier wel kunnen zijn. Je had het moeten zien, je had het moeten weten, je had vroeger moeten opstaan om het te schilderen en ons ermee te verrassen. Vandaag is het te laat, morgen dan misschien, als de sterren zullen bleken en de winden zullen komen, voor eenmaal uit oost en west, uit noord en zuid.
Iets wat nimmer ooit gebeurde voor de vreemde man die hij is. Hij was er door getroffen en schreef erover.
24-10-2016, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |