 |
|
 |
|
|
 |
06-04-2015 |
Eugene Ionesco |
Het gebeurt dat ik, om een of andere reden, die ik niet ken of niet wens te kennen, een van mijn boeken uit het rek neem en het open, gewoonlijk op te plaats van een postkaart die als bladwijzer heeft gediend en dan te vallen op een onderlijnde passage om te lezen wat ik maar al te graag wou lezen. Zo was er deze avond voor het slapen gaan ‘Fragments of a Journal’ van Eugene Ionesco[1], waarin ik, in een door hem – echter niet uit de originele versie - overgenomen passage uit ‘Exit the King’, zo maar lezen kan:
‘(Is there a universal consciousness? Is consciousness all pervading? Is there a dormant consciousness in stone, as I believe Leibnitz thought? Neither Planck, nor Heisenberg, nor Einstein, nor de Broglie wholly rejects the idea of a universal, cosmic consciousness. There may be some plan, some intention. If there is an intention, there is consciousness. These thinkers do not exclude the idea of a God who would be that consciousness)’.
Een ‘kosmisch bewust-zijn’ aanwezig in de steen van Leibnitz, of wat ik ooit dacht over het ‘Ik Ben’ uit Exodus, het ‘Ik Ben’ aanwezig in al wat is.
Ik lees ook bij hem dat hij niets anders kan dan schrijven. Zo lees ik op het einde van zijn test-tekst in zijn Journal over ‘Exit the King’:
Perhaps I shall keep on to the end writing books and plays, because I can’t do anything but that. I’m incapable of any other profession. Since I’ve known myself, I have never done anything else.
Schrijven is een ziekte, is een drug, ik voel het, ik beleef het. Maar mijn schrijven heeft niet de geladenheid die een schrijver als Ionesco heeft. Het is maar wat sukkelgeschrijf, wat kopieerwerk van wat ik las of zou kunnen gelezen hebben. Ik moet Ionesco verder lezen, naast al wat klaar ligt om herlezen te worden. Ionesco weet wat schrijven is en hoe het moet. Maar er is meer, ik zal nu ook Wildiers gaan lezen in wat hij schrijft over zijn ontmoeting met Ionesco.
Een raad die ik geef aan zij die een ruime bibliotheek in huis hebben, vergeet een dag het dagblad te lezen en klasseer voor de zoveelste maal je boeken in hun rek. Verrassingen wachten je.
[1] Eugene Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translated from the French by Jean Stewart, Ed. Paragon House, New York, 1990.
06-04-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-04-2015 |
Hopen op het Licht |
Het is me duidelijk dat alle twijfelgedachten, met hun echo in het dogmatische - Hugo Claus zou nooit geschreven hebben zoals hij schreef en over wat hij schreef ware hij niet verteerd geweest door dit dogmatische - onze Westerse wereld hebben gebracht tot waar we ons thans bevinden: losgeslagen en ontheemd, zoekend naar nieuwe begrippen en nieuwe formules, vertaald naar onze tijd toe, gekenmerkt door een zoeken naar een totaal nieuwe horizont die aanvaard kan worden zowel door gelovigen als niet-gelovigen.
Maar het is niet aan mij om te zoeken naar een nieuwe vorm van geloof die nochtans broodnodig is geworden, als ik hoor dat nog slechts 5% van de bevolking regelmatig op de dag des Heren (of de dag ervoor, wat fout is geweest) het misoffer bijwoont.
Wat ik hier schrijf is een wanhoopskreet, ook omdat ik niet van stof wil zijn om tot stof terug te keren en ook omdat ik niets wil te maken hebben met een God die tussenkomt hier op aarde, er zijn reeds oorlogen genoeg in zijn naam geweest.
Laat Yahweh bij diegenen die hem danken en loven, maar dat men me toelate ‘God’ te bekijken van uit een andere, kosmisch gerichte gezichtshoek, ‘de Kosmos, Zijn levend lichaam zijnde’.
Hoef ik te zwijgen als alles in mij roept naar een mens van een andere dimensie die me, over al het bestaande heen, verbindt met het Alpha, het begin van alles, en me tevens situeert op mijn weg naar het Omega, het einde van alles? Zo niet is de dood, de donkere holte en niet de lichtende eeuwigheid en heeft het geen zin verder te willen reiken dan wat Steven Weinberg, wat de te vroeg overleden Leo Apostel, wat zovelen met hen, in hun grote oprechtheid meenden te moeten besluiten: hopen op het licht maar vrezen dat het de duisternis zal zijn!
05-04-2015, 00:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-04-2015 |
Hoe de dag zich vult |
Hij weet dat hij niet voortdurend bewust is van het ‘absolute Andere’ waar hij het zo dikwijls over heeft, dat hij dus niet voortdurend ingesteld is om erin binnen te dringen. Dat dit ingesteld zijn een proces is dat moet worden ingeleid, dat hij er slechts al schrijvend in bewegen kan, zich meer en meer verliezend om meer en meer van het ‘ganz Andere’ te zijn.
Om te beginnen, en dit leerde hij bij Ouspensky, dat hij blijvend moet trachten bewust te zijn dat hij het is die spreekt en schrijft en niet de machine in hem, die maakt dat hij handelingen stelt,, niet alleen zonder er bij na te denken, wat maar al te dikwijls gebeurt, maar ook zonder het besef te hebben dat hij het is die ze stelt, hij en niet iemand anders, en daarenboven dat hij voelen moet dat die ‘hij’ die hij is, niet meer is dan een stukje kosmos, geïntegreerd in wat hem omringt..
En als hij schrijft over wat hij schrijft dan is het omdat het vooral de momenten van verbondenheid zijn die hem doen schrijven. Andere momenten die talrijker voorkomen, laat hij voor wat ze zijn. In de woonruimte waarin het gebeurt, is hij meer omringd met boeken dan met meubels: boeken tegen de wand, boeken op zetels, boeken op de radio, op de vensterbanken. Hij heeft nood aan boeken, heeft nood aan hun veelzeggende stilte die is van het leven die is van het woord.
Vanmorgen is hij een cursus-blok gaan halen in het warenhuis dichtbij en heeft hij bij het buitenkomen, de zon gezien lijk een lichtende schijf doorheen het grijze van de wolken. Hij is verder gereden tot de vijver van een vriend, tot wat hij noemt de spiegelvijver om te voelen hoe licht en water hem tot rust bracht, ook omwille van Paulus die hij las en wat hij schrijft over de verrijzenis van Christus die, naar hij vermoedt, Paulus gezien heeft – Paulus was een man van de geest - als een geestelijke verrijzenis, als een overgang naar een totaal nieuw leven.
Dit waren de gedachten die roerden in hem, die terugkwamen keer op keer, alle andere verwijderend, toen hij omheen de vijver wandelde. Waren deze gedachten de wezenlijke en geestelijke omgeving waarin hij zich bevond en de vijver, de spiegel waarin wat niet te noemen is, geborgen lag, maar des te intenser aanwezig.
Zo schuiven zijn dagen voorbij, niet ‘as lazy cattle moving across the landscape’ een zin die hij meent zich te herinneren uit ‘Goodbye Mister Chips’, en zo zijn de dagen gevuld met vele van deze gedachten, vullen deze zijn morgens en zijn avonden, soms een deel van zijn nachten zoals nu, en enkele ervan die hij verwoorden zal.
04-04-2015, 00:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-04-2015 |
Hoge winden zijn het |
Hoge winden zijn het
over ons gewaaid,
over ons uit ongekende oorden,
ruikend naar hysop
ruikend naar engelwortel
en in de onderlaag
ruikend naar poeder en gruis van stenen.
Alsof het gisteren nog was,
de dag niet aangekomen,
de zon verdwaald gebleven
en wij de armen laag,
het woord verstild,
haperend
aan struiken die nog botten moeten,
vroege tederheid,
voor later.
Je zag het
voor de wind gekomen
voor het gras gezaaid
hopende een bloemenweide
hopende met vlinders en met kevers,
met bijen die gonzen zouden
over je hoofd en leden.
Je dacht er aan en aan zovelen,
al zou je van vele dingen
gedichten willen schrijven.
Je waart er soms
in lage wolken opgestaan,
op winden wachtend
die je doorkruisen zouden,
je bevruchtend:
woorden uitgekozen
om er op in te gaan
en ermee de dag te openen,
hanami-ënd.
P.S. Hanami, letterlijk (kersen-)bloesems kijken.
03-04-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-04-2015 |
Zich bloot geven |
Ik stel vast dat ik me meer en meer begin bloot te geven in mijn geschriften. Waar ik vroeger het strikt individuele trachtte te vermijden ben ik thans geneigd de dingen te zeggen zoals ze zijn en dan vooral wat mijn persoon betreft, mijn kwaliteiten als die er zouden zijn onder ogen te nemen en openlijk uit te komen voor mijn gebreken en deze zelfs nog wat aan te dikken pour mieux me faire comprendre. Hoe zulks komt weet ik niet met zekerheid maar ik zou het durven toeschrijven aan mijn ouderdom waarbij elke schroom wordt afgelegd en ik het gepast vind open voor mijn publiek te verschijnen. Het kan ook dat ik in de voorbije jaren steeds een voile heb gelegd over het beeld dat ik schetste van mezelf terwijl ik nu tot op het bot ga, alsof het nodig zou zijn aan, om te beginnen mezelf, te tonen wie ik ben.
Het woord is een gevaarlijk iets, het blijft, en het blijft ongewijzigd als een rots in de branding. Als ik dan verneem dat een lezer – die ik hier warm groet - mijn blogs van september 2011 af, zijnde deze die nog behouden bleven, gaat overlopen, dan stel ik me de vraag of het niet beter ware zelf eens te gaan herlezen wat ik in die dagen wel kan geschreven hebben om te oordelen over het al dan niet behouden van wat er gegrift staat. Ik zou dit ook kunnen doen voor de blogs van het voorbije jaar wat betekenen zou dat ik dagelijks heel wat uren, onbeweeglijk bijna, het hoofd gebogen, voor mijn scherm zou zitten.
Voor mij is een planning meer dan nodig, en ik zegde het al, ik zie dan telkens de rijzige gestalte van Harry Mulisch voor mij staan met een klein schriftje in de hand waarin hij het plan van zijn ‘Ontdekking van de Hemel’ had opgetekend. Ik zelf heb zelfs nog geen plan in mijn hoofd, ik loop rond alsof ik nog jaren te leven heb en dus tijd zat om te doen wat ik nog allemaal te doen heb.
Terwijl, boven het ‘nog te doene’, mijn geest fungeert als een ontvangtoestel dat me blijvend in de mogelijkheid houdt de ruimte omheen mij lijk een drone te doorkruisen, op te vangen wat gedetecteerd wordt en deze vagsten, want dit zijn ze, onverholen neer te schrijven als blog tot mijn heil en glorie.
Zo gaat het in mijn wereld, zo houd ik mijn blog-geschiedenis gaande met de hulp van wat ik wel niet de voorzienigheid noem, maar er dan toch dicht bij aanleunt.
02-04-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-04-2015 |
Ets |
Hoe interpreteer ik bijgaande tekening (ets) die ik ooit maakte toen ik dacht, me Bernanos en zijn ‘Journal d’un Curé de Campagne’ herinnerend, dat de kleine dingen heel wat te zeggen hadden, en toen mijn pen een etsnaald was die door mijn hand geleid, rond liep in de waslaag, aangebracht op een koperen plaat.
Wat een tijd het was als ik ver terug ga naar een periode in mijn leven dat ik meer tekende dan schreef en ik gelukkig was als ik de plaat met de tekening terughaalde uit het bad van ijzerperchloride en reinigde om te zien hoe het product zijn werk had gedaan en de tekening, in de waslaag, nu gegrift lag in de koperen plaat, die ik daarna nog in te inkten had en, de overtollige inkt weg te slaan met de palm van de hand.
Kwam nog, de ceremonie van het afdrukken om dan te bereiken wat hierboven werd afgebeeld. Veel meer dan een Spielerei was het niet, maar het was creatief en het was telkens een nieuwe geboorte.
Waarom ben ik niet verder gegaan? Jan Hoet die eens op bezoek was en zag wat ik had verwezenlijkt aan potloodtekeningen en etsen vond dat er in mijn werk iets stak, iets groot, het was meer dan een goed begin, wat ik ontbrak zegde hij, was respons, was dialoog.
Ik was met mijn werk niet in dialoog gegaan met andere ‘creatievelingen’, ik was blijven hangen in mijn beginfase – zoals ik ben blijven hangen in mijn schrijven - die ik onvolgroeid heb achtergelaten. Nog een gemiste kans dus zoals er meerdere zijn geweest in mijn leven.
De tekening hier overgenomen, al is ze oninterpreteerbaar, is aldus een afbeelding van al de door mij gemiste kansen.
Meer valt er niet over te zeggen.
01-04-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-03-2015 |
Exodus 10: 22 en 23 |
Regen en wind, nacht die meer is dan nacht én dan mijn PC[1], die me overhoop halen terwijl ik, in Exodus 10 : 22 en 23 van mijn King James’ versie van de Bijbel ga lezen:
And Moses stretched forth his hand towards heaven ; and there was a thick darkness in all the Land of Egypt three days. They saw not one another, neither rose any from his place for three days.
Een duisternis die drie dagen aanhield zo, dat niemand zich verplaatsen kon en dat allemaal omdat the Lord aan Mozes gezegd had: stretch out thine hand toward heaven, that there may be darkness over the Land of Egypt, even darkness which may be felt.
Als, er geen duisternis zou geweest zijn die drie dagen aanhield én de Egyptenaren én de Israëlieten trof, waarom zou dan een dergelijk fenomenaal gebeuren opgetekend staan in het Boek der Boeken?
Immanuel Velikovsky die me achtervolgen blijft, en een echo van deze gebeurtenissen vond in de Ipuwer-papyrus, bewaard in Leiden, interpreteert deze feiten, samen met andere, (de tien plagen van Egypte) als veroorzaakt door een enorme catastrofe die Egypte rond 1500 vóór Chr. getroffen heeft. Tenware men geloven zou – de aarde het centrum zijnde van het Universum - in een God, zoals Mozes ons deze voorhoudt, en zijn volk het uitverkoren volk. Toen was een God die sprak, handelend optrad en strafte, een God die juist boven je hoofd aanwezig was nog te begrijpen, te aanvaarden, te aanbidden, thans, in de tijd van Capra en Bohm en Bohr en Heisenberg en tal van anderen, is een dergelijke God ondenkbaar geworden.
Vandaag zijn we als Higgs-deeltje, als Z’-deeltje, in God en in zijn Universum gewikkeld. Hij omkranst ons. Hij houdt ons als denkend wezen in leven. Hij heeft geen nood aan woorden, Hij is het Woord.
Al is het gebruik van dergelijke taal over God, in deze laatste paragraaf, een ongewoon en vreemd iets in een koude, beangstigende, op sensatie gerichte mediawereld waar onze kleinkinderen en in mijn geval zeker mijn achterkleinkinderen in opgroeien. Deze zullen evenwel de laatste paragraaf van mijn blog pas te lezen krijgen als ik zal vertrokken zijn naar andere oorden.
[1] Op het ogenblik dat ik, het was na middernacht, deze tekst wou inloggen op datum van 30 maart, verdween hij door een speling van het lot – wellicht een onhandigheid of onoplettendheid van mezelf - van mijn scherm en heb ik hem, na voor die datum een andere tekst van 2010 te hebben teruggehaald en herwerkt, vanmorgen herschreven en ingelogd op datum van 31 maart.
31-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-03-2015 |
De Zin van het leven |
Leo Apostel, de man van de atheïstische religiositeit schreef in 1992:
Indien ik slechts zinloosheid aantref, dan nog zal ik pogen woestijnen tot vruchtbaar land te maken, chaos tot orde, zinloosheidservaring tot zinbeleving. De zin van het leven is iets anders dan het doel ervan. Ook al is er geen objectief vaststelbaar doel, toch werk ik van uit de objectieve gegevenheid van zin.[1]
Ik zou een stap verder willen gaan en zeggen dat het leven zin heeft en dat in die zin een doel ligt. Het is een oordeel met vele facetten. Het betekent echter niet dat ik de absolute zekerheid heb van wat ik vooropstel, het betekent enkel dat ik erover heb nagedacht en tot het besluit ben gekomen dat het leven én betekenis heeft én doel. En dat ik deze idee uitdragen moet.
Een van de facetten ervan is dat er Iets is. Ik vind dit in de natuur om me heen, in de boom die zaad draagt voor de nieuwe boom, en de vraag die ik me hierbij stel wat was er eerst het zaad of de boom. Wel het antwoord is simpel, zo simpel als verbazend, boom en zaad zijn het uiteindelijk product van een evolutie binnen de boom en binnen het zaad. Een evolutie die gelijktijdig in beide, boom en zaad, plaatsgevonden heeft om uiteindelijk, en wij zijn er nu getuige van, uit te komen in schijnbaar twee gescheiden producten. Dit geldt evenzeer voor kip en ei, stel dus nooit meer die stupide vraag wat er eerst was.
Wat of wie heeft er gemaakt dat de boom, boom en zaad werd, en wat was er vóór de boom zaad droeg, onder welke vorm was de boom er en was het zaad er? Boom en zaad zijn voortgekomen uit wat in den beginne was, van wat was dertien miljard jaar terug in de tijd. De krachten die toen bevrijd werden op het fameuze ogenblik van de Big Bang droegen in zich boom en zaad opgeslagen in de structuur van de eerste atomen, de eerste cellen die zich toen gevormd hebben uit de allereerste particules, hoe klein ook, hoe nietig als materie deze ook mogen geweest zijn. Dit soort ontstaan en deze evolutie geldt ook voor het lichaam en de zaadcellen van de mens. De productielijn zat erin van bij het minimaalste deeltje dat totstandkwam. Maar er is een totaal andere facet, de verpulvering van ons lichaam is een feit, we ontkomen er niet aan, maar er is ook de geest in ons, getekend, gekleurd, gevormd, bezeten en bevrucht door de Geest die in den beginne was. Ik denk dat de dood hierop geen vat heeft, dat dit eigene dat die geest is, geënt wordt op de geest van het kind dat om het even waar geboren wordt en een voortzetting zal worden van de geest van de vorige drager ervan.
Gelukkig het kind op wie de geest van een grote geest wordt geënt, een geest die denken zal, zijn zal, werken zal met de ingesteldheid die die vorige geest bezat, zal het dragend element zijn in de geest van het kind, dat naarmate het groeien zal, zich ontwikkelen zal als een voortzetting van de geest die werd nagelaten.
Dit is dan ons doel, zorgen dat de geest die we doorgeven zullen, een rijke geest is, een gevulde geest, een zoekende geest zodat, de geest, de spirit van de mens verder, van leven tot leven, exponentieel groeien zal, naar een rijkere, diepzinnigere mens, de mens die meer en meer mens wordend is om steeds maar meer te benaderen en uiteindelijk te komen tot het Omega van Teilhard, het spiegelbeeld van wat we graag de Grote Geest, of God noemen willen.
Zwijg me dus van la nada van Saramago, van de nothingness van Russell. Spreek me liever van de metafysica van het Niets, Houellebecq wist dit ook.
[1] Leo Apostel: ‘Gebroken Orde, de vergeten toekomst van de filosofie’, uitgeverij Kritak, 1992, pag 243
30-03-2015, 07:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-03-2015 |
Het schrijven van een boek |
Je zult nooit een boek schrijven als je er niet met volle overgave aan werkt; als je niet al het overige over boord gooit om een te zijn met wat je een jaar lang, of nog langer wenst te zijn. Tienmaal, twintigmaal ben je begonnen en telkens stil gevallen zoals een onweer begint in de zomer met wolken die komen aandrijven, zich ledigen met donder en bliksem om dan stil te vallen terwijl de luchten openschuiven op het blauw van de hemel.
Een boek schrijven is het onweer voelen aankomen en er voor te zorgen dat het boek geschreven staat vooraleer het onweer is uitgeraasd, hoe lang dit ook duren mag. Er is geen andere weg. Je hoeft geen plan op te maken zoals Harry Mulisch heeft gedaan voor zijn ‘hemel’-boek. Je kunt je ook vrij laten bewegen doorheen het landschap van alle mogelijkheden die je bedenken kunt, of die zo maar, komende uit het niets van het niets, op jou afkomen om je te verrassen tot in het diepste van jezelf.
Over wat je schrijft is van minder belang als het maar goed overkomt, leesbaar is, maar zeker niet, hapklaar zonder diepgang, zonder ruggengraat, wat je niet wagen zult te schrijven, maar dan ook niet het boek dat je ongeluk betekenen kan, afgeschreven te worden vooraleer het gepubliceerd wordt.
Een boek schrijven is een avontuur, een tocht in de bergen, is de beklimming naar de top, alleen en zonder touwen of gids, de steile wand naar boven, zoals deze van de ‘Mamouth’ bij de Cabane du Grand Mountet, of van een andere rotswand zoals je er enige kent in de Valais. Wat je tot hiertoe gedaan hebt is blijven hangen, gekleefd aan de wand, halfweg de top. Een weinig aangenaam zicht en zeker niet een zicht om er fier over te zijn of om eureka te roepen.
Hoe moet het dan verder met de honderden pagina’s die je al schreef en verspreid liggen over blogs en dood geboren paragrafen. Hoe schreef Stefan Hertmans zijn ‘Oorlog en Terpentijn’, dat zoveel weerklank vond; hoe schreef die kameraad van jou, Frans Sierens - al lang vergeten, ware er niet Arne Sierens – zijn ‘Zekere geur van Terpentijn’; hoe schreef Leonard Pfeijffer zijn ‘Idyllen’, een bundel van 184 blz., zoals ik lees?
Niet met te lanterfanten zoals je aan het doen bent, niet met halfweg te blijven hangen in wind en regen en zon als je het geluk hebt van een mooie dag, en zeker niet, zoals je nu doende bent met er over te schrijven; neen, mijn vriend, het kan alleen maar door er, gestaag, volhardend, alles op zij schuivend, aan te werken, te werken tot je er bij neervalt, neervalt op je laatste zin, een (fictieve) wereld afsluitend die door je lezer(s) hopelijk zal verder geschreven worden.
29-03-2015, 05:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2015 |
Bomen en inspiratie |
Als ik aan de ontbijttafel zit, zijn er heel wat dagen dat ik zie hoe de zon, me verblindend, verschuift achter het scherp getekende geraamte van de bomen. Ik blijf er stil bij, woordeloos, ook woordeloos voor mijn echtgenote naast mij, die me voldoende kent om te weten dat de bomen mijn gesprekspartners zijn die me inspireren om de eerste zin te vinden voor de blog die ik te schrijven heb.
Jij die me leest houdt het voor een vreemd iets, maar de rust en de statigheid die uitgaat van de bomen, brengt rust en sereniteit in mij, een ingesteldheid die ik nodig heb om me los te maken van de dagelijkse dingen en binnen te stappen in een spirituele omgeving die ik nodig heb als voedingsbodem om te zijn wie ik wil zijn, en me weg te schrijven voor een tijd uit de wereld, waarbij alles er buiten wordt opgeslorpt en ik vrij kan wegzinken in de afgesloten ruimte die om me heen is ontstaan.
Dit is de ruimte waarin ik schrijven kan, alles vergetend wachtend op de losse gedachten, op de woorden die zich aanbieden en die ik zonder aarzelen opneem en neerzet.
Zo ga ik waar ik nog niet ben geweest en als ik er ben kan ik verder naar andere plaatsen waar ik evenmin al ben geweest en zo verder en verder, dag in dag uit, de tijdloosheid binnen waar niemand me raken kan, waar ik in alle openheid kan zijn wie ik wens te zijn, vrij en onbevangen.
Het is een luxe die ik me permitteren kan en ik denk dat dit ook het geval is voor Leonard Pfeijffer wiens poëziebundel, ‘Idyllen’, hoog geprezen wordt door Luuk Gruwez, en volgens hem niet minder is dan ‘een van de briljantste, imposantse en meest virtuose dichtbundels van het jongste decennium’. Ik heb er niet over te oordelen maar als Gruwez het zegt zal het wel zo zijn, ik kan me enkel baseren op het gedicht dat de Standaard van 27 maart overneemt.
Ik wou mijn woorden ook imposant en virtuoos. En als ik terug ga naar de bomen van deze morgen dan zie ik ze ook als zeer imponerend met hun mooi afgeronde kruinen waar de kraaien, onrustig eerst, daar na licht wiegend in de wind, regelmatig op afkomen
Als ik Pfeijffer en Gruwez heb vernoemd dan is het niet bij hen, noch bij hun geschriften dat ik mijn inspiratie van vandaag wil opdoen. Ik heb er geen nood aan. Ik nestel me eenvoudig weg in de bomen en luister naar het opborrelen van de sappen, die zoals woorden opstijgen tot in de hoogste takken, zodat de botten aan het zwellen gaan,. en zich reeds kleuren met een zweem van groen en geel. om daarna, eens de zon - nu reeds voorbij haar equinoxpunt - verder naar het noorden toe opstaan zal
De bomen zijn dus in volle verwachting en in verwachting zijnde hebben ze heel wat te vertellen. En zeg me niet dat het onmogelijk zijn kan dat die bomen voor het raam niet zouden spreken met mij en ik met hen. Ik kruip er in tot onder hun schors, voel hun warme adem en ruik hun bronstigheid nu het gebeuren gaat dat de zwellende botten zullen openbarsten met een droge knal, die alles zal overtreffen, het gefladder van de vogels en de vele geluiden van velden en luchten.
De totaliteit van dit alles een bron van woorden zijnde.
28-03-2015, 01:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2015 |
De metafysica van de tijd |
Elk van ons is zeker van een ‘vandaag’. Elk van ons is echter niet zeker van een ‘morgen’. Zo ook ben ik niet zeker, noch of ik er, op de op ‘vandaag’ volgende dag, nog zal zijn, noch wat ik, als ik er nog ben, zal openbaren.
Dit is een sleutelgedachte die een beginzin als, ‘Alle begin is moeilijk’, van het boek over het ‘Het’ van Dimitri Verhulst – een boek dat zwaar op mijn maag ligt – moet neer halen. Kleef ik aan deze gedachte, het gevoel dat ik ken als ik zie dat het jaar, dat zich pas geopend heeft, op het punt staat de vierde maand in te gaan, dan heb ik de indruk dat de tijd de spot drijft met ons en vlugger en vlugger de ‘vandagen’ binnenduwt in de ’morgens’. Onherroepelijk, onwezenlijk en dit, onafgezien wat die vandaag is geweest en of er nog een komen zal.
De tijd is de sprinkhaan die huppelt van grasspriet naar grasspriet en, als hij niet gevangen wordt in de lucht, geborgen blijft in het gras. Zo huppelen de dagen voorbij lijk metafysische sprinkhanen en als ze niet gegrepen worden in hun volle lengte, geborgen blijven; zijn ze alsof ze er wel zijn geweest maar eigenlijk nooit hebben bestaan, nooit ofte jamais, mai, niemals, never, jamas, en ga maar verder, zoekend welke van deze woorden het meest 'nooit' is.
In feite koeken de dagen, koeken de ogenblikken samen, keer op keer zich aanvullend met een nieuw ‘nu’- ogenblik, zoals wat ik schrijf, telkens een nieuwe letter of teken toegevoegd krijgt, om samengekoekt op het einde van mijn schrijven op te staan om achtergelaten te worden. Of de koek van onze ‘nu’s’ die uiteindelijk wordt afgewerkt met onze allerlaatste nu, de tijd glimlachend, licht spottend, toekijkend.
En wij, opgebaard, innerlijk even glimlachend, innerlijk even kijkend nog om ons heen, gebrild - zoals Fernando Pessoa zijn bril nog vroeg toen hij gaande was – de tijd verlatend, even spottend zoals de tijd immer met ons had gedaan, gelukzalig, een bol van samengekoekte nu’s achterlatend, gerustgesteld.
Waar we zijn heen gereisd houden we nog even gedeisd. Misschien is het, opgeslorpt door een massa Z’-deeltjes via dewelke we je later bezoeken zullen als je, gezellig koutend in de hoek van een rumoerig café, laat op de avond, even maar de tijd van jullie nu stop zetten zult om me te gedenken.
27-03-2015, 00:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2015 |
Het Z'-deeltje |
Na het higgsdeeltje het Z’-deeltje
Een nieuwe morgen, een nieuw herbeginnen, nu samen met de merel in de ceder, met de ceder in de regen zich uitstrekkend tot diep in de luchten. Gelukkig, je bent er nog, je zult een nieuwe poging doen om de wereld te verbazen, om uit de oneindigheid van woorden – je bent er mee geconfronteerd als je de ‘Van Dale’ opent - deze uit te kiezen die je nodig hebt om je los te schrijven, om op wandel te gaan in het ongeschreven maagdelijke in je hoofd, of waar ook ze zich ophouden mogen.
Het is een spel geworden, een soort verslaving, je haalt op uit de ijlheid van deze morgen wat, vanaf dit punt hier tot de laatste lijn ervan, nog komen kan. Zoals ook dit blijvend herbeginnen zich uitstrekken zal tot het allerlaatste ogenblik, als alles af zal zijn, de navelstreng doorgeknipt en al wat is geweest, opgehoopt in wat witte bladen tekst.
Je had nochtans in alle peis en vrede je dagen kunnen slijten, je honger naar het woord kunnen stillen met je te verliezen in het woord van anderen, van Koestler, van Kafka, van Proust, van zovelen, maar je hebt halsstarrig willen bewijzen dat het woord je leven was en je hebt vele, te vele zaken niet de nodige aandacht gegeven, opgeslorpt als je waart.
Zo mijn beste vriend, waar ben je uitgekomen opdat het de moeite waard zou geweest zijn?
Alsof je elke morgen met deze vraag je dag zou moeten binnengaan, blind voor het licht ervan, de geluiden ervan, de mogelijkheden ervan. Je schrijft het maar, je herhaalt het tot vervelens toe, hoe je leven op gang kwam en hoe het zich aan het sluiten is.
Een sonate van woorden, zoals in het midden van de nacht, toen je ingeslapen waart met de oortjes van je GSM open op Klara en je, dwarrelend in het restje leven dat je in je slaap- en droomwereld nog hield, klanken hoorde waar je Beethoven in herkende, maar niet welk Andante van hem het was. Alsof dit nodig was, nu je zelf muziek waart en muziek voelde tot in je bloed, tot in je aderen. Verward, maar opstijgend, met de schemer van een geluk, druipend lijk water in jou, dat alles kon, mogelijkheden zat die er te rapen lagen omheen het andanrte-thema, zich steeds maar herhalend. Thema en slaap vermengd met muziek, niet wetende vanwaar het kwam, je kleine wereld in klanken ondergedompeld, een hele tijd, tot je wist dat je de radio niet had afgezet voor je insliep.
Zo heeft de dag zich geopend, is hij tot jou gekomen en binnen in jou opengewaaid in splinters.
Daarna, wachtend op wat de uren brengen konden voor iemand zoals jij. Wachtend tot je lezen gaat[1] wat je al lang hoopte te lezen, dat ‘de vondst van een Z’-deeltje zou betekenen dat er een vijfde fundamentele kracht bestaat, bovenop de vier al bekende natuurkrachten.’
Wat zich vroeg of laat bevestigen zal, het bestaan van een fundamentele kracht in meer die je ziet als ‘de Geest van en in het Universum’: ‘de’ Geest die zich openbaart, is het niet vandaag, het is morgen.
[1] In de Standaard van 24 maart 2015
26-03-2015, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2015 |
Hoogvogel |
In aangelegenheden als muziek, literatuur, schilderkunst is alleen het superieure goed en aanvaardbaar, al wat beneden dit peil ligt is heeft amper draagkracht. Elke kunstenaar weet dit en elke kunstenaar heeft dit op het oog als hij creëert en pas voldaan is als hij weet, voor zich zelf, er het maximum te hebben uitgehaald. Het oordeel van anderen is, alhoewel in zekere mate bijkomstig, richtinggevend voor de waarde van het gepresteerde en tezelfdertijd een eventuele vingerwijzing voor de maker ervan, om verder de ingeslagen weg te volgen, het over een andere boeg te gooien of, in het ergste geval, zich af te vragen of het niet beter is er een punt achter te zetten en te verdwijnen in de massa.
Aldus, wat mijn werk betreft, blijft mijn oordeel over wat ik doe en aflever, gemeten én aan de voldoening die het me bezorgt én aan het succes ervan bij anderen. Wat er op neer komt, en dit is een wet voor elke maker, dat elk optreden, telkens en telkens, een mikken is om de hoogvogel – op de staande of de liggende wip - af te schieten. Er is geen tussenweg, je mikt niet naar een kalle (zijvogel), neen, alles staat of valt in functie van het al dan niet afschieten van de hoogvogel.
Soms heb ik het gevoel dat het me gelukt is, soms helemaal niet. Bijvoorbeeld, gisteren dacht ik een goed stukje literatuur te hebben gebracht, eergisteren was dit niet het geval. Maar ik moet verder, zoals een sportman die hoopt ooit op het podium te eindigen.
Dit is wat me elke dag bezighoudt, dit is waarvoor ik me inzet en mijn offer breng. En ik weet dat het alledaagse niet mijn doel kan zijn, dat ik blijvend hoog moet mikken, zelfs indien de kunst van vandaag de hoogvogels op zij heeft geschoven, zelfs indien het volstaat een boek te beginnen met de slogan ‘alle begin is moeilijk’ om er een prijs mee te halen, misschien zijn de tijden veranderd en hoeft een gedicht, een boek geen filosofische inslag meer te hebben; is een kookboek of een boek over seks meer aan te prijzen en voor een uitgever beter verkoopbaar. Maar dit alles voedt niet mijn geest, ligt niet in mijn gedachten en wordt zeker nooit het onderwerp van mijn geschriften. Al kon het wel, al voel ik me wel in staat te schrijven hoe een raclette moet worden op het bord geschraapt, welke kaas en welke wijn er bij hoort; al voel ik me wel in staat een pornoverhaal te schrijven echter, hoe zou ik er, op mijn ouderdom, uit te voorschijn komen?
Zo, oude man, blijf in het spoor dat je getrokken hebt voor jezelf, sluit de oren en de ogen voor het gebazel om je heen, en schrijf wat je te schrijven hebt in de meest vloeiende, in de meest poëtische, in de meest veelzeggende vorm die je eigen is, maar vergeet erbij niet dat alleen de hoogvogel passend is voor jou.
25-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2015 |
Avond |
Gedicht
Avond, na een dag van allerlei gebeurtenissen, het gevoel leeg te zijn aan woorden en gedachten, leger dan alle vorige keren, zoekend de vermoeidheid weg te duwen en overeind te blijven voor de eeuwigheid. Wat dit ook moge betekenen.
Een duik in het leven, een sprong in het onbekende. Elk beginnen, elke zin die zich aanbiedt een sprong in het ongewisse, een niet weten waar ik aankomen ,zal, onvoorbereid, on-planmatig, maar uitkijkende, verwachtend het moment van gratie dat schuilt achter de hoek, soms hel gekleurd, soms hellend naar de donkere kant, soms in weemoed gedompeld, waar ik nu op afga als ik niet reageer.
Als ik niet opspring , de kaart neem en de weg opzoek die me brengt in het midden van de heuvelende velden met de bomen aan de horizont en de eerste ster er boven die wel de planeet Venus zal zijn, wenkend lijk een lied, een boodschap uit het oneindige van de kosmos.
Mijn toevlucht als ik, tastend naar een vorm van gebed, me ledig van mezelf en wegdrijf in het volle leven, ademend met de velden en de bomen en de luchten. Klein maar groot in ontvankelijkheid.
Als ik, afgestemd op het kleine ga zwerven in het wondere, om meer te zijn dan ik ooit was, nu ik van alle dagelijksheid verlost en verwijderd ben, opgenomen in en vermengd met het komende, me bevindend in het ‘hart van de tijd’, van het lichaam ontdaan en aan dit tranendal ontsnapt.
Of de poëzie die opborrelt uit de bron van de geest die zwenkt en keert en weerkaatst, zoals het licht in de vijver van de wereld, alles opgenomen, alles samengebracht wat is van alle tijden als van de tijd die op ons afkomt en niet te houden is maar te ondergaan op avonden zoals deze als het leven even stil staat, ophoudt leven te zijn, gevangen in de totaliteit van een ogenblik ‘zijn’.
Zoals, waar ik, hier aangekomen, plots ga denken aan het ogenblik dat ik, jaren, vele jaren terug uit de duisternis van de Noord-Zuid-verbinding kwam en ik overvallen werd door het licht en de absolute zekerheid in mij dat het in het licht was dat mijn eindbestemming lag, mijn oneindigheid, mijn eeuwigheid.
Avond: mijn begin dat mijn einde is en mijn einde dat mijn begin is, onovertrefbare gedachte die me naar de eeuwigheid voert.
24-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2015 |
Erkenning |
Zal er in het landschap van de Nederlandse Letteren iemand opstaan die Niña Weijers zeggen/schrijven zal dat wat ze vertelde in de Standaard van 20 maart over Barbara Newhall Follett, een mooie en voor mij zeer poëtische tekst is die de moeite loont tweemaal gelezen te worden en bekrachtigd door een of ander teken, zoals hier, het opnemen in mijn blog van 23 maart.
Barbara Newhall Follett waar ik voor het eerst van hoor, die op haar vijfde een typemachine had gekregen van haar vader en op haar dertiende debuteerde met ‘The house without windows’, ‘dat een eclatant succes was. Lezers en critici liepen er mee weg’, schrijft Weijers. Over haar dromen schreef Newhall Follett aan een vriendin, en Weijers haalt deze zinnen aan :
My dreams are going through their death flurries. I thought they were all savely buried, but sometimes they stir in their grave, making my heartstrings twinge. I mean no particular dream, you understand, but the whole radiant flock of them together’.
Daarna verdween ze - het was in 1939, ze was bijna zesentwintig – ‘in een tijd dat mensen nog konden verdwijnen, gewoon, door op een dag weg te lopen uit je leven en er niet meer toe terug te keren.’
In de marge van deze minimale eloge wou ik nog het volgende tekenen:
Eerst en vooral Niña Weijers feliciteren met de nominatie voor de libris literatuurprijs van haar roman ‘De consequenties’, ‘een roman over de keuze tussen verdwijnen en overleven en het grote verlangen door een ander gezien te worden’, lees ik op de webside. Ik kan dus begrijpen waarom er de verwijzing is naar Barbara Newhall Follett en ik kom dus tegemoet aan haar verlangen door een ander gezien/gelezen te worden.
Een tweede reden, schuilt in de hoger aangehaalde woorden: 'the whole radiant flock of dreams stirring in their graves'. Die, eens in mijn bed, me bleven achtervolgen, terwijl ik dacht gelezen te hebben: ‘het lichtend pak dromen dat aan diggelen was geslagen’, wat niet helemaal correct is als vertaling, maar dat me deed nadenken, zoals een vriend van mij zou doen, over de oorsprong van dat vreemde woord ‘diggel’.
En als laatste, en ik ben er haar dankbaar om, de mogelijkheid die Weijers me biedt een onderwerp te vinden voor mijn blog van vandaag.
Conclusie, ik wens haar in de maand mei alle geluk toe.
PS.
In mijn blog van gisteren kon ik nog gepreciseerd hebben dat Jurgen Masure in de 'zéér oude man' van Lucebert, de Griekse wijsgeer Parmenides meende te hebben erkend.
23-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-03-2015 |
CoBrA en Lucebert |
Telkens na mijn blog geschreven te hebben wacht me reeds een nieuwe te schrijven, want bloggen ’ist eine Geschichte ohne Ende’, zou een vriend, Germanist, van mij wete te zeggen. En het is inderdaad zo, je schrijft en je blijft schrijven, de pagina’s stapelen zich op, 138 reeds sedert het begin van het jaar. Veel is het niet vergeleken bij Marcel Proust, om hem nog maar eens te vernoemen, maar mijn teksten zijn niet doorlopend, telkens is er een nieuw onderwerp, telkens is het een nieuw beginnen, is het een nieuwe eerste zin.
Je wordt er aan gewoon, zal je zeggen, en inderdaad het wordt een gewoonte, je kunt niet meer zonder. Ik, Karel, kan me onmogelijk indenken dat ik stoppen zou, dat mijn dag voorbij zou gaan zonder dat ik de nodige woorden bij elkaar heb gebracht. Om deze reden alleen beklaag ik me niet, integendeel, ik zet me schrap en de rug gebogen schiet ik vooruit want er gebeurt elke dag wel iets dat mijn aandacht vergt of vraagt.
Zo was er vandaag Lucebert en zijn CoBrA gedicht van 1974, een geschenk eigenlijk van mijn Germanist, hij haalde het van het Internet, dus mag ik het hier hernemen.
Het is een ‘Karel Appel’ van een gedicht, een ‘Asger Jom’ . Het kadert volledig in de geest van de CoBrA-beweging, wat veel betekend is voor de inhoud ervan. Het is een groot gedicht, in de aard van het ‘Neither’-gedicht van Samuel Beckett dat ik eens vermeld en nagevolgd heb in een van mijn vorige blogs van 2014 of van vroeger nog.
Ik neem het gedicht over zoals het er staat - spijtig van de vervelende blanco lijn tussen de regels, maar de centrale PC die mijn tekst opneemt, weigert deze lijn te vullen.
De zéér oude zingt.
er is niet meer bij weinig.
nog is onzeker wat er was.
wat wordt wordt willoos.
eerst als het is is het ernst.
het herinnert zich heilloos.
en blijft ijlings.
alles van waarde is weerloos.
wordt van aanraakbaarheid.
rijk.
en aan alles gelijk.
als het hart van de tijd.
als het hart van de tijd.
Zoals de inbrenger op 29 september 2014 op het Internet, Jurgen Masure, het schrijft ‘is het een gedicht dat je niet snel scandeert bij eender welke situatie’.
Inderdaad het is een gedicht van een groot poëet dat je best onaangeroerd laat en neemt zoals het komt, als je het luidop leest in de stilte van de kamer, of bij jezelf, neergezeten aan een tafeltje in een café,met een kop koffie voor je. wachtend op de trein die eens komen zal,
Zo ik lees en herlees het gedicht en onderga wat er geschreven staat, de inhoud en de vondsten: willoos dat heilloos oproept en heilloos dat ijlings oproept. Woorden die wellicht in de geest van Lucebert zijn opgedoken en dankbaar neergeschreven. Hetzelfde wat betreft het hart van de tijd, zijnde de ij-klank van rijk, gevolgd door de ij van gelijk en van tijd.
Ik meen dat procedé te kennen en sla er dan ook weinig acht op. Wat ik er wel uit haal is het volgende:
‘Nog steeds is onzeker wat er was’:
Of, weten we wel hoe datgene dat ooit was, zich ontknoopte, zich vormde tot verleden, en al wat hier nu uit voortkomt hoe het willoos, reactieloos op ons afkomt. En eens het er is, is het er onverbiddelijk, of je het herinnert achteraf of niet, het blijft zoals het gekomen is.
‘Alles van waarde is weerloos’.
Een andere idee die opduikt. Kunst, Poëzie, zelf verdedigt zich niet, ze is en ze ondergaat het oordeel. Maar hoe meer er naar gekeken wordt en hoe meer er over nagedacht en geschreven wordt, des te rijker ze wordt en des te ruimer ze zich inschakelt in wat als waardevol wordt aangeraakt en bekeken.
‘Als het hart van de tijd’.
Ik lees dit als het hic et nunc van het zijn. Het is nu en hier dat alles gebeurt, hier en nu dat het hart is van de tijd, het centrale punt dat verschuift zoals het leven verschuift.
Elk van ons, die het gedicht leest en het tracht te ontcijferen zal er wel iets anders in ontmoeten. En het is juist al deze interpretaties samen die het gedicht groot maken, vindingrijk maken, verrassend maken, zoals volgens Edgar Allen Poe een gedicht moet zijn.
Spijtig voor mij, dat ondanks mijn vele pogingen ik er nog niet in geslaagd ben een dergelijk gedicht als dit van Lucebert en dit van Beckett te schrijven.
Ik weet dus volmondig op welke trap van de ladder ik sta.
22-03-2015, 00:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-03-2015 |
Eric van Ruysbeek |
Vóór de zon opkomt weet je nog niet wat de dag je brengen zal, weet je nog niet waarover je schrijven zult, wacht je af hoe de uren verlopen zullen nu het equinoxpunt werd bereikt en er een tiental minuten na tien een verrassing wacht, de maan die zich plaatsen zal tussen aarde en zon en aan de wereld getoond wordt hoe alles verloopt volgens plan, de grote zaken als de kleine, dus ook de woorden die zich aanmelden zullen en genomen worden of niet genomen, of gewijzigd achteraf of aangevuld, maar alles ligt al vast in potentie.
Zoals het resultaat in het geval Marcel Proust, met zijn eerste zin, ‘Longtemps je me suis couché de bonne heure’, waaruit dan, gestaag dag aan dag schrijvend, zijn ‘à la Recherche du Temps perdu’ zou voortvloeien, tot de laatste lijn ervan, tot het laatste woord, Proust uitgeput maar, zo verwacht ik toch, gelukkig te zijn aangekomen.
Ik heb maar een blog te schrijven, in vergelijking tot Proust, een paar woorden slechts, een poging waarbij ik uitkomen zal waar ik uitkomen moet, ergens in het landschap van de geest. En zoals alles reeds beslist werd, vandaag, terwijl de maan voor de schijf van de zon schuift, ik Erik van Ruysbeek volg waar hij schrijft dat ‘religie het intuïtief gevoel is van onze betrokkenheid tot de natuur en het universum met hun mysterie’[1]
Hoe deze betrokkenheid beleefd en geleefd wordt bepaalt aldus onze religieuze ingesteldheid, en één zaak is zeker, deze betrokkenheid verwerpen of negeren is een areligieuze houding, is sterven voor je geboren bent.
‘Had je me niet gevonden je zou me niet gezocht hebben’, moet Sint-Augustinus gezegd hebben, of heeft hij het niet gezegd, het heeft geen belang, want ware er in het diepste van ons wezen, niet het gevoel geweest van een soort van onvolmaaktheid, van onvoldaanheid, we - de mens, de wetenschapper - zouden niet getracht hebben dit gebrek te omschrijven, een naam te geven of minstens toch te pogen het mysterie dat hier achter schuil gaat, te ontcijferen, om uit te komen bij de structuur en inhoud van atoom en elektron, van de vierhonderd andere deeltjes, waar Richard Feynman het over heeft, van het Higgs deeltje dat er is of niet is, alhoewel het een Nobelprijs opbracht, (voorlopige) eindpunten van het onderzoek, wat het mysterie nog groter mysterie maakt. Wat volgens mij, en het was ook de idee van wijlen Erik van Ruysbeek die ik het geluk had te ontmoeten, niet mogelijk is, is hier rond te lopen zonder enige notie van onze betrokkenheid bij wat de natuur en het universum betreft, zijnde verdronken in het areligieuze.
Dit is dan waar ik vandaag, eens te meer, de dingen aftastend, de dingen binnendringend, de dingen te zien als badend in een mysterieuze ondergrond, aangekomen ben. Zoals wat ik gisteren schreef, de toren van de kathedraal van Winchester door een speling van de natuur, tweemaal naast elkaar te zien opduiken uit de mist.
Ogenblik na ogenblik worden we geconfronteerd met het bevreemdende in de natuur, we hebben er geen oog meer voor, het is allemaal maar normaal dat is wat is. Maar het is niet normaal het is mysterieus religieus te zien hoe de zaadjes die een lief meisje, nu vrouw geworden, me mee bracht uit Tenerife en die ik in de aarde stak, plots zijn opgedoken in de vorm van een onooglijk plantje dat zich voedend met lucht en licht en aarde opgroeien zal tot een struik.
Opgroeien tot een boom misschien als ik er niet meer zal zijn..
[1] Erik van Ruysbeek: ‘Alles is reëel, El Bloque Boek, 1997.
21-03-2015, 00:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-03-2015 |
Hoe je soms een blog schrijft |
Je vindt een eerste zin die volgt op een vorige die niet waard was geschreven te worden, maar het deert je niet, je bent oud en wijs genoeg zoals moeder het je zo dikwijls heeft gezegd toen je bij haar om raad kwam vragen, al kende je haar antwoord, maar je had iemand nodig om te luisteren naar wat je al dagen lang verzwegen had, behalve voor jezelf.
Maar vandaag ben je een dag lang bezig geweest met het interpreteren van tabellen cijfers en, wat je er over dacht, neer te schrijven in de vorm van een nota, die uitdraaide op een soort boekhoudkundig essay, een werk dat je destijds gewoon was te doen maar dat nu met haperingen werd voltooid. Toch waart je, eens af, gelukkig met het resultaat en zelfs verbaasd over wat je meende opgemerkt te hebben in de rijen getallen en percentages.
Dit was je dag vandaag, terwijl je regelmatig kijken ging hoe de tuinman er in slaagde de tuin een deftig uitzicht te geven in voorbereiding op de komende lente.
En werkend aan de nota en sprekend tot de tuinman nu en dan, dacht je aan je blog die je te schrijven had, dacht je toen je op de middag op je bed ging liggen, aan passages uit je leven, bepaalde losse gebeurtenissen die zich in flarden opvolgden, zonder begin en zonder einde.
Beelden zo maar opgedoken en in gedachten weer weggeschreven voor een tijdje althans. Tot ze, keer op keer terug zullen opduiken uit de mist en je ze herhalen zult met andere klemtonen en andere vergezichten. Of hoe het gaat in het leven of je nu schrijft of niet, of je nu gaat neerliggen op je bed of niet, ze zijn er, ze kloppen zelfs niet aan want ze zijn al binnen, ze ontrollen zich en tekenen andere gedachten er omheen.
Zoals wanneer je aan het schrijven bent, plots je zin verlaat om een andere te beginnen die onverwacht is opgedoken en die je niet verliezen wilt: het beeld van de kathedraal van Winchester in de avondmist, waarvan je de toren, door een speling van de natuur, tweemaal zag, grijze schimmen naast elkaar, het mocht dan nog in het zuiden van Engeland zijn, het mocht dan nog in de kathedraal zijn waar een beeldje staat opgesteld van Jeanne d’Arc die, zo schrijft Bernard Shaw, door Peter Cauchon bishop of Beauvais, tot de brandstapel - to the stake - werd veroordeeld. Waarom het er kwam en wie die beslissing nam zegt Shaw niet. Nu het heeft geen belang, het beeldje is er, het staat er opgesteld, niet een Mariabeeld groot, maar eerder nederig en modest, ergens vooraan in de zijbeuk of, was het in het koor?
En dan, waaraan ik me zeker nooit wagen zou, zoals Tom Lanoye, is een toneelstuk schrijven over Jeanne d’Arc, en zeker niet na de ‘Saint Joan‘ van Bernard Shaw[1] te hebben gelezen‘ want stel dat ze erna mijn werk zouden vergeleken hebben met het stuk van Shaw, om in de grond te zinken van schaamte dacht ik, toen ik Lanoye begon te lezen.
Bij mijn begin van mijn blog vandaag dacht ik noch aan Lanoye noch aan Shaw, noch aan Winchester, noch aan de ‘lecture over Death’ die Christoher Fry uitsprak in de kathedraal met het beeldje van Jeanne d’Arc – of hield hij zijn toespraak in deze van Chichester? – zoals ik gisteren evenmin dacht aan Zhivago toen ik schreef over het korenveld met de leeuwerik er boven.
Zo werd dit een blog in een ruk geschreven, Amen.
[1] 'Saint Joan': Bernard Shaw, Penguin Plays, 1966 (Copyright 1924)
20-03-2015, 11:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-03-2015 |
Herinneren |
Boeken ook: de nachten lang en wegdromen terwijl je las en je in gedachten op plaatsen waart die je zo goed kende en een lichaam tegen jou gedrukt, warm en slank dat je omknellen kon met een arm als je wandelde met haar, in de herfst of in de lente en in de winter zelfs, omheen de vijver met de eenden die erop neerstreken.
En nog kan hij niet los van wat was, als hij op de middag middags neerligt op het bed met het venster open, de meesjes en de merels en de mussen en het in gedachten zomer is met de wind over het wiegende koren en ze beiden diep in het korenveld waren doorgedrongen en zijn hand geschoven onder haar half open bloes, een kleine godin die ze toen was. En omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo overrompelend was, zo tintelend, zo bruisend om hen heen, het gouden stuifmeel dwarrelend over hen en diep in hem en in haar zich mengend.
Terwijl de leeuwerik opsteeg die ze volgen konden als ze neerlagen in de koele aarde met haar hand in zijn hand en ze kleiner werden naarmate ze de leeuwerik volgden: het golvende korenveld met de akkers en weiden er omheen, de donkere vlek van het bos. En zij beiden, beweegloos, ademend met het koren, ademend met de aarde, tussen het rood van papavers en het blauw van korenbloemen.
Zovele herinneringen die hij niet meer houden kan. Hij is het medium langs waar alles zich opnieuw voltrekken kan, waziger steeds en meer en meer herleid tot de essentie ervan, de sappen ervan, de zaadcellen ervan.
Hij denkt, als ik dit alles neerschrijf dan overleeft dit hier in tekens omgezet, als ik schrijft dat we beiden blootvoets door het warme, mulle zand van de veldweg wandelden, dan blijft dit behouden en kan er nimmer iets aan gewijzigd worden, niets in min, maar veel in meer.
Zoals hij zich uit Dokter Zhivago herinnert nog, hoe Yuri’s moeder begraven wordt en Yuri de nacht doorbrengt in een cel van het klooster met door het raampje, het zicht op de tuin met de bevroren groenten. Ook dit beeld blijft bewaard voor de eeuwigheid, alsof hij het zelf heeft beleefd, zelf heeft neergeschreven.
Hij denkt. Toch gaat het gaat goed met mij, het is nimmer in mijn ganse leven zo goed geweest. Ik voel dat ik leef, ik voel dat de geest beweegt in mij, ik voel dat de wereld zich buigt over mij, dat wat ik denk, Elohim te zijn, zwelt omheen mij en dat ik me wegschrijf in Hem, totaal opgezogen ben door Hem, ook wat was, ook wat is, ook wat nog komen zal.
19-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-03-2015 |
Bos dat ik terugvond |
.
Ik moet al meer dan 1.500 blogs geschreven hebben. Soms, zoals vandaag – bioritme: emotioneel, heel laag; fysisch, halfweg maar stijgend; intellectueel, heel hoog - moet ik gaan putten uit mijn dagboeken. Het volstaat dan dat ik zoeken ga in de maanden maart om iets te vinden dat ik herwerken kan. Misschien gebeurde het hernemen al in een vorige blog maar voor mij, eens hij geschreven staat en klaar om te worden ingelogd is hij nieuw omdat hij op mij is afgekomen, van heel ver uit mijn verleden.
Het bos is een sacrale plaats in de valavond, een plaats waar de geheime krachten van de natuur zich in de dag hebben opgehoopt en nu tot rust zijn gekomen, krachten die elektronen zijn van eiken en beuken, van dennen en berken, die alle zich mengen met de energieën van mijn lichaam, van mijn geest; samensmeltingen die ik nimmer kennen zal maar die er toch aanwezig zijn in het laatste licht, in het laatste ruisen, in de laatste vleugelslag van een duif die naar evenwicht zoekt op een tak, in de laatste groei van grassen en varens en kruiden. De totaliteit ervan zijnde het mysterie van de aarde en van het innerlijke leven van cellen en atomen. Het ‘Sein’ van Heidecker, voelbaar hier, te ontcijferen hier, in leven en dood en wat tussenin is.
Ik denkt, vandaag moet dit alles gezegd en geschreven worden, herhaald worden, opdat duidelijker en inniger de band zou groeien met zon en sterren en planeten, met quasars en pulsars, met stralingen en energievelden, met de totaliteit aan spirit verweven in de energieën. Alle elementen die de realiteit van het bestaan omslingeren en nodig zijn opdat dit avondlijk bos zou zijn wat het is. En wijzelf, deel van al deze avondelementen, de pit in de vrucht ervan.
Want deze vaststelling is toegespitst op de ingesteldheid waar te nemen al wat zichtbaar als wat onzichtbaar is. De mens is hiervan de verlichte en de lichtgevende, de levende en de ontluikende, de fakkeldrager van de geest in al zijn facetten, op aarde.
18-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |