Ik word nu, in de morgen geconfronteerd met een leemte, want de drie vorige dagen was Borges een houvast geweest, een herademing, en hoefde ik hem maar te lezen om te weten wat ik te schrijven had. Met Borges opgeborgen in zijn rek, ben ik terug volledig op mezelf aangewezen en is er een donkerte waarin ik duiken moet om achter de hoek, hopelijk een lichtstraal te ontwaren die me inspireren kan.
Wat of wie kan me hierbij helpen, hoe sta ik op uit de drie voorbije dagen, toen alles was toegespitst op een verhaal dat ik jaren voorheen al gelezen had en nu terug was gaan opzoeken?
Het is me duidelijk hoe moeilijk het me valt om er van te scheiden, echter zijn er nog van die schrijvers die me blijven achtervolgen, zoals er ook componisten zijn, schilders en, dichter bij mij, vrienden die alles in het werk stellen om, al was het maar even, op te stijgen uit het dagelijkse en te gaan wonen waar weinige komen, om er te zijn wie ze in het diepste van hun hart wensen te zijn.
Niet noodzakelijk om met beitel, penseel of pen, creatief te zijn, maar ook om zich goed te voelen in wat van het verleden is, wat hen geroerd heeft in de grote momenten van hun leven, het mag dan nog het Adagio van Felix Timmermans geweest zijn, een nu vergeten grootheid van de Vlaamse literatuur, of zoals vandaag een e-mail van Kristien Hemmerechts die een poëet van bij ons op het rechte spoor zet.
Ik weet niet tot welke boeken, welke schilders of componisten de jeugd van vandaag zich aangetrokken voelt. Ik hoef het niet te weten ook, ik ben hen ontgroeid, ik sta er volledig buiten, want het is niet tot hen dat ik me richt als ik schrijf, al wou ik wel dat ze me lazen en vooral, dat ze me zegden wat ze denken over het filosofisch mystieke waarin ik me soms dompel en kleur moet geven aan de woorden die ik opteken.
De realiteit van de boeken die me omringen vult de stilte aan van het leven dat ik leid, voert me naar verre werelden waar ik zonder hen, niet komen zou. Ik hoef ze daarom niet te gaan herlezen, ze even in de hand te houden, erin te bladeren en te kijken wat ik er heb in onderlijnd, is al voldoende. Borges wist dit maar al te goed als hij sprak over de fierheid en de vreugde die Averroës kende toen hij bladerde in het enige exemplaar dat er – in zijn tijd - in Andaloesië bestond van het werk van de dichter Jalil dat de emir van Tanger hem geschonken had.
Wel ik ken dit ook, ik ken dit maar al te goed als ik ‘Der Prozesz’ van Kafka, dat een goede vriend me schonk, open sla en de eerste zin ga lezen die ik zo dikwijls al gelezen heb: ‘Jemand muszte Josef K. verleumdet haben, denn ohne dasz er etwas Böse getan hätte, wurde er eines Morgens verhaftet’[1].
Om het boek daarna terug op kant te leggen omdat ik weet hoeveel dagen het me vergen zou om uit te komen bij de laatste zin en te lezen dat K. gedood werd ‘wie ein Hund’. Wat ik nimmer heb kunnen aanvaarden, noch de wijze waarop zijn proces werd gevoerd.
Zo zijn er boeken die me vreugde hebben bezorgd en andere medeleven, ‘Het Proces’ van Kafka is een boek van medeleven.
[1] Franz Kafka: ‘Der Prozesz’, Suhrkamp, 1998
|