 |
|
 |
|
|
 |
27-01-2015 |
Niet van de aarde te zijn |
Ik vraag me soms af hoe de dingen zullen zijn als ik er niet meer ben om te zien hoe ze zijn.
De tafel waaraan ik schrijf, de oude vulpen die ik bij Schrever kocht, de potloden, het zakboekje van bij Schleiper, paper based on cotton rag with an addition of natural waste, fibres handmade according to a traditional organic process, komende uit Amsterdam. Of dat ander handmade boekje uit Tibet met handgeschept papier waarin het zo heerlijk is om te tekenen, en dat ik kocht in de prachtige, bijna witte abdij van Montmajour, gelegen in het zuiden van Frankrijk niet zo ver van de molen waar Alphonse Daudet zijn brieven zou geschreven hebben. Om dan ook nog te vermelden een heel bijzonder boek met gouden couvert in een zwarte kaft waarin ik meer persoonlijke berichten heb neergezet. Hoe zullen al die zaken zijn als ik er niet meer zal zijn? Hoe mijn rekken boeken, hoe mijn manuscripten en geschriften allerlei; hoe al wat ik aanraakte met mijn handen, met mijn ogen, met mijn geest; hoe zal dit alles nog verder bestaan na mij, zegge in een wereld waarin mijn naam nog zal te horen zijn voor een tijdje, om daarna, als alle sporen die ik achterliet zullen uitgewist zijn, te vergaan met enkel nog een naam in een of ander officieel register?
En toch zal mijn heengaan een impact hebben op het verder verloop van de gebeurtenissen, een impact dat zich, naarmate de tijd verder schuift, vermenigvuldigen zal, en zal mijn passage op aarde niet onopgemerkt geweest zijn, zelfs indien er geen letter van wat ik schreef of tekende zou overblijven. Want de echo van wat ik dacht, de echo van de geest in mij zal zich verspreiden, eerst over de meest nabije plaatsen en dan stilaan uitdeinen via, via, via, tot in de verste uithoeken van de aarde en daarna uitdeinen tot in de verste uithoeken van de Kosmos.
Is het correct als ik schrijf, niet van de aarde te zijn maar van de Geest in de Kosmos?
Een feit is zeker, ik zal niet de woorden achterlaten die werden aangebracht op de steen, geplaatst daar waar de urne met Saramagos asse werd geplaatst in het hart van Lisboa[1], met zicht op de Taag:
Mais não subiu para as estrellas, se a terra pertenecia.
Maar hij steeg niet op naar de sterren, tot de aarde behoorde hij.
[1] En el corazón de Lisboa, arropado (beschermd/bedekt) por la Casa dos Bicos (Bico= bek in Portugees), el emblémàtico edificio gótico de 1523 que el Ayuntamiento ha concedido a la Fundacion Saramago, y el rio Tajo. (El País 26.06.2010)
27-01-2015, 00:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-01-2015 |
My mindscape |
Ik ken niet meer, als dragend element in mijn leven, de sociale verwevenheid van velen. Mijn wereld, my mindscape, werd de wereld van de geest. Ik ben, vooral dan als ik schrijf, kosmisch gericht, ik voel me ingeschakeld in het kosmisch gebeuren. Ik neem eraan deel, zoals zij die Stonehenge gebouwd hebben eraan deelnamen, zoals de eerste kathedraalbouwers eraan deelnamen. Ik wil me kennen als een gotieker. Vele eeuwen voor ons wist IbnArabi dat de mens het doel, de reden, het waarom van het Universum. Wat betekent dat zonder de denkende, de van een levend geheugen voorziene mens, het gebeuren dat het Universum is, een gebeuren zou zijn zonder meer, zonder inhoud, zonder merg in de beenderen. Het is de zoekende mens die er betekenis aan geeft en van het Universum een gebeuren maakt. Het is nog steeds wordende en in the mean time, is het wordende in de mens; onze kennis van het Universum neemt toe, zo wel naar buiten als naar binnen waar het zich situeert in de diepte, in het spirituele. Het doel van de mens, of de reden van zijn bestaan maar ik moet dit reeds gezegd hebben - is het mysterieuze van dit gebeuren te ontcijferen en te zoeken naar de betekenis ervan.
Fysisch is hij een ingeschakeld in te evolutieproces zoals alle leven in plant en dier is ingeschakeld, maar hij is ook een functie, een werktuig, een maker en loopt aldus, uit eigen bewuste krachten, verder uit op de evolutielijn van het kosmische of Damian Hirst deze lijn volgt met de schedel van Adam te bekleden met diamanten is een andere zaak maar al wat ik doe op het vlak van mijn schrijven en mijn tekenen (weinig nog) is het uitoefenen van de functie die ik heb als mens: bewust evolueren in de richting waarin het Universum evolueert, zijnde in de richting van een steeds dieper bewustzijn van onze gebondenheid die zich kenmerkt door een dieper binnendringen in het In-Universum, in le dedans de lUnivers.
Conoscete a ti mismo, zegt de Spanjaard. Ken u zelf en weet dat het Universum er is opdat jij er zou kunnen zijn, dat het kosmisch gebeuren er is omwille van jou en jij als mens, omcirkeld door dit gebeuren en deelachtig aan dit gebeuren.
Wat ik ben of wie ik ben, veel verschil maakt het niet, ik ben deelachtig.
26-01-2015, 00:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-01-2015 |
Alice Sommer Herz |
De woorden die ik hier opteken heb ik een titel meegegeven: Geschriften. Eigenlijk kon Brieven ook, want ze zijn, in vele gevallen, gericht aan hen waarvan ik zeker weet dat ze me lezen, niet nu en dan, maar elke dag die komt en uitdooft in de nacht. Het wordingsproces van een blog is soms heel kort, soms loopt het over uren en al deze blogs vloeien voort uit mijn destijds, op de dag van mijn 83ste jaar, onvoorzichtig genomen beslissing het Cuaderno, of de Geschriften van José Saramago die verschenen onder de vorm van blogs, na te volgen.
Komt daarbij dat ik tv kijk, dat ik soms blijf hangen bij Canvas en me ook nog verdiepen wil in andere boeken, om niet te spreken over het opzoeken van bronnen voor teksten die ik in mijn hoofd draag. Wat tijdrovend is want als ik een boek open val ik op de met potlood onderlijnde passages, die me onvermijdelijk op andere ideeën brengen, zodat de reden waarom ik het boek heb opgezocht uitloopt op andere ideeën en andere op andere boeken. Het gevolg ervan is dat de onderwerpen die ik behandel ver uit elkaar liggen. Want er gebeurt heel wat, alleen al op het geestelijke vlak, op een etmaal.
Zo was er Alice Sommer Herz op 23 januari op Canvas. Ze speelde onder meer Sonate nr. 14 van Beethoven.
Haar kleed was rood, bloedrood haar lippen, haar vingers, op de uiteinden omgebogen als tentakels lang, uit vroege tijden opgedoken die klanken schreven alsof het parels waren, op een rode vloer uitgegoten,
of woorden die verhalen waren van oude handen op oude toetsen die ze amper raakte strelingen van haar hart. niets kon haar nog deren.
Meegesleept, je zag het dansen van haar vingers meer dan dat je hoorde wat ze speelde, soms.
Maar de klanken klaar als water uit een bron gevloeid, je zag hoe handen over toetsen gleden het wonder van bewegen onophoudelijk vreemd getekend, de jaren.
Hoe oud ze was?
Haar antwoord piano elke dag muziek, haar voedsel om te leven.
Zegde ze: achtennegentig.
Je zat voor het scherm, kijkend in dat gelaat van haar, je zag haar spelen betoverd door haar handen en als ze sprak bezworen door haar woorden: muziek en natuur, noemde ze haar religie.
P.S. Programma van Canvas: 'Everything is a present'. Alice Sommer Herz, was een jonge pianiste toen ze met haar zesjarig zoontje gedeporteerd werd naar het naziconcentratiekamp van Theresienstadt. Ze overleefde de verschrikkingen dankzij de muziek. Ze vertelt hierover en over het belang van de muziek in haar leven.
25-01-2015, 08:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-01-2015 |
Pijn |
Er zijn van die dagen: pijn is het woord is van het heengaan het woord, tot in de aders, tot in het gebeente, pijn.
Hij ging, de grote vriend, in het gedwarrel van wat stof dat nog overbleef, hier het allerlaatste.
Met tromgeroffel en uitslaande vleugels hij, opstijgend, zoals de farao uit de lotusbloemen naar Orion toe, wetend dat nu komen zou, het levende leven van zijn eeuwigheid, hij erin ondergedompeld, erin vermengd, osmose met al wat is en komen zal.
Hij stierf omdat hij sterven wou, omdat zijn oog niet zag wat het altijd had gezien, omdat zijn hand niet tekende wat het altijd had getekend, machteloos, gelouterd en in stilte, een boude man die ging.
Waar hij ook was, in Moissac of in Fontenay, in Luxor of in Parijs, hij wist in enkele lijnen een wereld te verbazen op een blad en in te kleuren zoals hij het zag, het kleine diep zijn ziel geraakt geroerd omwille van het grote dat zijn adem was, tot in zijn gebouwen. Ik gedenk hem in mijn pijn.
Geen laatste woord gesproken, een foto nog, een gelaat dat blijven zal, mijn pijn vandaag en morgen.
P.S. Jean Pierre Carels 1929-2015, architect, gaf nieuw leven aan de oude gebouwen van de Nationale Bank van België, gelegen in de Kuip van Gent. We waren vrienden, als broeders voor elkaar.
24-01-2015, 07:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-01-2015 |
Hoe moet ik verder? |
Ik vertel te gekke dingen, enkel mijn trouwste lezers blijven over, de andere heb ik afgeschrikt, de boodschappen die ik breng hebben hen in de war gebracht of zijn hoegenaamd niet wat ze gewoon zijn te lezen. Ik schrijf in een vreemde wereld waarin ze zich niet thuis voelen en me dus niet wensen te volgen.
Draag ik een ander verhaal in mij?
Waag ik het, na Dante, mijn blog te gaan opbouwen in de vorm van een levensverhaal dat waardig is naar buiten te worden gebracht, een verhaal dat een aaneenschakeling is van droom en werkelijkheid, in elkaar vermengd, dat inventief is en autobiografisch? Ik ben er eigenlijk al jaren mee bezig, maar het loopt in stukken en brokken in plaats van in afleveringen. Zo blijf ik schrijven wat me te binnenvalt om dan telkens terug te vallen op het thema dat van het leven is en van de dood. Vervelend voor velen, waardevol voor mij. Maar, het is zo, ik heb moeite me er van te bevrijden en ik blijf me maar wentelen omheen deze twee begrippen. Ik kan er niet los van, wat ik beschamend vind - zoals ik schreef - alhoewel dit licht overdreven is, alhoewel dit een stap te ver is. Wat me gelukkig maakt zoals ik nu aan het schrijven ben, is dat ik het gevoel heb dit mijn ganse leven te hebben gedaan en dat de type-tekst van twintig minuten schrijfwerk, in mij geankerd zit, dat ik er weinig moeite mee had in het verleden en even weinig de dag van vandaag. Al is het verschil met wat van vroeger was heel groot. Vroeger werd het bedolven na geschreven te zijn, nu wordt het onmiddellijk, warm van de pers, in de openbarheid gegooid. Vroeger was het enkel bestemd voor de oude boekenmarkt, nu komt het terecht bij enkele vrienden-lezers.
Ben ik er tevreden mee, verdienen mijn geschriften meer, staat er iemand op die zegt dat hij ze publiceren wil, dat ze een literaire waarde hebben en mogen opgenomen worden als waardevol voor de literatuur in Vlaanderen???
23-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-01-2015 |
Alles is in alles |
Dit is wat ik je vandaag schrijf, waarde lezer, dit is wat ik je vandaag zeggen wil over die Ugo in mij die over Friedrich Schelling schreef dankzij François Cheng. En om te weten hoe het boek van Cheng hem bereikte moet hij jaren terug, omdat alles met alles verweven is en ontmoetingen in het verleden, gevolgen kennen in het heden, zelfs al is het maar een e-mail die hem werd toegestuurd die hem nu naar Baudelaire verwijst die hij zal opzoeken - en waarvan de nieuwe gevolgen, oorzaak zullen zijn van nieuwe gedachten die lijk wolken boven de velden en de bossen zullen oprijzen.Cheng is zo een wolk die blijft hangen, zoals Rainer Maria Rilke een wolk is die bleef hangen:
Meine gute Mutter, seid stolz, ich trage die Fahne seid ohne Sorge, ich trage die Fahne, habt mich lieb: ich trage die Fahne
Dann steckt er den Brief zu sich in den Waffenrock, an die heimliche Stelle, neben das Rosenblatt. Und denkt: Er wird bald duften davon
En het verhaal van Rilke[1] eindigt met:
Der Waffenrock ist im Schlosse verbrannt, der Brief und das Rosenblatt einer fremden Frau. Im nächsten Frühjahr (es kam traurig und kalt) ritt ein Kurier des Freiherrn von Pirovano langsam in Langenau ein. Dort hat er eine alte Frau weinen sehen.
Het boekje van Rilke, poëtisch meer dan prozaïsch, is een aan een schakeling van losse gebeurtenissen. Halve paginas vol geschreven en de rest van de pagina op te vullen in gedachten door de lezer zelf om tot de volgende halve pagina te komen. Meesterlijk, is het verhaal van der von Langenau, een achttien jarige die als kornet (vaandrig) opgenomen wordt in het leger van Graf Spork, der Freiherr von Pirovano, en sneuvelt in zijn eerste gevecht tegen de Turken. Zijn lichaam wordt gevonden en zijn klederen, zijn Waffenrock, verbrand. Waarom ik deze Rilke aanhaalde is eenvoudig. Een schrijver vertelt niet alles in detail. Vele zaken moeten worden aangevuld in de verbeelding van de lezer. In het geval des cornets Christoph Rilke, weten we heel weinig, maar de wijze waarop het verhaal gebracht wordt is voldoende gedetailleerd opdat we een beeld zouden krijgen hoe de laatste dagen, de laatste uren, minuten, van die Rilke moeten geweest zijn.
Elke blog van mij is zo een verhaal. Het verhaal van een leven in flarden bijeen geschreven.
[1] Genomen uit Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke, von Rainer Maria Rilke, Im Insel Verlag zu Leipzig, 1947. (Rembrandt Boekhandel). Het is een tekst gezet in het Gotisch Duits. Een van de eerste boekjes in mijn bezit dat ik al die tijd zorgvuldig heb bewaard.
22-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-01-2015 |
Schaamte |
Ik herlees vanmorgen wat ik gisteren op mijn blog heb gezet. Ik vraag me af of ik het wel ben die dit heeft geschreven, of ik het wel ben die zich, vertrekkende van uit een naam, heeft laten meevoeren in het ongerijmde, het fabuleuze, het land dat van de geest is, het land waar we immer en immer trachten te benaderen wat we vermoeden dat is van de dingen om ons heen.
Diep in mij, schaam lk me hierover niet uitgeschreven te geraken, me voortdurend te herhalen in andere bewoordingen, draaiend en kerend omheen wat is van het ene vaste allesomvattende centrale punt dat van de Kosmos is. Dat is van het Alfa en het Omega, van de oneindigheid in oost en west en zuid en noord en in zenit en nadir, het infinite in all directions, wat me dronken maakt als ik een poging doe dit te begrijpen, dit in een beeld te vatten, wetende ook dat dit oneindige meer en meer, wellicht met de snelheid van het licht, oneindiger wordt. Dit is een voortdurende hals-over-kop confrontatie van het kleine, onooglijk mensje dat ik ben, met het oneindig mysterie van het zijn.
Hoe kan dit, hoe is het mogelijk dat ik me hierover vragen stel, vragen blijf stellen tot beschamends toe zoals ik reeds zegde. Dat ik, eens ik schrijven ga, me steeds blijf wentelen omheen dat Ene, dat meer dan Uitzonderlijke, dat Afwezig Aanwezige, waarin ik gevangen zat en zit mijn leven lang, dat al wat ik ben heeft gevormd en gepositioneerd, met verwaarlozing tot in het ongerijmde van de dingen van elke dag. Schrijven al denkende, woorden neerzettende die opdoken van uit dat infinite in all directions over wat er achter, wat er in en hier is het woord vol betekenis schuil gaat of zou kunnen schuil gaan. Ik, man van jaren, man van vele denken, van vele vragen, ik opteer voor het effectief-schuil-gaan en verwerp categoriek het zou kunnen, wat een grote stap is, te groot voor mij, omdat hij me doet strompelen deze morgen zoals de vele morgens van mijn leven, het leven met zijn horizont, met er achter, zoals Christopher Fry het ooit beloftevol verkondigde in zijn Lecture on Death in de kathedraal van Chichester[1] het Licht ons wacht: We know the days are all directed towards the mountain range and the mystery beyond it. That knowledge may be called the shadow we move in, but there is no shadow without light.
[1] De lezing vond plaats in november 1977. Ik schreef hem achteraf over deze lecture, hem zeggende dat ik zijn tekst gevonden had in de kathedraal en hoe zeer hij me getroffen had. Hij antwoordde dat er velen waren die het hem gezegd hadden na zijn toespraak, maar niemand, behalve ik, had het hem geschreven en dat 'it was a joy, coming from the continent, to read what I had written'.
21-01-2015, 06:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-01-2015 |
Vragen die ons bezighouden |
Ik had gisteren ook willen spreken over de God van Meester Eckhart, de God zonder naam, die ook mijn God is, alhoewel ik weet, én dat weinigen me volgen hierin, én dat het vandaag ongewoon/ongepast is hier over te schrijven, alsof er over iets anders door mij zou kunnen geschreven worden. Eigenlijk is het een reden om zich de vraag te stellen wat er was in den beginne.
Kan het dat er in den beginne Iets moet geweest zijn dat in zich een Universum in potentie hield en dat uit deze potentialiteit het Universum is geboren; dat er dus een geboorte is geweest in plaats van een schepping? Als het antwoord hierop positief is dan moet al wat ik al schreef en blijf schrijven, van in den beginne in potentie aanwezig geweest zijn in de persoon die ik ben, en bestaan al de woorden die hierna zullen komen in potentie. Ik heb ze enkel nog neer te schrijven. Mijn blog is aldus geen schepping maar het neerschrijven van iets dat ergens al was.
Zo ook ben ik er meer en meer van overtuigd dat er in ons lichaam een binding is met die potentialiteit die in den beginne was, een immaterieel gegeven, een Zijn in potentie, ook aanwezig in de graankorrel. Als de graankorrel sterft neemt deze potentialiteit van zijn, een andere vorm aan, de korrel wordt plant; waarom zou dan de potentialiteit die in ons, onze geest, aanwezig is, na het afsterven van ons lichaam geen andere even onzichtbare vorm aannemen?
We zullen wel nimmer weten tot hoever Meester Eckhart (1260-1328) wou gaan als hij sprak over de God die geen naam had omdat hem geen naam kon gegeven worden, omdat er geen naam bestond voor hem, omdat Hij de Onnoembare was. Maar Hij is niet iemand die beloont of straft, Hij is iemand waarin je wegzinken kunt, een levende, een in jou groeiende. Spreken tot het/de Onnoembare is een stamelen en stamelen is een ongerijmdheid van woorden. Het of de Onnoembare is de zuivere, heldere eenheid van al wat is. En in dit ene, leert ons Eckhart, moeten we verzinken van iets tot niets. Dit Niets draagt de aura van het Zijn. En wij zijn deel van het Al, materieel en spiritueel, deel ervan, enkel het spirituele is eeuwig, het materiële, het lichaam, is van bij het geboren worden gedoemd te verdwijnen.
20-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-01-2015 |
Schelling en Cheng |
Als ik in mijn vorige blog de filosoof Friedrich Schelling heb vermeld als de man die de Natuur zag als de hoogste inspiratiebron, dan dank ik dit aan François Cheng[1]. Niet dat ik niet wist dat er velen zijn die deze idee in hun vaandel voeren ik ook ben er heel dicht bij maar wat ik vergeten was is dat deze regel heel duidelijk en categoriek verdedigd werd door Schelling. Cheng schrijft hierover, en hij zal het mij niet kwalijk nemen als ik hem citeer:
A ses yeux, la Nature, en sa profondeur potentielle et irrévélée, nest pas seulement une entité passive et servile, une simple source de matières premières, ou pire, un cadre décoratif pour lhomme. Elle est la force cosmique primitive, relevant dun principe sacré et éternellement créatrice.(Page 131)
Schelling schreef dit in 1800, hij wist dat het in de aard lag van de geest in de mens, binnen te dringen in het Absolute en dat enkel de kunst bij machte is deze hogere identiteit waar het ik en de wereld samenkomen te verwezenlijken. Ik weet dus in welke richting mijn boswachter van een paar dagen terug, zijn stelling verdedigen zal. Wat ik ook weet is dat alles verbonden is met alles, dat je je niet moet afsloven om te vinden wat je zoekt maar dat het je aangeboden wordt als je maar ingesteld bent op de juiste golflengte. Het antwoord van de boswachter, dat hij niet geloofde in die God maar wel in de Natuur is me schrijvend binnen geschoven. Ik had er voorheen niet aan gedacht en het boek van Cheng ook had ik helemaal niet verwacht, maar beide elementen zijn opgedoken op het goed ogenblik en laten me toe dingen te schrijven waar ik zo node behoefte aan heb.
Nu, is het dan zo belangrijk wat ik gaan halen ben bij Schelling en Cheng of wat ik reeds voorheen hierover heb geschreven? Wel neen, vandaag is het schone, is het edele afgeschreven en overtollig, en wat de rol van de Natuur betekenen zou, wordt verdoezeld, het sacrale heeft geen plaats meer in onze samenleving. Er zijn voorbeelden genoeg hiervan, er zijn er zelfs te veel, te beginnen met bepaalde hedendaagse kunstuitingen, de muziek die over de weiden stroomt, de lectuur die ons wordt aangeboden, de programmas op TV. We worden letterlijk overspoeld met een tsunami aan zaken die best maar zo vlug mogelijk vergeten worden.
Of, heb ik het totaal verkeerd en zijn het, om te beginnen, mijn geschriften die te verwerpen zijn.
[1] François Cheng: Cinq méditations sur la beauté, Albin Michel 2008.
19-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-01-2015 |
Hoe het gebeuren kan |
Hij aarzelde die morgen. Hij voelde zich niet zoals hij gewoon was zich te voelen. In de nacht was hij opgestaan om te lezen over Friedrich Schelling voor wie de Natuur de primitieve kosmische kracht is, sacraal en eeuwig, de bron van elke creativiteit. En hij had gedacht en het was een vreemde samenloop - dat hij dit een paar dagen ervoor, in andere woorden gehoord had van de boswachter die onopgemerkt naar hem had staan kijken, terwijl hij in zijn dagboek aan het schrijven was aan de stenen tafel in het bos. Maar het gebeurde dat hij aarzelde die morgen om zich te scheren en aan te kleden, omdat er een ongewoon gevoel was van moeheid en een stem die van verre kwam en aandrong opdat hij het rustig zou houden. Echter, kon hij zo maar niet lichtzinnig, zijn afspraak verbreken die hij elke morgen had met de duiven aan het meer, zo dacht hij toch. En hij had zich geschoren en aangekleed en was gegaan waar hij elke morgen wandelen ging, gehuld in zijn lange donkere mantel, de rechterzak ervan gevuld met graankorrels. De mensen die hij ontmoette en hem groetten wisten dit niet, wisten heel weinig over hem, wisten enkel dat hij een oude man was met een vreemde hoed en een stok waarop hij steunde. Met sommigen had hij reeds gesproken, met andere niet. Alleen de duiven kenden hem anders en zaten te wachten, ongeduldig, slaande met hun vleugels, opspringend van tak tot tak. En toch voelde hij zich alsof hij op een plaats was waar hij niet hoorde te zijn, zelfs met zijn hand in de rechterzak, zijn vingers tussen de granen, kleine zijig-zachte korrels die hij tellen kon als hij ze tussen zijn vingers liet glijden. Zoals hij de granen kende, kende hij de bomen en hij sprak met zijn blik tot de bomen, tot het wonder dat hun stammen waren, met mossen begroeid, breed in de worteling. Hij hield van de tekening in de schors. Hij wou er een foto van om in te kaderen en te kunnen staren naar de lijnen erin om te trachten de oneffenheden erin gegroefd, te ontcijferen. Alleen Borges kon dat en hij voelde zich als een vriend van Borges. Hij had tal van vreemde verhalen van hem, zoals dit van een magiër, gevangen gezet door de Spanjaarden, in een donkere kerker in de aarde, met naast zich een jaguar waarvan hij gescheiden was door een glazen wand. Een verhaal dat zich afspeelde in Peru, en hij vroeg zich af of er wel jaguars bestonden in Peru - of was het Mexico? en de magiër die erin slaagde, alhoewel er maar een maal per dag licht binnen viel, de boodschap van zijn God te lezen in de tekening in de pels van de jaguar. Zo ook wou hij de boodschap van de boom kunnen lezen in de schors ervan als hij er maar lang genoeg zou op kijken. Maar hier waren er de duiven. Toen ze hem zagen met de wandelstok waarop hij steunde en zijn hand in de zak van zijn mantel lieten ze zich vallen en vlogen ze om hem heen om hem te groeten, hun gefladder als trommelgeroffel, hij wachtte nog even, en haalde toen een handvol granen uit zijn zak die hij uitstrooide met een zalige zwaai van de hand, die hij kende van zijn vader als die zaaiend over de akker liep, met vaste tred, breed zwaaiend in een sacraal gebaar dat hij hield van de geslachten voor hem. Hij hoorde de korrels vallen die hij zaaide, woorden prevelend, woorden om op te tekenen op papier met de geur van aarde en water en de geur van de schors van bomen. Hoe de duiven opsprongen, kirrend, gelukkig en wild tussen zijn voeten, opvlogen tot onder zijn mantel en hij gooide maar zaden, hij voelde ze als glinsterkorrels in zijn hand, glad en warm, alsof ze zijn levend teken waren. Hij dacht zinnen te schrijven in zijn hoofd, terwijl hij de laatste granen ophaalde, terwijl hij woorden zocht, maar het waren geen woorden, het waren maar letters. Het was alsof hij met het uitstrooien van de granen, de letters van zijn woorden uitstrooide waar zijn voeten waren en waar ze liggen bleven voor een ogenblik om als woord opgepikt te worden. Witte woorden voor witte duiven op de witte grond en hoe alles bewegen ging, gevangen in een trage kolk waarin hij werd opgenomen.
Welke morgen was het, welke dag in welk jaar? Hoe was het dat de mensen tussen de duiven, dat de duiven, tussen de mensen, dat de korrels, dat de letters van zijn woorden wit waren, als kille sneeuw waren? Hij leunde, moe als hij was, even tegen de boom, zijn witte hand op de witte schors. Hij voelde hoe zijn hand in de schors drong, tot diep in de vochtige massa van de stam drong en hoe de boom zijn hand hield om het nimmer meer los te laten. Hij zag nog hoe witte boten naar hem toe gleden, hun witte zeilen bol gespannen in de wind. De zucht van de wind en het gekir en gefladder van de duiven met de mensen die hem aankeken naar hem toeliepen en riepen toen hij er al niet meer was.
Hij ontwaakte in een witte kamer, de vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.
Het is maar een kort verhaal over een man gehuld in een lange donkere mantel die ik, Ugo of Karel, had kunnen zijn, ware het niet dat de bomen aan het meer van Genève slechts eenmaal een rol hebben gespeeld in zijn leven, een verhaal dat verband hield met een gedicht van Odysseus Elitys, en dat hij ooit nog eens herwerken zal indien nodig.
18-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-01-2015 |
Het Herderstasje |
Heb heel wat te schrijven. Het omvat, samengebracht op wat bladen papier, de wereld van mijn geest verspreid tot ver voorbij de horizont tot in de oneindigheid. Het is de enige werkelijkheid, deze zichtbaar met de geest die ik bezit.
Dit is wat ik hier verkondigen wil. Ik dacht van de bergen te zijn, ik dacht van de zeeën te zijn, maar ik ben van de oneindigheid van velden en bossen, van luchten. Ik dacht van het sterven te zijn maar ik ben van het grote leven want deze ogenblikken schrijf ik eeuwigheid, omdat ik de eeuwigheid heb aangeraakt met de vingertoppen.
Deze blogs, dit soliloquium, dit gesprek met mezelf, dat ik in gedachten uitteken met pen en inkt op oud vergeeld papier en daarna bewaren wil op een wijze en in een vorm gelijklopend met een verdorde wortel van een plantje die ik raapte op de rotsen en heb ingekaderd, gekleefd op een oude ets van mij, met een schelpje erbij, een stukje groen glas en nog wat zaad, of nog wat, wat ook, een ander teken, van mijn doorgang hier op aarde. En al staat mijn heengaan al geschreven ergens op de horizont, altijd zullen in mij aanwezig geweest zijn de verzen die T.S. Eliot[1] schreef:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union, A deeper communion.
Dit is mijn leven geweest, gedragen en gevoed door een diepere communicatie met wat het Universum verborgen houdt, een communicatie waarvoor ik niet altijd lees maar heel zelden de ingesteldheid heb gekend om te begrijpen wat te begrijpen is, al was het maar voor een korte fractie tijd.
Ooit schreef ik - waar ik zat op de rotsen aan zee - een gedicht over het herderstasje, la bolsa a pastor, een onooglijk klein iets gedrongen in de dorre aarde, tussen dorre rotsen, dat bloemde en groeide tot zaad en zich verspreidde tussen andere meer opvallende bloemen, maar dan toch de manifestatie van het grote leven in het kleine. En ik besefte dat ook mijn leven zich ontrolde en groeide in het kleine en dat de dag zal komen dat alles stil zal vallen, op het einde van een regel of afgebroken middenin een woord, maar toch verder doorlopend in een tijd die geen tijd meer is, die het met lineffable gevulde Niets is. Het Al dat we wagen het Niets te noemen omdat we niet begrijpen kunnen, zelfs niet benaderen kunnen, wat het Al wel zou kunnen zijn.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
17-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-01-2015 |
Uit een Manuscript (2) |
In de nacht stond hij op om op zijn PC te herwerken wat hij in het bos geschreven had.
Het komt er op aan tijdens de dag, het hoofd vrij te houden om te doen wat moet gedaan, maar tezelfdertijd klaar te staan, om zonder aarzelen de woorden, bewust of onbewust, te aanvaarden zoals ze komen en aldus binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen. Het komt er op aan, de veelheid aan gedachten te zien als de uitkomst van talloze kleine als grote gebeurtenissen, ingebeelde als reële, verwachte als onverwachte, gebeurtenissen die alle inwerken op elkaar en er op gericht zijn uit te komen waar zijn woorden hem brengen zullen.
Dit is dan zijn stelregel, zijn toonaard, te verhalen over het leven dat hij leeft als over het leven dat hij leeft in zijn gedachten en hieruit vertrekkende een totaal nieuwe persoon te laten geboren worden, optredend meestal in een geestelijk landschap, zelfs al zou dit neerkomen op een soort diepzinnig gemijmer waaraan de wereld van vandaag totaal geen behoefte meer heeft.
Zo het kan heel goed zijn dat hij dingen schrijven zal die uiteindelijk terecht zullen komen onderaan een schuif in een verlaten bureelmeubel, of in het meest gunstige geval op een oude-boekenmarkt. Het zullen dan toch gedachten zijn die hij meende te mogen en te moeten schrijven, die in elk geval, zoals de varens, hun sporen zullen hebben uitgestrooid. Ze zullen een eigen leven kennen, ongeacht of ze gepubliceerd werden of niet. Ze zullen de ruimte van de geest binnendringen en er zich verspreiden, zoals een parfum van rozen en lavendel en steranijs; ze zullen opgevangen worden door anderen en hun werk doen, zoals het gebeurt sedert de eerste woorden van de Galgamesh en zelfs nog ver ervoor.
16-01-2015, 01:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-01-2015 |
Uit een Manuscript gehaald |
Hij heeft in het bos de plaats opgezocht die hem lief is. Zijn plaats bij de half dichtgegroeide vijver. Hij zit er aan de stenen tafel onder de bomen als een beeld, het witte blad van zijn page a day dagboek ligt voor hem, klaar om zijn woord te ontvangen. Hij weet wat hij toevoegen wilt aan wat hij deze morgen heeft opgetekend, want er ontbreekt iets waarin hij de toonaard van wat roert in hem verduidelijken wil. Hij schrijft met zijn oude vulpen. De bomen en de luchten zijn met hem als de woorden komen.
Hij had geschreven in een lange haal van de hand, woorden die lijk bladeren door de lucht dwarrelden en dit zonder op te zien. Hij wist al schrijvende dat het goed was, hij wist dat de laatste zin een betekenis hield die de ganse inbreng valoriseerde. En toen hij ophield, de vingers van zijn rechterhand enigszins verkrampt, kende hij een vreemd gevoel. Iemand keek toe op hem, een man stond op enkele meters van hem, met een geweer over de schouders, de boswachter. Hij was zo intens bezig geweest dat hij hem niet had horen komen. Hij zag dat hij sprak, maar de woorden bereikten hem niet. Hij klapte zijn boek dicht en stond recht met zijn pen in de hand. De man staarde verbaasd naar hem: Mijnheer, zegde hij, zo vlug en zo lang heb ik nog niemand zien schrijven, u moet al veel geschreven hebben in uw leven. Hij stond daar met kepi en groen afgeboorde vest en broek als een boom tussen de bomen. Heb ik ook, maar ook veel in het bos gelopen, heb zelfs in mijn jonge jaren heel wat gespit, gehooid en geoogst, op mijn leeftijd is het veel van alles. Ja, maar schrijven is toch speciaal. Sta me toe het te zeggen, maar zo vlug schrijven en dan nog in zo een dik boek. Och, het gebeurt wel eens, maar ik, ik heb u niet horen naderen. Daar ben ik boswachter voor. Maar man, ik sta hier zeker al vijf minuten en u schreef maar en bleef maar schrijven, zonder op te kijken, ik vroeg me af vanwaar de woorden bleven komen, u hing vast aan dat boek van u. Het kan, het kan allemaal, maar nu ben ik leeg geschreven. Maar, weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld dat ik had. De man was dichter bij gekomen en stak zijn hand uit: Ik ben Ward, de boswachter, is het een brief naar de wereld toe? Hij greep de zware hand en hield die even vast: Het is een manier van spreken, Ward. Maar ik ben Ugo, ik ben Ugo dOorde en ik woon in die oude hoeve aan de rand van het bos. Ik dacht het, ik dacht het. Man, Ugo, je woont waar ik mijn leven lang heb willen wonen. Het is een huis als gegroeid uit het bos, het is vergroeid met het bos'. Ja, ik heb het gevoel dat de wortels van de bomen zijn doorgegroeid tot onder het huis, maar het huis is oud geworden en moet onder handen genomen worden of het vergaat zoals de vijver hier. Het zal wel, de vijver is wat nog rest van een vorig kasteel dat hier stond. De grondvesten ervan zijn nog te vinden dieper in het bos, maar alles is overgroeid. Ik zag onlangs op TV, lijk donkere lijnen in de aarde, de ruïneresten van een verdwenen stad, wel hier moeten de grondvesten van het kasteel, alhoewel overgroeid met struikgewas en bomen, ook nog zichtbaar zijn. Hij was verbaasd dit te vernemen. Hij was nog nooit diep doorgedrongen in dat gedeelte van het bos en hij dacht aan de weg die dwars door het domein liep van Houellebecqs omheind bos in zijn Jordan boek, la carte et le territoire. Ja, er zijn maar twee wegen, of toch, er zijn er drie. Een weg die loopt van het zuivere oosten naar het zuivere westen en die kruist, dieper in het bos, een weg die loopt van het zuiden naar het noorden. Een merkwaardig iets. Ik zag op Google een foto van de streek hier en als je het bos bekijkt van uit de lucht zijn er nog stukken van de wegen te zien die in de vorm van een kruis zijn overgebleven. En dan is er nog een weg die van het vroegere kasteel naar de vijver loopt. Eigenaardig, man. En er was hier dichtbij nog een nonnenklooster maar dat is helemaal verdwenen. Mijnheer Ugo, je woont hier in een streek met geschiedenis. Je zou er iets moeten over schrijven . Als je wilt breng ik je al wat ik er over bezit aan oude geschriften en plannen om het eens in te zien, maar daarna wil ik het terug, want het is nog van mijn vader die alles opgezocht heeft. Mijn vader deed aan heem- en familiekunde. Hij heette Cesar, zoals de keizer. Ward, je bent als gezonden door de God van de mensen die schrijven, die veel schrijven zoals ik. Je bent welgekomen met je documenten. Mijnheer Ugo, als je wilt breng ik ze u morgen in de voormiddag'. Laat het mijnheren, Ugo is voldoende, maar het is heel goed, Ward, morgen in de voormiddag, liefst rond elf. Ik verwacht je. Tot morgen en hij stak zijn hand uit om weg te gaan. De man greep zijn hand vast en zegde toen: Maar in die God geloof ik niet, ik geloof in de natuur, de natuur is mijn religie. Hij dacht er aan hem te zeggen dat het een uiterst vreemde dag was, dat zijn ontmoeting met iemand wiens religie de natuur is goed was om de aanvang van een boek te worden. Hoe kon het dat hij die man niet vroeger had ontmoet?
15-01-2015, 05:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-01-2015 |
Pini di Roma |
Ottorino Respighi (1879-1936)
Ik ontwaak met Klara. Ik denk Beethoven, maar ik hoor Mozart. Ik luister naar wat er gebeurd is in het land en over de grenzen en wat het weer van de dag zal zijn, dan komt Grieg en Respighi. Wat een mogelijkheden die geboden worden voor de geest die ontwaakt uit een droom, om aan te komen in een andere geest die zijn impressies heeft vastgelegd in klanken, verankerd voor eeuwen en voor de zoveelste maal binnen schuift in het leven van de levenden. Of het grote geluk dat ik ken, mijn morgen te beleven op deze wijze. Te ontwaken en binnen te stappen, in de gedachtenwereld van Respighi, - zoals jij, lezer, binnenstapt in mijn woorden Respighi die in klanken verwoordde wat de Pini di Roma hem vertelden. Ik ken de man niet maar hij zal, zoals ik voor mijn wit blad, op een dag voor zijn klavier hebben gezeten, luisterend naar de echo in hem van het spel van de wind, de inspirerende wind, in de rijen pijnbomen; niet om het even welke wind maar een wind die de bomen doet spreken, gedachten oproepen die klanken zijn voor Respighi.
De bomen voor het raam aan de overkant, zijn misschien minder sierlijk, staan er stoer en bladerloos, maar ze groeten me elke morgen als ik het gordijn openschuif en ik ze zie, zoals deze morgen, ragfijn en donker getekend tegen een hemel in vuur. Hoe voldaan ik ben, ruim te leven in de wereld van de muziek en van het woord, de wereld waar ik me elke dag in ophoud en hoe begeesterend dat ik mijn dag kan beginnen met Respighi, met Lalo, met Grieg en daarna kan afdalen in de boeken van Julian Barnes en François Cheng, om me te verliezen eerst, om daarna te verdwijnen in wat ik schrijven zal.
De dag belooft zich op een grote wijze te vullen. Het vuur in het zuidoosten zal me aanwakkeren. Ik zal eens te meer in woorden opstaan uit het niet en vorm geven aan wat blijven zal voor een dag en morgen zal achtergelaten worden, verdwijnen in wat ik overmorgen schrijven zal en de dagen erna, ideeën, beelden, klanken die ik vastleggen wil voor een tijd. Waarom ik het doe dacht ik te weten maar eigenlijk weet ik het niet, hoef ik ook niet te weten. Misschien enkel en alleen zoals Barnes[1] het wist als hij schrijft:
A novelist might hope for another generation of readers two or three if lucky which may feel like a scorning of death, but its really just scratching on the wall of the condemned cell. We do it to say: I was here too. Veel meer is het niet, een ik was hier ook.
Een paar dagen geleden vermelde ik, in een mail aan een vriend, De stille Man van Albert Van Hoogenbemt, iemand van mijn generatie. Wie herinnert zich zijn naam nog, wie zijn boek? Hierin heeft Respighi meer geluk, hij overleeft, hij bekoorde me vanmorgen en wat meer is, zijn geest zette me aan het schrijven. Hij met klanken, ik met woorden. Het verschil is heel klein, het komt uit de ongrijpbare, onverklaarbare geest die over de velden hangt, over de stromen en de zeeën, over de bergen, over de steden en de dorpen.
Geest is gelukkig alom.
[1] Julian Barnes, Nothing to be frightened of, Vintage books, 2008, page 205. (scorning of death: minachting voor de dood)
14-01-2015, 04:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-01-2015 |
Boom onder de bomen |
Ik schuif verder januari binnen, beladen met de opdracht die ik me meegaf. Heb dus elke dag mijn woud aan gedachten af te lopen om de rariteit te vinden die me voldoende inspireren zal om mijn blog te schrijven.
Dat ik me er geen zorgen over maak, zou een verkeerde gedachte zijn, maar wat ik vandaag het liefst zou doen is een verhaal schrijven, een verhaal voor grote mensen. Voor kinderen vertelde ik er een over een reiskoffer met koperen hengsels en geheim slot, geborgen op zolder onder het stof, maar het einde ervan is niet het einde dat ik wenste en de tekst is blijven liggen in de schuif. Een verhaal voor grote mensen echter is niet zo eenvoudig, de wereld zit vol met faits divers die als verhaal kunnen gezien en verteld worden, maar voor mij is dit geen oplossing, dan maar iets over het bos waar ik deze namiddag was, zonder er te zijn, of was ik er wel en dacht ik dat ik er niet was.
Er waren bomen om mij heen die me aankeken op een manier zoals ik las van Lacan bij François Cheng, dat hij kind zijnde, op een dag in de zomer gefascineerd werd door de weerkaatsing van het licht op een conserven blikje op het water en dat hij de nette overtuiging kende dat het blikje hem fixeerde en een boodschap had voor hem; of zoals ik las wat er gebeurde in Dokter Zhivago van Boris Pasternak, waar Zhivago in zijn prille jeugd voor een boom stond, die hij beval zijn bladeren stil te houden en dat de kruin gedurende een korte tijd beweegloos bleef.
Je zegt zo iets. Het kan gebeuren, het kan dat je, zoals ik deze namiddag, staat in een bos, omringd met bomen om lief te hebben, naakte bomen in de wind, in een stil suizen van takken die bewegen en dat je vermoedt dat binnenin de wortels, de sappen aan het wachten zijn om op te stijgen, plots, onverwacht, maar onstuitbaar. En dit denkende, dat je zelf boom geworden bent en toekijkt op de man met de witte haren die daar, verloren en verlaten, te kijken staat.
Dat hij er staat, vergroeid met de aarde en de geuren van de aarde, dat hij alles omvat met de geest, van mos tot struik tot boom, tot water en tot lucht en hij het leven voelt in hem dat ook het leven is van het bos in de velden, de velden in het heuvelende landschap, met er boven de zon verscholen achter de grijze wolken en de planeten en de sterren, wachtend op het licht van de nacht, zoals hij wachtende is op de woorden die hem omkringen en, hem bevruchtend, hem bevloeien lijk water uit een bron.
Jij, denkt de man, je weet niets van wat is, noch van wat komt, je staat er als een boom gegroeid in de aarde, stil, ademend, de armen uitgestrekt om het leven te omhelzen, te koesteren, te bezitten en uit te dragen, zelfzeker en onaantastbaar.Je zult er lang blijven moeten, je zult al wat van de Kosmos is in jou opslaan, je ermee vermengen om ook Kosmos te zijn, tot je ontwaken zult tot het Ganz Andere waar Horkheimer het over heeft. Boom te zijn is deel van je bestemming.
13-01-2015, 00:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2015 |
Het denkend Universum |
Een blog is soms een werk van dagen, zeker als hij in stukken wordt verdeeld. Het is een gedachten proces dat nimmer stopt, dat doorloopt tot de slaap komt en terug opduikt vóór het eerste licht. Er is dus onvermijdelijk een overlapping niet alleen van ogenblik naar ogenblik maar ook van ogenblikken die terugblikken naar vorige ogenblikken, of blogs die binnendringen in vorige blogs of een aanloop zijn naar toekomstige.
Zo ligt inmiddels nog altijd op je tafel, het funniest and frankest work yet van Julian Barnes, en ben je (eindelijk) aangekomen bij de passage waarvoor je iemand anders zorgde ervoor - het boek, in de bibliotheek van de stad, uit zijn rek hebt genomen, namelijk de passage waarin een specialiste in consciousness weet te verklaren, dat er geen centraal punt is in onze hersenen, geen punt voor het ons zelf en dat onze notie van ziel of geest, moet vervangen worden door een distributed neuronal process. Ook, dat het concept vrije wil te verwijderen is, that we are machines for copying and handing on bits of culture, en dat het gevolg van het aanvaarden hiervan, werkelijk bevreemdend is. Dit betekent, - en het is nog altijd de specialiste in het bewust zijn die spreekt dat de woorden die voor het ogenblik uit mijn (haar) mond komen, niet herkomstig zijn uit dat kleine ik in mij (haar), maar emanating from the entire universe just doing its stuff.
En Barnes, de grote, wijze Barnes gaat hierop verder en dit ook is meer dan het overwegen waard
There is no separation between us and the universe, and the notion that we are responding to it as a separate entity is a delusion.
Het is altijd een probleem geweest waar we de gedachten haalden, om elke dag een blog te schrijven en, als er gedachten waren hoe we er in slaagden om deze uit te dragen op een wijze dat anderen deze konden begrijpen en volgen. Dat het bevreemdend is - weird zoals Barnes het uitdrukt - is ons duidelijk want dat er geen scheiding is tussen ons zelf en het Universum, op het vlak van het mini-minimale, is heel aanvaardbaar, maar dat mijn gedachten, met een absolute zekerheid, voortkomen uit het Universum dat handelend op zou treden, is moeilijker te aanvaarden, al ligt het wellicht dichter bij de waarheid dan dat de gedachten uit mij zouden voortkomen, want waar zouden deze gesitueerd zijn in mij? De vraag is hiermede maar half opgelost. Alhoewel een tipje van de sluier schijnt opgelost, blijven we in een twijfeltoestand die zich uitstrekt naar ons eindpunt toe. Want als ons gedachtenveld zich bevindt buiten ons lichaam, in een soort van neutrino-gordel omheen de aarde of verspreid in de Kosmos, dan kan ons afsterven geen impact hebben op dit gordellandschap.
Ik trek hieruit geen conclusies. Ik weet enkel dat op het einde, een lichtende on-indenkbare, onvoorstelbare verrassing niet uitgesloten is, integendeel, ik geloof er vast in.
11-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2015 |
Geestelijk Testament (3) |
Hij weet dat zijn queeste doorlopen moet tot het allerlaatste ogenblik van zijn bestaan. Maar hij beseft ook dat deze zoektocht niet altijd volgehouden wordt, dat er breekpunten zijn, momenten dat hij begaan is met andere zaken waarbij hij amper de dag ziet opengaan en de dag ziet sluiten. Maar het is duidelijk : zijn beeld van God valt niet samen met het beeld dat Paulus ons voorhoudt. Paulus schrijft trouwens, dat alleen de geest van God het wezen van God kan kennen. Hij schrijft ook dat we niemand behalve onszelf kunnen kennen. Maar Paulus is een uitzondering hierop. Hij kent Jezus omdat God besloten had zijn zoon aan hem te openbaren. Wat betekenen moet dat dankzij deze openbaring Paulus in de mogelijkheid is te spreken over de Jezus van Jezus en niet, zoals men logisch denken zou, over de Jezus van Paulus. Waar deze openbaring heeft plaatsgevonden en onder welke vorm zal wel niemand weten, want Paulus aarzelt niet te bekennen dat hij, na de roep van de Heer op de weg naar Damascus te hebben gehoord, onmiddellijk, zonder een mens te raadplegen naar Arabië vertrokken is, om pas drie jaar later naar Jerusalem te komen waar hij Kefas (Petrus) en Jacobus, de broeder van de Heer, zal ontmoeten.
Is het zo dat hij drie jaar als postulant in het klooster van Qumram zou verbleven hebben, zoals we lezen kunnen in The Dead Sea Scrolls Deception, of was het op een totaal andere plaats waarop de onlangs overleden Kamal Salibi een verrassend antwoord heeft ?
Neen, zijn beeld van God loopt niet parallel met dit van Paulus omdat zijn opvatting over God, zijn weg naar hetgeen hij denkt een van de namen van God te zijn, van binnen in hem vertrekt en niet vanuit de geschriften van Paulus. Hij kan enkel zijn eigen weg bewandelen doorheen de diepste roerselen van zijn geest. Aldus kunnen allen die hem lezen de essentie vernemen van wat levend is binnen in hem. Zoals anderen in de geschriften van Paulus alles kunnen vernemen over de essentie van Jezus in Paulus.
Hoe vreemd het is bezeten te zijn van de wil, de nood dit alles neer te schrijven, want wie zijn ze die hem lezen zullen? Zo wat bezielt hem thans het te wagen, toch nog een poging te doen om over Elohim en de bijbel te schrijven nu een deel van de wereld, en Elohim en Bijbel, in de onderste schuif heeft weggeborgen. En ook, hoe vreemd is het niet, af te dwalen naar Paulus, de geestelijke reus van onze westerse beschaving. Hij kan dus zelden op voorhand weten waar zijn gedachten hem voeren zullen in dit geschrijf, dat hij dag na dag opnieuw laat ontstaan omheen wat hij denkt van het of de Onnoembare te zijn. Maar zijn beeld van het Opperwezen zal nimmer samenvallen met dit van Paulus. Hij zal er nimmer behoefte aan hebben te zeggen dat God zich aan hem openbaarde. Maar hij heeft wel voldoende inzicht, voldoende spirituele kracht meegekregen opdat hij weten zou dat deze kracht enkel komen kan van Hem die hij het Ego van het Universum wenst te noemen. Hij weet dat het zijn opdracht is levend te blijven en niet een levende dode te worden. Dat het zijn opdracht is, en hij herhaalt zich, het wezen van het of de Onnoembare, binnen te dringen en trachten te lezen wat er geschreven staat. Dit alles is dan ook het relaas van zijn nooit eindigende zoektocht. Het is een tocht die gericht is, en het is Eugen Drewermann die dit schrijft: naar de naam die het aroma van het leven is. Woorden die de Egyptenaren richtten tot hun God Amon, geboren als zoon van God uit de schoot van een koningin.
Deze woorden kunnen elke mens die het deeltje God in zich ontmoet en zichzelf hierin terugvindt, tot voorbeeld dienen.
10-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2015 |
Geestelijk Testament (2) |
De Bijbel, elk boek, elk kunstwerk is het bewijs van dit creatieve dat ingebouwd is in het Universum en zich reflecteert in het creatief karakter van de mens. Het beeld van de vrijheid van de mens is aldus vooreerst dat van zijn vrijheid inzake creativiteit. Hij weet genoeg dat er beweging komt in het religieus denken en dat het bevreemdende van de New Physics tijd nodig heeft om door te dringen. Maar onvermijdelijk is een nieuw paradigma op komst in de gedachten-expansie van de levende mens en dit paradigma zal zeker niet gestuit worden door om het even welk document (encycliek) die niet een dergelijke boodschap zou uitdragen. Zoals de New Physics doordringen tot de wereld van het onzichtbare, het raakvlak van het metafysische, zo ook heeft het religieus denken nood aan het onzichtbare dat in het verleden te zichtbaar werd voorgesteld. Die tijd is voorbij, de begrenzing van het woord maakt plaats voor de ruimte van de geest. De mens overschrijdt thans de drempel van een totaal nieuwe dimensie, deze van zijn afgestemd zijn op de beweging van het Universum en de boeken van de Bijbel, het grote epos van de mens in zijn verhouding tot zijn God die woorden sprak en daden stelde, is te hernieuwen in een epos van de mens in zijn zoektocht naar zijn geïntegreerd zijn, naar zijn betekenis, naar zijn bestemming. Hij schrijft maar, hij is gewoon te denken al schrijvende en het mirakel van de hand, mijn beste Dyson, is inderdaad groot en wonderbaar. En wat de herkomst[1] ervan betreft is even groot het mirakel van de woorden/gedachten die opduiken als hij aan het schrijven geraakt.
Als hij langs de weg waar hij wandelt, ondanks de pijn in zijn rechterknie, dezelfde boom groet - zijn hand even op de schors houdt en dag boom zegt - dan gelooft hij dat de boom deze groet opneemt en doorgeeft. En al weet hij wel dat velen dit geloof niet delen toch denkt hij dat mens en boom iets gemeen hebben. Hij kan Paulus erbij roepen die schrijft dat we een tempel Gods zijn en dat de geest van God in ons woont. Zou hij dan ook niet wonen in die boom die hij groet en zouden de contacten tussen mens en boom niet gebeuren precies langs het deeltje God dat boom en mens bezielt en levend houdt? Het is het doel van zijn bestaan hier op aarde, wat is van Elohim/God, en roert in hem, te benaderen en af te tasten, te omkringen en erin binnen te dringen. Het is zijn queeste naar de negenennegentig namen van die God, neergeschreven (18 + 81, weliswaar in Arabische cijfers) in de palm van ons beide handen. Namen die hij ziet, niet als de negenennegentig eigenschappen van God/Allah maar als zovele mogelijkheden om Hem te omschrijven.
[1] Ondertussen las hij Julian Barnes en wat deze over die herkomst weet te zeggen. Hij schrijft hierover in een van zijn volgende blogs.
09-01-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2015 |
Je suis Charlie |
Wat gisteren, 7 januari in Parijs gebeurde, een moorddadige aanval op de vrije meningsuiting waarbij op barbaarse wijze schrijvers, intellectuelen, politiemensen werden afgeslacht, staat onze kinderen en kleinkinderen te wachten als niet met vaste hand en onverbiddelijk ingegrepen wordt door de verkozenen van het volk. Zoals de zaken nu evolueren worden dergelijke beelden schering en inslag nog een paar generaties verder en worden we onder de voet gelopen door een horde Hunnen die nog leven in de veertiende eeuw. De infiltratie want dit is het - van de Islam in onze westerse wereld is schrikwekkend en deze neemt exponentieel toe.
Ik neem graag aan dat kinderen van Musulmaanse ouders die hier geboren zijn, zich goed voelen hier en zich volledig hebben aangepast, die houden van hun dorp of hun stad, of het land waar ze zijn opgegroeid en een gezin hebben gesticht. Het zijn niet zij die een gevaar uitmaken. Het zijn zij die hier zijn komen wonen, gebruik makend van alle voordelen die het westen hen biedt, zelfs stemrecht krijgen, zelfs kunnen verkozen worden, maar die nooit de cultuur, de geplogenheden, de eigenheid van het volk en het land hebben aanvaard of willen aanvaarden. Het kan goed dat ze slechts een minderheid uitmaken van de inwijkelingen, maar het is een gevaarlijke minderheid, omdat het een strijdende minderheid is, fanatiekelingen van een geloof, zoals wij het geloof hebben gekend in de middeleeuwen. Het is een minderheid die heel gemakkelijk de hier gevestigde, gematigden hun wil zullen opleggen. We hebben het voorbeeld van Nazi-Duitsland waar eenzelfde evolutie heeft plaatsgevonden.
De inwijking is - we horen het voldoende gezegd - een duidelijke infiltratie met een voorop gesteld doel, de bekering van de inheemse bevolking, arm aan geloof en religie - want dat zijn we geworden - tot de Koran, met al de gevolgen van dien. Want wat er dan nog zal resten van onze romaanse en gotische kerken en kathedralen weten we niet, hopelijk blijven ze nog overeind, omgevormd tot moskeeën, maar enige zekerheid hebben we niet, als we zien wat er de dag van vandaag in het oosten gebeurt. Nu kerken en kathedralen is wat ons bindt aan de traditie van onze ouders en voorouders, neemt deze weg - en de leegloop die nu plaatsvindt is geen aangenaam voorteken en er blijft nog heel weinig over van wat traditie was, want daarna zal Kerstmis verdwijnen en Pasen en Pinksteren en noem maar op. Christelijk feestdagen, waarvan de eigenlijk betekenis aan het vervagen is, maar die dan toch in ons gebrand liggen, lijk het watermerk in het tekenpapier.
Ben ik pessimist, zie ik dingen die de toekomst verkeerd belichten. Ik geloof het niet, ik vrees zelfs dat het al te laat is om er nog iets aan te doen. Vergeten we niet dat het een religie is die oprukt, hoe die is heeft geen belang, ze is gebonden aan de Profeet die niet mag behandeld worden als een God, zoals die van ons, wiens naam zeker niet mag verdomd worden zoals die van ons. We hebben gezien tot wat een schamele tekening leiden kan. Het zijn niet de elf journalisten-schrijvers/tekenaars die afgeslacht werden, het is een ganse beschaving die werd afgeslacht.
Wat ik vrees is, dat de politiek en dan vooral, en ik heb geen schrik het te zeggen, de linksen onder de politiekers, zoals er tal van voorbeelden zijn geweest, én hier én in heel wat landen van Europa, de ogen zullen blijven sluiten, zeggende dat het zo een vaart niet zal lopen. Zij zelf zullen het misschien niet meer voelen, ik in elk geval niet, maar hun kinderen, klein- en zeker achterkleinkinderen, wel.
7.01 is een nieuwe 9.11. Mijn hart bloedde als ik zag hoe een politieman op de grond, werd afgemaakt. Welk beeld moet het geweest zijn in de redactiezaal.
08-01-2015, 01:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2015 |
Geestelijk Testament (1) |
Wat van God is in de Bijbel is gevloeid uit de innige verbondenheid van de mens met zijn God en handelt over zijn visie over deze verbondenheid. Vandaag zijn deze visies, hoe ze ook moge getekend staan, symbolen geworden en dogmas - leert ons Teilhard de Chardin - fossielen, de behoefte aan meer ruimte en dieper inzicht, neemt exponentieel toe. Nieuwe elementen sluipen binnen en slingeren zich omheen de oude en niets kan die groei tegenhouden. De zoektocht van de mens situeert zich thans in het Allesomvattende, en zal in een andere dimensie geschreven worden. En het is hem duidelijk, de oude banden zijn afgelegd, hij wenst zich niet meer te begeven in het spoor van de theologen die vertrekken van gegevens waarvan het stramien opgetekend ligt in boeken waaraan niet mag getornd worden. De mens wil zich losrukken uit deze bolster van waarheden op vergeelde bladen; wil zich voortaan bewegen in de oneindigheid van het beeld dat de kosmos hem biedt, waarin hij zit vast geankerd, zelfs al is deze verankering onzichtbaar, hij weet nu dat hij deel is ervan, zelfs een zeer belangrijk deel ervan.
Hij situeert zich tussen hemel en aarde en hoe verder hij de hemel binnendrijft hoe rijker, hoe voller, hoe meer geïntegreerd hij zich voelt en ook hoe inniger zijn band is met al degenen die denken zoals hij. Het is een leven vullende harmonie van het kleine in het sublieme en het sublieme dat het kleine vult en kleurt. En zo kan hij ook zeggen met de pastoor van Crécy uit Le Journal dun Curé de Campagne van Bernanos, que les petites choses nont lair de rien mais elles donnent la paix. Kan hij eraan toevoegen dat de kleine dingen van het leven niet alleen rust brengen maar dat het ook vingerwijzigingen zijn naar het oneindige. Dit te zien, dit aan te voelen brengt ons in het spoor van de mens die wordende is.
En dan komt de vraag, vanwaar deze ingesteldheid; ontstaat ze uit hemzelf, is ze inherent aan ons mens-zijn en volstaat het buiten het alledaagse te treden opdat we terecht zouden komen in een inspiratiebron die onze wereld van gedachten en gevoelens bevloeit? Het is dit magische bron-gevoel dat een uitwerking zoekt in al degenen die werken aan een boek, een schilderij, een symfonie, die bezig zijn met om het even welk werk, hoe minimaal het ook moge zijn. We zijn gelukkig hiermee; het is het doel van ons mens-zijn. Het is het openrukken van ons mens-zijn op het kosmische, het verhevene, dat de daad van het creatief zijn in zich draagt. Als dan Schillebeeckx die hij destijds las, schrijft dat God een evolutieve kosmos heeft gewild om daarin de mogelijkheid voor te bereiden voor een menselijke vrijheid en dus van het liefhebben, dan zijn dit maar wat woorden. En had hij liever gelezen en gehoopt te zullen lezen, in plaats van lief te hebben, de vrijheid van creatief te zijn en aldus in het voetspoor te blijven van het Universum dat in volle expansie is, wellicht even gericht naar binnen als naar buiten. Trouwens welke Kosmos zou de God die we aanroepen anders kunnen gewild hebben, een statische?
07-01-2015, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |