 |
|
 |
|
|
 |
04-02-2015 |
De zee die me beroerde toen |
Genomen uit een bundel gedichten: 'De zee die me beroerde toen'. (I)
Levend, meer dan ooit, ondanks de vele jaren, ondanks de haren wit, alhoewel geen triomf, verre van, maar hier verblijvend waar wind en zee de adem zijn, ons toeverlaat, ons onbevangen streven, dringen we de schoot van Wijsheid binnen door het Woord bezeten in het begin der tijden, zoals het staat te lezen in het epistel van acht december,
over de grenzen heen van wat zichtbaar en onzichtbaar is, luisterend naar wie we zijn en wie we waren en wie we hadden kunnen zijn, maar only in a world of speculation[1] dan.
Zoals deze morgen, het licht verdovend lijk klaroengeschal, dit ogenblik dat duren zal de tijd van ogenblikken aan elkaar geregen, openbloeiend een spettering, een kwantumwereld hier verweven en alle zeeën erin opgenomen en alle luchten, groot en overweldigend, een opening, een toegangsweg die we betreden zullen om te naderen tot wat we elders zochten en elders nog niet gevonden hebben.
We houden hier het potlood hoog, onverminderd tekens achterlatend op folios oud papier, vergeeld met bloem en blad erin, gedroogd, gekneld, een simpelheid die onze weelde is.
Het Woord dat ons bezeten heeft van eeuwen her, en nog niet genoemd bij naam, dan hier misschien, tussen de wieren, je weet maar nooit.
[1] T.S.Eliot: Four Quartets
04-02-2015, 05:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-02-2015 |
De vraag die mijn dag vult |
.
Een dag is een vraag, is een vraag die hangen blijft, die er gisteren al was, wellicht vorig jaar er al was en zolang ik er niets aan doe een vraag blijven zal: Wat vang ik aan met wat ik schreef als blog in 2010, en om nog pittiger te mak, en om andere vragen te ontwijken, wat vang ik aan met wat ik schreef van 2011 tot 2014? Bij wie ga ik te rade, want ik heb niet de moed een autodafé te doen, zoals ik al eens heb gedaan, wat me erna blijvend spijt heeft bezorgd. Overigens zijn er nog drie bundels gedichten, geschreven aan zee, over de zee en over wat ik las aan zee. Ik kan er zelfs nog een Genesis-cyclus aan toevoegen, alles samen voldoende om me enkele maanden bezig te houden met het herzien tot in de diepte van wat ik schreef en herschreef. Wat doe ik er mee, is er een uitgever aan wie ik deze zou wagen te sturen om, zoals ik vermoed achteraf te horen dat dergelijke gedichten niet meer gepubliceerd worden, dat die moeten geschreven staan in de vorm van Auster of Hertmans of maar dit zal ik nimmer doen van Pfeiffer.
Een vriend die ik enorm waardeer, schreef me gisteren dat ik een poeta faber ben, iemand die voortdurend werkt en smeedt, een zoeker naar het precieze woord en de precieze vorm. Het is zo, ik zaai geen woorden, ik zaai gedachten, ik ben geen dichter van het woord, van het rijm, van het aantal lettergrepen of versregels; ik ben geen Dante. Ik heb de grootste vrijheid nodig om te zeggen wat ik zeggen wil. Wat mijn verlies is, mijn dood punt, omdat gedachten geen poëzie zijn, maar eerder de beschrijving van een pelgrimstocht in het landschap van de geest, gaande van boek tot boek, van gedachte tot gedachte, Kelt zijnde, zoals Hadewijch: Alle dinghe sijn mi te inghe Het zijn deze vragen en vaststellingen die me overvallen, terwijl ik vanmorgen een eerste zin voor een gedicht in mijn hoofd had opgetekend: Een dag is niet veel als je niets te schrijven hebt.
En als ik nu een laatste maal, voor het inloggen, ga herlezen wat ik schreef, dan stel ik vast dat ik op dergelijke wijze, in dialoog met mezelf blijf schrijven, zoals ik mijn hele leven al geschreven heb. Is het een troost, of wordt het hoog tijd dat ik het anders ga doen?
03-02-2015, 09:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-02-2015 |
Charles Baudelaire |
In de nacht is er de droom die je houden wilt, is er het woord dat je schrijven wilt, is er Venus die je groeten wilt, en in de morgen, in de glorieuze morgen is er het gouden licht dat je leven schenkt, verwondering te zijn waar je bent en hoe je bent gekroond, zij het niet met laurier dan toch met woorden, je biotoop die je omwikkelt als een wikke omheen de graanhalm in bloei, met stuifmeel all over the place.
Anders, is er niet veel méér waarover ik nog niet heb gefilosofeerd. Tot, een poëet in het hart, een vriend en groot kenner van de Franse Literatuur, Jacques V.I. me vertelde dat ook voor Charles Baudelaire, de natuur een tempel is. Veelzeggende springplank voor mij als ik denk aan de boswachter - van enkele dagen terug - die niet in God geloofde, wel in de Natuur. Baudelaire in zijn veel besproken gedicht Correspondances benadert deze gedachte. Maar zeg me, vriend(in)van mijn geschriften , wie leest er nog Baudelaire vandaag?
Wie leest er nog?
La nature est un temple où de vivants pilliers Laissent parfois sortir de confuses paroles Lhomme y passe à travers des forêts de symboles Qui lobservent avec des regards familiers.
Ik neem er de commentaar bij van Antoine Adam in de Collection Classiques Garnier, 1973, over Les Fleurs du Mal:
Baudelaire part dun univers animé où les choses, en apparence inertes, ont un langage, où les formes visibles sont les symboles dune réalité invisible.
Wat we altijd hebben verklaard en dat, wat ver voor ons de Ecclesiasticus al wist, er niets nieuw is onder de zon. Ik was er dus niet zo ver af als ik dertig jaar lang, (bijna) elke zondagmorgen bij het joggen, de zelfde boom heb toegesproken, mijn hand gelegd op zijn schors, en diep in mij gevoeld hoe hij zich roerde alsof hij me antwoordde op zijn manier. Wat de titel van het gedicht Correspondances betreft vloeit deze voort uit het voorgaande, het wijst op de intimiteit die er bestaat tussen les parfums, les couleurs et les sons, et que les formes sensibles, multiples en leurs apparence, sont en fait lécho dune réalité unique.
Wat Pfeiffer aangaat is het zeker niet hij, noch om het even wie van de hedendaagse poëten die hier enige aandacht zouden aan besteden. Wijst dit op een vooruitgang in onze inzichten in de realiteit der dingen, of betekent dit simpelweg een terugkeer naar de zo gekoesterde oppervlakkigheid?
02-02-2015, 04:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-02-2015 |
Souvenirs du Valais |
Een gedicht dat ontstaan is uit zijn eerste zin, ettelijke keren werd gewijzigd tot vanmorgen toe
Un jour nous navons plus mesuré le temps, car la lumière était éternité et léternité était de ce moment-là.
Souviens-toi nous étions sans âge faits dair et desprit, et la vie, la grande vie, un torrent dénergie: Dieu, traversant en filigrane, les montagnes et les forêts traversant les herbes et les gentianes, traversant lUnivers dans sa totale totalité.
Car léternité était devant nous et 'les petites choses qui navaient lair de rien' lourdes de signification et de promesses, nos mains tenant haut le vin que tu avais si religieusement versé, arôme et bonheur se mélangeant en paroles sages.
La lumière comme de la poudre sur nos visages, le jour où nous étions sans âge.
01-02-2015, 05:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-01-2015 |
Poëzie? |
Wat ik deze maand januari heb geschreven waren telkens pogingen om het maximum te bereiken naar mijn maatstaven die ik heel hoog leg. Niet elke dag bereikte ik wat ik, voor mezelf hoopte te bereiken, ik ben er van bewust, niet altijd haalde ik het maximale er uit. Anderzijds, vaste maatstaven in de literatuur evenmin als in elke andere kunstvorm - zijn er niet, eerder is het de naam van de schrijver/de maker die bepalend zal zijn, want eens de naam verworven is, beantwoordt wat ook, tot een woord op een stuk papier, al wat die naam draagt aan de maatstaven van de literatuur.
Zo lees ik (DSL van 30 januari) over de geschenk-gedichtenbundel van Ilja Leonard Pfeiffer, een dichter die volgens de recensente, Sarah Vankersschaever, in zijn staart bijt, over zaken die ik zelf nooit zou wagen te schrijven/verkondigen. Ik ga er niet verder op in gaan maar als ik versregels lees zoals de recensente opgeeft:
Natuurlijk was dat deels ook commercieel maar zijn met jou was ceremonieel
Dan kan die man me niet bekoren. Maar, en hier wringt het schoentje, is het niet bekoren, niet aan mij gelegen, ben ik er niet de oorzaak van dat die poëzie me niet ligt en is de plaats waar ik voor mijn blogs de woorden zoek wel de juiste plaats? Het gedicht dat ik gisteren bracht is van een totaal andere soort dan de gedichten die nu, sedert jaren in zijn. Ik heb die stroming niet gevolgd, ik ben blijven hangen waar ik ben opgestaan, decades terug, met het gevolg dat ik het fenomenologische in een gedicht heb blijven offeren, à la T.S. Eliot aan het filosofisch elitaire. En hier sta ik dan met grijze haren en beschaamde kaken, opkijkend naar Pfeiffer en zijn:
Gebraden hanen reeg je aan het spit alsof het daarmee iets wilde beweren je greep met harde hand naar schorseneren en raapte stengels met ontbloot gebit.
Ik kan wel gissen wat hiermede wordt bedoeld; maar hoe goed het allemaal rijmt en in sonnetvorm dan nog wel de dichtbundel mag dan nog als geschenk zijn bedoeld maar ik zoek het poëtische in rijmwoorden gaande van spit tot gebit, van beweren tot schorseneren. Ik sta er lang bij stil. Ik kijk om me heen maar ik ben zeker, hij lacht me uit om wat ik laatst nog schreef:
Schrijf maar wat gedichten opdat je niet te vlug zou sterven als je dood zult gaan.
Inderdaad, hij kan gelijk hebben, waar ben ik mee bezig, hoe is het dat ik mijn dagen vul?
31-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-01-2015 |
Gedichtendag |
Het zijn kleine gebeurtenissen met kleine of, grote gevolgen - for the morning is allways unknown- die ik hier soms opteken. Niet altijd, wel vandaag. Omdat ik me gelukkig voel met een versregel van Marleen De Smet: Bij vlagen bladert wind partituren door mijn haren. Ik weet als ik verder lees vond het gedicht niet op internet -wat het haar moet gekost hebben aan inspiratie, om vertrekkende uit deze eerste regel het gedicht uit te schrijven, inspiratie die niet te koop is, maar overkomt uit de luchten omheen ons, uit de velden en de bomen, uit het levende landschap dat ons bezit zoals wij het bezitten.
Want een gedicht schrijven is de ontdekking van een oase in een woestijn van woorden en gedachten, het oproepen van een kleine gevatte wereld, ons aangereikt door grote winden, over grote waters en over wijde velden, dat eens neer geschreven, voorheen nog niet bestond. Een gedicht is een pijniging van de geest of de ontmoeting met een jonge vrouw staande tussen grassen en bloemen op een bloemenweide. Je tracht telkens te bereiken wat je nog nimmer heb bereikt, een handeling met woorden die je naar je hand wil zetten. Woorden grillig als meesjes, ondersteboven in de takken vol met zaadbollen, die je tellen wilt maar ongeduldig als ze zijn springen ze van bol tot bol en vermenigvuldigen zich keer op keer. Woorden zijn even ontelbaar en ongrijpbaar. Ze bespringen je, ze grijpen je, ze omhelzen en verwensen je, ze bezitten je en je moet ze nemen zoals ze komen, een wet die onverbiddelijk is.
Weinig heb ik ooit geschreven.
Weinig heb ik ooit geschreven waarvan ik zeggen kon, mijn Heer wat heb je me nu, in woorden toevertrouwd om neer te schrijven opdat bewaard voor het nageslacht.
En ik je dankbaar ook wil wezen om dat minieme deeltje geest van Jou dat ik naar willekeur gebruiken mocht zelfs al is de tijd zo vlug voorbijgegaan.
En dan deze morgen hier, met wind en regen, dankzij je zegen, meer geest te zijn geweest, een ogenblik van nederigheid, me ingesproken.
Mijn dank die openbarst lijk kringen uit de steen, in spiegelvijvers opgeslorpt, voor Jou die ik niet ken dan met het woord, dat ik voortdurend interpreteren moet daar alles zo oneindig is, zo onuitgesproken niet te noemen is.
Zo ook Je deze woorden toevertrouwd.
30-01-2015, 06:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-01-2015 |
Yehuda Amichai |
Op 4 november 1993, kocht ik in London, in de Worlds greatest bookshop W&G Foyle ltd, 113-119 Charing Crossroad, London WC2HOEB, van Yehuda Amichai zijn Selected Poems, translated by Chana Bloch and Stephen, voor de prijs van 5,99£. Waarom vermeld ik dit? Ik vond het eigenaardig, bij het openen van het boekje, het kasticket er in gekleefd terug te vinden. Meer was er niet, maar met die fameuze zin van Saramago die van de aarde is nog in mijn hoofd begin ik te lezen waar het openvalt en waar ik, onvermijdelijk zoals het altijd gebeurt, val op de naam God, een naam die me vervolgen blijft. Hoor wat Yehuda Amichai er over wist te vertellen:
And on Sabbath eve they sewed my handkerchief to the corner of my pants pocket so that I wouldnt sin by carrying it on the Sabbath. And on holy-days kohanim[1] blessed me from inside the white caves of their prayer-shawls, with fingers twisted like epileptics. I looked at them and God didnt thunder: and since then his thunder has grown more and more remote and become a huge silence
God becoming a huge silence, een grote ijzige stilte, geen woord meer dat over zijn lippen komt, geen hand meer die wordt uitgestoken, ondanks ons uitkijken naar hem tot achter de horizont. Na Steven Hawking van enkele dagen terug op Canvas, en zijn moment waarop de tijd ontstond of ontsprong, wat Georges Lemaître de Big Bang noemde, is het ook niet het moment van het ontstaan van God geweest of het ontstaan van de materialiteit van God eigenlijk moeten hier misschien wel negenennegentig vraagtekens komen - ? De mens en de poëzie van Yehuda Amichai, de spirituele geladenheid van zijn lang gedicht Travels of the last Benjamin of Tudela. En dan vooral de grootheid van de mens in zijn conversatie met de ijzige stilte van God. De poëzie, het gesprek met Zijn stilte, onze wandeling in Zijn stilte. Niet de stilte van Saramagos grafschrift die een negatieve stilte is, maar een stilte die een belofte inhoudt, een belofte waar we blijvend naar zoeken. En Amicha:
Death is not sleep but gaping eyes, the whole body Gaping with eyes since there is not enough space in the narrow world.
[1] Descendants of the priestly families.
29-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-01-2015 |
A fairy tale |
A fairy tale, but not as complicated as the conte Rimbaud once wrote.
Just before I woke, I had a silly but lovely dream. I was in her car and we were driving on a one way road, through a dark wood, somewhere in the south of France, I think it was in Le Thoronet. A strange feeling was over me, as if there were a thousand flowers welcoming me, a feeling so overwhelming that I wished it would stay for ever. My arm was on her shoulder and suddenly she stopped the car and we kissed. I felt her lips on mine, wet and o so tender. People were passing by and were looking at us. There was a house with the door wide open, and a man with a long white beard sat on the threshold, laughing at us. The next moment, I was in her sea of softness and a feeling of great happiness came over me. She said something, but I dont remember if she said, not to move or that it never ought to end. It was as I see it now, very surprising, but most of all, it was wonderful, a sensation I had never known before.
I met her the next day in a book shop. I was standing before a row of books with a small orange book in my hand, reading: Time present and time past are always present in time future, when all of a sudden she was next to me, holding my arm.
I dreamt of you yesterday morning, before awaking, she said. Oh, he said. Yes, we were driving in a car, on a small road in a dark wood, as dark and as wild as the wood in the Inferno, and when we stopped the car we kissed and afterwards, she said you were all over me, o so softly and so warm. It was heaven, she said. Yes he said, and where you stopped there was a man with a beard laughing at us. I do know it. I dreamt the dream you dreamt, we were one and the same person for a long moment. I was you and you were me, a moment that lasted until now, reading what I read. It has always been like that she said, 'since I saw you for the first time. We cant be separated, anymore, nothing can ever stand between us. Nothing, he said. Its a fairy tale she said. No he said, it is not, it is something that happens only once in a lifetime. Ill have to ask Carl Gustav Jung or maybe I can look it up in one of his books. Do it she said; but I am happy now and Jung cant give me more happiness then I already have. You never know he said, maybe it has a special meaning, Jung didnt think of. Never mind, she said, I am happy now. Ill keep it as it is now. Do it he said, do it, lock it up for the rest of your days with a double turn of the key.
The sound of his voice was changing when he felt that her happiness was slowly flowing into him.
What are you going to do about it? she asked. I dont know yet, he said, maybe I am going to tell it to the world. The world doesnt mind she said, tell it to God and his angels. Do you think so, will it keep us together as one and the same person? Just do it, she said.
28-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-01-2015 |
Niet van de aarde te zijn |
Ik vraag me soms af hoe de dingen zullen zijn als ik er niet meer ben om te zien hoe ze zijn.
De tafel waaraan ik schrijf, de oude vulpen die ik bij Schrever kocht, de potloden, het zakboekje van bij Schleiper, paper based on cotton rag with an addition of natural waste, fibres handmade according to a traditional organic process, komende uit Amsterdam. Of dat ander handmade boekje uit Tibet met handgeschept papier waarin het zo heerlijk is om te tekenen, en dat ik kocht in de prachtige, bijna witte abdij van Montmajour, gelegen in het zuiden van Frankrijk niet zo ver van de molen waar Alphonse Daudet zijn brieven zou geschreven hebben. Om dan ook nog te vermelden een heel bijzonder boek met gouden couvert in een zwarte kaft waarin ik meer persoonlijke berichten heb neergezet. Hoe zullen al die zaken zijn als ik er niet meer zal zijn? Hoe mijn rekken boeken, hoe mijn manuscripten en geschriften allerlei; hoe al wat ik aanraakte met mijn handen, met mijn ogen, met mijn geest; hoe zal dit alles nog verder bestaan na mij, zegge in een wereld waarin mijn naam nog zal te horen zijn voor een tijdje, om daarna, als alle sporen die ik achterliet zullen uitgewist zijn, te vergaan met enkel nog een naam in een of ander officieel register?
En toch zal mijn heengaan een impact hebben op het verder verloop van de gebeurtenissen, een impact dat zich, naarmate de tijd verder schuift, vermenigvuldigen zal, en zal mijn passage op aarde niet onopgemerkt geweest zijn, zelfs indien er geen letter van wat ik schreef of tekende zou overblijven. Want de echo van wat ik dacht, de echo van de geest in mij zal zich verspreiden, eerst over de meest nabije plaatsen en dan stilaan uitdeinen via, via, via, tot in de verste uithoeken van de aarde en daarna uitdeinen tot in de verste uithoeken van de Kosmos.
Is het correct als ik schrijf, niet van de aarde te zijn maar van de Geest in de Kosmos?
Een feit is zeker, ik zal niet de woorden achterlaten die werden aangebracht op de steen, geplaatst daar waar de urne met Saramagos asse werd geplaatst in het hart van Lisboa[1], met zicht op de Taag:
Mais não subiu para as estrellas, se a terra pertenecia.
Maar hij steeg niet op naar de sterren, tot de aarde behoorde hij.
[1] En el corazón de Lisboa, arropado (beschermd/bedekt) por la Casa dos Bicos (Bico= bek in Portugees), el emblémàtico edificio gótico de 1523 que el Ayuntamiento ha concedido a la Fundacion Saramago, y el rio Tajo. (El País 26.06.2010)
27-01-2015, 00:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2015 |
My mindscape |
Ik ken niet meer, als dragend element in mijn leven, de sociale verwevenheid van velen. Mijn wereld, my mindscape, werd de wereld van de geest. Ik ben, vooral dan als ik schrijf, kosmisch gericht, ik voel me ingeschakeld in het kosmisch gebeuren. Ik neem eraan deel, zoals zij die Stonehenge gebouwd hebben eraan deelnamen, zoals de eerste kathedraalbouwers eraan deelnamen. Ik wil me kennen als een gotieker. Vele eeuwen voor ons wist IbnArabi dat de mens het doel, de reden, het waarom van het Universum. Wat betekent dat zonder de denkende, de van een levend geheugen voorziene mens, het gebeuren dat het Universum is, een gebeuren zou zijn zonder meer, zonder inhoud, zonder merg in de beenderen. Het is de zoekende mens die er betekenis aan geeft en van het Universum een gebeuren maakt. Het is nog steeds wordende en in the mean time, is het wordende in de mens; onze kennis van het Universum neemt toe, zo wel naar buiten als naar binnen waar het zich situeert in de diepte, in het spirituele. Het doel van de mens, of de reden van zijn bestaan maar ik moet dit reeds gezegd hebben - is het mysterieuze van dit gebeuren te ontcijferen en te zoeken naar de betekenis ervan.
Fysisch is hij een ingeschakeld in te evolutieproces zoals alle leven in plant en dier is ingeschakeld, maar hij is ook een functie, een werktuig, een maker en loopt aldus, uit eigen bewuste krachten, verder uit op de evolutielijn van het kosmische of Damian Hirst deze lijn volgt met de schedel van Adam te bekleden met diamanten is een andere zaak maar al wat ik doe op het vlak van mijn schrijven en mijn tekenen (weinig nog) is het uitoefenen van de functie die ik heb als mens: bewust evolueren in de richting waarin het Universum evolueert, zijnde in de richting van een steeds dieper bewustzijn van onze gebondenheid die zich kenmerkt door een dieper binnendringen in het In-Universum, in le dedans de lUnivers.
Conoscete a ti mismo, zegt de Spanjaard. Ken u zelf en weet dat het Universum er is opdat jij er zou kunnen zijn, dat het kosmisch gebeuren er is omwille van jou en jij als mens, omcirkeld door dit gebeuren en deelachtig aan dit gebeuren.
Wat ik ben of wie ik ben, veel verschil maakt het niet, ik ben deelachtig.
26-01-2015, 00:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2015 |
Alice Sommer Herz |
De woorden die ik hier opteken heb ik een titel meegegeven: Geschriften. Eigenlijk kon Brieven ook, want ze zijn, in vele gevallen, gericht aan hen waarvan ik zeker weet dat ze me lezen, niet nu en dan, maar elke dag die komt en uitdooft in de nacht. Het wordingsproces van een blog is soms heel kort, soms loopt het over uren en al deze blogs vloeien voort uit mijn destijds, op de dag van mijn 83ste jaar, onvoorzichtig genomen beslissing het Cuaderno, of de Geschriften van José Saramago die verschenen onder de vorm van blogs, na te volgen.
Komt daarbij dat ik tv kijk, dat ik soms blijf hangen bij Canvas en me ook nog verdiepen wil in andere boeken, om niet te spreken over het opzoeken van bronnen voor teksten die ik in mijn hoofd draag. Wat tijdrovend is want als ik een boek open val ik op de met potlood onderlijnde passages, die me onvermijdelijk op andere ideeën brengen, zodat de reden waarom ik het boek heb opgezocht uitloopt op andere ideeën en andere op andere boeken. Het gevolg ervan is dat de onderwerpen die ik behandel ver uit elkaar liggen. Want er gebeurt heel wat, alleen al op het geestelijke vlak, op een etmaal.
Zo was er Alice Sommer Herz op 23 januari op Canvas. Ze speelde onder meer Sonate nr. 14 van Beethoven.
Haar kleed was rood, bloedrood haar lippen, haar vingers, op de uiteinden omgebogen als tentakels lang, uit vroege tijden opgedoken die klanken schreven alsof het parels waren, op een rode vloer uitgegoten,
of woorden die verhalen waren van oude handen op oude toetsen die ze amper raakte strelingen van haar hart. niets kon haar nog deren.
Meegesleept, je zag het dansen van haar vingers meer dan dat je hoorde wat ze speelde, soms.
Maar de klanken klaar als water uit een bron gevloeid, je zag hoe handen over toetsen gleden het wonder van bewegen onophoudelijk vreemd getekend, de jaren.
Hoe oud ze was?
Haar antwoord piano elke dag muziek, haar voedsel om te leven.
Zegde ze: achtennegentig.
Je zat voor het scherm, kijkend in dat gelaat van haar, je zag haar spelen betoverd door haar handen en als ze sprak bezworen door haar woorden: muziek en natuur, noemde ze haar religie.
P.S. Programma van Canvas: 'Everything is a present'. Alice Sommer Herz, was een jonge pianiste toen ze met haar zesjarig zoontje gedeporteerd werd naar het naziconcentratiekamp van Theresienstadt. Ze overleefde de verschrikkingen dankzij de muziek. Ze vertelt hierover en over het belang van de muziek in haar leven.
25-01-2015, 08:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2015 |
Pijn |
Er zijn van die dagen: pijn is het woord is van het heengaan het woord, tot in de aders, tot in het gebeente, pijn.
Hij ging, de grote vriend, in het gedwarrel van wat stof dat nog overbleef, hier het allerlaatste.
Met tromgeroffel en uitslaande vleugels hij, opstijgend, zoals de farao uit de lotusbloemen naar Orion toe, wetend dat nu komen zou, het levende leven van zijn eeuwigheid, hij erin ondergedompeld, erin vermengd, osmose met al wat is en komen zal.
Hij stierf omdat hij sterven wou, omdat zijn oog niet zag wat het altijd had gezien, omdat zijn hand niet tekende wat het altijd had getekend, machteloos, gelouterd en in stilte, een boude man die ging.
Waar hij ook was, in Moissac of in Fontenay, in Luxor of in Parijs, hij wist in enkele lijnen een wereld te verbazen op een blad en in te kleuren zoals hij het zag, het kleine diep zijn ziel geraakt geroerd omwille van het grote dat zijn adem was, tot in zijn gebouwen. Ik gedenk hem in mijn pijn.
Geen laatste woord gesproken, een foto nog, een gelaat dat blijven zal, mijn pijn vandaag en morgen.
P.S. Jean Pierre Carels 1929-2015, architect, gaf nieuw leven aan de oude gebouwen van de Nationale Bank van België, gelegen in de Kuip van Gent. We waren vrienden, als broeders voor elkaar.
24-01-2015, 07:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2015 |
Hoe moet ik verder? |
Ik vertel te gekke dingen, enkel mijn trouwste lezers blijven over, de andere heb ik afgeschrikt, de boodschappen die ik breng hebben hen in de war gebracht of zijn hoegenaamd niet wat ze gewoon zijn te lezen. Ik schrijf in een vreemde wereld waarin ze zich niet thuis voelen en me dus niet wensen te volgen.
Draag ik een ander verhaal in mij?
Waag ik het, na Dante, mijn blog te gaan opbouwen in de vorm van een levensverhaal dat waardig is naar buiten te worden gebracht, een verhaal dat een aaneenschakeling is van droom en werkelijkheid, in elkaar vermengd, dat inventief is en autobiografisch? Ik ben er eigenlijk al jaren mee bezig, maar het loopt in stukken en brokken in plaats van in afleveringen. Zo blijf ik schrijven wat me te binnenvalt om dan telkens terug te vallen op het thema dat van het leven is en van de dood. Vervelend voor velen, waardevol voor mij. Maar, het is zo, ik heb moeite me er van te bevrijden en ik blijf me maar wentelen omheen deze twee begrippen. Ik kan er niet los van, wat ik beschamend vind - zoals ik schreef - alhoewel dit licht overdreven is, alhoewel dit een stap te ver is. Wat me gelukkig maakt zoals ik nu aan het schrijven ben, is dat ik het gevoel heb dit mijn ganse leven te hebben gedaan en dat de type-tekst van twintig minuten schrijfwerk, in mij geankerd zit, dat ik er weinig moeite mee had in het verleden en even weinig de dag van vandaag. Al is het verschil met wat van vroeger was heel groot. Vroeger werd het bedolven na geschreven te zijn, nu wordt het onmiddellijk, warm van de pers, in de openbarheid gegooid. Vroeger was het enkel bestemd voor de oude boekenmarkt, nu komt het terecht bij enkele vrienden-lezers.
Ben ik er tevreden mee, verdienen mijn geschriften meer, staat er iemand op die zegt dat hij ze publiceren wil, dat ze een literaire waarde hebben en mogen opgenomen worden als waardevol voor de literatuur in Vlaanderen???
23-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2015 |
Alles is in alles |
Dit is wat ik je vandaag schrijf, waarde lezer, dit is wat ik je vandaag zeggen wil over die Ugo in mij die over Friedrich Schelling schreef dankzij François Cheng. En om te weten hoe het boek van Cheng hem bereikte moet hij jaren terug, omdat alles met alles verweven is en ontmoetingen in het verleden, gevolgen kennen in het heden, zelfs al is het maar een e-mail die hem werd toegestuurd die hem nu naar Baudelaire verwijst die hij zal opzoeken - en waarvan de nieuwe gevolgen, oorzaak zullen zijn van nieuwe gedachten die lijk wolken boven de velden en de bossen zullen oprijzen.Cheng is zo een wolk die blijft hangen, zoals Rainer Maria Rilke een wolk is die bleef hangen:
Meine gute Mutter, seid stolz, ich trage die Fahne seid ohne Sorge, ich trage die Fahne, habt mich lieb: ich trage die Fahne
Dann steckt er den Brief zu sich in den Waffenrock, an die heimliche Stelle, neben das Rosenblatt. Und denkt: Er wird bald duften davon
En het verhaal van Rilke[1] eindigt met:
Der Waffenrock ist im Schlosse verbrannt, der Brief und das Rosenblatt einer fremden Frau. Im nächsten Frühjahr (es kam traurig und kalt) ritt ein Kurier des Freiherrn von Pirovano langsam in Langenau ein. Dort hat er eine alte Frau weinen sehen.
Het boekje van Rilke, poëtisch meer dan prozaïsch, is een aan een schakeling van losse gebeurtenissen. Halve paginas vol geschreven en de rest van de pagina op te vullen in gedachten door de lezer zelf om tot de volgende halve pagina te komen. Meesterlijk, is het verhaal van der von Langenau, een achttien jarige die als kornet (vaandrig) opgenomen wordt in het leger van Graf Spork, der Freiherr von Pirovano, en sneuvelt in zijn eerste gevecht tegen de Turken. Zijn lichaam wordt gevonden en zijn klederen, zijn Waffenrock, verbrand. Waarom ik deze Rilke aanhaalde is eenvoudig. Een schrijver vertelt niet alles in detail. Vele zaken moeten worden aangevuld in de verbeelding van de lezer. In het geval des cornets Christoph Rilke, weten we heel weinig, maar de wijze waarop het verhaal gebracht wordt is voldoende gedetailleerd opdat we een beeld zouden krijgen hoe de laatste dagen, de laatste uren, minuten, van die Rilke moeten geweest zijn.
Elke blog van mij is zo een verhaal. Het verhaal van een leven in flarden bijeen geschreven.
[1] Genomen uit Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke, von Rainer Maria Rilke, Im Insel Verlag zu Leipzig, 1947. (Rembrandt Boekhandel). Het is een tekst gezet in het Gotisch Duits. Een van de eerste boekjes in mijn bezit dat ik al die tijd zorgvuldig heb bewaard.
22-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2015 |
Schaamte |
Ik herlees vanmorgen wat ik gisteren op mijn blog heb gezet. Ik vraag me af of ik het wel ben die dit heeft geschreven, of ik het wel ben die zich, vertrekkende van uit een naam, heeft laten meevoeren in het ongerijmde, het fabuleuze, het land dat van de geest is, het land waar we immer en immer trachten te benaderen wat we vermoeden dat is van de dingen om ons heen.
Diep in mij, schaam lk me hierover niet uitgeschreven te geraken, me voortdurend te herhalen in andere bewoordingen, draaiend en kerend omheen wat is van het ene vaste allesomvattende centrale punt dat van de Kosmos is. Dat is van het Alfa en het Omega, van de oneindigheid in oost en west en zuid en noord en in zenit en nadir, het infinite in all directions, wat me dronken maakt als ik een poging doe dit te begrijpen, dit in een beeld te vatten, wetende ook dat dit oneindige meer en meer, wellicht met de snelheid van het licht, oneindiger wordt. Dit is een voortdurende hals-over-kop confrontatie van het kleine, onooglijk mensje dat ik ben, met het oneindig mysterie van het zijn.
Hoe kan dit, hoe is het mogelijk dat ik me hierover vragen stel, vragen blijf stellen tot beschamends toe zoals ik reeds zegde. Dat ik, eens ik schrijven ga, me steeds blijf wentelen omheen dat Ene, dat meer dan Uitzonderlijke, dat Afwezig Aanwezige, waarin ik gevangen zat en zit mijn leven lang, dat al wat ik ben heeft gevormd en gepositioneerd, met verwaarlozing tot in het ongerijmde van de dingen van elke dag. Schrijven al denkende, woorden neerzettende die opdoken van uit dat infinite in all directions over wat er achter, wat er in en hier is het woord vol betekenis schuil gaat of zou kunnen schuil gaan. Ik, man van jaren, man van vele denken, van vele vragen, ik opteer voor het effectief-schuil-gaan en verwerp categoriek het zou kunnen, wat een grote stap is, te groot voor mij, omdat hij me doet strompelen deze morgen zoals de vele morgens van mijn leven, het leven met zijn horizont, met er achter, zoals Christopher Fry het ooit beloftevol verkondigde in zijn Lecture on Death in de kathedraal van Chichester[1] het Licht ons wacht: We know the days are all directed towards the mountain range and the mystery beyond it. That knowledge may be called the shadow we move in, but there is no shadow without light.
[1] De lezing vond plaats in november 1977. Ik schreef hem achteraf over deze lecture, hem zeggende dat ik zijn tekst gevonden had in de kathedraal en hoe zeer hij me getroffen had. Hij antwoordde dat er velen waren die het hem gezegd hadden na zijn toespraak, maar niemand, behalve ik, had het hem geschreven en dat 'it was a joy, coming from the continent, to read what I had written'.
21-01-2015, 06:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2015 |
Vragen die ons bezighouden |
Ik had gisteren ook willen spreken over de God van Meester Eckhart, de God zonder naam, die ook mijn God is, alhoewel ik weet, én dat weinigen me volgen hierin, én dat het vandaag ongewoon/ongepast is hier over te schrijven, alsof er over iets anders door mij zou kunnen geschreven worden. Eigenlijk is het een reden om zich de vraag te stellen wat er was in den beginne.
Kan het dat er in den beginne Iets moet geweest zijn dat in zich een Universum in potentie hield en dat uit deze potentialiteit het Universum is geboren; dat er dus een geboorte is geweest in plaats van een schepping? Als het antwoord hierop positief is dan moet al wat ik al schreef en blijf schrijven, van in den beginne in potentie aanwezig geweest zijn in de persoon die ik ben, en bestaan al de woorden die hierna zullen komen in potentie. Ik heb ze enkel nog neer te schrijven. Mijn blog is aldus geen schepping maar het neerschrijven van iets dat ergens al was.
Zo ook ben ik er meer en meer van overtuigd dat er in ons lichaam een binding is met die potentialiteit die in den beginne was, een immaterieel gegeven, een Zijn in potentie, ook aanwezig in de graankorrel. Als de graankorrel sterft neemt deze potentialiteit van zijn, een andere vorm aan, de korrel wordt plant; waarom zou dan de potentialiteit die in ons, onze geest, aanwezig is, na het afsterven van ons lichaam geen andere even onzichtbare vorm aannemen?
We zullen wel nimmer weten tot hoever Meester Eckhart (1260-1328) wou gaan als hij sprak over de God die geen naam had omdat hem geen naam kon gegeven worden, omdat er geen naam bestond voor hem, omdat Hij de Onnoembare was. Maar Hij is niet iemand die beloont of straft, Hij is iemand waarin je wegzinken kunt, een levende, een in jou groeiende. Spreken tot het/de Onnoembare is een stamelen en stamelen is een ongerijmdheid van woorden. Het of de Onnoembare is de zuivere, heldere eenheid van al wat is. En in dit ene, leert ons Eckhart, moeten we verzinken van iets tot niets. Dit Niets draagt de aura van het Zijn. En wij zijn deel van het Al, materieel en spiritueel, deel ervan, enkel het spirituele is eeuwig, het materiële, het lichaam, is van bij het geboren worden gedoemd te verdwijnen.
20-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2015 |
Schelling en Cheng |
Als ik in mijn vorige blog de filosoof Friedrich Schelling heb vermeld als de man die de Natuur zag als de hoogste inspiratiebron, dan dank ik dit aan François Cheng[1]. Niet dat ik niet wist dat er velen zijn die deze idee in hun vaandel voeren ik ook ben er heel dicht bij maar wat ik vergeten was is dat deze regel heel duidelijk en categoriek verdedigd werd door Schelling. Cheng schrijft hierover, en hij zal het mij niet kwalijk nemen als ik hem citeer:
A ses yeux, la Nature, en sa profondeur potentielle et irrévélée, nest pas seulement une entité passive et servile, une simple source de matières premières, ou pire, un cadre décoratif pour lhomme. Elle est la force cosmique primitive, relevant dun principe sacré et éternellement créatrice.(Page 131)
Schelling schreef dit in 1800, hij wist dat het in de aard lag van de geest in de mens, binnen te dringen in het Absolute en dat enkel de kunst bij machte is deze hogere identiteit waar het ik en de wereld samenkomen te verwezenlijken. Ik weet dus in welke richting mijn boswachter van een paar dagen terug, zijn stelling verdedigen zal. Wat ik ook weet is dat alles verbonden is met alles, dat je je niet moet afsloven om te vinden wat je zoekt maar dat het je aangeboden wordt als je maar ingesteld bent op de juiste golflengte. Het antwoord van de boswachter, dat hij niet geloofde in die God maar wel in de Natuur is me schrijvend binnen geschoven. Ik had er voorheen niet aan gedacht en het boek van Cheng ook had ik helemaal niet verwacht, maar beide elementen zijn opgedoken op het goed ogenblik en laten me toe dingen te schrijven waar ik zo node behoefte aan heb.
Nu, is het dan zo belangrijk wat ik gaan halen ben bij Schelling en Cheng of wat ik reeds voorheen hierover heb geschreven? Wel neen, vandaag is het schone, is het edele afgeschreven en overtollig, en wat de rol van de Natuur betekenen zou, wordt verdoezeld, het sacrale heeft geen plaats meer in onze samenleving. Er zijn voorbeelden genoeg hiervan, er zijn er zelfs te veel, te beginnen met bepaalde hedendaagse kunstuitingen, de muziek die over de weiden stroomt, de lectuur die ons wordt aangeboden, de programmas op TV. We worden letterlijk overspoeld met een tsunami aan zaken die best maar zo vlug mogelijk vergeten worden.
Of, heb ik het totaal verkeerd en zijn het, om te beginnen, mijn geschriften die te verwerpen zijn.
[1] François Cheng: Cinq méditations sur la beauté, Albin Michel 2008.
19-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2015 |
Hoe het gebeuren kan |
Hij aarzelde die morgen. Hij voelde zich niet zoals hij gewoon was zich te voelen. In de nacht was hij opgestaan om te lezen over Friedrich Schelling voor wie de Natuur de primitieve kosmische kracht is, sacraal en eeuwig, de bron van elke creativiteit. En hij had gedacht en het was een vreemde samenloop - dat hij dit een paar dagen ervoor, in andere woorden gehoord had van de boswachter die onopgemerkt naar hem had staan kijken, terwijl hij in zijn dagboek aan het schrijven was aan de stenen tafel in het bos. Maar het gebeurde dat hij aarzelde die morgen om zich te scheren en aan te kleden, omdat er een ongewoon gevoel was van moeheid en een stem die van verre kwam en aandrong opdat hij het rustig zou houden. Echter, kon hij zo maar niet lichtzinnig, zijn afspraak verbreken die hij elke morgen had met de duiven aan het meer, zo dacht hij toch. En hij had zich geschoren en aangekleed en was gegaan waar hij elke morgen wandelen ging, gehuld in zijn lange donkere mantel, de rechterzak ervan gevuld met graankorrels. De mensen die hij ontmoette en hem groetten wisten dit niet, wisten heel weinig over hem, wisten enkel dat hij een oude man was met een vreemde hoed en een stok waarop hij steunde. Met sommigen had hij reeds gesproken, met andere niet. Alleen de duiven kenden hem anders en zaten te wachten, ongeduldig, slaande met hun vleugels, opspringend van tak tot tak. En toch voelde hij zich alsof hij op een plaats was waar hij niet hoorde te zijn, zelfs met zijn hand in de rechterzak, zijn vingers tussen de granen, kleine zijig-zachte korrels die hij tellen kon als hij ze tussen zijn vingers liet glijden. Zoals hij de granen kende, kende hij de bomen en hij sprak met zijn blik tot de bomen, tot het wonder dat hun stammen waren, met mossen begroeid, breed in de worteling. Hij hield van de tekening in de schors. Hij wou er een foto van om in te kaderen en te kunnen staren naar de lijnen erin om te trachten de oneffenheden erin gegroefd, te ontcijferen. Alleen Borges kon dat en hij voelde zich als een vriend van Borges. Hij had tal van vreemde verhalen van hem, zoals dit van een magiër, gevangen gezet door de Spanjaarden, in een donkere kerker in de aarde, met naast zich een jaguar waarvan hij gescheiden was door een glazen wand. Een verhaal dat zich afspeelde in Peru, en hij vroeg zich af of er wel jaguars bestonden in Peru - of was het Mexico? en de magiër die erin slaagde, alhoewel er maar een maal per dag licht binnen viel, de boodschap van zijn God te lezen in de tekening in de pels van de jaguar. Zo ook wou hij de boodschap van de boom kunnen lezen in de schors ervan als hij er maar lang genoeg zou op kijken. Maar hier waren er de duiven. Toen ze hem zagen met de wandelstok waarop hij steunde en zijn hand in de zak van zijn mantel lieten ze zich vallen en vlogen ze om hem heen om hem te groeten, hun gefladder als trommelgeroffel, hij wachtte nog even, en haalde toen een handvol granen uit zijn zak die hij uitstrooide met een zalige zwaai van de hand, die hij kende van zijn vader als die zaaiend over de akker liep, met vaste tred, breed zwaaiend in een sacraal gebaar dat hij hield van de geslachten voor hem. Hij hoorde de korrels vallen die hij zaaide, woorden prevelend, woorden om op te tekenen op papier met de geur van aarde en water en de geur van de schors van bomen. Hoe de duiven opsprongen, kirrend, gelukkig en wild tussen zijn voeten, opvlogen tot onder zijn mantel en hij gooide maar zaden, hij voelde ze als glinsterkorrels in zijn hand, glad en warm, alsof ze zijn levend teken waren. Hij dacht zinnen te schrijven in zijn hoofd, terwijl hij de laatste granen ophaalde, terwijl hij woorden zocht, maar het waren geen woorden, het waren maar letters. Het was alsof hij met het uitstrooien van de granen, de letters van zijn woorden uitstrooide waar zijn voeten waren en waar ze liggen bleven voor een ogenblik om als woord opgepikt te worden. Witte woorden voor witte duiven op de witte grond en hoe alles bewegen ging, gevangen in een trage kolk waarin hij werd opgenomen.
Welke morgen was het, welke dag in welk jaar? Hoe was het dat de mensen tussen de duiven, dat de duiven, tussen de mensen, dat de korrels, dat de letters van zijn woorden wit waren, als kille sneeuw waren? Hij leunde, moe als hij was, even tegen de boom, zijn witte hand op de witte schors. Hij voelde hoe zijn hand in de schors drong, tot diep in de vochtige massa van de stam drong en hoe de boom zijn hand hield om het nimmer meer los te laten. Hij zag nog hoe witte boten naar hem toe gleden, hun witte zeilen bol gespannen in de wind. De zucht van de wind en het gekir en gefladder van de duiven met de mensen die hem aankeken naar hem toeliepen en riepen toen hij er al niet meer was.
Hij ontwaakte in een witte kamer, de vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.
Het is maar een kort verhaal over een man gehuld in een lange donkere mantel die ik, Ugo of Karel, had kunnen zijn, ware het niet dat de bomen aan het meer van Genève slechts eenmaal een rol hebben gespeeld in zijn leven, een verhaal dat verband hield met een gedicht van Odysseus Elitys, en dat hij ooit nog eens herwerken zal indien nodig.
18-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2015 |
Het Herderstasje |
Heb heel wat te schrijven. Het omvat, samengebracht op wat bladen papier, de wereld van mijn geest verspreid tot ver voorbij de horizont tot in de oneindigheid. Het is de enige werkelijkheid, deze zichtbaar met de geest die ik bezit.
Dit is wat ik hier verkondigen wil. Ik dacht van de bergen te zijn, ik dacht van de zeeën te zijn, maar ik ben van de oneindigheid van velden en bossen, van luchten. Ik dacht van het sterven te zijn maar ik ben van het grote leven want deze ogenblikken schrijf ik eeuwigheid, omdat ik de eeuwigheid heb aangeraakt met de vingertoppen.
Deze blogs, dit soliloquium, dit gesprek met mezelf, dat ik in gedachten uitteken met pen en inkt op oud vergeeld papier en daarna bewaren wil op een wijze en in een vorm gelijklopend met een verdorde wortel van een plantje die ik raapte op de rotsen en heb ingekaderd, gekleefd op een oude ets van mij, met een schelpje erbij, een stukje groen glas en nog wat zaad, of nog wat, wat ook, een ander teken, van mijn doorgang hier op aarde. En al staat mijn heengaan al geschreven ergens op de horizont, altijd zullen in mij aanwezig geweest zijn de verzen die T.S. Eliot[1] schreef:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union, A deeper communion.
Dit is mijn leven geweest, gedragen en gevoed door een diepere communicatie met wat het Universum verborgen houdt, een communicatie waarvoor ik niet altijd lees maar heel zelden de ingesteldheid heb gekend om te begrijpen wat te begrijpen is, al was het maar voor een korte fractie tijd.
Ooit schreef ik - waar ik zat op de rotsen aan zee - een gedicht over het herderstasje, la bolsa a pastor, een onooglijk klein iets gedrongen in de dorre aarde, tussen dorre rotsen, dat bloemde en groeide tot zaad en zich verspreidde tussen andere meer opvallende bloemen, maar dan toch de manifestatie van het grote leven in het kleine. En ik besefte dat ook mijn leven zich ontrolde en groeide in het kleine en dat de dag zal komen dat alles stil zal vallen, op het einde van een regel of afgebroken middenin een woord, maar toch verder doorlopend in een tijd die geen tijd meer is, die het met lineffable gevulde Niets is. Het Al dat we wagen het Niets te noemen omdat we niet begrijpen kunnen, zelfs niet benaderen kunnen, wat het Al wel zou kunnen zijn.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
17-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2015 |
Uit een Manuscript (2) |
In de nacht stond hij op om op zijn PC te herwerken wat hij in het bos geschreven had.
Het komt er op aan tijdens de dag, het hoofd vrij te houden om te doen wat moet gedaan, maar tezelfdertijd klaar te staan, om zonder aarzelen de woorden, bewust of onbewust, te aanvaarden zoals ze komen en aldus binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen. Het komt er op aan, de veelheid aan gedachten te zien als de uitkomst van talloze kleine als grote gebeurtenissen, ingebeelde als reële, verwachte als onverwachte, gebeurtenissen die alle inwerken op elkaar en er op gericht zijn uit te komen waar zijn woorden hem brengen zullen.
Dit is dan zijn stelregel, zijn toonaard, te verhalen over het leven dat hij leeft als over het leven dat hij leeft in zijn gedachten en hieruit vertrekkende een totaal nieuwe persoon te laten geboren worden, optredend meestal in een geestelijk landschap, zelfs al zou dit neerkomen op een soort diepzinnig gemijmer waaraan de wereld van vandaag totaal geen behoefte meer heeft.
Zo het kan heel goed zijn dat hij dingen schrijven zal die uiteindelijk terecht zullen komen onderaan een schuif in een verlaten bureelmeubel, of in het meest gunstige geval op een oude-boekenmarkt. Het zullen dan toch gedachten zijn die hij meende te mogen en te moeten schrijven, die in elk geval, zoals de varens, hun sporen zullen hebben uitgestrooid. Ze zullen een eigen leven kennen, ongeacht of ze gepubliceerd werden of niet. Ze zullen de ruimte van de geest binnendringen en er zich verspreiden, zoals een parfum van rozen en lavendel en steranijs; ze zullen opgevangen worden door anderen en hun werk doen, zoals het gebeurt sedert de eerste woorden van de Galgamesh en zelfs nog ver ervoor.
16-01-2015, 01:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |