Je hoort heel wat de laatste dagen. Je hoort ook over vrienden en kennissen, niet dat ze sterven, wat maar zou betekenen dat hun tijd gekomen was - wat ons allemaal te beurt zal vallen - maar wat erger overkomt en tot nadenken dwingt dat ze, door ‘de’ ziekte getroffen werden op een wijze dat ze een behandeling met chemo moeten ondergaan, het ene het gevolg zijnde van het andere.
Wat zeg je tegen hen, wat zeg je als de dofheid van het lot op hun hoofd is neergekomen en ze rondlopen nu, verzonken in wat hen, precies hen, is overkomen? Je hebt geen woorden om te helen, je vraagt je enkel af waarom zij en waarom niet ik, en hoe gaat Vrouwe Fortuna - deze waar Dante het over heeft - wel te werk, hoe regelt ze haar tussenkomsten bij jou, bij mij?
Afwisselend zegt Dante, een goede periode die gevolgd wordt door een minder goede of, vice versa. Maar dit aanvaarden we maar voor de goede, wat erna op volgt is de onredelijkheid zelf, is niet op ons toepasselijk, denken we, maar we vergissen ons, zoals we ons vergissen in vele zaken.
Zoals ook de wereld een vergissing is wat ziekte en gezond zijn betreft. We vragen niet zo veel, we hopen enkel onze dagen door te brengen in peis en deugdzaamheid, in een opstaan en een slapen gaan zonder dwanggedachte, zonder zwartgalligheid, zonder te zien en te voelen dat de brandende kaars die we zijn, gevaarlijk aan het minderen is of, zoals het maar al te dikwijls gebeurt, dat op een bepaald ogenblik, de wiek in de kaars een fractie van een millimeter onderbroken is en zich, nog precies met een mini vezel, verbindt met de volle dikte van de wiek een poos verder.
Het komt er dus op aan, de hoop te houden, de kracht op te doen en deze kracht optimaal, met hart en nieren te gebruiken, opdat de binding met de volle wiek zou behouden blijven en de kaars niet doven zou, zelfs niet in ‘tijden van cholera’, zelfs niet in tijden dat elk positief gevoel in ons, is weg geëbd.
Zij die tot hier toe, enigszins gespaard bleven, is het er om te doen, het hecht vast te houden, niet enkel toe te zien, maar mee te voelen en te wensen, meerdere keren in de dag en in de nacht als de slaap niet komt, dat de weke plek in de wiek het houden zal opdat steviger en helderder dan ooit de kaars, ook die van ons, zou branden blijven tot het laatste eindje van de wiek.
|