Het zijn kleine gebeurtenissen met kleine of, grote gevolgen - for the morning is allways unknown- die ik hier soms opteken. Niet altijd, wel vandaag. Omdat ik me gelukkig voel met een versregel van Marleen De Smet: Bij vlagen bladert wind partituren door mijn haren. Ik weet als ik verder lees vond het gedicht niet op internet -wat het haar moet gekost hebben aan inspiratie, om vertrekkende uit deze eerste regel het gedicht uit te schrijven, inspiratie die niet te koop is, maar overkomt uit de luchten omheen ons, uit de velden en de bomen, uit het levende landschap dat ons bezit zoals wij het bezitten.
Want een gedicht schrijven is de ontdekking van een oase in een woestijn van woorden en gedachten, het oproepen van een kleine gevatte wereld, ons aangereikt door grote winden, over grote waters en over wijde velden, dat eens neer geschreven, voorheen nog niet bestond. Een gedicht is een pijniging van de geest of de ontmoeting met een jonge vrouw staande tussen grassen en bloemen op een bloemenweide. Je tracht telkens te bereiken wat je nog nimmer heb bereikt, een handeling met woorden die je naar je hand wil zetten. Woorden grillig als meesjes, ondersteboven in de takken vol met zaadbollen, die je tellen wilt maar ongeduldig als ze zijn springen ze van bol tot bol en vermenigvuldigen zich keer op keer. Woorden zijn even ontelbaar en ongrijpbaar. Ze bespringen je, ze grijpen je, ze omhelzen en verwensen je, ze bezitten je en je moet ze nemen zoals ze komen, een wet die onverbiddelijk is.
Weinig heb ik ooit geschreven.
Weinig heb ik ooit geschreven waarvan ik zeggen kon, mijn Heer wat heb je me nu, in woorden toevertrouwd om neer te schrijven opdat bewaard voor het nageslacht.
En ik je dankbaar ook wil wezen om dat minieme deeltje geest van Jou dat ik naar willekeur gebruiken mocht zelfs al is de tijd zo vlug voorbijgegaan.
En dan deze morgen hier, met wind en regen, dankzij je zegen, meer geest te zijn geweest, een ogenblik van nederigheid, me ingesproken.
Mijn dank die openbarst lijk kringen uit de steen, in spiegelvijvers opgeslorpt, voor Jou die ik niet ken dan met het woord, dat ik voortdurend interpreteren moet daar alles zo oneindig is, zo onuitgesproken niet te noemen is.
Zo ook Je deze woorden toevertrouwd.
|