En Borges gaat verder. Hij heeft het nog over de door Perzische kalligrafen gekopieerde volumes van de Mohkam van de blinde Abensida. En het was belachelijk (irrisorio) te denken dat hij deze niet zou geraadpleegd hebben want hij had 'een nutteloos (ocioso) plezier er in te bladeren.
Averroës hoort dan onder het balkon, waar hij zit, kinderen spelen die om de beurt muezzin – hij die oproept tot het gebed - willen zijn en psalmodiëren: ‘No hay otros dios que el Dios’. Hij hoort hen twisten in een ruw dialect van het ontluikend Spaans van de muzelman op het schiereiland. En dan opent hij el Quitah ul ain van Jalil en denkt er aan met fierheid dat er in gans Cordoba, misschien in gans Andaloesië, geen andere kopie bestaat van dit perfecte oeuvre, dat de emir Yacub Almansur van Tanger hem geschonken heeft. En dit herinnert hem eraan dat hij met Abulcasím Al-Ashari, de grote reiziger, die terug is uit Marokko, uitgenodigd is om die avond te gaan dineren bij Farach, de korangeleerde.
Wat er gegeten wordt niet verteld, wel over wat er nadien, gezeten in el jardin, gediscussieerd wordt.
Over rozen bijvoorbeeld. Zo weet Abulcasím dat er geen rozen zijn zoals deze die de Andaloesische villa’s versieren. Farach, echter wil niet onderdoen en merkt op dat de geleerde Ibn Qutaiba een beschrijving geeft van de eeuwige roos, en dat er in de tuinen van Hindoestan karmijnrode rozen voorkomen waarvan de kelkbladeren (letter)karakters vertonen die zeggen: No hay otro dios que el Dios, Muhàmmed es el Apostol de Dios.
Om niet aanzien te worden als een ongelovige, antwoordt Abulcasím ontwijkend en zegt dat de Heer de sleutels bezit tot alle verborgen dingen en dat er op aarde geen groen of geen verwelkt ding (cosa marchita) is dat niet opgetekend staat in zijn Boek. Deze woorden, voegt hij eraan toe, komen voor in een van de eerste Surats.
(Ik kan en wil niet alles weergeven wat de creatieve geest van Borges in deze conversatie heeft gelegd, maar de inhoud van zijn verhaal, wat de oude Arabische cultuur betreft, is frappant en leerrijk, alles keert en draait omheen Allah en de Koran. Ik weet evenmin of de gesprekken die er in voorkomen, door Borges gehaald werden uit bestaande boeken, en of het geen vindsels zijn van hem zelf. In elk geval hij is er toe in staat met dergelijke vreemde vertelsels voor de dag te komen.)
Averroes zegt dat het hem minder zwaar valt te denken aan een vergissing bij de geleerde Ibn Qutaiba of aan een fout van de kopiisten, dan te denken dat de aarde rozen voortbrengt die een getuigenis zijn van het geloof[1]. En zo is het, weet Abulcasím en, zegt hij, een of ander reiziger vertelde me over een boom waarvan de vruchten groene vogels waren. Wel, ik heb het minder moeilijk hierin te geloven dan in rozen met letters. Hierop Averroes: dat fruit en vogels tot de wereld van de natuur behoren, maar schrijven is een kunst. Van bladeren overgaan naar vogels is gemakkelijker dan van rozen naar letters.
Maar een andere gast verwerpt categoriek de idee, dat het geschrift een kunst zou zijn want zegt hij, het origineel van de Koran – la madre del Libro – is er van vóór de Schepping en wordt bewaard in de hemel. En nog een andere heeft het over Chàhiz de Basra die zegt dat de Koran een substantie is die zowel de vorm van een mens als van een dier kan aannemen.
Farach, de gastheer, vertelt overvloedig over de orthodoxe leer. De Koran, zegt hij, is een van de attributen van God, zoals zijn erbarmen (piedad). Hij wordt overgeschreven in een boek, wordt uitgesproken met de tong (se pronuncia con la lengua), wordt herinnerd in het hart, en de taal en de schrijftekens zijn het werk van de mens, maar de Koran is onherroepelijk, de Koran is eeuwig.
Wordt vervolgd.
[1] Me cuesta menos admitir un error en el docto Ibn Qutaiba, o en los copistas que admitir que la tierra da rosas con la profesion de la fe.
|