 |
|
 |
|
|
 |
31-07-2015 |
Node-dag |
Heb eens te meer de maand juli overleefd en kan nu augustus binnen gaan. Heel wat meer dan buiten stappen in de tuin en binnenkomen in het huis. Maar zoals ik het zie vandaag is het weinig meer, eens voorbij geschoven en we met cijfer één mogen herbeginnen tot glorie van onszelf hier neergezet in simpele woorden. Te simpel om er besluiten uit te trekken en er mee op stap te gaan naar andere oorden om uit te komen op eilanden van de geest waar het goed is te zijn en er te verblijven, Arcadia’s met bomen die spreken en winden die luisteren, een ander werelddeel dat er gisteren nog niet was maar uit de golven hier is opgedoken, randen met schuim bedekt lijk van klanken de violen zijn.
Augustus heeft een vreemde kleur die luistert naar wat van de zomer is en stilaan van de herfst die een bestemming is voor poëten en voor pijnen diep in jou om wat voorbij geschoven is, onherroepelijk opgelost, destijds onbegrepen hoe goed het was en nu de echo die er is niet meer te herbeleven.
De adem van de dagen die voorbij zijn gegaan, onbewust achtergelaten en pas nu er naar omgekeken. Beter ware niet te weten hoe ze waren, hoe ze hun indruk hebben nagelaten, lijk een verflaag op een doek waarop je schilderen gaat wat van je schrijven is en hoe verloren je je voelt, totaal machteloos het nu-ogenblik te beleven. Hunker van de tijd die je achterlaat. Verloren dus in schaduwen van wat verrukking was, al wist je het toen niet. Zo zijn er vele momenten voorbij gegaan die nu terug wensen te komen, zelfs als je ze niet binnenlaat, staan ze te drummen op de drempel van je hart, symbool van alle leven, die de ogenblikken van toen terug binnen brengen en meer ogenblik zijn dan de ogenblikken van nu.
Wie is het die me komen halen zal als mijn stem er om roept met aandrang, nu ik elk ogenblik verlaten wil om niet meer te zijn en in stilte te verdwijnen.
Dit is geen dag als andere dagen, dit is geen uur als het uur dat gisteren was, dit is het node-uur van een node-dag die beter niet gekomen was.
31-07-2015, 00:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2015 |
Coimbra |
Je dacht van morgen aan Coimbra, je dacht eraan dat toen je er was, toen je de optocht zag van de studenten in de straat, vroeg in de morgen, je droomde een van hen te zijn om binnen te gaan en neer te zitten onder hen, een jonge knaap terug, zo uit een boek gekomen, als appelbloesem uit de bot, openschuivend naar het licht dat het licht van kennis was. Je wist dat je niet verder denken mocht, dat je je niet mocht laten gaan in vreemde gedachten, dat je deze schuwen moest, maar het woord was Coimbra en het hing om je heen als een waas die niet openschoof maar je gevangen hield met tal van mogelijkheden voor jou, filmbeelden op het doek, uitgerold naar de vier windstreken tot in het oneindige van de gedachten.
Je wist het ook nog van de zin, in graffiti op de witte muur getekend, wat je trachtte te begrijpen of toch meenemen wou voor later, als de betekenis ervan je treffen zou - zoals naar het zeggen, Paulus ooit getroffen werd door een bliksem inslag op de weg naar Damascus – als de plons van een steen in de spiegelvijver. Je hoorde later dat de zin van Antero de Quental was die je niet kende noch van haar noch van pluimen, maar je zocht het op, je dacht erover na alsof het in italiek onderaan de graffiti geschreven stond:
Heb je ook gelezen, Heer, wat op Coimbra’s muren in graffiti geschreven staat, dat ‘de universiteit pas dan het volk verlichten zal als ze in vuur en vlam zal staan[1]’.
Al zouden we het zonde vinden als iemand dit betrachten zou, want als ze ons niet verlicht, verduisteren ook dat zal ze niet. Al is het zo dat velen hier geroepen zijn maar weinigen zijn uitverkoren. Zeg me dan waarom Antero de Quental dit zo verkondigd heeft?
Al vermoeden we het wel, maar zeker zijn we nooit, dat hij eerder leren wou hoe je naam te noemen, waarom we hier geroepen werden en ook waarheen we zullen gaan als onze tijd is opgebruikt. Want dit is dat ons verlichten zou. Of was het, het tegengestelde dat hij wou, de neer geploften in de aarde te beletten op te stijgen, in andere regionen, deze van de geest, neergezet?
Geboekstaafd echter staat dit niet, leert ons Coimbra niet, Evora evenmin. De zon wijst ons de uren aan en in de nacht, de sterren je oneindigheid en het is hiermee dat we, wat jou betreft, het hier stellen moeten.
Al zijn er ook de planten en de bloemen, de zeeën en de luchten, de eilanden, alleen heeft waarde wat van het ogenblik is, al droomden we avonden lang dat heel wat meer er was.
[1] ‘A universidade so illuminara o povo, no dia en que lhe puseren fogo’. (Antero de Quental (1842-1891), poëet en filosoof).
30-07-2015, 07:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2015 |
Panoplie van gedachten. |
Heb me nogmaals, totaal onbeschaamd, helemaal bloot gegeven, wat mijn droom betreft. Maar kent elk van ons niet zo een onvervulde droom, iets waar hij of zij een bijna ganse leven heeft omheen gedraaid en gekeerd alsof alles, in een draaikolk zich omheen die droom heeft gesitueerd?
Ik stel me de vraag, deze morgen, staande voor het raam die uitzicht geeft op de ruime ceder die fier, zoals het hoort, zijn vruchten draagt, groene cederappels lijk korte mooi gevormde kaarsen die nu aan het rijpen zijn, de herfst tegemoet, ik zal ze volgen, ik zal ze zien rijpen, bruin worden en openbarsten. Wat niet gebeurt is met die droom van mij want, zo lang men rondloopt met een blos van overmoed op de wangen is alles nog mogelijk, maar eens men het gewicht van de jaren nog met moeite torsen kan, vervaagt de droom, blijft hij dagen achterwege als onbestaande tot hij ineens weer opduikt en ons lang wakker houdt.
Gisteren, na Hemingway en Pasternak stak ik terug even de nek uit en overviel hij mij, op een ogenblik dat ik hem niet had verwacht en hem liefst niet had ontmoet. Maar dit is de weg die de gedachten nemen, dwars door zee, zonder omwegen, ons overrompelend en ons achterlatend in een omgeving die niet te controleren is, alsof je plots het groot lot zou gewonnen hebben en je droom openspat op tal van mogelijkheden die zich plots aanbieden. Uit ondervinding weet ik echter dat daarna, in een oogwenk, alles zich heeft opgelost, met een leeg blad voor je ogen, de droom even onmogelijk als vroeger mogelijk,
Ik heb er leren mee leven, ik ben er in opgegaan en ben er uit weggegaan, ik weet dat het, zoals in vele zaken een gaan en keren is dat, for you there is only the trying, ongeacht het resultaat dat je eventueel bekomen zou. De cederappels zullen rijpen, afvallen of worden meegenomen door de eekhoorns om te verdwijnen; mijn geschriften wacht een zelfde lot dat uitlopen zal op hun verdwijning.
Alles samengenomen is het maar een panoplie van gedachten, opgehangen tegen de wand, met een hoofdthema: de dood overleven op een of andere wijze. Elk van ons weet welke waarde hieraan mag of kan gegeven worden.
29-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2015 |
Dankbaarheid |
Op wat vergast ik jullie vandaag, welk gebeuren, welke herinnering, haal ik aan of wat tover ik uit mijn hoed? Ik zelf kijk er naar uit. Misschien gelooft je me niet, misschien denkt je dat alles zo maar kant en klaar geschreven staat in mijn gedachten en ik het maar op te halen heb en uit te schrijven? Neen, het is de vraag die ik stel aan mezelf en waarop ik geen antwoord weet en wellicht nimmer weten zal: uit welke bron van gegevens het is dat ik putten moet om uit te komen waar ik zijn wil, en van waar uit ik vertrekken kan voor een nieuwe dag, als de luchten overhellen en gesloten zijn, bedekt met vraagtekens waar ik ook kijk.
Ik weet nu ook al dat ik laatst had moeten denken aan de Zwiebel Geschichte van Günther Grass[1], maar er zullen er mettertijd nog wel andere opduiken. Het kan niet dat de ui, een van de belangrijkste groente uit de tuin en op de tafel van los pobres gentes als van deze van de rijken, niet regelmatig opduiken zou in wat er geschreven wordt naast het gebeuren dat zich afspeelt in de kookboeken. En als ik over de ui begonnen ben dan was het ongewone gedicht van Neruda dat me inspireerde en me onmiddellijk deed denken aan Hemingway. En nu ik opnieuw deze naam heb vernoemd terwijl ik nog bleef uitkijken naar de ‘pocket’ met de losgekomen omslag, stuurde een vriend me – hoe hij het deed weet ik niet – de volledige passage waarin de ui van Hemingway optreed en ik eens te meer vaststellen kon met welke verve erover gesproken werd. Hoogtepunten uit de wereldliteratuur, knap geschreven, geen woord te weinig, geen woord te veel, maar gegrepen uit het leven van de simpele dingen, opgehangen tegen een dramatische achtergrond, de schilderij overschilderd door een nieuwe die ons wordt aangeboden.
Het boek zelve bergt nog een dramatisch gegeven, Robert Jordan – was dit ook geen figuur uit ’La Carte et le Territoire’ van Houellebecq? - de hoofdpersoon die ik zie als Hemingway zelf, zegt over zijn vader dat hij zich gezelfmoord heeft, dat hij de revolver waarmede het gebeurde in het meer heeft gegooid en zweert dat hij nooit zou doen wat zijn vader deed. Vele jaren later heeft Hemingway zelf, deze belofte verbroken. Zou hij, op het ogenblik van de daad nog gedacht hebben aan de belofte die hij uitgeschreven had in zijn ‘For whom the bell tolls’?
Ik heb de passage die de vriend me stuurde herlezen en nu ik mijn dagen doorbreng al schrijvend kan ik meer dan ooit de wijze van schrijven van een auteur appreciëren, het houdt me zelfs meer bezig dan het verhaal of de inhoud aan gedachten. Ik kan me dus ongeveer een idee vormen over de vlotheid waarmee het geschreven werd of me afvragen, hoe dikwijls de passage moet herschreven geweest zijn om te komen tot die allerlaatste versie die bekroond werd om behouden te blijven en, om achteraf niet mee te worden herlezen uit vrees er nog iets te moeten aan wijzigen.
‘For whom the bell tolls’ is een boek dat destijds, en nu nog, op mij grote indruk heeft gemaakt. Ik weet dat het begint met een vers van John Donne, dat ik ook durf gebruiken, waarin een duidelijke verwittiging staat opgetekend dat de doodsklok als we ze horen ook luidt voor ons. Over het boek is een film gemaakt die er voor gezorgd heeft – de passage met de ui komt er niet in voor – dat ik nu rondloop met een Gary Cooper als de Robert Jordan uit het boek, zoals ik rondloop met het beeld van de onlangs overleden Omar Sharif, als de Zhivago van Pasternak, een ander boek dat een even groot, zo niet nog groter impact heeft gehad op mij en op mijn ingeboren drang tot het schrijven van een boek. Met dien verstande dat ik er wel aan begonnen ben met de ijdele hoop een Hemingway of een Pasternak te worden, ik had er ook een Vassili Grossman kunnen aan toevoegen of een Stendhal, maar ik kwam nooit verder dan de benadering van een Bernanos. En het was het feit dat ik voelde dat ik niet verder kwam dan een benadering dat de bestaande ontwerpen alle verdwenen zijn in de schuif en er zijn blijven liggen. Een minderwaardig boek schrijf ik niet.
Zo gebeurt het dat ik eigenlijk vandaag heb verder geschreven aan een vorige blog, wat vroeger ook al eens het geval is geweest. Ik kan nu concluderen dat de moraal van dit alles is dat ik, ondanks de gesloten luchten en ondanks ik niet wist met welke eerst zin te beginnen, mijn zevenhonderdvijftig woorden heb bereikt. De Muze is me eens te meer ter wille geweest en eens te meer ben ik er haar dankbaar om.
[1] De roman van Günther Grass, ‘Bein Häuten der Zwiebel’ van 2006. (Het pellen van de ui)
28-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-07-2015 |
De wiek in de kaars |
Je hoort heel wat de laatste dagen. Je hoort ook over vrienden en kennissen, niet dat ze sterven, wat maar zou betekenen dat hun tijd gekomen was - wat ons allemaal te beurt zal vallen - maar wat erger overkomt en tot nadenken dwingt dat ze, door ‘de’ ziekte getroffen werden op een wijze dat ze een behandeling met chemo moeten ondergaan, het ene het gevolg zijnde van het andere.
Wat zeg je tegen hen, wat zeg je als de dofheid van het lot op hun hoofd is neergekomen en ze rondlopen nu, verzonken in wat hen, precies hen, is overkomen? Je hebt geen woorden om te helen, je vraagt je enkel af waarom zij en waarom niet ik, en hoe gaat Vrouwe Fortuna - deze waar Dante het over heeft - wel te werk, hoe regelt ze haar tussenkomsten bij jou, bij mij?
Afwisselend zegt Dante, een goede periode die gevolgd wordt door een minder goede of, vice versa. Maar dit aanvaarden we maar voor de goede, wat erna op volgt is de onredelijkheid zelf, is niet op ons toepasselijk, denken we, maar we vergissen ons, zoals we ons vergissen in vele zaken.
Zoals ook de wereld een vergissing is wat ziekte en gezond zijn betreft. We vragen niet zo veel, we hopen enkel onze dagen door te brengen in peis en deugdzaamheid, in een opstaan en een slapen gaan zonder dwanggedachte, zonder zwartgalligheid, zonder te zien en te voelen dat de brandende kaars die we zijn, gevaarlijk aan het minderen is of, zoals het maar al te dikwijls gebeurt, dat op een bepaald ogenblik, de wiek in de kaars een fractie van een millimeter onderbroken is en zich, nog precies met een mini vezel, verbindt met de volle dikte van de wiek een poos verder.
Het komt er dus op aan, de hoop te houden, de kracht op te doen en deze kracht optimaal, met hart en nieren te gebruiken, opdat de binding met de volle wiek zou behouden blijven en de kaars niet doven zou, zelfs niet in ‘tijden van cholera’, zelfs niet in tijden dat elk positief gevoel in ons, is weg geëbd.
Zij die tot hier toe, enigszins gespaard bleven, is het er om te doen, het hecht vast te houden, niet enkel toe te zien, maar mee te voelen en te wensen, meerdere keren in de dag en in de nacht als de slaap niet komt, dat de weke plek in de wiek het houden zal opdat steviger en helderder dan ooit de kaars, ook die van ons, zou branden blijven tot het laatste eindje van de wiek.
27-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2015 |
De indringers |
Er is het beeld van gisteren dat terug opduikt bij mijn ontwaken, dat ik moeilijk kwijt geraak, dat als een tule op mijn gedachten kleeft. Een meer dan schrikwekkend beeld dat ik zag op televisie, welke zender het was heeft totaal geen belang, de aanleiding evenmin, het is het beeld van een dame-minister die de hand reikt aan een imam en, de imam die de uitgestoken hand weigert zeggende:
‘Non, madame, ma religion m’interdit de serrer la main d’une femme.’
Waarop de minister, verbouwereerd wellicht, haar hand terugtrekt met een ‘bon, si c’est comme ça’. Had ze wat meer minister geweest ze zou geantwoord hebben: ‘Mais alors, monsieur, que venez-vous foutre sur la terre sainte de la France? Maar dat laat ze aan mij over om het te denken en – alhoewel het schrijven niet zonder gevaar is - om het te ‘verbergen’ in een blog.
Ik weet het, het is geen normaal begin van een dag, zeker niet voor mij, maar het beeld van het gebeuren is zo diep ingeslagen dat het moet verteld, herhaald en doorgegeven worden, Honderd maal, duizend maal, zelfs al dient het tot niets bij degenen met ooglappen zoals bij de paarden, Het kwade heeft wortel geschoten, het is niet meer uit te roeien, kortzichtigheid van de verantwoordelijken en de afkeer bij ons voor de handelingen van de Kerk, zijn er de oorzaak van.
Maar dat een imam, hoe imam hij ook is, mij niet komt verklaren dat de hand drukken van een vrouw, a-religieus is, als hij daarna met een vrouw in het bed kruipt.
PS. Toe te voegen aan mijn blog van 25 juli, de ui in de literatuur.
Een goed vriend en trouwe lezer van mijn blogs maakte me er attent op dat er ook nog de ui van Ernest Claes was. Hoe kon ik de meest beroemde onder alle uien uit de Vlaamse literatuur vergeten, de ui van Tjeef uit ‘De Witte’? Of de ui die Dries onder zijn oksel steekt, waarbij zijn hemd uit zijn broek blijft hangen, hij een ‘flinke mep’ van de meester krijgt, de Witte de ui kan bemachtigen en niets beter vindt dan hem in te slikken.
26-07-2015, 07:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-07-2015 |
De ui in de literatuur |
Ik ken te weinig Shakespeare om te weten of hij ooit iets zou geschreven hebben over de ajuin, wel weet ik wat Hemingway over de ajuin wist te zeggen. Het gebeurde in zijn ‘For whom the bell tolls’, waar hij, Roberto, een groep republikeinse mannen van het verzet had vervoegd en hij zag dat een van de mannen van de groep , zijn stuk brood met een brok gestoofde haas bedekte met een volle schijf ajuin, en toen zegde, kijkend naar Roberto: ‘una cebolla es como una rosa’, ‘an onion is like a rose’,alvorens er in te bijten.
Ik heb driemaal de rijen boeken overlopen om het boek van Hemingway terug te vinden, ik wist dat het couvert ervan gescheurd was, het werk van jaren gebruik, om de passage precies weer te geven, maar heb me moeten behelpen met wat mijn geheugen had opgetekend. Het kon dus dat niet de man zelf maar dat de idee kwam van Roberto.
Pablo Neruda ook waardeerde de cebolla. Hij schreef er zelfs een gedicht over waarin hij onomwonden ons overtuigde:
‘Ajuin, helder als een planeet en bestemd om te schitteren, een blijvende constellatie, ronde roos van water/tranen op de tafel van de arme lui…[1]
Hij zegt er ook nog andere dingen over, maar het feit is, en er zijn er weinigen die dit gedaan hebben, dat hij er een gedicht heeft over gemaakt.
Elio Vittorini ook weet iets te vertellen over la cipolla in zijn ’Conversazione in Sicilia’: het relaas van een bezoek van uit Noord-Italië, aan zijn moeder in Sicilië, die hij, Silvestro, de dag van zijn aankomst, vergezelt op haar ronde om inspuitingen te geven aan de zieken van het dorp. In een van de huisjes, waar het onmogelijk is voor hem om ook maar iets te onderscheiden hoort hij het gesprek van zijn moeder, Concezione, met de vrouw en de zieke man in zijn bed. En ik vertaal de passage:
‘Je moet eten’, zegde ze, ‘hoe meer je eet hoe vlugger je zult genezen. Wat heb je vandaag gegeten?’ / ‘Ik heb een ajuin gegeten’ antwoordde de stem van de man. / ‘Het was een goede ajuin’, zegde de stem van de vrouw, ‘ik heb hem geroosterd in de as.’ / ‘Goed’ zegde mijn moeder, ‘Je zou hem ook een ei moeten geven.’ / ‘Zondag heeft hij een ei gekregen’ zegde de stem van de vrouw. / En mijn moeder zegde: ‘bene.’[2]
Het is een passage uit het boek - een meesterlijk boek, een boek over het leven van de simpele mens, over dagelijkse dingen - dat dateert van de jaren dertig, een passage die me nog immer treft omwille van de dramatische ondertoon.
Heeft de ui of ajuin nog andere successen gekend onder de literatoren, ik weet het niet, de drie voorbeelden hier aangehaald, die ik al lang kwijt wou, volstaan me.
[1] Cebolla,/ clara como un planeta / y destinada / a relucir/ constelación constante, / redonda rosa de agua / sobre / la mesa / de las pobres gentes…(Uit ‘Siete maneras de decir manzana’ van Benjamin Prado, Taller de Poesía, Fuenlabrada (Madrid), 2000.
[2] -Dovete mangiare– disse. –Più mangiate e più presto guarirete. Che avete mangiato oggi ? / -Ho mangiato una cipolla, - la voce dell’uomo rispose. / - Era una buona cipolla. –Gliel’ho arrostita nelle cenere. - / Bene, - mia madre disse. – Dovrest dargli anche un uovo. / Domenica gliel’ho dato, - disse la voce della donna. / E mia madre disse : -Bene. (Elio Vittorino : ‘Conversazione in Sicilia’, RCS Libri S.p.A., Milano, Edizione BUR 2006.)
25-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-07-2015 |
Vertelling.. |
Vertelling, maar geen sprookje.
Er was eens, een tijd geleden, een man die een boek wou schrijven maar hij wist niet hoe er aan te beginnen. Niet zoals een beroemd schrijver van bij ons die gemeend had iets te moeten schrijven over het ‘het’, die het wel wistn want hij begon met te zeggen dat alle begin moeilijk was. Nu dit was een zin die de man niet wou kopiëren, trouwens hij vond dat het een te gemakkelijke zin was om een boek mee te beginnen, dat hij iets meer gevleugeld wou, woorden die hem onmiddellijk hoog boven het alledaagse in de wereld hijsen zouden.
Zo hij zocht van morgen tot laat in de nacht, om bij het eerste licht verder te zoeken. Hij verwonderde zich er zelfs over dat er een nacht bestond om te slapen of liever, dat er geslapen hoefde te worden omdat het nacht was en aldus tijd, die zo kostbaar was, te verliezen met slapen. Maar op een morgen werd hij wakker met een idee, hij had gevonden, niet de eerste zin zelf, maar wel de plaats waar hij deze ontmoeten zou, een plaats die binnen zijn bereik lag, hij zou zich, om te schrijven, installeren hoog in de appelaar. Gisteren had hij gezien in het maanlicht toen hij nog op de boomgaard liep, dat er nog precies één appel lijk een kleine vlek licht, was overgebleven in de boom. Hij zag dit als een teken, een omen. Zo, hij kleedde zich aan, nam uit voorzorg een warme sjaal met zich, zijn nota-blok met potlood en gom en kroop, zich optillend aan de onderste tak, tot bij de appel in de boom. Eens hij daar was wist hij hoe zijn boek te beginnen met de meest eenvoudige maar ook de meest originele zin die hij bedenken kon. Hij begon te schrijven maar stelde vast dat de zin meer waard was dan geschreven te worden met potlood ,in een verfrommeld klein boekje, dat hij geschreven moest op stevig papier in een stevig boek – hij wist trouwens niet hoe lang zijn zin wel zou uitlopen – en met zijn oude verweerde pen, in ‘encre lie de thé van J.Herbin, depuis 1670’, pas dan en aldus gemystificeerd zou de zin kunnen worden opgetekend voor de eeuwigheid, want hij was niet zinnens een boek op te roepen uit het niets dat in het niets verzwolgen zou worden, neen, hij wou een Ovidius zijn, een Homerus, een Vergilius, een Dante, voor minder deed hij het niet, alhoewel hij wist dat hij hiermee de lat heel hoog had gelegd.
Het was toen dat hij, schreef:
Er was eens, einde oktober, een laatste appel die was overgebleven hoog in de appelaar. Niemand lette er op, niemand vermoedde het ook, dat er nog een appel zou overgebleven zijn zo laat in de herfst, alleen de appel zelf wist dat hij alleen was overgebleven en hij was er bedroefd over. Van uit de hoogte, stelde hij alles in het werk om de aandacht van wie ook op hem te vestigen. Maar telepathie is een vreemd iets, niet iedereen is er op ingesteld, dit bemerkte de appel heel vlug. Velen kwamen en liepen onder hem door, kinderen, mannen, vrouwen, honden, katten, maar niemand, ook maar niemand keek op en dus zag niemand hoe eenzaam hij als appel daar hing, verloren, beschaamd zelfs om zijn nietigheid als appel[1], waarin hij natuurlijk overdreef. Tot er, vroeg in de morgen, na de merel die naast hem op een tak gezeten, zijn lied had uitgezongen, een man verscheen, met een wollen sjaal om de hals die met zijn hoofd in de wolken liep en op telepathie was ingesteld. Het was een verwittigd man want de appel zag dat hij opkeek naar hem, de onderste tak vastgreep en in de boom naar hem toe klauterde.
‘Oef’, dacht de appel, ‘ik ben gered, hij gaat me plukken en meenemen binnen in zijn huis’. De appel kende niet het lot dat hem eens geplukt wachten zou en ook hij dacht verkeerd, de man zat wel even neer naast hem, keek hem in de ogen, betastte hem even, een streling bijna, maar kroop toen, onbegrijpelijk weer naar beneden, hem alleen achterlatend.
En het gebeurde toen, laat in de namiddag, nadat de man een ganse tijd had zitten werken aan het boek waarvan hij de eerste zin gevonden had, dat hij dacht aan de appel, hoe eenzaam die daar wel hing, terwijl hij hem ondertussen misbruikt had om er een boek mee te beginnen, een boek dat de eeuwigheid zou ingaan. En de man bedacht zich toen, legde zijn pen neer, stond op van zijn werktafel en wandelde naar buiten naar de boomgaard toe waar hij zich optrok aan de onderste tak, zoals hij het in de morgen had gedaan en in de boom kroop tot bij de appel die hij plukte met een korte ruk, hem zeggende: ‘appeltje lief, jij verdient dat je me ziet schrijven aan mijn boek, kom met mij, ik leg je naast mijn blad op een schotel dan kun je zien hoe je mij hebt geïnspireerd’.
Heeft de appel hem begrepen? Wellicht ja. De man schreef tot de avond viel en hij slapen ging. De volgende morgen bedacht hij zich en zette hij alles klaar om een stilleven, ‘Jacques-le-Bel op bord’ te schilderen. ‘Het boek’, dacht hij, ‘moet nog even wachten, ik ga eerst de appel die me geholpen heeft, vereeuwigen’.
Zo ver had de appel nooit durven dromen en niemand wist hoe blij de appel was toen hij zich op doek geschilderd zag. Maar dit was aan de man om erover te schrijven met zijn oude verweerde pen.
[1] Eigenlijk overdreef de appel want hij wist niet dat een zekere Benjamin Prado een boekje geschreven had om te vertellen over de zeven manieren waarop ‘appel’ kon worden uitgesproken. Het boekje werd in het jaar 2000 gedrukt in Fuenlabrada (Madrid) in een poëzie atelier. Maar de appel ignoreerde dat, wat begrijpelijk is, gezien het in het Spaans geschreven was als ‘Siete maneras de decir Manzana’, ware het in het Nederlands geweest zou de appel er natuurlijk over gehoord hebben.
24-07-2015, 00:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-07-2015 |
Een snoer van fragmenten |
Ik word verwacht elke morgen op vele plaatsen om er te zijn en er te blijven voor een korte tijd, het zijn voor mij, in vele gevallen, reizen naar ongekende oorden waar ik in alle stilte aankom om in alle stilte te vertrekken, me afvragend of de boodschap die ik bracht, en achterliet, vruchten dragen zal, bezinning voor een ogenblik of ingekeerdheid in de roerselen van het hart. Met dit beeld moet ik stellen gisteren en vandaag, voorlopig toch, en het is in elk geval van daar uit dat ik opnieuw zal moeten vertrekken voor de daaropvolgende dag.
Al wat ik schrijf wordt aldus een snoer van gekleurde glazen parels alle enigszins verschillend van elkaar zo in kleur als in vorm als in hoedanigheid, een snoer dat niet dicht te knopen is gezien er, elke dag, onstuitbaar, een parel wordt aan toegevoegd, en uiteindelijk, wat doe ik er mee of wat wil de lezer ermee aanvangen. Nochtans is elke parel een fragment uit mijn leven en leert elk fragment iets over mij, over wie ik ben, over wie ik was en zeker ook over wie ik wou zijn maar, achteraf gezien, waarin ik niet slaagde. Het zijn aldus fragmenten over winst en verlies. Van tijd tot tijd maak ik de balans op om dan uit te komen waar ik sta en daar houdt het op, want wat is, is, en wat nog komt zal even vlug voorbij zijn als het gekomen is.
Ik leer mezelf te overtuigen dat ik gekomen ben waar ik komen moest, dat het geen zin heeft te denken dat het anders had kunnen verlopen, had ik dit of had ik dat gedaan – eigenlijk is er altijd iemand die afkomt met een ‘en-wat-indien’ vraag - want het kon niet anders dan zoals de dingen verlopen zijn, hier is geen ontkomen aan, hieruit vloeit voort dat wat is, is wat komen moest, ik verkondig hiermee helemaal niets nieuws, het is het lot dat ons allen beschoren is en er is geen ander.
De omstandigheden waarin ik ben opgegroeid en gekomen ben tot de leeftijd die ik heb, hebben gemaakt dat ik op een bepaalde dag me heb opgelegd een blog te schrijven; de aanleiding ertoe was een boek met een verzameling van blogs, in 2009 geschreven door José Saramago, dat ik in mei 2010 in handen kreeg en gelezen heb, waarna ik gedacht heb dat ik dit ook moest aankunnen en sedertdien loopt het dagboek dat ik jaren heb bijgehouden verder onder de vorm van blogs.
Meer was er niet nodig, alleen wil ik er nog aan toevoegen dat mijn blogs eerder literair gericht waren en zijn, terwijl deze van Saramago eerder polemisch waren getint vooral dan gericht tegen de Kerk die zijn boek over Jezus, hard had ontvangen. Wellicht was dat de reden geweest waarom hij met een blog begonnen was, waar de pers dan natuurlijk op gesprongen is om deze wereldwijd te verspreiden.Mijn blogs zijn zoals ik ben, ik zoek geen polemiek met niets of niemand, alleen tegenover de Euro-leiders durf ik het aan me hard op te stellen en ik denk hier mijn reden voor te hebben.
Ik heb alleen de literatuur willen dienen, the rest is not my business.
23-07-2015, 00:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-07-2015 |
Keltische gedachten |
Hij dacht, het was nog nacht of dan toch op de breuklijn van nacht naar licht, aan wat hij gisteren gewaagd had te schrijven. Een gedachte die zo, lijk het eerste licht dat hem overvalt, komende van nergens maar dan toch van uit het no man’s land dat de geest is, dat het mogelijk was dat er van allen die hem elke dag lazen een vreemde kracht uitging die hij capteren kon, een vorm van telepathie, die als een aanhef tot zijn schrijven fungeerde. Al zat hij hiermee op een bizar domein, hij vond het goed mogelijk dat dergelijke krachten aanwezig waren en dat de gedachten die zijn dagelijkse brief bij zijn lezers opwekte, convergeerden in een wolk naar hem toe die hij binnentrad eens hij begon te werken, eens zijn geest tot leven kwam en inging op de krachten aanwezig in die wolk.
Dit is immers wat geest is, dit is immers wat de rol is van de minimale, meer vermoede dan reële deeltjes die doorheen de muren, hoe dik ook – er zijn voorbeelden genoeg in de realiteit - bv. het hekken openen of sluiten. Het kan dan ook dat, als een dergelijke soort realiteit ons niet meer verwondert, we de kracht van een gedachtenwolk – een wolk geladen Higgs deeltjes - zouden zien als totaal onmogelijk, zelfs as a crazy something.
Hij zelf voelt er zich goed bij, hij wil deze idee maar al te graag aanvaarden en verspreiden; ze heeft iets te maken met de reden waarom in de kathedralen van Amiens en Chartres, als in de collegiale van Saint-Quentin, een labyrint aanwezig is in de bevloering, een soort tweede koor voor de gelovige mens, het punt waar de fysische elementen van het bouwwerk convergeren in een vortex van krachten, die inwerken zullen op hen die deze krachten opvangen kunnen, interpreteren kunnen als komende uit de kosmos; zoals ook het bundelen van deze, voor ons totaal vreemde, identieke stralingen, het doel waren van constructies als van Stonehenge en van de vele onbehouwen dolmen en menhirs - zoals ook het altaar van Yahweh uit onbehouwen steen moest zijn - hier verspreid over tal van plaatsen in het westen en dan bij uitstek de plaatsen ooit bevolkt door de Kelten, die opgestaan zijn in het oosten - Thomas, de esoterieker en zijn Evangelie met de voor ons moeilijk te vatten woorden van Jezus was een van hen – en, wellicht gevlucht of uitgestoten, doorgedrongen zijn naar het westen waar ze de geest van velen hebben bevrucht/bezeten, maar vandaag totaal hier onbegrepen, zelfs tot lach verwekkend toe.
Hij wil die Kelt zijn, hij wil teruggrijpen naar de essentie van het zijn, op ogenblikken zoals deze als de zon op het punt is, maar juist nog niet, de kim te overschrijden; het ogenblik waarop de merel in de ceder zijn gezang aanvangt en we in gedachten de eerste stralen van het licht hebben voelen aankomen, wij uit het donkere bos tredend zoals Dante, klaar om naar het licht toe, de heuvel op te gaan, ‘sí che il pie fermo sempre era il più basso[1]
[1] Dante Alighieri: Inferno: Canto I, vers 30. Zo dat de stevige (rechtervoet volgens Albert le Grand) steeds de laagste is). Wat betekent dat Dante de heuvel is opgegaan beginnende met de linkervoet. Over het waarom ervan is heel wat te doen geweest. We schreven er reeds over en deden we het nog niet, eens zal het wel gebeuren.
22-07-2015, 05:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-07-2015 |
Samenwerkend. |
Het is een lange tijd al dat ik je dagelijks, met de regelmaat van het getik van een oude staande klok in een oude kamer, een brief schrijf en blijf schrijven. Schijnbaar komt er geen einde aan, noch aan het gestadig getik in de stilte, noch aan de brief die bij jou binnenvalt op het uur dat je kiest, hetzij vroeg in de morgen of laat in de avond voor het slapen gaan. Wat er vreemd aan is, maar dat weet je niet, vreemd is dat ik de erop volgende brief schrijf terwijl jij me aan het lezen bent. Er is dus een zekere wisselwerking gaande tussen ons waarbij ik uit het feit dat jij me leest, krachten verzamel om een nieuwe, andere brief te schrijven. Ik concludeer hieruit dat jij, mijn lezer telkens en telkens meewerkt aan de brief die ik schrijf voor de volgende dag. Ik ben je aldus grote dank verschuldigd en ik vind dat het eens moet gezegd worden, waarvan akte.
Ik moet eraan toevoegen dat het vandaag gemakkelijker is dan vroeger, ik hoef niet elke dag pen en papier te nemen - hoef zeker niet meer regelmatig mijn pen/veder te slijpen of te scherpen – hoef niet meer pen en papier te nemen om te schrijven wat jij, onwetend, me dicteert van uit je wereld om daarna, wat het aller moeilijkste was, met de brief naar het postkantoor te gaan. Samen hebben we dus heel wat geluk dat het gebeuren kan op de wijze waarop het gebeurt. We geven er ons eigenlijk geen rekenschap meer van hoe enig, hoe geweldig dit is, hoeveel vernuft er achter schuilt, hoeveel kennis van uiterst vreemde zaken waar ik geen benul van heb, jij wel misschien, maar ik ben een totaal onwetende van dergelijke zaken die me zo maar in de schoot worden geworpen.
Ik weet dus maar al te goed hoe het komt dat we, in dergelijke omstandigheden samenwerkend, een brief kunnen opstellen en door sturen naar de vier windrichtingen en zelfs naar zenit en nadir, om niet te zeggen tot in de fijnste uiteinden van je gevoelens en je geest. Samen begrijpen we dus ook dat ik nimmer, zolang jij er bent kan leeg geschreven geraken. Wel kan het gebeuren dat wat aldus geschreven wordt, om een of andere reden wat leeg van inhoud is, wat eigenaardig is opgesteld, er wat ongewone namen in opstaan of er weg in duiken, maar dit ook is niet alleen aan mij te wijten, zoals er zoveel gebeurt in dit leven, gebeurt dit ook in de brieven die maar verslagen zijn van verkenningstochten die gaan van jou naar mij en vice-versa, verslagen opgesteld tijdens en na onze rendez-vous van elke dag.
Moge, mijn lezer en mijn vriend het heel goed gaan met jou.
21-07-2015, 00:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-07-2015 |
Kom ik als een slaapwandelaar |
Kom ik als een slaapwandelaar binnen, verdwaald in klanken als van Mahler’ s Zesde Symfonie, laat in de avond, om lang te luisteren en te denken dat ook mijn woorden, elkaar opvolgen als klanken uit instrumenten, precies gemeten, getemperd en af gezet en golven willen zijn van wijde bossen en van velden rijpend koren, zingend in de hoge noten, beweegloos gehouden op de wanden van de tijd, om te vergaan nadien als alle melodieën vergeten zullen zijn.
Droomde ik van boeken in het Zweeds geschreven die door een wil van God begrepen worden in de taal van hij die ze lezen zal, vreemde gedachten die blijven terugkeren en ingewikkeld lijken maar het niet zijn al zal er geen God opstaan om dit waar te maken, maar je weet het maar nooit, misschien in andere tijden.
Droom ik van bermen wilde bloemen, stinkende gouwe, madelieven en koekoeksbloemen en van kamperfoelie in de avond, er onder door gewandeld en even blijven staan, al was de geur niet meer wat hij vroeger was, minder uitgesproken, maar toch gedacht hoe inspirerend het wel was om er over te schrijven, de bloem van het geitenblad, waarvan je van de kleverige bessen dacht – hoe oud was je toen? - dat het marentak was.
Je ontkomt niet aan die jeugd van jou, niet aan de heidevelden erica, de grassen en de zaden, de vogels die opvlogen voor je voeten, de nest met blauw gespikkelde eieren van de geelgors, de nest van de wielewaal vast geweven in een paar takken van de hazelaar. En als je over de weide liep, de bijen en de vlinders, de kevers. En als je langs het koren liep, barrevoets, het gezang van de leeuwerik die opsteeg boven jou, en verder nog, de zwaluwen die scheerden over de vijver, over de straten en tussen de huizen.
Je droomde niet toen, het was je wereld waarin je je geborgen voelde, met voor je uit de molen op de horizont en aan de andere zijde, waar de zon opstond, de donkere lijn van bossen die je niet vergeten kunt, noch in je spreken noch in je geschriften en evenmin je van de sterren vergeten kunt, neergezeten op late zomeravonden, hoe ze verschoven.
Vertel ik dan dat ik zoals Pessoa, ook mijn bril wil meenemen als ik vertrekken ga. Het hoeft niet morgen, noch overmorgen, noch de dagen erna, maar noteer het nu, voor het ogenblik gekomen is.
20-07-2015, 05:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-07-2015 |
Hoe de tijd ons meenam |
Ik schuif op, ik kom aan in streken waar ik nimmer was en nimmer zal verblijven, al werd ik nog zo oud, nog zo ongewoon afgestemd op woorden die ik nog niet kende voorheen en niet voorbestemd was deze te kennen of mee te nemen naar plaatsen waar ik nimmer aan dacht: verlaten eilanden in een of andere oceaan met palmbomen of met ijs bedekt en ingesloten, avonden lang en stiltes om niet te vergeten omwille van de schoonheid van het licht of de soberheid ervan, de stiltes omgebogen tot ik erin verweven was, dan stop ik hier om later verder te reizen.
Hij wist dat vele dingen niet van hem zouden zijn, van vele handelingen die hij nimmer stellen zou; dat hij een periode was ingegaan die achteraf vreemd zou lijken omdat geschreven stond niet te herkennen was met wat er voorheen bestond, of werd klaar gezet om nimmer verder te komen. Beelden lijk wat wortels aangespoeld, begraven en weer losgewoeld, lijk beenderresten van dieren of van vogels, lijk stukken hout van stuk geslagen vaten, lijk woorden.
Zo waren er gezangen, beter nog waren er koralen, over plaatsen waar hij was geweest die hangen bleven in de frontons van romaanse kerken waar hij stond, ergens in Bourgondië, of liever nog in Auvergne, in Orcival. Late roepingen om gedichten over te schrijven in langoureuze verzen omdat wat hij zag een beeld van schoonheid was in steen gehouwen en toen gebouwd voor vele eeuwen. Wij, zoals het gebeurde nu, slechts wat dorre takken vinden of gegolfde draden op het strand, waarmee we het stellen moeten. En het nog stellen ook.
Dit ook wat hij schreef over de weggevluchte dag toen het avond werd. Hij niet kan antwoorden op de vele vragen, het waarom ervan ingekleed in wat van vroeger hoogstand was, missen gelezen, uitgesproken op de hoogtes en de laagtes van blijde verwachtingen die niet uitkwamen zoals verhoopt, nu te klein gedacht, te zielig in een gestoken, geen verband er in gezien, geen wereldteken, geen greep op wat van vroeger was of op wat nog komen zal, bij tij en ontij.
Ademen we van vroegere tijden al hun inzichten in ons nagelaten, hun lankmoedigheid te zijn wie ze waren en op te kijken toen ze zagen, in spiralen met een middelpunt, binnen in een koker diep gedoken alsof het een tunnel was, met lichtend punt waarheen ze kijken konden om er te zijn en er na hun sterven wonderlijk te verblijven. Dit was in andere tijden, nu voorbij gehold in vierkanten en kubussen, te hoekig en te laat om ons, even maar, te bekoren.
We sluiten onze ogen op vandaag, we houden binnen ons genoeg om te ontkomen aan verdwaasd te zijn.
19-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-07-2015 |
Vragen die geen vragen zijn |
Vroeg hij zich af of hij nog schrijven kon, of hij nog wist hoe de zang was van de vogels in het morgenbos, het licht dat de duisternis brak, de lucht, het stil bewegen, het wachten tot de woorden kwamen waar hij gedachten aan ophangen kon.
Vroeg hij zich af of van vele zaken hij de aard wel kende, of hij niet in vreemde oorden had gedwaald, en vreemde dingen had verhaald, of hij – maar het was te laat – gezocht had waar er niets te vinden was, niets mee te nemen, geen pluim, geen teken, geen oplossing.
Had hij niet, zoals tortels in de bomen, zijn woorden uitgestrooid, eens ze kwamen, onsamenhangend zich herhalend in kleine metaforen waar hijzelf geen weg mee wist, noch van waar gekomen, noch hoe ze achter te laten op heuvels en in valleien, nameloos.
Kwam hij niet van uit de duisternis van vele nachten, verrimpeld en vergrijsd, bruine vlekken voor de ogen, lijk vlekken van neerslachtigheid die hij kennen zou in dagen van wind en regen, als alles op het punt stond zich te keren, te wentelen.
Hield hij er aan over wat hij nimmer had verwacht, een handvol zinnen die niet te vatten waren, niet op te hangen, ingekaderd; niet mee te nemen naar waar hij van droomde soms, de bergen en de meren, die hij verlaten had, getekend in zijn aderen.
Voor altijd getekend met wat van de zeeën is, de golven met witte randen en de gezangen van wind en water en van oneindigheid die zijn toevlucht was, alsof hij dacht als Ulysses weg te varen tot voorbij waar je best je niet begeeft om er een lange tijd te blijven.
Te verstillen als een dorre bloem in wat aarde opgenomen, wachtend op de regen die niet vlug meer komen zal al is het niet geweten, zodat er nog verwachting is, er nog komen kan, wat er gisteren nog was en in de verre dagen die je aan het vergeten bent.
De adem van de dagen, samen, gebundeld tot struiken en tot ruikers van uitheemse bloemen en groen van bladeren met ongewone vorm, nog nergens gezien, niet opgetekend in beeld of boek of met klanken omschreven, aan Debussy verwant.
Hij toen wist dat zijn hart het begeven zou op dagen zoals deze terwijl hij nog heel wat te schrijven had en hij niet verzwakken mocht en langer dralen uit den boze was, omdat zo vlug de tijd, zo onherroepelijk vlug de tijd, hij niet houden kan, hij niet vermurwen kan.
Vragen die geen vragen zijn.
18-07-2015, 04:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-07-2015 |
Ontmoediging |
‘Soms vind ik het abstractieniveau van de verzen te zeer gecondenseerd en zou ik verkiezen dat u concretere realia toelaat tot wat u schrijft. Maar uw teksten zijn zeker niet onbenullig.’
Kreeg ik te horen over een bundel verzen die ik voorgelegd had ter recensie. Ik kon niet anders dan het advies dat me gegeven werd te aanvaarden, mijn abstractieniveau is wel degelijk te ruim, is slopend voor de lezer. Ik ben er me van bewust maar het dringt niet door tot mijn manier van schrijven eens ik begin aan een nieuwe tekst van, och arme, vijfhonderd woorden. Ik zit vastgegroeid in mijn systeem en kom er niet meer van los. Zo gebeurt het dat ik blijf schrijven in het ijle, en wat erger is ik heb noch de moed het anders te doen, noch om er mee te stoppen en te verdwijnen in de anonimiteit.
Ik heb dus een groot probleem en een uitweg zie ik niet toch niet, nu de dag die zich sluit, in een zekere zin, een mislukking was en ik thans aan het schrijven ben vertrekkende van uit een soort van patstelling. Ontmoediging is mijn deel, niet alleen omwille van de zin waarmee ik begonnen ben, maar omdat alles dof en donker is, klankloos en mijn vooruitzichten een tunnel zijn zonder een zichtbare opening op het einde, alsof er geen einde zou zijn.
Ik doe er best aan hier te stoppen, de nacht in te gaan en te wachten op de merel en het morgenlicht.
17-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-07-2015 |
Welke waarde? |
Ik overloop de blogs die ik schreef in 2014 met de bedoeling deze te bundelen. Wat kan ik er over zeggen? Niet alleen herlees ik ze maar hier en daar tracht ik een betere, soepelere zin te vormen. En dan, eens mijn volledig jaar herzien, wat doe ik er mee, waag ik het een uitgever ervoor aan te spreken en als ik het zou doen, maak ik enige kans?
En een andere vraag, hoe komt iemand van mijn jaren, die nooit iets van literaire waarde gepubliceerd heeft en ineens opduikt uit de massa schrijvers die er zijn, binnen bij een uitgever?
Begrijpelijk dat ik aarzel een poging te doen als ik, voor ik ermee begin, bevreesd ben geconfronteerd te worden met een negatief antwoord, terwijl, zo lang ik de vraag niet stel, ik de hoop kan blijven koesteren dat wat ik schreef waarde heeft. Zo blijf ik hangen tussen enerzijds de realiteit en anderzijds de droom wat mijn keuze niet gemakkelijker maakt. Een lezer suggereerde me, enkele tijd geleden, mijn blogs even stil te leggen en voorrang te geven aan het herzien van 2014, maar ik heb zijn goede raad niet gevolgd, en heb verder elke dag mijn blog geschreven met het resultaat dat ik thans reeds half juli zit en pas einde van de maand zal klaar komen met wat me nog te doen valt.
En dan, laat staan dat ik een uitgever zoek, aan wie moet ik dan denken, wie zou zich ontfermen over mijn geschriften, al was het maar om deze te lezen/te overlopen in diagonaal? Zo blijf ik hangen tussen enerzijds de realiteit en anderzijds de droom wat mijn keuze niet gemakkelijker maakt.
Ik waag het er op te vertellen waar ik intens mee bezig ben, ik waag het er op me totaal bloot te geven, wat ik ook zal moeten doen als ik me ga voorstellen als persoon eens ik er toe bewogen word de stap te zetten en de mogelijkheid van een fiasco onder ogen te zien, waarbij ik de kans loop door moedeloosheid overwonnen te worden, wat betekenen zou dat ik mijn blog opgeven zou. De stap die ik overweeg te zetten kan dus doorslag gevend zijn voor de rest van mijn dagen. Niet dat er nog zovele dagen zijn, maar het schrijven van een blog redt me van de ledigheid, vult mijn dagen en houdt me in leven. Trouwens het schrijven zit me in het bloed, ik kan niet zonder.
Moraliteit: ik blijf dromen dat, wat ik geschreven heb en blijf schrijven van waarde is. Is het niet voor hij of zij die me nu en dan leest, het is van waarde voor mezelf, het heeft zijn reden van bestaan. Zelfs al kwam ik niet verder dan een blog van een paar lijnen, ik ga verder er kome van wat wil.
16-07-2015, 00:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-07-2015 |
Poëzie en Relgie |
‘While poetry is not religion, it is not unconnected with religion.’
Dit was de stelregel van T.S.Eliot, het is ook die van mij; er aan voorbijgaan, waar de dichtkunst van vandaag geen zorgen mee heeft, ligt heel moeilijk voor mij. Zij die me lezen moeten dit beseffen en dit geldt niet alleen voor mijn gedichten maar evenzeer voor mijn proza, al wat ik schrijf heeft – maar dan in de ruimste zin van het woord – een religieuze ondergrond of, in mijn geschriften ben ik een religieus mens, zoals de Kelt er een was, zoals de gotieker er een was. Niet gaat hiermede akkoord, omdat voor hen het begrip religie verbonden is met wat is van de Kerk, maar mijn religie is wat binnen in mij gebeurt, is wat Lucas ons leert, zijnde het antwoord van Jezus op de vraag waar het Koninkrijk Gods te vinden is[1]:
‘De komst van het Rijk Gods kun je niet waarnemen, men kan niet zeggen: kijk hier is het of daar is het, want het Rijk Gods is binnen in jou.’
Thomas in zijn Evangelie, logion 3, zegt het zelfde met zijn woorden:
Jésus a dit / Si ceux qui vous guident vous disent / le Royaume est dans le ciel, / alors les oiseaux du ciel vous devanceront; / s’ils vous disent qu’il est dans la mer, / alors les poissons vous devanceront. / Mais le Royaume il est le dedans et le dehors de vous…
Het is onze (onzichtbare) spirituele binding met het omringende dat ons levend houdt en dat we niet wegcijferen kunnen of willen omdat we er te zeer van doordrongen zijn.
Zo verlopen onze dagen, we zijn gewoon mens onder de mensen, we handelen zoals gehandeld moet worden, maar eens de geest op het voorplan komt, eens de geest zich openbaart, schuiven we weg uit het dagelijkse, stijgen we op en gaan we een ander landschap binnen, het landschap van de geest, ‘our mindscape’, waar we het liefst vertoeven, omdat we daar zijn wie we moeten zijn, waar onze aard zijn wortels heeft vastgehaakt en zijn voedsel vindt.
Ik schrijf dit en ik herhaal dit, en het is mijn verlies voor de wereld die totaal anders is ingesteld. Als ik een boek opensla en horen moet hoe de simpelste handelingen de bovenhand krijgen in wat er gezegd en geschreven wordt, dan is dit een gebeuren dat ik zelden te verkondigen heb. Het is mijn verliespunt, wat ik zeg is soms moeilijk om te begrijpen en is het niet te moeilijk, het is gezegd op een wijze die storend werkt omdat het geen zichtbare beelden zijn, geen ‘actualia’, die voorstelbaar zijn.
Dit is wat ik zeg tot mezelf, het is geen verwijt dat ik me toestuur, het is enkel een vaststelling Het is wat ook Maurice Gilliams ons voorhoudt als hij, zoals ik het zo dikwijls doe, Francis Jammes citeert :
‘La poésie que j’ai rêvée / gâta toute ma vie, / Ah qui donc m’aimera?’.
[1] Terwijl Bruckberger in zijn ‘l’Evangile’ categoriek kiest voor het ‘au-dedans de vous’, (het ‘within you’ van de King James’ versie), spreken de Willibrordus-Bijbel en la Bible Osty van ‘midden onder u’. De Osty-Bijbel die aanvoelt dat dit een belangrijke passage is voegt erin een voetnoot aan toe: La traduction ‘au-dedans de vous’, qui exprime une idée juste, semble déconseillée par le contexte.Wat een probleem creëert want waar anders dan binnen in ons, binnen in onze geest, kan het Rijk Gods zich bevinden.
15-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-07-2015 |
Na de opkomst van het licht |
Er is van vele dingen in mijn hoofd, de vrees dat ik morgen, overmorgen of later, droog ga vallen, niet meer weten zal waarover te schrijven en ik met beschaamde kaken zal moeten bekennen dat mijn rol is uitgespeeld en dat ik me terugtrekken ga uit de wereld van de literatuur, en is het niet deze van de literatuur dan toch uit de wereld die ik dacht te bewandelen.
Wat rest er me dan nog? Ik kan wel teruggaan naar wat ik schreef in de jaren 2010 tot en met 2013, en enkel 2014 te zien als het jaar waarin alles begonnen is. Wat me natuurlijk heel wat stof geven zou om te herkauwen en herop te dienen, maar zou dit eerlijk zijn, is wat ik reeds via blog publiceerde, zelfs herdacht en herwerkt te aanvaarden als nieuw, als vers en als origineel? Nu al gebeurt het sporadisch dat ik terugga naar wat ik vroeger inbracht maar dan herwerkt en met grote omzichtigheid zodat het als nieuw kan gelezen worden, maar echt goed voel ik me er niet bij, zie ik het als een heuvel waarheen ik gevlucht ben om geen gezichtsverlies te lijden.
Dit was deze morgen, vroeg vóór het licht opkwam, vóór het gezang van de merel in de ceder. Ondertussen klaarde mijn geest, was er iets over het luik van de ‘Rechtvaardige Rechters’, was er de regen, was er de (schijnbare) oplossing - an agreekment – die leiden moet naar de redding, in zover er van redding kan sprake zijn, van Griekenland[1].
We dachten ook aan wat Pessoa schreef in een gedicht toen hij Ricardo Reis was :
‘Wie weinig wil heeft alles, / wie niet wil, is vrij, / hij die niet heeft noch hebben wil / is mens, gelijk de goden.’
En toen hij Alberto Caeiro was en hij sprak over de modeste oppervlakte van zijn dorp, waar zegt hij, omdat het zo klein is we er meer zien van het Universum dan we ervan zien in de stad, waaruit hij besluit dat zijn dorp groter is dan de stad, of anders uitgedrukt:
‘Ik heb de grootte van wat ik zie / en niet de grootte van mijn gestalte.’[2]
Is hij verkeerd dan ben ik het zeker, maar het is met de geest dat hij kijkt en niet met de ogen wat niet alleen een gans ander beeld oproept, maar ook een meer geladen.
[1] [1] Robert Heirbaut (VRT) kent de oplossing: samenbrengen van risico’s en schulden - dit is wat ik herhaaldelijk heb vooropgesteld, zie mijn blogs van 17 en 29 juni - maar zegt Heirbaut, dit voorstel is taboe.
[2] Le livre de l’Intranquilité, 80 : ‘Parce que j’ai la taille de ce que je vois / et non pas la taille de ma stature’. Citation d’un poème de Caeiro publié en Français dans le tome V des œuvres de Pessoa (Poèmes païens), Christian Bourgois, editeur, 1989.
14-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-07-2015 |
Four Quartets |
Ik heb eens te meer op mijn nachttafel, een dunne dichtbundel liggen, waarvan vele bladen losgekomen zijn. Ik ontdekte hem meer dan een halve eeuw geleden bij Smith & Sons op de Adolphe Maxlaan in de hoofdstad, een namiddag na het werk. Ik stond er voor de stand Poetry en had een dun boekje uit het rek genomen en toen ik het opensloeg las ik:
Time present and time past / Are both perhaps present in time future, / And time future contained in time past.
Wie schreef er ooit zoiets? Ik was totaal verloren, totaal in de ban van die drie versregels, een levenswaarheid in enkele woorden: Time future contained in time past, misschien, zegt Eliot, alhoewel de idee in die ‘perhaps’ er te veel aan was, maar wellicht noodzakelijk voor de soepele lezing van het vers.
En het is op deze wijze en met deze drie regels dat Thomas Stearn Eliot in mijn leven is gekomen en er nog steeds in aanwezig is. Ik zou bijna durven zeggen, meer dan ooit, omdat ik verga van ouderdom en andere lectuur ongeopend liggen blijft. Ik kan hem lezen omdat ik ben opgestaan uit zijn generatie, en gedacht en geschreven heb in de verlenging van wat hij dacht en schreef. Wiens gedachten ik meedraag in mijn dagen als een verre echo, als ik neerzit om te schrijven en hij opduikt bij de minste beweging van mijn geest eens deze omwikkeld wordt met poëzie.
Het is me duidelijk dat T. S. Eliot, mijn schrijven en dan vooral mijn gedichten in een grote mate heeft beïnvloed. Blijkt dit niet uit mijn woorden dan is het omdat ik niet bij machte was dit te laten blijken. Maar als ik schrijf zoals ik schrijf en het blijf doen dan is het met in mijn achterhoofd: ‘For us there is only the trying, the rest is not our business’.
Zijn gedichten zijn met zingeving geladen en mijn ganse leven is een zoektocht geweest naar zingeving, ik vind mezelf volledig terug in zijn woorden als ik lees:
Trying to learn the use of words, and every attempt / Is a wholly new start, and a different kind of failure / Because one has only learnt to get the better of words / For the things one no longer has to say, or the way in which / One is no longer disposed to say it …
En ik kan verder gaan, andere passages gaan opzoeken, want Eliot’s verzen zijn endless, zijn een rijkdom aan gedachten, meer dan aan beelden, zo: The only wisdom we can hope to acquire / is the wisdom of humility,humility is endless.
Wie schrijft er nog poëzie zoals Eliot schreef, wie leest zijn gedichten nog? Hij spreekt tot mij elk laat uur. Voor mijn inslapen, sla ik zijn Quartets open, laat ik hem binnen om enkele verzen te lezen, niet noodzakelijk om hem te begrijpen, zelfs na al die jaren. Hij zegt dingen waar ik machteloos bij sta. Al weet ik waaraan ik me verwachten moet nadat ik van Paul Claes de vertaling en de verklaring bij The Waste Land[1] had gelezen.
Hij verbergt de wereldliteratuur in zijn werk en Paul Claes heeft dat verborgen gedeelte bloot gelegd. Heeft woord na woord in zijn precieze context geplaatst. Ik besef dat zijn Four Quartets op een zelfde basis zijn gestructureerd.
Heb, lang geleden, enkele werken over T.S.Eliot gelezen, niet het enorme aantal boeken dat Paul Claes opsomt in zijn bibliografie bij zijn vertaling. Maar als ik een ervan opensla vind ik passages terug die ik met potlood heb onderlijnd, waaronder deze passage in het bijzonder voor mij, old man and explorer, geschreven:
Old men ought to be explorers / Here and there does not matter / We must be still and still moving / Into another intensity / For a further union a deeper communion…
Wat ik interpreteer als een dieper binnen dringen in het omringende, in het mysterieuze van geboorte en sterven om te komen tot een grotere levensintensiteit - mijn schrijven van elke dag – en een grotere verbondenheid.
[1] T.S.Eliot: ‘Het barre Land’ (The waste Land) Vertaling Paul Claes. De bezige Bij, Amsterdam, 2007
13-07-2015, 07:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-07-2015 |
Pessoa dan... |
En als we Portugal, als we Lisboa vermelden, dat we zeker aan Fernando Pessoa moeten denken, zeker onze ontmoeting met hem, in het midden van de straat, rechtover zijn stamcafé, op de stoel waar hij nog steeds zit en waar hij wachtte op ons, waar hij wachtte op onze hand op zijn arm:
‘Mais il m’arrive aussi… de connaître les larmes, les larmes brûlantes de ceux qui n’ont jamais eu de mère; et si mes yeux brûlent de ces larmes mortes, c’est au secret de mon cœur. Je ne me souviens pas de ma mère. J’avais un an lorsqu’elle est morte. Tout ce qu’il y a de dur et d’éparpillé dans ma sensibilité vient de cette absence de chaleur, et du règne inutile des baisers dont je n’ai pas le souvenir’(116):
Schrijft hij in zijn ‘Livre de l’intranquilité’[1]. En op de binnenkaft van het boek, toen hij Bernardo Soares was: ‘qui a choisi de rêver sa vie plutôt que de la vivre’, zoals hij ook Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Alvaro de Campos was:
‘Je me suis dévêtu de mon être propre, à tel point qu’exister c’est d’abord me vêtir. Je ne suis moi-même que déguisé. Et tout autour de moi, des couchants inconnus, en mourant, dorent des paysages que jamais je ne verrai.’(41).
We zeggen zonder schroom dat Pessoa centraal staat in Lisboa, meer dan Saramago, en zoals we dachten van Praag dat het een metafysische stad was omwille van Kafka, is Lisboa eerder een melancholische stad omwille van Pessoa. Niet zo gauw zullen we de straten van Lisboa vergeten, de zachtheid van het licht in september, de mensen, de terrassen, de boeken, de pubs, de fado die er gezongen wordt en zeker niet vergeten die avond met Jupiter hoog in de lucht en de knaap met de sterrenkijker die ons aanklampte om er voor een paar escudo’s naar te kijken.
Er zijn boeken en boeken, Pessoa lezen is binnenkomen in een man die zich uitleeft al schrijvend, die zich ledigt in woorden:
‘L’heure est venue peut-être de faire ce seul et unique effort : considérer ma vie. Je me vois en plein cœur d’un désert immense. Je parle de ce que j’ai été naguère, littérairement parlant, et je tente de m’expliquer comment j’en suis arrivé là.(119).’
Zoals ik nu aan het schrijven ben zie ik me evolueren in de richting van Pessoa, me vasthakend in losse gedachten aan een enorme variëteit van invallen die samen een beeld geven van wie ik ben, een schrijver in de woestijn die naar adem snakt en vertelt hoe hij zo ver is afgedwaald.
[1] Fernando Pessoa: Le Livre de l’intranquilité’, traduit du Portugais par Françoise Laye, Cristian Bourgois, éditeur, 1992, Volume II
12-07-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |