 |
|
 |
|
|
 |
22-08-2014 |
Canto Twaalf (1) |
Ze dalen af langs een pad in de rotswand en komen in de zevende hellecirkel waar ze worden opgewacht door de minotaurus, het monster geboren uit een houten koe[1]. Dante, onderlegd als hij is in de mythologie die voor hem, schijnbaar althans, de geschiedenis van de Oudheid is - zoals dit was voor allen in zijn tijd wellicht - herinnert in enkele verzen aan de geschiedenis van Ariadne, dochter van Paesifae en Minos en zuster van de minotaurus, en van Theseus, zoon van de koning van Athene, verliefd op Ariadne. Theseus waagde zich in het labyrint, waar de minotaurus zich verborgen hield en slaagde erin deze te doden en terug te keren uit het labyrint, dankzij de draad die Ariadne hem meegegeven had.
Dante en Vergilius lukken erin voorbij de minotaurus te komen en dalen verder de rotswand af. Het is de weg die Vergilius vroeger was afgedaald maar die, ingevolge de aardbeving op het ogenblik van de dood van Christus en dezes bezoek aan de Hel, grotendeels was verbrokkeld en verwoest. Vergilius vraagt Dante neer te kijken in het dal want ze naderen de stroom van kokend bloed, de Phlegeton, waarin de zielen zich bevinden van de tirannen en geweldenaars. De bloedstroom omcirkelt de vlakte waar minotauren, half mens, half paard, gewapend met pijl en boog ronddraven. Een film-landschap bijna dat ik me tracht in te beelden.
Dante schijnt hier nood aan bladvulling te hebben en bewijst hier eens te meer hoe goed hij de literatuur van zijn tijd kent, en dan vooral de verhalen uit de mythologie waarmee hij zijn Hel kan bevolken. Het is Chiron, de leider van de minotauren die opdracht geeft aan Nessus, een andere minotaur, om Dante en Vergilius te vergezellen tot een plaats waar de Phlegeton doorwaadbaar is. Onderweg vertelt Nessus welke tirannen er zich in de stroom bevinden met vooraf, Alexander (de Grote?) en de wrede Dionysius uit Sicilië. En gekomen bij een groep die tot aan hun keel in het bloed drijven haalt Nessus er een uit die in de schoot van God, het hart trof dat nog steeds aan de Thames wordt vereerd.[2]
Hij bedoelt hier de graaf Guido de Montfort die Arrigo, kozijn van koning Edouard van Engeland vermoordde. Op bevel van deze laatste werd het hart van de overledene geborgen in een kelk en geplaatst in de Westminster Abdij.[1] . Dante ziet er andere die met hun ganse borst boven de bloedstroom uitsteken en, zegt hij, van hen herken ik er velen die hij echter niet bij name noemt.
Zouden onder hen niet de moordenaars zijn geweest van Thomas Becket, aartsbisschop van Canterbury, wiens dood vereeuwigd werd door T.S.Eliot, een schrijver die ik evenmin vergeten zal en die Thomas zeggen laat:
We do not know very much of the future Except that from generation to generation The same things happen again and again. Men learn little from others experience. But in the life of one man, never the same time returns.
Had je niet beter oog gehad voor Murder in the Cathedral, zal mijn vriend, een groot amateur toneelspeler als hij is, zeggen tot mij? Want hij zal ook gelezen hebben op zelfde pagina:
Spring has come in winter. Snow in the branches Shall float as sweet as blossoms. Ice along the ditches Mirror the sunlight. Love in the orchard Send the sap shooting. Mirth matches melancholy.
En nog, nu ik toch de eerste paginas aan het doorbladeren ben, een zin die ook Dante had kunnen schrijven, en als hij deze niet zou geschreven hebben, woorden toch die ook zijn gedachten zijn: Destiny waits in the hand of God, not in the hands of statesmen.
Zo, van Dante tot Eliot is maar een knop die ik omdraai. Wat een wereld waarin ik leven kan als ik me maar afsluit, oor noch oog open houd voor wat er gebeurt in de wereld, te lang om op te sommen te afschuwelijk om er bij stil te staan, maar geladen met een dreiging zonder weerga. Zoals vandaag, de westerse wereld en diep in mij, getroffen door mijn afschuw voor de mens die doodt out of pleasure, of diezichzelf uiteenrijt om te kunnen doden.
Van dergelijke bezetenen spaar ons Allah.
[1] De minotaurus geboren uit de paring van Paesifae, de vrouw van koning Minos van Kreta die zich in een houten koe had verborgen, met een stier. [2]
Colui fésse, in grembo a Dio lo cor / che in su Tamigi ancor si cola. (canto XII: 119-120)1 (Ѐ il conte Guido di Montfort, che ammazzò Arrigo, cugino di re Edoardo dInghilterra. Per ordine de quest ultimo il cuore dellucciso fu posto in un calice doro nellabbazia di Westminster (L. Magugliani, pag.100).Zou Dante dan toch in Engeland zijn geweest?
22-08-2014, 05:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-08-2014 |
Amper half augustus |
Ik schrijf maar. Het is amper half augustus, maar als ik zoëven buiten was en de luchten voelde in mijn ogen en zag hoe de tuin erbij lag in de lichte regen, leek het me het vroege begin van de herfst. Ik dacht eraan dat mijn zoveelste zomer alhoewel het geen zomers meer zijn zoals vroeger - eens te meer aan het wegkwijnen was maar, als ik dieper ging kijken, ik het in mijn geest nog immer zomer wist.Wat me, mijn blog schrijvend deze morgen - 19 augustus, de verjaardag van mijn jongste broer - een dankbaar gevoel naliet, dank tegenover alles wat me omringde, en zelfs, alhoewel riskant, dank voor wat nog komen kan.
Ik hoorde van een vriend van mijn geboortejaar, dat hij de grote stap had gezet. En ik weet ook dat van mij zal gezegd worden, als ik de eeuwigheid zal zijn ingegaan, hij was geboren op 29 december van het jaar 1927. Zoals ik ook weet dat de dood wachtende is pour que je lui rende mon âme, dit is nog een plichtpleging die mij dan wacht. Echter, in deze dagen dat ik druk bezig ben met Dante en mijn dagelijkse blog, die allerlaatste plichtpleging nog heel ver af schijnt en dat ik ingesteld ben om deze bezigheid want dit is het, een geestelijke bezigheid eindeloos voort te zetten, wel bewust zijnde dat aan het eindeloze eens, een einde komt, maar zegt Christopher Fry, protect me from a body without death[1]. Over één ding heb ik mijn zekerheid, de dood is niet het einde, het is een herbeginnen in het spoor van Hij of Zij of Het voor Dante is dit Amor - die zon en sterren bewegen doet. En meer dan bewegen, evolueren laat, groeien laat, en de geest die ik te mijner beschikking kreeg, ingeschakeld in deze evoluerende vortex van leven, dood en wat er na komt. Waar ik zal uitkomen weet ik niet, hoef ik ook niet te weten, het is trouwens best dat ik het niet weet, maar ik heb de verheugende kracht dat het een massa licht zal zijn, zoals ik las bij jou, Dante, in de laatste verzen van je Paradiso. Dat het een versmelten-met zal zijn, een opneming in het grote, alles opslorpende van wat nog immer Onnoembaar is en voor de mens hier, nog Ontoegankelijk, de dood de poort zijnde.
Ik weet nu ook, Dante, dat jij in je verzen, voor iemand als ik, op heel wat plaatsen ontoegankelijk bent, te ingewikkeld, te alles omvattend, te ver af. En ik weet nu ook dat je niet schrijven kon/mocht wat je schrijven wou en dat je aldus een grote uitdaging blijft om te weten wat je niet zegde, de reden waarom ik me blijf vastklampen aan je woorden[2]. Het zij dan zo, ik blijf toch schrijven, zelfs al ben ik amper aangekomen bij canto XII van dat Inferno van jou, en dit is zelfs geen achtste van de honderd canti die je schreef. ik weet nu, mijn teksten herwerkende voor de zoveelste maal, dat ik onmogelijk ooit een klaar en duidelijk overzicht krijgen kan over een werk dat jou vele jaren, en dit tot de dag van je dood, bezeten heeft. En zo is het, Dante Alighieri, dat ik vandaag schrijf over mijn dagen binnenin je Inferno.
Want eens begonnen aan die onvervangbare, maar ook onuitgeefbare geschriften, blijf ik erin opgesloten voor de rest van mijn dagen.
[1] Christopher Fry: in een van zijn Plays. Zie ook mijn blog van 3 augustus van dit jaar. [2] Hij legt nochtans in de mond van Béatrice woorden die én God én de mens duidelijk situeren in deze, onze wereld, maar ik kom er later, te gepasten tijde, op terug
21-08-2014, 06:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-08-2014 |
Canto Elf |
In canto Elf staan Vergilius en Dante boven op een steile rotswand en onder hen, in de diepte, zien ze een grote menigte die nog wredere martelingen ondergaat dan deze die ze al gezien hebben. Geraakt door de afschuwelijke stank die opstijgt uit de diepte trekken ze zich terug achter de deksteen van een groot graf
Waar ik las op een geschrift: Ik houd de wacht bij paus Anastasius die door Photinus van de rechte weg werd afgehouden.[1]
Maar aan de geur ontsnappen ze niet. Dante vraagt Vergilius hoe subtiel Dante is - te zorgen dat de tijd dat ze blijven staan om te wennen aan de hevige stank geen verloren tijd is. En Vergilius vertelt hem dat de zevende cirkel in drie kringen is ingedeeld en er tussen de rotsmassa voor hen, nog drie banen lopen die van kring (giron) tot kring kleiner worden en trapsgewijze afdalen. En alle drie zijn gevuld met verdoemde zielen en ik zal je vertellen om welke reden ze zich daar bevinden.
Elk kwaad verwekt onrecht en brengt materiële, lichamelijke of geestelijke schade toe, maar omdat dit gebeurt hetzij tegenover God, hetzij tegenover zichzelf of tegenover een andere persoon, worden deze geweldenaars in drie kringen ingedeeld en per groep gefolterd. De eerste kring waar we nu aankomen wordt ingenomen door zij die geweld hebben gepleegd, in de tweede cirkel zijn de zelfmoordenaars of zij die hun rijkdom verbrasten.
En in de kleinste cirkel worden gebrandmerkt, zij van Sodoma (de sodomieten die tegen de natuur zondigden) en die van Cahors (die woekerrentes vroegen) en zij die God misprijzen in hun hart.[2]
en daarom vinden we in de volgende kring, huichelaars, vleiers, tovenaars, valsaards, dieven en zij die simonie pleegden, mooipraters en oplichters en meer nog van dat.
Bij de anderen vergeet men de door de natuur tot stand gebrachte liefde, alsmede die welke er later wordt aan toegevoegd en een speciale vertrouwensband doet onstaan
En daarom, in de kleinste cirkel bevindt zich het punt van het heelal waar Dis zijn zetel heeft, en waar wie verraadt, er zijn eeuwige straf ondergaat.[3]
En Vergilius gaat verder met zijn uitleg tot Dante hem vraagt waarom zij die buiten de stadspoorten van Dis gestraft worden, zij die in het moeras liggen, zij die door de stormwind worden weggevoerd en zij die door de regen tegen de grond worden geslagen niet binnen de muren van Dis worden gestraft. En, Vergilius: herinner je de woorden van de Ethica (van Aristoteles) waarin drie houdingen beschreven worden die de hemel niet welgevallig zijn:
Mateloosheid, kwaadwilligheid en stomme beestigheid.[4]
en waarom mateloosheid God minder beledigt en dus ook minder gestraft wordt. Als je dit goed beredeneert en je je voor de geest roept welke soort zondaars het zijn die buiten de muren boeten, dan zul je begrijpen waarom zij gescheiden werden van deze ellendige zondaars hier. Het zijn subtiliteiten die ook Minos moet kennen, hoewel ik het betwijfel dat deze ooit Aristoteles zou gelezen hebben. Dante beleeft vreugde aan de uitleg van Vergilius, in andere woorden hij beleeft vreugde aan de uitleg die hijzelf gevonden heeft als antwoord op de diverse vragen die hij zich stelde bij het neerschrijven van zijn gedachten. Want noteer dan de uitroep van Dante:
O, zon die elk verwrongen inzicht geneest, ik vind het zo enig als je mijn twijfels wegneemt, zo dat de twijfel me minstens even duurbaar is dan het weten.[5]
Maar nog is Dante niet voldaan hij wil ook weten waarom God gekwetst wordt door de woekeraars. En de uitleg hierover volgt van vers 97 tot 111 en deze komt van Vergilius natuurlijk die Dante onmiddellijk verwijst naar de filosofie van (wellicht) Aristoteles wat erop neerkomt dat alles voortkomt uit God en de werken van God, en dat de mens zo goed mogelijk de lijn volgen moet die God heeft vooropgesteld. Maar het werk van de woekeraar, zegt Vergilius, volgt een andere weg. Hij drijft de spot met de natuur en stelt zijn verwachtingen in andere zaken dan deze eigen aan de werking van de natuur en het is om deze reden dat zijn handelingen erg kwetsend zijn voor God.
Maar volg me nu want ik wil graag verder, de Vissen verschijnen aan de horizont en de Grote Beer ook staat al waar de Coro waait (in het noordwesten). En daar, verderop gaat de helling naar beneden.[6]
[1] ... ovio vidi une scritta/ che diceva: Anastasio papa guardo / lo qual trasse Fotin della via dritta.(canto XI: 8-9). Van Anastatio (Vde eeuw) meende Dante dat hij een volgeling was van de leer van Acasius die voorhield dat Christus enkel de menselijke natuur bezat. Hij zou aan een diaken van deze leer, Photinus, de communie gegeven hebben en om deze reden terecht is gekomen in de Hel. 2] E però lo minor giron suggella / del segno suo e Sodoma e Caorsa / e chi, spregiando Dio col cor, favella. (canto XI: 49-51) [3] Onde, nel cerchio minore, ovè il punto / delluniverso in su che Dite siede,/ qualunque trade in eterno è consunto.(canto XI: 64-66). Verder, in canto XXXIV, zien we dat dit punt gelegen is in het centrum van de aarde, zijnde het centrum van het Universum en het is daar dat volgens Vergilius-Dante, de troon van Lucifer zich bevindt. [4] Incontinenza, malizia e la matta / bestialitade
(canto XI: 82-3) [5] O sol, che sani ogni vista turbata, / tu mi contenti sὶ quando tu solvi, / che, non men che saper, dubbiar maggrata. (canto XI: 91-93); [6] Ma seguimi oramai, chè il gir mi piace / chè i Pesci guizzan su per lorizzonta /e il Carro tutto, sovra il Coro giace, / e il balzo via là oltre si dismonta. (canto XI: 112-115)
20-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-08-2014 |
Overgang van Tien naar Elf |
Bij Dante is alles mogelijk, vooral als ik vaststel hoe hij zijn Hel heeft ingedeeld. Zijn tocht vangt aan - in navolging van de Profeet, en hij wist het - ergens in een holte in de aarde van Jeruzalem het donkere woud was duidelijk een symbool - de plaats waar Christus gekruisigd werd en dit op de morgen van Goede Vrijdag, om na de oversteek van de Acheron, aan te komen in het Limbus of het Voorgeborchte met het kasteel - waar beroemde schrijvers en filosofen staan te keuvelen - de trechtervormige holte te bereiken en de eerste van de negen cirkels geleidelijk af te dalen. De eerste vier hellecirkels vormen de bovenhel. In de vijfde cirkel aangekomen staan ze voor de poorten van Dis, die ze dankzij een bijzondere gezant (die de donkere luchtlaag wegzwaait met de linkerhand waarom de linkerhand? - ) betreden kunnen om daarna aan te komen in de zesde cirkel, waar ze zich nu bevinden, (canto XI), bij de graven van de ketters, de volgelingen van Epicurus.
Dante, geloofde hij in het bestaan van Lucifer en zijn gevallen engelen, en wat meer is, geloofde hij in het bestaan van de mythologische figuren waarover hij gelezen had zowel bij Ovidius als bij Vergilius als bij vele anderen? In elk geval hij deed alsof en hij schrijft over al deze personages omdat in zijn tijd hun naam in was en hij wellicht niet anders kon, wou hij geloofwaardig overkomen bij zijn lezers, dan aan de belangrijkste onder hen een rol toe te kennen in zijn tocht door de Hel. Hij voegde er nog Minos aan toe, de legendarische, mythologische koning van Kreta (canto V) die daar als rechter van de onderwereld verschijnt. Minos vervangt hier de Opperste Rechter want het is hij, - maar door wie werd Minos geïnspireerd? - die, na de biecht te hebben gehoord van de zondaar, met zijn staart beslist naar welke cirkel van de Hel deze verwezen wordt. Hij, Minos, is dus, zoals Vergilius, op de hoogte van de classificatie van de zonden.
Hij zal dus ook geloofd hebben (zoals nu velen nog!) in het bestaan van de engel Gabriël die we ooit hebben ontmoet in Zuid-Frankrijk[1].
[1] Op het snijpunt (Saint-Gabriel), van twee Romeinse wegen (lopende van Tarascon naar Maussane-les-Alpilles en van Arles naar Avignon), op de plaats wellicht van een Keltische of Romeinse tempel, ontdekten we, op een van onze tochten met vrienden, een prachtig kerkje van de XIde eeuw er opgericht ter ere van de Engel Gabriël dat we niet hebben kunnen bezoeken omdat gesloten en omdat de sleutel ergens te wachten lag op de bezoekers bij een of andere buurtbewoner.
19-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-08-2014 |
Canto Tien (2) |
Dante herkende Farinata (degli Uberti) die hem na enkele plichtplegingen vraagt wie zijn voorouders waren, waarop Dante alles vertelt wat Farinata verlangt te weten. Daarna verneemt Dante dat zijn voorouders hevige tegenstanders waren van Farinatas voorouders. Ik heb hen tweemaal verbannen voegt Farinata eraan toe. Ja, antwoordt Dante ze werden wel tweemaal verbannen maar ze zijn ook tweemaal teruggekeerd. Een andere geest onderbreekt hun gesprek - dus zijn de graven niet zo leeg als ik eerst dacht en is het hun ziel, waarin ze niet geloofden dat deze eeuwig was die spreekt - de nieuw gekomene is verbaasd Dante te zien maar begrijpt niet waarom hij niet vergezeld is door Guido, zijn zoon die een vriend is van Dante. Gezien de plaats waar hij begraven ligt weet Dante dat hij Cavalcante Cavalcanti heet en, zoals Farinata, een volgeling van Epicurus[1].
En ik tot hem: Ikzelf ware hier niet, als hij die daar wacht, voor wie je Guido misschien een afkeer had, me niet had geleid.[2]
Het kon dat Dante voldoende wist dat Guido, zijn vriend in het leven en een dichter zoals hij, een volgeling was van Epicurus en dat hij om deze reden Vergilius niet waardeerde. Daarna is er Farinata terug die Dante waarschuwt dat hem het lot te wachten staat dat hijzelf heeft ondergaan en dat hij uit Firenze verbannen zal worden
wanneer de maankoningin die hier heerst (Proserpina) minder dan vijftig maal haar gezicht zal getoond hebben[3].
Toch wil Dante weten van Farinata of het correct is dat hij kan zien wat de toekomst brengen zal.
Wat God ons nog gunt is de dingen te zien die ver voor ons liggen maar wat dichterbij is en wat het nu bij jou op aarde betreft, zijn we blind. En dan weet je dat we volledig onwetend worden de dag dat de poort van de toekomst door het Laatste Oordeel zal gesloten worden.
Hij is uitermate nieuwsgierig Dante, hij wenst ook te weten of er nog andere volgelingen van Epicurus zijn die hier liggen. Er zijn er duizenden nog, zegt Farinata, met onder meer Frederik II en hij die men de Kardinaal noemt, maar over de rest verkies ik te zwijgen. Dante weet nu dat hem een verbanning wacht (een verbanning die hij op het ogenblik van zijn schrijven reeds heeft ondergaan). Vergilius wenst hem te troosten. Denk eraan zegt hij tot Dante:
Als je die lieve blik in die mooie ogen zult zien, dan zal ze jou je ganse levensloop onthullen en zul je weten wat er jou te wachten staat.
Het is vroeg in de morgen van Paaszaterdag van het jaar 1300. Dante en Vergilius verlaten nu de stad Dis en lopen over een pad dat eindigt aan de rand van een diepe vallei.
[1] André Pézard: Dante, Oeuvres complètes pag 937: Epicure: Dante réprouve la doctrine qui nie limmortalité de lâme (Conv. II viii 8), et bien plus chez certains Florentins dits épicuriensque chez Epicure même. En tout cas Dante est loin de mépriser la morale dEpicure
[2] E io a lui : Da me stesso non vegno :/ colui (Vergilius) chattende là per qui mi mena / forse cui Guido vostro ebbe a disdegno. (canto X: 61-63). In zijn noti bij de tekst van de Divina Commedia schrijft Ludovico Magugliani in verband met deze versregel 63: verso di dificile interpretazione. Betekent wellicht dat er een periode was in het leven van Guido Cavalcabti in cui egli non apprezzò Virgilio
[3] Vijftig nieuwe manen betekenen ongeveer veertienhonderd dagen, hetzij minder dan vier jaar, Dantes verbanning vindt plaats in 1302.
18-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-08-2014 |
Canto Tien (1) |
Langs een smalle weg, tussen de muur van Dis en de graven dalen Dante en Vergilius verder af langs de zesde hellecirkel. En Dante wordt ongeduldig om te weten wat deze graven betekenen:
O, hoogste deugd (virtù somma), die me leidt langs deze cirkelwegen, als het je past, spreek tot mij en voldoet aan mijn verlangen. Zouden zij die hier in de graven liggen kunnen zien, alle stenen staan reeds omhoog en niemand houdt hier de wacht?
En hij tot mij: alle graven zullen gesloten worden als ze na het oordeel in de vallei van Josafat, hier zullen terugkeren, samen met de lichamen die ze daarboven hebben achtergelaten. Op deze begraafplaats liggen Epicurus en zijn discipelen die de ziel met het lichaam laten sterven [1].
De aanhangers van Epicurus (en met hen de ketters) kregen dus een speciale behandeling, namelijk een open graf dat wachtte op het dode lichaam dat op de aarde was gebleven, en pas na het Laatste Oordeel afdalen zal naar de hel. Dante verwijst hier naar hoofdstuk 4 van het Boek van de profeet Joël:
1.Want weet het wel in die dagen, in die tijd als ik Juda en Jeruzalem herstel; 2. breng ik alle volkeren bijeen en doe hen dalen naar het dal van Josafat. Daar begin ik met hen mijn rechtsgeding over mijn volk en mijn erfdeel Israël dat zij onder de volkeren hebben verstrooid
14. Drommen, drommen in het dal van het oordeel want nabij is de dag van Yaweh in het dal van het oordeel.[2]
Hij weet dus dat het Laatste Oordeel zal plaats vinden in de vallei van Josafat waar er drommen en drommen verwacht worden.
Hier, op de plaats waar Epicurus met zijn volgelingen hun graf hebben, is er geen geklaag te horen en heerst er de doodse stilte van een leeg open graf. Eruit wijs geraken doe ik niet, want als Dante de vraag stelt aan Vergilius of er op die plaats ook volgelingen van Epicurus zijn die hij mogelijks kennen zou, heeft Vergilius deze vraag natuurlijk voorzien en vraagt hij even geduld te hebben want, er is dan toch beweging, iemand (een geest, een schaduw?) heeft zich half opgericht uit een van de graven. Dante is verrast en wendt zich verschrikt tot Vergilius maar deze zegt dat hij die oprijst voor hem, Farinata is en dat hij in passende woorden moet spreken tot hem. Maar het is Farinata die Dante toespreekt:
O, Toscaan die levend door de vlammenstad wandelt en wijze woorden spreekt, doe me het genoegen even te blijven staan, je taal vertelt me dat je herkomstig bent uit dit nobele land dat ik misschien te zeer heb gemolesteerd.[3]
Dante herkent Farinata (degli Uberti) die hem na enkele plichtplegingen vraagt wie zijn voorouders waren, waarop Dante alles vertelt wat Farinata verlangt te weten.
[1] Ed egli a me:Tutti saran serrati / quando, di Giosaffat, qui torneranno / coi corpi che lmassù hanno lasciati./ Suo cimitero da questa parte hanno / con Epicuro tutti i suoi seguaci,/ che lanima col corpo morta fanno. (Canto X: 10-16) [2] Willibrordus, uitgave 1975. [3] O Tósco che per la città del foco / vivo ten vai cosὶ parlando onesto,/ piaciati di restare in questo loco./ La tua loquela ti fa manifesto / di quella nobil patria natὶo / alla qual forse fui troppo molesto. (canto X: 22-27)
17-08-2014, 00:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-08-2014 |
Wat ik vertellen wou aan Dante |
Hoe, mijn beste Dante, hoe geraak ik uit deze soms verwarrende beelden en omstandigheden van je Commedia? Hoe kom ik ertoe om in al deze gebeurtenissen, in al deze voor mij vreemde elementen, een schifting te doen om het essentiële eruit te halen als ik ondervind dat alles essentieel is? En dan je taal die ik ontcijferen moet, of ik er volledig in slaag betwijfel ik. Al de vertalingen die ik bezit, een Engelse, twee Franse, een Nederlandse en de voetnoten van de oorspronkelijke Italiaanse versie, heb ik broodnodig om tot een eindversie te komen.
Een tijd geleden, schreef ik in een blog, wat Samuel Beckett wist te vertellen over die taal van jou. Zo, ik neem over wat hij schrijft in zijn Disjecta[1]. Je schreef in een volkstaal, zegt hij, die 'gesproken had kunnen worden door een denkbeeldige Italiaan die, alles wat goed was aan dialecten van zijn land in zich had opgenomen, maar die feitelijk zeer zeker niet gesproken werd of ooit gesproken was. En, Dante, hij maakt de vergelijking tussen die taal van jou en deze van James Joyce, die je zeker al moet ontmoet hebben: Je schreef, zegt hij nog, 'wat in je stad op straat werd gesproken terwijl geen sterveling op aarde of in de hemel ooit de taal van Work in Progress (Finnigans Wake) heeft gesproken'. Daarenboven was je publiek Latijns en de vorm van je Commedia werd beoordeeld door Latijnse ogen en oren en door een Latijnse esthetica die vernieuwing niet duldde en die wel ontstemd moest raken toen de zoetgevooisde elegantie van Ultima regna canam, fluido contermina mundo, (ik zal van volmaakte landen zingen die grenzen aan deze vluchtige wereld) werd vervangen door de barbaarse directheid van Nel mezzo del cammin di nostra vita. Net zoals Engelse ogen en oren de voorkeur geven aan Smoking his favourite pipe in the sacred presence of ladies, boven Raucking his favourite turkvu in the smukking precincts of lydias.
Je moet natuurlijk Beckett zijn, om sprekend over de kracht van de taal, het Italiaans van jou te gaan vergelijken met het Engels(!) van Joyce. Echter, als ik het aantal taal-voetnoten zie bij mijn Italiaanse tekst van je Divina Commedia dan is het me duidelijk dat je taal problemen stellen moet aan de doorsnee Italiaan van vandaag. Zelfs al beweert Jacqueline Risset[2] : un Italien contemporain peut encore, sans difficulté excessive, lire la langue médiévale de la Comédie. Ik ben ook nog in staat het middeleeuwse Nederlands te lezen maar of ik het begrijp zoals het hoort begrepen te worden is een andere zaak.
Zo, mijn beste Dante, de vertaling van je Commedia is geen sinecure, komt daarbij, het me inbeelden van het verhaal dat je me voorschotelt over gesloten en openstaande graven en stemmen die plots opduiken van mensen die je herkent en bij naam weet te noemen, en je begrijpt, zo hoop ik toch, hoe eenzaam ik me soms voelen kan.
[1] Samuel Beckett: Disjecta, Beschouwelijk Werk, 1999, Historische Uitgeverij, Groningen. Nederlndse vertaling uit het Engels: Vertalerscollectief & Ronald Kuil, pag. 63. [2] Jacqueline Risset: Dante écrivain ou lintelletto damore, Ed.Le Seuil ,1982.
16-08-2014, 04:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-08-2014 |
Tussendoor, in afwachting |
Zich verliezen in de Divina Commedia, is dit meer dan een studie maken over de Romaanse bouwkunst of over de diepere zin van de eerste gotische kathedralen, zoals deze van Chartres of Amiens, - beide met labyrint? Ik denk niet dat ik de vergelijking moet maken, het is en blijft een betreden van gronden die overwoekerd zijn met nieuwe vormen en nieuwe gedachten waarbij een teruggaan in de tijd, naar de basisgrond, uiterst bemoeilijkt wordt. Zo vraag ik me af welke de gemoedstoestand was van de meester-bouwer die de opdracht kreeg Chartres te bouwen, hoe hij er naar op keek en hoe hij begeesterd werd door zijn opdracht en ook hoe de steenkappers, de metsers en de andere stielmannen die er bij betrokken waren, er tegenover stonden, want het werk dat allen te presteren hadden was meer dan immens en in de aanvang onoverzichtelijk-avontuurlijk. We weten enkel dat ze zochten naar de perfectie in hun werk, en dat ze fier waren op het gepresteerde is zeker, je hoeft maar de beeldhouwwerken te bewonderen die de kapitelen van abdijen en kerken versieren, zoals deze op de binnenkoer van Moissac of deze in de Madeleine van Vézelay. Men kan hierbij moeilijk negeren dat er bij hen ook, in meer, het spirituele draagvlak moet geweest zijn dat voorzeker de meester-bouwer moet gekend hebben. Zo, wat we er ook over denken, ik kan me moeilijk inbeelden dat deze werken niet gevoed werden door de hoop dat ze hiermede hun hemel konden verdienen.
En, om terug te keren waarmede we begonnen zijn, zou dit voor Dante ook het geval geweest zijn, hij die in zijn Vita Nova - een werk-je) dat hij abrupt heeft gestopt - verkondigde dat hij nu een werk wou schrijven dat nog nooit over een dame geschreven werd, wellicht hopende tezelfdertijd dat dit werk hem plaatsen zou op een voet van gelijkheid met Vergilius, Ovidius en al die andere beroemdheden van zijn tijd, maar ik denk niet dat hij in de allereerste plaats gedacht heeft aan de redding van zijn ziel. En dan de idee, een tocht te doen door Hel, Vagevuur en Paradijs, haalde hij die uitsluitend bij Vergilius en zovele anderen die nederdaalden in de Hades, of was er een andere aanleiding die plots is opgedoken?
We hebben dus, schijnbaar althans, nog heel wat, naast de tekst ervan, over deze Commedia te verhalen. Ik kom hier (ooit!) op terug om mijn Dante op mijn manier te illustreren.
Morgen - nu iemand me vroeg vol te houden - evenwel Canto Tien
15-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-08-2014 |
Verleiding |
Mon Dieu, quai-je commencé? Hoe heb ik me kunnen laten verleiden om al wat in mij is in te zetten op een tekst van de dertiende, begin veertiende eeuw? Dit is de vraag die ik me stel, telkens ik me onderdompel in zijn terzines en dan vaststel dat ik, met het systeem dat ik volg, amper vooruitkom en met dit ritme, nog een hele tijd met Dante zal bezig zijn, zodat een tweede vraag oprijst, wie, wie onder jullie die me lezen heeft hier interessse voor. Ik ben dus eens te meer aangekomen op een tweesprong en aarzel de weg te blijven volgen, de meest hobbelige, die ik me voorgenomen had te volgen. Maar wat indien ik de andere weg zou nemen, de gemacadamiseerde, de gemakkelijkste, en mijn verhaal af te sluiten?
Het is een keuze die er geen is, met mijn blog die een verbintenis is tegenover mezelf heb ik al een beslissing genomen. Heel ons leven stoelt op beslissingen. Ouspensky wist dit maar al te goed, hoe, eens de beslissing genomen, we bestormd worden door ik-personen binnen in ons die tegenstrijdige gevoelens oproepen en aanzetten om te laten vallen wat we begonnen waren omwille van, en er zijn tal van redenen, te onbelangrijk, totaal irreël, te onwaarschijnlijk en uit een tijdsperiode die te ver achter ons ligt. En het is met een dergelijk personnages dat ik opsta en met wie ik slapen ga, zelfs tot op de drempel van mijn eerste woorden volgt hij me en valt hij aan met zijn argumenten.
Maar de Ugo in mij leeft van het schrijven, ademt met het schrijven en diep in mij wens ik niet dat hij op zij geschoven wordt, in de hoek gedrumd, zoals een bankzitter in de voetbal, toekijkend, gedumpt met een groot verlangen. Ik kan dit niet en mag dit niet. Ik moet doorgaan, ik moet Ugo blijven opstellen, zelfs indien dit, zoals vandaag, noodzaakt op te staan, zoals zovelen die schrijven; om vier uur in de morgen.
14-08-2014, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-08-2014 |
Canto Negen (2) |
O voi chavete glintelletti sani, mirate la dottrina che sasconde sotto il velame de li versi strani. (canto IX: 61-63)
O, jij met een gezond verstand, bekijk (doorgrond) de leer die zich verbergt onder de sluier van deze vreemde verzen.
Welk is deze leer en waarom zijn het enkel zij, met een gezonde geest, die het vreemde in zijn verzen begrijpen kunnen? Hoe ook, deze drie versregels zijn een waarschuwing dat de tekst zo maar niet gelezen kan worden voor wat er staat; dat dus de woorden een betekenis verbergen voor de lezer met gezond verstand. Hoeveel lezers con glintelletti sani zijn er die zijn Commedia hebben gelezen en hoeveel zijn er, die de draagwijdte van deze drie mysterieuze verzen hebben kunnen ontcijferen? Opvallend is dat hij met deze terzine voor de dag komt onmiddellijk nadat hij door Vergilius, zijn gids, zijn heer en meester (meester in wat, enkel in de dichtkunst?) geblinddoekt werd met dezes handen en het is onmiddellijk erna dat hij ons verwittigt, op te passen opdat voi chavete glintelletti sani, niet door zijn verzen worden 'geblinddoekt'. Staat dit blinddoeken symbool voor zijn initiatie tot een geheime genootschap - zoals het nu nog gebeurt in de vrijmetselarij - en weet hij, dat slechts zij die vroeger geïnitieerd werden, zijn broeders in de geest dus, weten zullen wat hier wordt bedoeld ?
(René Guénon, in zijn Lésotérisme de Dante, indachtig zijnde en op onze hoede gebracht door Van Dijk hebben we gemeend een bijzonder hoofdstuk te moeten wijden aan de mogelijke draagwijdte van deze vreemde verzen. Dit komt op het einde, na canto XXXIV, samen met een vaststelling van een gans andere aard.)
*
En reeds kwam van over de donkere golven een krachtig geruis dichterbij dat beide oevers beven deed,[1] Een geluid als van een geweldige storm die losbreekt over het woud, takken afrukt en met zich meevoert en wilde dieren en herders voor zich uit op de vlucht jaagt.
Zo aanhoort Dante het geraas van de wind en pas dan maakt Vergilius Dantes ogen vrij en ziet hij, zoals kikkers wegvluchten voor de waterslang, duizende zielen wegvluchten voor iemand die de Styx droogvoets oversteekt,
van zijn gezicht sloeg hij de vette lucht weg hierbij dikwijls voor zich uit zijn linkerhand gebruikend , dit was het enige angstgevoel dat hij scheen te hebben.[2]
Vergilius doet Dante teken kalm te blijven en de engel eerbiedig te groeten. Deze opent de poort zonder de minste weerstand te ontmoeten.
O, begon hij, op deze afschuwelijke drempel tegen het gespuis van de weggejaagden uit de hemel: Waarom je verzetten tegen deze wil, vanwaar deze aanmatiging die schuilt in jullie, wat helpt het in te gaan tegen het noodlot, herinner je Cerberus die er de sporen van draagt op kin en keel.
De engel gunt noch Vergilius noch Dante een blik en keert terug over de Styx zonder ook maar een woord tot hen te richten.Nu kunnen ze de poort binnen en worden ze geconfronteerd met een enorme vlakte vol graven,
zoals het was in Arles waar de Rhone tot stilstand komt en in Pola, dicht bij de golf van Carnaro die Italie afsluit en de oevers bespoelt, waar allerlei graven de grond oneffen maken.
Zo was het ook daar in de hel, maar de aanblik was veel gruwelijker. Want overal flikkerden vlammen en lagen de graven roodgloeiend, geen smid zou ooit zijn ijzer meer gloeiend willen hebben. Alle grafstenen stonden rechtop en gejammer steeg op uit de graven. Dante wil weten wie er hier in de graven liggen te kermen en Vergilius zegt hem dat dit de plaats is waar de ketters en hun volgelingen zich bevinden en dat de graven veel voller zijn dan Dante wel denkt en dat, zegt hij nog, al naargelang de leer die ze verkondigden, de graven meer of minder gloeiend zijn.
[1] E già venὶa su per le torbidonde / un fracasso dun suon pien di spavento / per che tremavan amendue le sponde.(canto IX: 64-66).[2] Dal volto rimovea quellaer grasso / menando la sinistra inanzi spesso / e sol di quellangoscia parea lasso.(Inferno: canto IX: 82-84)
13-08-2014, 02:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-08-2014 |
Canto Negen (1) |
Toch zullen we dit gevecht winnen, zegt Vergilius, Zo niet
( hij rekent op de hulp van Beatrice) biedt zeker zij zich aan[1]. Maar oh, wat duurt het lang vooraleer die andere komt.[2]
Terwijl ze staan te wachten vertelt Vergilius dat hij ooit al eens binnen de stad is geweest toen hij pas zijn omhulsel had afgelegd. Hij moest er een geest weghalen uit de laagste en donkerste plaats, uit de plaats waar Judas verbleef en dit in opdracht van Erichtho, een tovenares. Ik ken dus de stad, je hoeft je geen zorgen te maken.
En wat hij nog zegde herinner ik me niet meer want mijn oog werd met alle kracht gericht naar de hoge toren met het rood gloeiend dak waar ineens drie helse bloedrode Furieën oprezen,[3] Hun lichaam geleek op dat van vrouwen. Groene hydras slingerden zich om hun lichamen en slangetjes en adders kronkelden om hun slapen.
Vergilius kende deze wraakgodinnen bij name: Megaera, Alecto en Tisiphone. En de drie krabden, onder groot geklaag en geschreeuw hun borst open zodat Dante verging van schrik. Ze erkenden Dante als een nog levende en schreeuwden: Laat Medusa komen opdat hij versteend worde. De Medusa is een Gorgoon, de dochter van de zeegod Phorcus, ze versteende allen die het waagden haar aan te kijken. [4]
Keer je om en sluit de ogen, want indien de Gorgoon komen zou en je zou haar bezien dan keer je nimmer meer terug. Zo sprak de meester en hij draaide me om en niet zeker van mijn handen, hield hij de zijne voor die van mij [5].
En hierna komen volgende mysterieuze versregels:
O voi chavete glintelletti sani, /mirate la dottrina che sasconde / sotto il velame de li versi strani.(canto IX: 61-63). O, Gij met uw gezond verstand, bekijk de leer die geborgen ligt onder de sluier van de vreemde verzen.
[1] Beatrice die hen aanzette de tocht te ondernemen. [2] Pur, a noi converrà vincer la punga,/ comminció ei, se non
tal ne sofferse
/ Oh, quanto tarda a me chaltri qui giunga. (canto IX: 7-9). [3] Ed altro disse, ma non lho a mente;/ perὸ che locchio mavea tutto tratto / vér lalto torre, alla cima rovente,/dove in un punto furon dritte ratto / tre Furïe infernal di sangue tinte, (canto IX: 34-38). [4] Dorothy L.Sayers schrijft dat, her face was so terrible that anyone who looked upon it was turned to stone. In the allegory she is the image of the despair which so hardens the heart that it becomes powerless to repent. Pagina 127. Lodovico Magugliani, in zijn voetnoten, weet er niet veel meer over: Non é chiaro, per esempio, il significato delle Furie, di Medusa, e dellAngelo che sta per giungere. [5] «Vὸlgiti indietro e tien lo viso chiuso;/ ché, se il Gorgὸn si mostra e tu il vedessi/ nulla sarebbe del tornar mai suso/ Cosὶ disse il maestro; ed egli stessi / mi volse, e non si tenne alle mie mani / che con le sue ancor non mi chiudessi. ». (canto IX: 55-60)
12-08-2014, 02:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-08-2014 |
Canto Acht (3) |
Ik moet verder met Dante. Ik heb het gevoel dat hij, na Canto Zeven zoals ik - het ritme kwijt was en dat hij er problemen mee had hoe het verder moest, en wel omdat hij een bepaald gebeuren, dat hij wenste in te brengen, op het oog had. Dante en Vergilius staan dus voor de ijzeren poort van Dis, het verblijf van de duivels de gevallen engelen - Vergilius gaat naar hen toe om met hen te spreken en, vertelt Dante, horen wat hij zegde kon ik niet, maar plos breken de duivels het gesprek af, lopen weg en de poort wordt voor de neus van Vergilius gesloten. Hij heeft het dus niet gehaald, hij en komt traag terug en:
de ogen naar de grond gericht en met een onzekerheid in de blik zegt hij zuchtend Wie heeft mij deze akelige plaats hier ontzegd.[1]
Maar zegt hij tot Dante, als ik bedroefd ben, wees jij maar niet bezorgd, ik zal dit te boven komen wie ook er zich daar binnen tegen verzet. Hun aanmatiging is niet nieuw. Ze maakten er reeds gebruik van aan de minder geheime poort die zonder slot is gebleven. Boven de ingang[2] heb je gelezen wat het lot was van zij die er binnenkwamen,
en aan deze kant daalt reeds, langsheen de cirkelgangen, zonder geleide, hij die de stad zal openen. [3]
Ondanks de voorspraak de tal die hem gevraagd had Dante te vergezellen doorheen de Hel, was Vergilius niet in staat de duivels te overtuigen om hen binnen te laten. Het is pas in Canto Negen dat de poort geopend wordt en dat Dante ons verrassen zal met een uiterst vreemde uitspraak die volgens mij maar hoe goed kan een mens zich soms vergissen? wijst in de richting van een initiatie ceremonie.
[1] Gli occhi alla terra e le ciglia avea rase / dogni baldanza e dicea ne sospiri : /chi mha negate le dolenti case! (canto VIII:118- 120). [2] Dorothy Sayers : Hell, p.121: the gate of Hell, when the devils sought to oppose Christs entrance into the Limbo. [3] e già, di qua da lei, discende lerta /passando per li cerchi, sanza scorta, / tal che per lui ne fia la terra aperta. (canto VIII: 128-130)
11-08-2014, 07:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-08-2014 |
Uitvloeisel |
Maar alvorens verder te gaan met Dantes Canto Acht, na mijn blog van gisteren, eerst nog dit:
Het is absoluut nodig, de God van hier en van daar en van ginds, te ontdoen van zijn schors, die de mens van hier, van daar en van ginds eromheen gewikkeld heeft en door te dringen tot de diepste essentie van dat goddelijke. Dit is de opdracht voor de mens van het derde millennium - of is het reeds het tiende of het vijftiende millennium - pas dan zal Zijn woordeloze boodschap die enkel metafysisch en transcendent kan zijn, kunnen benaderd en begrepen worden. Want de geest in ons is geen toeval maar een toegift, is a vehicle, een middel om te komen tot de echtheid van het zijn, tot de ware betekenis van onze aanwezigheid hier in deze kosmos. Dit wordt alsdan de spirituele revolutie, de nieuwe middeleeuwen, die de mens verheffen moet. Gebeurt dit niet dan mogen we, de bewoners van deze aarde die de Geest waarover ze beschikken konden niet meer waardig zijn, als afgeschreven voor de eeuwigheid beschouwen en is het pogen van zovelen die geïnspireerd als ze waren, kerken en moskeeën, die tempels en kathedralen hebben gebouwd, vruchteloos, totaal vruchteloos geweest.
Dit alles vloeit nu weg uit hem, krijgt vaste vorm. Het zijn maar mijmeringen, gevoed door de beelden op tv of de woorden in de weinige kranten die hij nog leest. Maar het zijn ook ideeën uit de boeken, die hij naast en over elkaar heeft gelegd en waaruit hij getracht heeft, bedenkingen te puren die thans in de luttele tijd van een paar minuten vorm en armslag hebben gekregen om uit te zwermen. Gelukkig heeft hij deze blog-manie, zodat hij zien kan aan het aantal van de volgeschreven paginas, hoe ver het jaar, dat eerder moeilijk begon, reeds gevorderd is en nog steeds een uitvloeisel is van de droom die hem nimmer verlaten heeft, het schrijven over leven en beminnen en over wat van God kan zijn.
Blijvend zich hiervoor inzetten is het vreemde verlangen dat hem rechthoudt en aan zijn leven kleur en betekenis geeft. Want wat indien hij dit betrachten niet kennen zou?
10-08-2014, 00:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-08-2014 |
De wereld van vandaag |
Welk verschil maakt het uit, een blog in meer, in een wereld waarin zovelen op de vlucht zijn, ingevolge de voor een normale mens onbegrepen heersende absurditeit waarbij kerken en moskeeën, musea en bibliotheken, zoals het gebeurt, worden geplunderd of afgebrand. Waarbij mensen worden gedood, verkracht, uitgehongerd, zo maar, of ondermeer omdat ze op een andere wijze de God - waarvan er slechts één kan zijn - opeisen voor hen alleen en het toverwoord, bemin uw naaste, voor velen woorden zijn zonder inhoud noch wat de naaste betreft als wat het beminnen aangaat. De media helpen ons opdat we getuige zouden zijn van leed en dood en verwoesting tot in het kleinste detail want het meest sensationele is nog niet sterk genoeg.
Men beginne maar met het oudste verhaal dat hij kent, uit Numeri, waar Mozes, de man van Jaweh, niet aarzelt te bevelen aan de legerleiding, die wel de mannen van het overwonnen dorp had afgeslacht maar het gewaagd had de rest van de bevolking, gevangen mee te brengen naar het kamp van de Israëlieten:
Kill every male among the little ones, and kill every woman that hath known man by lying with him, maar de meisjes die nog geen gemeenschap met een man hebben gehad, kunt u voor u zelf in leven laten.
Horen we de kreten van de kinderen, van de moeders, horen we nog wel de kreten van de onschuldigen die gedood werden in welke eeuw en op welke plaats ook; denken we aan de laatste woorden die ze nog zeggen wilden en niet meer zeggen konden, en zo ze er nog de tijd toe vonden, het gebed dat niet aanhoord werd? Zien we nog wel de angst en de van pijn verwrongen gelaten van de Katharen die op palen werden geregen opdat men in hun gelaten de duivel zou zien; de angst van zij die in welke oorlog ook werden neergeslagen, gemarteld, onthoofd? Schreeuwen die de eeuwen scheuren terwijl hij in peis en vrede zijn dagen slijten kan en werken dag aan dag aan zijn blogs die met de jaren ook vergaan zullen en hij het lot zal kennen van al degenen die het beste van zichzelf hebben rondgestrooid in woorden die werden opgeslorpt door de tijd.
Misschien, als hij die dame, radiësthesiste van Cap Griz Nez geloven mag die hem trachtte ervan te overtuigen dat zijn leven van nu, reeds zijn vierde leven was. Was zijn leven van nu een compensatie voor de levens van vroeger; voor zijn angstschreeuw van vroeger, als hij als kind van Numeri, het zwaard op zijn hoofd zag neerkomen, of een van de zovelen die verpletterd werden en verbrand in een of andere kerk of moskee, in een of andere kamer of, iemand die leefde in die waanzinnige XIVde eeuw van Barbara W. Tuchman. Zelfs indien hij geen verklaring heeft voor de vrede binnen in hem en voor het geluk dat hij kent te kunnen werken zoals hij het verlangt, niets zegt hem dat op een bepaalde dag niet de hel zal losbreken over hem, en dat hij niet al het waardevolle waaraan hij gehecht is, en dan vooral zijn geluk te schrijven, zal moeten achterlaten.
09-08-2014, 00:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2014 |
Respighi |
Ik ontwaak met Klara. Ik denk Mozart maar het is Beethoven. Ik luister naar wat er in de wereld is gebeurd. Ik bezoek Lalo, Grieg, Respighi. Wat een mogelijkheden voor de geest om, ontwaakt uit een droom, terug te keren, half slapend nog, naar een andere droom en aan te komen in de geest van Respighi die zijn gedroomde klankenwereld opgetekend heeft, vastgelegd, verankerd heeft om deze voor eeuwen door te geven in het leven van de levenden.
Ik heb het geluk mijn morgen te beleven op deze wijze. Te ontwaken en binnen te stappen, even maar in het gevulde leven van een Respighi, ik ken de man niet, maar geïnspireerd door het geruis van de wind, de lichtinval en het schuiven van de wolken, wandelend onder de pijnbomen, luisterde hij naar de muziek die opsteeg in hem.
Ik ken de man niet en zoek het niet uit om meer te weten over hem, maar hij luisterde, zoals ik naar de levende wind in de levende bomen, niet om het even welke wind, maar een wind die de geest van Respighi beroerde en neerviel in wondere tekens op een notenbalk, neerviel in een partituur en nu omgezet in klanken die ook deze zijn van de bomen, van de pijnbomen van Rome.
Gelukkig leef ik ruim, de wereld van de muziek en van het woord is die waar ik me elke dag ophoud. En gelukkig dat ik mijn dag vandaag kan beginnen met Respighi, met Lalo, met Grieg en daarna kan afdalen in de boeken van anderen, van Capra, van Borges, van om het even wie, zelfs van Dante.
Gelukkig dat ik daarna kan neerzitten en schrijven wat ik te schrijven heb, uitgelaten, al de rest vergetend, opnieuw geboren, telkens opnieuw als ik neerzit voor mijn klavier, zoals ver voor mij, Respighi neerzat voor zijn piano. Ik om daarna de dag in te gaan die zich al geopend heeft op de dingen van de geest en, opgetekend, ook nazinderen zullen in de klanken die van het woord zijn. Hopelijk blijven ze lang hangen, echter niet zoals deze van Respighi als hij is gaan neerzitten, ook om te verdwijnen, ook om opgeslorpt te worden door zijn wereld van klanken.
Maar beleven van wat is doen we beiden, hij met klanken, ik met woorden. Het verschil in interpretatie van het essentiële hierbij, is heel klein, het essentiële dat is van de de ongrijpbare, onverklaarbare geest die in de bomen drijft, over de velden, de stromen en de zeeën, over de bergen, de steden en de dorpen, de woestijnen. Geest is alom, is woord en klank, hij is des mensen en eens hij zich losrukt is hij van de Kosmos.
08-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2014 |
Uit een manuscript |
Uit een manuscript dat onvoltooid wijken moest voor Dante:
Ze namen afscheid op de binnenkoer. Lucas startte de wagen en reed in een brede zwaai omheen het perk verwilderde rozen. Ter hoogte van Ugo gekomen stopte hij en zegde door het open raam: Je hebt volkomen gelijk, de eerste zin uit Johannes is wellicht de meest belangrijke zin die ooit onze westerse gedachtenwereld is binnengebracht: in den beginne was het Woord of, in den beginne was de Geest, is een slagzin waar ik mee leven kan. Ugo, salut, mijn dag is goed en je hebt hier een schitterend domein. Ugo wou antwoorden maar Lucas was al weg, hij stak nog even zijn arm omhoog en reed weg onder de torenpoort de lange eikendreef in. Ugo volgde hem, zag hoe hij vertraagde bij de overweg, zag hoe hij de bocht nam en geruisloos wegschoof tussen de rozenvelden.
De grote stilte van het huis die de woorden had opgenomen en verwerkt: En het Woord was met God en het Woord was God. Een wereld van gebeurtenissen welfde over hem, en hij dacht: Het is goed dat je weet dat alles ontstaan is uit de Geest, leef ernaar en niets kan je overkomen. Hij ging binnen in de schemerhall, de tafel tegen de muur met de vaas witte rozen, die zij was of die hij wou dat zij zou zijn. De kamer met de wijdopen haard en de rijen boeken tegen de wand en op de tafel, en alle dingen wisten hem te zeggen dat het goed was dat hij wist dat in den beginne het Woord was en, dat hij, Ugo, ontstaan was uit het Woord, zodat hem niets kon overkomen, zelfs de dood kon geen vat hebben op hem. Er was het boek, Mort voici ta défaite, dat hij wist staan in de rij boeken, maar wat erin verkondigd werd, dat elke elektron van zijn lichaam houden zou al wat hij wist en hield, en een kopie zou zijn van de persoon die hij was, scheen hem hoogst twijfelachtig toe. Maar je weet nooit, het leven is zo fantastisch dat de idee van Jean Charon wel een graad van waarheid zou kunnen inhouden. Al wat hij las in verband met de structuur van het atoom en al wat er mede verband hield, de wereld van het onzichtbare dus, was de enige wereld van de diepere realiteit der dingen, wees in die richting. Het kon dus weinig anders dan dat we grotendeeld beheerd worden door de wereld van het onzichtbare, zelfs al is dit heel onduidelijk. Het was hierover dat hij gesproken had met Lucas, die hem waarschijnlijk niet volledig had gevolgd omdat hij wellicht te onduidelijk zich had uitgedrukt of, omdat hij te veel had willen zeggen met te weinig woorden, wat ook verweten werd aan Mozart: too many notes, my dear Mozart. Laat het, dacht hij, laat de avond komen en laat mijn begeestering het halen, maar in de donkere holte van de gedoofde haard wachtte hem de eenzaamheid, hij zou er niet aan toegeven, toch nu niet.
07-08-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2014 |
Ecrire |
Een artikel in de Standaard der Letteren van 1 augustus houdt me vandaag weg van Dante. Het is van de schrijfster Claire Castillon die schrijft over het boek Ecrire van Marguerite Duras, een boek dat ik niet las maar, als ik lees hoe Castillon er met zoveel lof over spreekt dan is het een boek dat ik lezen moet. Castillon vertelt over het waarom van haar schrijven, ze doet het 'omdat ze geen andere dingen kan, omdat het vanzelfsprekend is, omdat het een tekort is dat gevoed wordt door woorden of beelden op te pikken en die neer te schrijven'.
Ook ik kan niet anders meer dan de afzondering op te zoeken om me terug te vinden als schrijver. Ik word een ander mens met een totaal andere ingesteldheid op de dingen en de gebeurtenissen en leef een ander leven dan het alledaagse dat zeker ook mijn deel is. Het is dit alledaagse dat ik van mij wegduw om binnen te treden in een wereld die dichter aansluit bij de droom dan stoelt op de realiteit. Ik heb dit wellicht allemaal al geschreven en indien niet dan heb ik het gedacht, zou Pessoa zeggen. En heb ik het nog niet gezegd of gedacht dan is het omdat ik nu, geïnspireerd door het artikel van Castillon ben gaan nadenken over het fenomeen, schrijven. Want schrijven is een fenomeen, is een kosmische aangelegenheid wist Eco maar dit heb ik onlangs reeds vermeld en ik vermoed dat het is omdat je iets nieuw brengt, een massa woorden bijeen schrijft die een beeld zijn van iets dat voorheen nog niet was.
Je creëert, een nieuwe zwelling op een tak van de boom van de letterkunde, waaruit ofwel een nieuwe scheut zal ontstaan, die verder groeien zal, zoals bij Duras, ofwel na enkele dagen terug zal verdwijnen in de zwelling van de schors waar het als een potentieel iets zal blijven wachten, hunkerend om verder te groeien. En in vele gevallen is het enkel de hunker die overeind blijft, die jaren lang hangen blijft en misschien nog aanwezig zal zijn in de laatste ademstoot.
06-08-2014, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2014 |
Canto Acht (2) |
Opnieuw valt hier het bevreemdende op in het plan van de Commedia. Vergilius is de theoloog, is hij die de Bijbel kent en de Evangeliën las. Is hij die weet welke de aartsvaders waren, weet over de nederdaling ter helle van Christus; die van oordeel is dat Dante respect moet hebben voor de beslissingen van de Allerhoogste. We kunnen ons hierbij de vraag stellen waar Vergilius dit allemaal geleerd heeft, maar we doen het niet uit respect voor Dante, want het verbazende is dat Dante de onwetende is en Vergilius, wat de theologie betreft, de alles wetende. Dit is de finesse eigen aan Dante ( hij weet wat hij schrijft, weet hoe hij alles inkleden moet en hij kent zijn boeken!) waarbij Vergilius het antwoord van Christus aan de vrouw uit Lucas verzwijgt, namelijk: Gelukkig zij die naar het woord van God luisteren en het onderhouden (11: 28), wat er duidelijk op wijst dat Dante de beslissing van God heeft aanvaard zonder enige vorm van kritiek. En het is om deze reden dat Vergilius Dante heeft omhelsd, of was er nog een andere reden? En verder in Canto Acht:
Mijn zoon, zegt Vergilius,nu naderen we de stad met de naam Dis met haar massa zwaar gestrafte zielen:
Meester, duidelijk kan ik al de torens (meschite, moskeeën) onderscheiden die een helrode kleur hebben alsof ze van vuur zijn gemaakt.[1]
Dis (ook bij Vergilius en Ovidius) is hier de naam van de troosteloze stad van de gevallen engelen. Het schijnt Dante toe dat de muren van de stad van ijzer zijn. Met het bootje van Flegias bereiken ze de diepe grachten die de stad omgeven en de schipper roept hen toe uit te stappen. Het beeld dat Dante te zien krijgt is huiveringwekkend:
Ik zag daar meer dan duizend (duivels) bij de poort staan die uit de hemel in de hel waren gestoten die riepen: wie is degene die hoewel zonder dood te zijn het rijk der doden betreedt [2]
En de wijze meester antwoordt dat hij met hen een secreet gesprek wil hebben maar krijgt als antwoord dat hij alleen moet komen.
En dat hij die het waagde tot hier te komen nu maar alleen terug moet langs de weg die hij zo vermetel is geweest te volgen, als hij er tenminste toe in staat is en jij, jij die hem geleid hebt door deze duistere plaatsen moet daarna hier blijven.
Denk maar, lezer, hoe ik me ontredderd voelde bij het aanhoren van deze vervloeking zodat ik dacht dat we nimmer meer terug zouden kunnen. [3]
Dit te horen is teveel voor Dante, hij wil terugkeren:
En die heer die me tot hier had gebracht zegde me: Vrees niet, niemand kan ons deze tocht beletten als een zo machtige dit heeft toegestaan. [4]
Wacht hier op mij, sterk je vermoeide geest en voed hem met goede hoop want ik zal je niet verlaten in deze lage wereld. Zo verliet me mijn zachte vader terwijl hoop en vrees vochten in mijn geest.
[1] Ed io: Maestro, già le sue meschite / là entro certe nella valle cerno / vermiglie, como se di foco uscite. (canto VIII: 70-72). [2] Io vidi più di mille in su le porte, / dal ciel piovutti, che stizzosamente / dicean : chi è costui che sanza morte / va per lo regno della morte gente?» (canto VIII, 82-85) [3] Pensa, lettor, se io mi sconfortai / al suon delle parole maledette; / chio non credetti ritornarci mai.(canto VIII: 94-96) [4] E quel signor, che lὶ mavea menato, / mi disse: Non temer, ché il nostro passo / non ci puὸ tὸrre alcun, da tal nè dato. (canto VIII: 103-105)
05-08-2014, 04:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2014 |
De Styx en Christopher Fry |
Alvorens verder te gaan met Canto Acht, eerst nog dit. De Styx herinnert me aan een lezing van Christopher Fry, handelend over de dood, gehouden in de Cathedral van Chichester. Enkele dagen erna bezocht ik deze kathedraal en vond er een kopie van zijn voordracht, die ik zorgvuldig heb bewaard. Zijn woorden zijn passend voor het verhaal van Dante alhoewel ik denk dat Fry deze niet bij Dante is gaan halen, wel bij Vergilius uit zijn Aeneis.
En Christopher Fry:
Through all the ages that Man has been on this earth we can see him, primitively or in civilisations, prehistorically or historically, thinking of death as a journey, providing himself with the material necessities for making it; as a river crossing, for instance: Charon ferrying the dead across the Styx, though not free of charge. It cost you a couple of pearl-barley cakes and a bottle of honey drink called hydromel, not to mention a sop for Cerberius.
Verder lezend in Frys lecture val ik op deze zin die zo toepasselijk is op mezelf dat ik hem hier hernemen moet:
As we grow older we may often regret the times when we have undervalued the gift of life, wasted it, mishandled it, obscured the light by our stupidity
Dit ook is de reden waarom ik nu inderhaast Dante lezen wil en schrijven wil over zijn Commedia, of die nu goddelijk zou zijn of helemaal niet, om hiermee de laatste levensdagen (het zullen effectief geen vele jaren meer zijn) te vullen, te verrijken, te kleuren, te verluchten en te verlichten en ingekaderd op te hangen voor het raam van de wereld, in compensatie voor al de stupiditeiten die ik gevolgd heb in mijn leven. En incalculerend de dood die op mijn drempel wacht: het was ook Christopher Fry die in zijn stuk The Dark is Light Enough, de stervende Countess Rosmarin zeggen laat, als Jakob haar vraagt: how so willingly she can bear to think of death.
But youve always thought of it, Jakob, In the pleasure and conversation of these evenings. The argument, philosophy, wit and eloquence Were all in the light of this end we come to. Without it their would have been very little To mention, except the weather. Protect me From a body without death
[1]
Bescherm me van een lichaam dat de dood niet kennen zou!
[1] Christopher Fry: Plays, p.153)
04-08-2014, 04:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2014 |
Ontwaking |
Alsof ik uit een lange slaap kom geef ik er me pas vandaag rekenschap van dat de lijsterbes een rode glans gekregen heeft, dat het veld tarwe plots gerijpt is en de rozenvelden waar ik langs wandelde in volle bloei staan en dat de zomer al ver gevorderd is. En nu, schrijvend aan mijn stenen tafel in de tuin, wagen het een paar jonge Vlaamse gaaien heel dicht tot bij mij te komen.
Waar was al die tijd, vraag ik me af, mijn verbondenheid met de natuur, waar mijn binding met de bomen hier omheen het huis, de eiken, de beuken, de berken, het geruis van de wind in het gewemel van de bladeren? Heb ik wel opgemerkt hoe het blad zich gevormd heeft uit de kleverige botten na de winter, hoe de eikels, de kastanjes zich gevormd hebben, de noten in de notelaar, heb ik er wel iets van gemerkt terwijl ik doende was met Alighieri en zijn te ontcijferen verzen van zijn, bij momenten hard om lezen Inferno?
Het is, ruw geschetst, alsof ik pas ben ontwaakt nu het meer dan zomer is geworden, nu de kersen zijn gerijpt en weg gehaald door de lijsters en de merels, door de spreeuwen. Ik meen niet dat er iets van deze diepgaande bewegingen in de natuur is doorgedrongen tot mijn geschriften, alles heeft zich gecentreerd op Dante. Pas nu wordt me duidelijk, de alles opslorpende inzet waarmede ik er mee begaan ben geweest, en dit sedert heel wat dagen. Maar ik beken ook, ootmoedig, dat het niet nu, dag aan dag is, dat mijn Dante-tekst ontstaat. Dat het niet enkele maanden geleden is dat ik begonnen ben met het schrijven over het Inferno van Dante, dit gebeurde veel vroeger. Ondertussen is er een lange, te lange tijd over heen gegaan, terwijl en ik ontdekte dit een maand geleden de tekst die ik had achtergelaten, diep in mij aan het gisten was en dat er onvermijdelijk een ogenblik komen zou dat hij terug uit de schemer van de tijd opduiken zou. Dit is, waarde vriend(in) lezer(es) wat nu aan het gebeuren is. En als ik deze bekentenis vandaag doorgeef dan is het omdat ik van tijd tot tijd nood heb aan een herademing, er nood aan heb Dante even op zij te leggen om uit te komen, gelukkig, waar ik vandaag ben uitgekomen zijnde de rode bessen van de lijsterbesboom, de boom van Zhivago, zijn symbool voor Lara, in het bevroren ondergesneeuwde bos.
03-08-2014, 05:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |