Wat ik deze maand januari heb geschreven waren telkens pogingen om het maximum te bereiken naar mijn maatstaven die ik heel hoog leg. Niet elke dag bereikte ik wat ik, voor mezelf hoopte te bereiken, ik ben er van bewust, niet altijd haalde ik het maximale er uit. Anderzijds, vaste maatstaven in de literatuur evenmin als in elke andere kunstvorm - zijn er niet, eerder is het de naam van de schrijver/de maker die bepalend zal zijn, want eens de naam verworven is, beantwoordt wat ook, tot een woord op een stuk papier, al wat die naam draagt aan de maatstaven van de literatuur.
Zo lees ik (DSL van 30 januari) over de geschenk-gedichtenbundel van Ilja Leonard Pfeiffer, een dichter die volgens de recensente, Sarah Vankersschaever, in zijn staart bijt, over zaken die ik zelf nooit zou wagen te schrijven/verkondigen. Ik ga er niet verder op in gaan maar als ik versregels lees zoals de recensente opgeeft:
Natuurlijk was dat deels ook commercieel maar zijn met jou was ceremonieel
Dan kan die man me niet bekoren. Maar, en hier wringt het schoentje, is het niet bekoren, niet aan mij gelegen, ben ik er niet de oorzaak van dat die poëzie me niet ligt en is de plaats waar ik voor mijn blogs de woorden zoek wel de juiste plaats? Het gedicht dat ik gisteren bracht is van een totaal andere soort dan de gedichten die nu, sedert jaren in zijn. Ik heb die stroming niet gevolgd, ik ben blijven hangen waar ik ben opgestaan, decades terug, met het gevolg dat ik het fenomenologische in een gedicht heb blijven offeren, à la T.S. Eliot aan het filosofisch elitaire. En hier sta ik dan met grijze haren en beschaamde kaken, opkijkend naar Pfeiffer en zijn:
Gebraden hanen reeg je aan het spit alsof het daarmee iets wilde beweren je greep met harde hand naar schorseneren en raapte stengels met ontbloot gebit.
Ik kan wel gissen wat hiermede wordt bedoeld; maar hoe goed het allemaal rijmt en in sonnetvorm dan nog wel de dichtbundel mag dan nog als geschenk zijn bedoeld maar ik zoek het poëtische in rijmwoorden gaande van spit tot gebit, van beweren tot schorseneren. Ik sta er lang bij stil. Ik kijk om me heen maar ik ben zeker, hij lacht me uit om wat ik laatst nog schreef:
Schrijf maar wat gedichten opdat je niet te vlug zou sterven als je dood zult gaan.
Inderdaad, hij kan gelijk hebben, waar ben ik mee bezig, hoe is het dat ik mijn dagen vul?
|