Op wat vergast ik jullie vandaag, welk gebeuren, welke herinnering, haal ik aan of wat tover ik uit mijn hoed? Ik zelf kijk er naar uit. Misschien gelooft je me niet, misschien denkt je dat alles zo maar kant en klaar geschreven staat in mijn gedachten en ik het maar op te halen heb en uit te schrijven? Neen, het is de vraag die ik stel aan mezelf en waarop ik geen antwoord weet en wellicht nimmer weten zal: uit welke bron van gegevens het is dat ik putten moet om uit te komen waar ik zijn wil, en van waar uit ik vertrekken kan voor een nieuwe dag, als de luchten overhellen en gesloten zijn, bedekt met vraagtekens waar ik ook kijk.
Ik weet nu ook al dat ik laatst had moeten denken aan de Zwiebel Geschichte van Günther Grass[1], maar er zullen er mettertijd nog wel andere opduiken. Het kan niet dat de ui, een van de belangrijkste groente uit de tuin en op de tafel van los pobres gentes als van deze van de rijken, niet regelmatig opduiken zou in wat er geschreven wordt naast het gebeuren dat zich afspeelt in de kookboeken. En als ik over de ui begonnen ben dan was het ongewone gedicht van Neruda dat me inspireerde en me onmiddellijk deed denken aan Hemingway. En nu ik opnieuw deze naam heb vernoemd terwijl ik nog bleef uitkijken naar de ‘pocket’ met de losgekomen omslag, stuurde een vriend me – hoe hij het deed weet ik niet – de volledige passage waarin de ui van Hemingway optreed en ik eens te meer vaststellen kon met welke verve erover gesproken werd. Hoogtepunten uit de wereldliteratuur, knap geschreven, geen woord te weinig, geen woord te veel, maar gegrepen uit het leven van de simpele dingen, opgehangen tegen een dramatische achtergrond, de schilderij overschilderd door een nieuwe die ons wordt aangeboden.
Het boek zelve bergt nog een dramatisch gegeven, Robert Jordan – was dit ook geen figuur uit ’La Carte et le Territoire’ van Houellebecq? - de hoofdpersoon die ik zie als Hemingway zelf, zegt over zijn vader dat hij zich gezelfmoord heeft, dat hij de revolver waarmede het gebeurde in het meer heeft gegooid en zweert dat hij nooit zou doen wat zijn vader deed. Vele jaren later heeft Hemingway zelf, deze belofte verbroken. Zou hij, op het ogenblik van de daad nog gedacht hebben aan de belofte die hij uitgeschreven had in zijn ‘For whom the bell tolls’?
Ik heb de passage die de vriend me stuurde herlezen en nu ik mijn dagen doorbreng al schrijvend kan ik meer dan ooit de wijze van schrijven van een auteur appreciëren, het houdt me zelfs meer bezig dan het verhaal of de inhoud aan gedachten. Ik kan me dus ongeveer een idee vormen over de vlotheid waarmee het geschreven werd of me afvragen, hoe dikwijls de passage moet herschreven geweest zijn om te komen tot die allerlaatste versie die bekroond werd om behouden te blijven en, om achteraf niet mee te worden herlezen uit vrees er nog iets te moeten aan wijzigen.
‘For whom the bell tolls’ is een boek dat destijds, en nu nog, op mij grote indruk heeft gemaakt. Ik weet dat het begint met een vers van John Donne, dat ik ook durf gebruiken, waarin een duidelijke verwittiging staat opgetekend dat de doodsklok als we ze horen ook luidt voor ons. Over het boek is een film gemaakt die er voor gezorgd heeft – de passage met de ui komt er niet in voor – dat ik nu rondloop met een Gary Cooper als de Robert Jordan uit het boek, zoals ik rondloop met het beeld van de onlangs overleden Omar Sharif, als de Zhivago van Pasternak, een ander boek dat een even groot, zo niet nog groter impact heeft gehad op mij en op mijn ingeboren drang tot het schrijven van een boek. Met dien verstande dat ik er wel aan begonnen ben met de ijdele hoop een Hemingway of een Pasternak te worden, ik had er ook een Vassili Grossman kunnen aan toevoegen of een Stendhal, maar ik kwam nooit verder dan de benadering van een Bernanos. En het was het feit dat ik voelde dat ik niet verder kwam dan een benadering dat de bestaande ontwerpen alle verdwenen zijn in de schuif en er zijn blijven liggen. Een minderwaardig boek schrijf ik niet.
Zo gebeurt het dat ik eigenlijk vandaag heb verder geschreven aan een vorige blog, wat vroeger ook al eens het geval is geweest. Ik kan nu concluderen dat de moraal van dit alles is dat ik, ondanks de gesloten luchten en ondanks ik niet wist met welke eerst zin te beginnen, mijn zevenhonderdvijftig woorden heb bereikt. De Muze is me eens te meer ter wille geweest en eens te meer ben ik er haar dankbaar om.
[1] De roman van Günther Grass, ‘Bein Häuten der Zwiebel’ van 2006. (Het pellen van de ui)
|