In de nacht is er de droom die je houden wilt, is er het woord dat je schrijven wilt, is er Venus die je groeten wilt, en in de morgen, in de glorieuze morgen is er het gouden licht dat je leven schenkt, verwondering te zijn waar je bent en hoe je bent gekroond, zij het niet met laurier dan toch met woorden, je biotoop die je omwikkelt als een wikke omheen de graanhalm in bloei, met stuifmeel all over the place.
Anders, is er niet veel méér waarover ik nog niet heb gefilosofeerd. Tot, een poëet in het hart, een vriend en groot kenner van de Franse Literatuur, Jacques V.I. me vertelde dat ook voor Charles Baudelaire, de natuur een tempel is. Veelzeggende springplank voor mij als ik denk aan de boswachter - van enkele dagen terug - die niet in God geloofde, wel in de Natuur. Baudelaire in zijn veel besproken gedicht Correspondances benadert deze gedachte. Maar zeg me, vriend(in)van mijn geschriften , wie leest er nog Baudelaire vandaag?
Wie leest er nog?
La nature est un temple où de vivants pilliers Laissent parfois sortir de confuses paroles Lhomme y passe à travers des forêts de symboles Qui lobservent avec des regards familiers.
Ik neem er de commentaar bij van Antoine Adam in de Collection Classiques Garnier, 1973, over Les Fleurs du Mal:
Baudelaire part dun univers animé où les choses, en apparence inertes, ont un langage, où les formes visibles sont les symboles dune réalité invisible.
Wat we altijd hebben verklaard en dat, wat ver voor ons de Ecclesiasticus al wist, er niets nieuw is onder de zon. Ik was er dus niet zo ver af als ik dertig jaar lang, (bijna) elke zondagmorgen bij het joggen, de zelfde boom heb toegesproken, mijn hand gelegd op zijn schors, en diep in mij gevoeld hoe hij zich roerde alsof hij me antwoordde op zijn manier. Wat de titel van het gedicht Correspondances betreft vloeit deze voort uit het voorgaande, het wijst op de intimiteit die er bestaat tussen les parfums, les couleurs et les sons, et que les formes sensibles, multiples en leurs apparence, sont en fait lécho dune réalité unique.
Wat Pfeiffer aangaat is het zeker niet hij, noch om het even wie van de hedendaagse poëten die hier enige aandacht zouden aan besteden. Wijst dit op een vooruitgang in onze inzichten in de realiteit der dingen, of betekent dit simpelweg een terugkeer naar de zo gekoesterde oppervlakkigheid?
|