Na het higgsdeeltje het Z’-deeltje
Een nieuwe morgen, een nieuw herbeginnen, nu samen met de merel in de ceder, met de ceder in de regen zich uitstrekkend tot diep in de luchten. Gelukkig, je bent er nog, je zult een nieuwe poging doen om de wereld te verbazen, om uit de oneindigheid van woorden – je bent er mee geconfronteerd als je de ‘Van Dale’ opent - deze uit te kiezen die je nodig hebt om je los te schrijven, om op wandel te gaan in het ongeschreven maagdelijke in je hoofd, of waar ook ze zich ophouden mogen.
Het is een spel geworden, een soort verslaving, je haalt op uit de ijlheid van deze morgen wat, vanaf dit punt hier tot de laatste lijn ervan, nog komen kan. Zoals ook dit blijvend herbeginnen zich uitstrekken zal tot het allerlaatste ogenblik, als alles af zal zijn, de navelstreng doorgeknipt en al wat is geweest, opgehoopt in wat witte bladen tekst.
Je had nochtans in alle peis en vrede je dagen kunnen slijten, je honger naar het woord kunnen stillen met je te verliezen in het woord van anderen, van Koestler, van Kafka, van Proust, van zovelen, maar je hebt halsstarrig willen bewijzen dat het woord je leven was en je hebt vele, te vele zaken niet de nodige aandacht gegeven, opgeslorpt als je waart.
Zo mijn beste vriend, waar ben je uitgekomen opdat het de moeite waard zou geweest zijn?
Alsof je elke morgen met deze vraag je dag zou moeten binnengaan, blind voor het licht ervan, de geluiden ervan, de mogelijkheden ervan. Je schrijft het maar, je herhaalt het tot vervelens toe, hoe je leven op gang kwam en hoe het zich aan het sluiten is.
Een sonate van woorden, zoals in het midden van de nacht, toen je ingeslapen waart met de oortjes van je GSM open op Klara en je, dwarrelend in het restje leven dat je in je slaap- en droomwereld nog hield, klanken hoorde waar je Beethoven in herkende, maar niet welk Andante van hem het was. Alsof dit nodig was, nu je zelf muziek waart en muziek voelde tot in je bloed, tot in je aderen. Verward, maar opstijgend, met de schemer van een geluk, druipend lijk water in jou, dat alles kon, mogelijkheden zat die er te rapen lagen omheen het andanrte-thema, zich steeds maar herhalend. Thema en slaap vermengd met muziek, niet wetende vanwaar het kwam, je kleine wereld in klanken ondergedompeld, een hele tijd, tot je wist dat je de radio niet had afgezet voor je insliep.
Zo heeft de dag zich geopend, is hij tot jou gekomen en binnen in jou opengewaaid in splinters.
Daarna, wachtend op wat de uren brengen konden voor iemand zoals jij. Wachtend tot je lezen gaat[1] wat je al lang hoopte te lezen, dat ‘de vondst van een Z’-deeltje zou betekenen dat er een vijfde fundamentele kracht bestaat, bovenop de vier al bekende natuurkrachten.’
Wat zich vroeg of laat bevestigen zal, het bestaan van een fundamentele kracht in meer die je ziet als ‘de Geest van en in het Universum’: ‘de’ Geest die zich openbaart, is het niet vandaag, het is morgen.
[1] In de Standaard van 24 maart 2015
|