 |
|
 |
|
|
 |
12-01-2022 |
Onvoorbereid. |
Overeind blijven voor de eeuwigheid, wat dit ook moge betekenen. Elk begin, elke zin die zich aanbiedt is een sprong in het ongewisse, een niet weten waar ik aankomen zal, on-planmatig, onvoorbereid, zeker vandaag, maar uitkijkende, verwachtende het moment van gratie dat schuilt achter de hoek, soms hel gekleurd, soms hellend naar de donkere kant, soms in weemoed gedompeld waar ik nu op afga als ik niet reageer.
Als ik niet opspring en in gedachten de weg neem die me in gedachten binnen voert - alles is zoals bij Zurbaràn hierna verbeelding - in het midden van de heuvelende velden met de lege bomen aan de horizon en de laatste ster erboven die wel de planeet Venus zal zijn, wenkend, een boodschap die me bereikt uit het oneindige van de Kosmos. Mijn toevlucht ook als ik, tastend naar een vorm van ‘erzijn’ dat misschien een gebed is, dat ik me ledig van mezelf en wegdrijf, een onooglijk iets, ademend met de velden en de bomen en de luchten in vergankelijkheid maar groot in ontvankelijkheid, als ik, afgestemd op het Al, ga zweven, in het wondere, om meer te zijn dan ik ooit was: van alle dagelijksheid verlost en gespeend, opgenomen in en vermengd met het komende, me bevindend in het ‘hart van de tijd’, van het lichaam ontdaan, aan dit tranendal ontsnapt. Alsof dit mogelijk zou zijn.
*
Een onrustige, op mijn leeftijd eerder woelige nacht gekend, de fout ligt bij Cees Nooteboom van wie ik gisteren een hoofdstuk gelezen heb uit zijn ‘Omweg naar Santiago’, handelend over zijn lievelingsschilder, Francisco de Zurbaràn (1598-1664). Vooral gekend voor zijn religieuze schilderwerken van monniken, nonnen en martelaren. Nooteboom noemt hem de pijenschilder.
‘Met Zurbaràn heb ik het al jaren - schrijft Nooteboom in 1988 - misschien was ik gepredestineerd om van het werk van Zurbaràn te houden, misschien houd ik er ook van om de verkeerde reden.’
Hij zoekt hem overal in Spanje, ‘dat kan hij zien in de oude reisnotities, aantekeningen uit het Sculptuurmuseum in Valladolid, uit het Prado, uit het beroemde klooster in Guadalupe, uit Sevilla.’ Hij aarzelt niet - hij moet toen vijftig geweest zijn - zich te verplaatsen naar de tentoonstelling van zijn werken in New York, in Parijs. Het punt is, volgens Nooteboom, ‘dat Zurbaràn helemaal geen monniken schilderde. Hij schilderde pijen, hij schilderde stof… Wat Zurbaràn bestudeerde, schilderij na schilderij, was materie, de plasticiteit (plooien) van materie, de primaire kleuren.’
Als het, in dit opzicht, meest opvallende werk vindt hij het schilderij van de Heilige Serapius. En ook ‘La Santa Faz’, de zweetdoek van Veronica, de waarachtige afbeelding volgens Zubaràn die zich ‘pintor de ymaginaría’ noemde.
Ik schrijf dit aanhangsel bij mijn poëtisch getint voorwoord, om jullie te zeggen dat ik midden in de nacht ben wakker geworden met, ‘dwarrelend’ in mijn hoofd wat ik van Nooteboom gelezen had: een zeer merkwaardig stuk literatuur over de schilder Zurbaràn. Zo merkwaardig en zo Nootebooms dat ik er in de nacht uren in gedachten ben mee bezig geweest om er een blog over te schrijven. Zinnen die kwamen en gingen, een begin dat telkens terugkwam onder een andere vorm, zo dat ik pas naar de morgen toe, om bijna vier uur vast ben ingeslapen.
Is het hierop reagerend, dat ik uit de nacht ben opgestaan in een wereld, louter als een wereld van mij?
Echter wat Nooteboom schreef in 1988 over Zurbaràn, en het is een essay, is Nobelliteratuur.
12-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2022 |
Je bent niet veel... |
Sta me toe het te zeggen, maar je bent niet veel als je geen boeken leest, als je niet weet zoals Cees Nooteboom, die in het Hospitaal voor bedevaartgangers van San Domingo een harnas ziet staan, even het vizier opent om te zien of er echt iemand inzit en weet, en hier gaat het om, dat Italo Calvino schreef over ‘een Niet Bestaande Ridder die uitsluitend bestaat uit de wil om te bestaan en daarmee zijn lege harnas bevolkt. Het harnas strijdt mee op het slagveld, eet bij Karel de Grote aan tafel, wordt begeerd door vrouwen en pas als de wil van diegene die niet bestaat verslapt wordt het harnas verlaten als een ding aangetroffen in een woud.’[1]
Ik las Italo Calvino niet, hoe arm ik me voel als ik Nooteboom lees. Ik vraag me af wat hij niet gelezen heeft, waar hij niet geweest is en met welke literaire bagage hij aan zijn ‘camino’ begonnen is. En het is veel te laat nu om hem bij te benen, om Calvino te gaan lezen. Wel vermoed ik dat één van mijn lezers hem kan/hem zal gelezen hebben, dat hij misschien zeggen kan in welk van zijn boeken, Calvino geschreven heeft over die ridder die niet bestond. Niet dat ik zinnens ben het te lezen, Nooteboom zal me nog een tijd bezig houden, wie weet, het ganse jaar 2022 misschien, want ik wil met hem Santiago bereiken en tezelfdertijd verder wandelen in het woud van mijn gedachten, met jullie aan mijn zijde en wie weet welke onbekende schrijvers Nooteboom nog in het leven gaat roepen vooraleer we, allen samen, de kathedraal zullen betreden.
Ikzelf zie er naar uit, ik vermoed dat jullie me volgen zullen, de tocht ‘adembenemend’ zijnde, Nooteboom zal er voor zorgen. Ondertussen bezocht ik, dankzij Google, het klooster van San Domingo de la Calzada. Wel de kapitelen die ik zag ‘zijn’ adembenemend - uitzinnige weelde - zelfs als ik deze vergelijk met deze van Moissac, die al niet de minste zijn, dan overstijgen ze deze ver in schoonheid die is van hun God die, spijtig genoeg om redenen die ik verzwijg,, niet meer gezien wordt als deze van ons is, deze dood verklaard zijnde. Wat echter niet belet dat er een andere kan zijn, niet een die toeziet en tussenkomt, zoals gedacht van de vorige, maar een die in ons, in onze geest, verweven zit waar we Hem, mits wat denkwerk - wat velen niet doen - ontmoeten kunnen, ik denk, nu ik me de vraag stel, dat het onvermijdelijk ook deze van Nooteboom moet zijn, hij een verstandig en wijs man - hoe kan het anders - iemand als hij kan niet anders dan dit te beamen.
Wij allen nu, lopen hier nu rond in een omgeving vergiftigd door Corona. Maar het is niet de wereld waarin ik zit en schrijf. Ik beweeg me vrij in mijn wereld van vroeger en wil het zo houden. Zo lang ik ervan gespaard blijf wil ik niet dat mijn schrijven hiermee belast wordt, komt het anders uit dan zien we wel. Ondertussen houden we ons gedeisd.
[1] 'De omweg naar Santiago', Pagina 76.
11-01-2022, 06:44 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2022 |
Arenlezer. |
Tien dagen ver in het jaar, een peulschil, nog zelfs geen ouverture maar toch al meer dan 5000 woorden. Hoeveel noten muziek zijn dit, want wat ik achterlaat is een soort van symfonie, niet een pastorale maar een raadselachtige, een Mahlerachtige waar ik zelf, achteraf, soms niet klaar in zie, en toch ga ik er verder mee op een wijze die me eigen is, ik word wakker en het schrijven begint en dit, dag aan dag. Een rusteloos geval ben ik.
Sprekend over de kunst van de Islam en tezelfdertijd Nooteboom lezend, die rondloopt in het Prado, de doeken van Velasquez voor ons ontcijfert en het portret van Philips IV - en dit op zijn weg naar Santiago - om van hem te vernemen over het lot van Maria Anna van Oostenrijk die huwde met haar oom in plaats van met de zoon, haar neef, te vroeg gestorven, en haar oom, toekomstige echtgenoot ontmoette, zoals het gebruikelijk was, althans volgens Nooteboom, voor het eerst, ‘in een verlaten dorp, Navalcarnero, in de steenachtige verlaten vlakte.’ Zij was toen dertien[1].
Zo, hoe besta ik, wat tracht ik nog te redden van wat mijn leven is, sprokkelingen die ik raap hier en daar, elke dag een nieuwe aanzet dat te vlug dood loopt in een of andere slotzin, in plaats van een vast verhaal, geschreven in een golvende lijn zich uitstrekkend in de tijd, naar een onverwacht einde toe, dat nog lang nazindert.
Ik wou het nochtans anders, ik wou het zoals Nooteboom, het maken van een reis naar een bepaald punt, geen rekening houdend met de tijd dat het vergt, maar me verplaatsend zoals hij van dorp tot dorp, van stad tot stad, kerken, kastelen en musea bezoekend en erover schrijvend, even geniaal als hij - wat een utopische gedachte is - over zijn ontmoetingen. Maar ik zit ingesloten voor mijn klavier en ik wandel zittend ter plaatse, uitkijkend naar wat ik ontmoet op mijn weg, uitkijkend naar iets dat, of iemand die plots uit het niets opduikt of, zoals ik al zo dikwijls zegde dat of die op mijn weg wordt gezet opdat ik verder zou kunnen, want weinig is er nodig opdat ik, in plaats van in een dorp of stad terecht te komen, het op een wel bepaalde plaats is, op de rotsen aan zee of ergens op de kam van een berg, wandelend of klimmend naar de top ervan tot aan het ijzeren kruis dat er geplant staat en waarover ik me vragen stel hoe het er gekomen is. Wat er omging in de hoofden van zij die het er geplant hebben en de moeite die het hen heeft gekost, afgerekend op de moeite die het mij heeft gekost, geladen met een rugzak maar niet met een ijzeren kruis op de rug. En toch gebeurde het, toch gaf hun geloof, eenzelfde geloof in een toeziende God, als deze van de man van de profeet, hen de kracht te volbrengen wat ze vonden dat volbracht moest worden.
Dit is dan wat ik ophelderen wou, als ik aan het kruis stond, wie zijn ze die geladen met hun geloof, de kracht opbrengen een ijzeren kruis te gaan planten op de top van een berg, ongeacht de moeilijkheden die het hen heeft gekost. Vandaag is er de helikopter, maar in hun tijd waren er enkel de schouders om het te dragen. Hoe ze erin slaagden weet ik niet maar ze slaagden, of het geloof dat bergen verzetten kan. Bestaat dit nog heden ten dage in het Westen zoals het nog bestaat in het nabije Oosten?
Ik geloof het niet, het sacrale is stilaan weg geëbd, vernederd en vergeten, we keren er niet meer naar terug. Het kan het einde betekenen van de Westerse beschaving.
Maar ik ben geen profeet, verre van, ik sprokkel maar wat, ik ben een arenlezer.
[1] Van de zesenvijftig van haar voorouders zijn er achtenveertig ook van de oom die haar man wordt en wiens zoon ze had moeten trouwen als die niet voortijdig gestorven was, aldus Nooteboom, pag 84.
10-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2022 |
De Kunst van de Islam |
Waarom begin ik altijd bij mijzelf, waarom begin ik niet eens met een document over l’Art de l’Islam, dat een vriend, Frank Pletinckx, me toestuurt van uit Zwitserland waar hij woont. Een voor mij en wellicht voor ons allen ‘ontstellend’ document van craftmanship dat je allen nu raadplegen kunt - het vraagt je wel heel wat tijd - je vindt het op https://youtu.be/Og6cTlwBTrk; ik zend het jullie zoals ik het kreeg, als nieuwjaarsgeschenk.
Eigenlijk ben ik overstelpt hiermee, is er bij mij een vorm van ‘onbegrip’ en ‘ongeloof’ over het hoog gepresteerde dat nu door vakmensen-kunstenaars, van november 2010 tot juni 2011 werd ingewerkt, als binnenhof in het Metropolitan Museum of Art van New York; een vorm van kunst en vakmanschap die ons ongewijzigd, wel misschien nog meer verfijnd, bereikt van meer dan duizend jaren terug, eigenlijk van uit de VIIde eeuw, dat, totaal naamloos, ontstond samen met de Islam en die van vader op zoon, van generatie op generatie tot ons is doorgedrongen. Gedragen in de allereerste plaats, en dat is de grootheid ervan, door een hadith van de Profeet: ‘God-Allah is schoon en hij houdt van schoonheid’.
AL wat te maken heeft met kunst is in de Islam hierop afgestemd. Hun geloof is het draagvlak. Wat ze doen en hoe ze het doen is een offergebed gebracht aan Allah, en dit is altijd van in de aanvang tot op heden zo geweest is en zal verder worden uitgedragen tot zo lang hun geloof levend zal blijven. Hun werk is het voortbrengen van schoonheid in dienst van Allah, dit betekende dat het van het meest verhevene moest zijn, gemeten en geordend zoals zijn Universum, Allah waardig.
Terwijl in het Westen de kunst een vloek is geworden tegen het schone, het ordelijke, is hun kunst sacraal gebleven, het schone en het ordelijke geheiligd: ‘une vie toute centrée sur le ‘tawhid’ la conscience de l’unité divine’, schrijft de arabist Titus Burckhardt in zijn ‘L' Art de l’Islam’[1].
En ook:
En considérant l’essence de cet art, nous serions tentés de parler d’une seconde révélation … Ce que nous voulons dire est ceci : la naissance d’un art sacré - et l’art de l’Islam mérite cette epithète - correspond nécessairement à une extériorisation providentielle de ce qu’il y a de plus intérieur dans la tradition d’où le lien entre l’art sacré et l’ésotérisme.
Ik denk dat de beelden voor zich spreken, dat het een document is dat voluit als met een symfonische suite de grootheid van de kunst van de Islam onderlijnd wordt; dat we deze kunst hebben getracht over te nemen in de jaren duizend tot in de middeleeuwen, zeker tot het begin van de Verlichting, maar dat we wat de ‘kunst als versiering’ betreft er nooit in geslaagd zijn - ook omdat we er geen nood aan hadden - de mathematische vormgeving erin te bereiken die de Islam wel bereikte.
De erbij horende ‘youtubes’ bewijzen dit op een ruime wijze.
[1] Titus Burckhardt: L’art de l’Islam’ la Bibliothèque de l’Islam, Collections éditées par Pierre Bernard. Sindbad Paris, 1985.
09-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2022 |
Hoe verlos ik me? |
Hoe verlos ik me van de jaren die ik meedraag in mijn lichaam, hoe ignoreer ik die eens uit het bed en te been? Eenvoudig is het niet, de stramheid van mijn leden is een zwaarte die ik te ondergaan heb vooraleer ik neerzit voor mijn klavier. Pas dan neemt het Woord het over en verstillen de ongemakken. Zo voel ik het elke morgen van mijn nu-bestaan. Dit is het uiterlijke ervan, het Woord is van het innerlijke.
Of hoe we bestaan, hoe we telkens overgaan van het ene naar het andere, het andere dat het ene bepaalt en omgekeerd: de werking van het lichaam en de werking van de geest op elkaar afgestemd maar totaal verschillend. Ik ben deze twee-eenheid die optreedt, de man die neerzit en de man die schrijft, de zichtbare en de onzichtbare die ik ben, de kramakige en de filosoferende, de eindigende en de vooruitstrevende: mijn dagen een wandeling zijnde van de ene naar de andere. Echter wie zou ik zijn indien ik die wandeling niet kende?
Wie ware ik indien ik niet elke morgen opstond met als doel mijn wandeling in de tuin van, of beter, in het bos van de gedachten te doen en te verwoorden wat ik of wie ik er ontmoet; soms heel veel, soms heel weinig, soms is het een bestorming, soms is het maar een streling. Wie dit regelt weet ik niet, ik aanvaard wat gelegen komt, het is wat het is. Ikzelf kom er niet aan te pas, het komt van ver buiten mij. Er is in mij - in ons - een mechanisme dat de gedachten-golven opvangt, er zijn er die deze ongeschreven houden, andere die ze omzetten in de hiëroglyfen van de taal om ze te bewaren, om ze te verspreiden. Ik ben zo iemand een actieveling in het domein van het woord.
Iemand die meent dat hij geroepen is om de gedachten die hij binnen krijgt om te zetten zodat ze doorgegeven en gelezen kunnen worden. Meer ben ik niet dan een vertaler, die vertelt wat hij ontvangt. Ik ben erop ingesteld om dit te doen, een opdracht die ik meekreeg en ‘niet’ een opdracht - zoals ik het al schreef - die ik mezelf heb opgelegd. Ik voel nu dat ik verkeerd ben geweest, dat het me ingegeven wordt, te doen wat ik doe, opgetekend in mijn DNA en ik er dus niet aan ontsnappen kan.
Deze woorden dus, dit ganse betoog van 500 woorden hier, komt niet van mij, het werd me ingegeven door mijn ‘gedachten-meester’, mijn goeroe, want hoe kan ik hem anders noemen. Al wat hier staat komt van hem, niets van mij.
Van mij zou er zijn, en dan nog, wat als volgt zou gaan: ‘Ik lees al enkele dagen tussendoor van Cees Nooteboom, zijn ‘Omweg naar Santiago’[1]. Ik volg hem op zijn reis. We zijn nog in een beginfase, we vorderen traag, omdat hij, zoals hij zegt, ‘twee reizen maakt, een in zijn auto en een in het verleden dat wordt opgerakeld door forten, kastelen, kloosters en de documenten en de verhalen die hij erin aantreft.’
Ik maak er drie want ik zoek de steden op waar hij langs komt, op Google. Ik ga dus nog trager, maar het is Nooteboom die vertelt en niet iemand anders, het is een groot schrijver.
[1] Cees Nooteboorm: ‘De omweg naar Santiago’, De Bezige Bij, 2018.
08-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2022 |
Herinnering. |
Ik ben Driekoningen voorbij gegaan zonder om te zien, wat niet het geval was in mijn jeugd. Vandaag echter zie ik er de ernst niet meer van in, het ligt zo ver al weggedrumd in mijn tijd van vroeger, zo ver dat ik begin te twijfelen aan de dingen van vroeger, waren die er echt of zijn ze inbeelding geworden. Er is dus twijfel mogelijk of ik, zoals ik nu lees op sommige facebooks, of ook ik een van die kinderen was die van deur tot deur ging om over de ‘Drie Koningen die van verre kwamen’, te zingen. Deed ik het of denk ik dat ik het gedaan heb?
Vreselijk zo iets te schrijven, vast te stellen dat je begint te twijfelen aan wat je jeugd is geweest. Echter het gaat hier over een periode van meer dan tachtig jaar terug, beeld je in hoe het met mij is gesteld, welk pak herinneringen ik mee te dragen heb, herinneringen die minstens enkele malen per jaar opgedoken zijn, voeg er de gedroomde aan toe, het is dus goed mogelijk dat ik de ene niet meer onderscheid van de andere, en dat alles één grote smeltkroes is geworden, die, misschien, met deze die ik overnam van anderen als die van mij - wie weet? - moeten aangevuld worden.
Best is er geen acht op te slaan, als ik ze gedroomd heb of overgenomen dan is het omdat ze in de lijn van mijn mogelijkheden lagen en op het punt waar ik nu sta heeft het weinig belang nog, alles kan als echt genomen worden. Eens het geschreven staat, staat het er als echt gebeurd en beleefd. Er zijn trouwens geen getuigen meer overgebleven, behalve misschien mijn jongste broer Georges, maar die leest me niet, wat ik schrijf is te diepzinnig voor hem, zegde hij me ooit en wellicht heeft hij gelijk. Dan maar verder zonder hem, het land in en uit, mijn jeugd binnen en mijn jeugd uit. Erop lettend niet te ver uit te schuiven in totale onwaarheden.
Wat ik niet durven zou. Ik zou dan zeker niet zeggen dat ze mij overkomen zijn, wel iemand anders, een vriend een kennis. Maar toch is er één gebeuren in mij gebrand dat dramatisch had kunnen aflopen.
Het duikt regelmatig op, veel meer dan eens per jaar. Hoe oud ik toen was of wij toen waren weet ik niet meer, gis ik ook niet, maar ik had een vriend Robert D. K., we waren altijd samen, maakten een hut in de uitgedroogde bedding van de vijver in het bos; we speelden indiaan en gooiden met speren naar elkaar, een lange stok met gescherpte punt. En op een namiddag gebeurde het. Hij stond geborgen achter een boom en ik gooide, hij kwam kijken en de punt van de speer trof hem vlak in de wenkbrauw, een millimeter lager en het was in zijn oog, nu was het maar… een bloederige wonde juist boven het oog. Hoe het verder verlopen is weet ik niet goed meer. Ik vermoed dat de wonde gehecht werd door de dokter waar hij een litteken aan overgehouden heeft. Het leven heeft ons gescheiden, we hadden geen contact meer met elkaar tot op een dag, vele, vele jaren later, ik op weg met de wagen naar, ik denk Aalst, ik stopte voor een man langs de weg die autostop deed, het was Robert met zijn nog zichtbaar litteken.
We waren beiden verrast elkaar op deze wijze terug te zien. Ik vertelde hem dat het voorval met de speer me nog altijd beroerde. Niet doen, zegde hij, niet doen, het was dom van me om van achter de boom te komen als je speer afkwam, trouwens ik, ik zie mijn gezicht niet als ik spreek met iemand.
Zo, wat ik ook beweerde in het begin van deze blog, dit is een voorval dat me met grote zekerheid is bijgebleven, de details ervan zijn afgestompt maar zijn litteken is zichtbaar gebleven bij hem en even duidelijk maar onzichtbaar bij mij.
En geloof me, ik heb er me niet van verlost door er hier over te schrijven, integendeel.
07-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2022 |
De zwijgende God van José Saramago |
Voor het ogenblik kan ik schrijven dat ik succesrijk ben geweest in het schrijven van een blog en dat ik dit wil bestendigen, het is wel niet om de klaroenen te laten schallen wat het aantal lezers betreft, het enige dat ik wil beklemtonen is mijn bestendigheid, waar tegenover de bestendigheid van mijn lezers staat.
Hoe ik erin slaag is me vreemd. Maar op de 7.000 en meer bloggers, in de rubriek ‘Dagboek-bedenkingen’ sta ik er als meest bezochte, en op een totaal van de meer dan honderdduizend bloggers die er zijn sta ik de 26ste geklasseerd. Ik zeg het maar om me bezig te houden want dit verandert helemaal niets aan het feit van het schrijven, het bewijst enkel dat ik een man ben en blijf, met een opdracht, een voor het leven, tenminste zo het leven me gunstig blijft.
Denk echter niet dat het een gemakkelijke opdracht is, wel een zeer interessante. Elke morgen bijna sta ik op met een leeg hoofd, nu en dan met een idee dat ik uitschrijven kan, er is echter geen vaste regel, maar hoe dikwijls gebeurt het niet dat ik mezelf verras dat ik aankom waar ik nooit gedacht had aan te komen. Ik ben dus een reiziger in het onbekende dat het bekende wordt.
Hoe is het zo ver gekomen met mij, hoe ben ik geworden wie ik ben voor het moment?
Eenvoudigweg eigenlijk, tien jaar en meer las ik in El País dat de blogs die José Saramago schreef, in boekvorm in het Spaans[1] verschenen waren. Ik zag plots een opening voor mij, het over een andere boeg te gooien, en het dagboek dat ik dertig jaar lang had bijgehouden, een meer elegante, meer openbare, meer verdienstelijke vorm te geven. Ik ben er in mei 2010 mee gestart, Saramago meer dan imiterend want ik schreef elke dag een blog wat hij vergat te doen.
Echter, het verschil met Saramago was op vele vlakken heel duidelijk: hij stond er voluit in de wereld als een groot geëngageerd schrijver en handelde over die wereld en dan vooral over de Kerk in de wereld, terwijl ik amper de persoon oversteeg die ik was, ook omdat ik me nooit, in tegenstelling tot Saramago, had ingeleefd in wat er gebeurde in de wereld maar wel wat er gebeurde binnen in mij.
Maar ik las zijn blogs, hij boeide me, vooral dan als hij het had over zijn strubbelingen met de Kerk. Zo schreef hij op de dag van 9 oktober 2008, over ‘Dios y Ratzinger’, deze historisch geworden woorden die ik vond in Spaanse vertaling uit het Portugees:
‘Como escribí en horas de vaga interrogación metafísica, harà alredor de quince años, Dios es el silencio del universo y el hombre el grito que da sentido a ese silencio’.
Larie, José Saramago, u vecht tegen windmolens. De stilte van God stoort u schijnbaar, maar de stilte van God is, dan toch voor mij, het leven in de Natuur, is de beweging van het elektron in het atoom, de baan van de aarde om de zon.
Uw floue metafysische beschouwingen van vijftien jaar terug hebben u dus niet veel opgeleverd, u bent blijven vast hangen aan de God van vóór Galileo Galilei. En: ‘de mens de schreeuw die betekenis geeft aan deze stilte’, een zin die ik niet meer begrijp of wil begrijpen, want het is geen ‘grito’, het is geen schreeuw, het is een onmetelijke verbazing.
Of, hoe men winnaar 1998 wordt van de Nobelprijs Literatuur.
Ik reken hem dus af op deze woorden over zijn God uit de middeleeuwen en zeker over de laatste zin van zijn ‘Memorial del Convento’[2] over Baltasar Sietesoles: ‘pero non subió a las estrellas, si a la tierra pertenecía y a Blimunda’. ‘Maar hij steeg niet naar de sterren, maar behoorde aan de aarde en aan Blimunda, (zijn echtgenote)’. Een zin die Saramago zal overnemen op zijn grafschrift.
Ik kende de moed zijn ‘Memorial del Convento’ te lezen. Het handelt over de bouw van een klooster in Mafra, Portugal, een immens bouwwerk met een immense bibliotheek, boeken nog meer zwijgend dan zijn God.
[1] José Saramago: ‘El cuaderno’, textos escrittos para el blog, septembre de 2008 - marzo de 2009, Santillano editiones, 2009. Ik kocht het boek in San Juan/Alicante op 20 mei 2010
[2] José Saramago: ‘Memorial del Convento’, Santillano editiones, 2009
06-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2022 |
Een avond in Schellebelle. |
Ik kreeg deze foto, nu al een lange tijd geleden, toegestuurd via facebook, niet dat ik een fervent lezer ben van facebook, maar de foto bekoorde me en bleef me bekoren. Ik vond hem terug telkens ik de rubriek ‘Afbeeldingen’ van mijn PC bezocht.
Meer nog, hij intrigeerde me zoals de titel van een boek intrigeren kan, of een gedroogde bloem teruggevonden in een dagboek. Hij droeg als titel niet ‘avond in Schellebelle’ , maar ‘een’ avond’. Hij had dus iets in meer te vertellen, het was een foto met een verleden eraan vastgehaakt. Want ‘een avond’ is van een plaats, is van een ‘erzijn’, is van een gebeuren hoe min ook en het is daar dat het mysterieuze eromheen een aanvang neemt, gesymboliseerd, als getatoeëerd in de kleuren afgegeven door de ondergaande zon én door het even ons tartend element, de sprekende naaktheid van de zwijgende bomen die er staan, wachtende.
Vooral dan die boom links op het voorplan is van een statige verzorgdheid, zoals alle andere bomen trouwens, even verzorgd op hun plaats en even stil en wachtend. De zon en de kleuren, de bomen en het land met de einder, appeared in sight of a leisurely mind’ - zoals het geschreven staat, voor de heuvels in de verte, op een fontein ergens in China - een opmerkzame, levendige geest die in een fractie van een ogenblik gemerkt heeft dat het beeld voor haar - de foto komt van een dame - uniek was, zo uniek een rariteit van een ogenblik dat nooit meer komen zou.
Duizenden van dergelijke foto’s verschijnen in de National Geographic Magazine, maar geen is zo treffend voor mij als deze van een avond in Schellebelle, laat in de herfst, omdat ik Schellebelle ken, omdat ik weet dat achter de einder de Schelde vloeit met een plaats op de oever ervan, waar ik dikwijls heb zitten lezen in de meest vreemde boeken onder de drie abelen die er stonden, terwijl eenden neerstreken op het water en boten voorbij gleden waarvan de schipper me soms groette, zich afvragend wellicht wat ik daar in godsnaam zat te doen onder die drie abelen.
Dit alles draagt de foto, het ganse land van een deel van mijn jeugd. Voor de dame die de foto nam, ik weet het, was het ook een deel van haar jeugd, haar echtgenoot die ze veel te vroeg verloor was een vriend van mijn broer Daniël, onvermijdelijk hebben we gezamenlijke herinneringen en dit zal de reden geweest zijn waarom ze me die foto uit Schellebelle - wat een naam en wat een streek - heeft toegestuurd.
Wat ze niet wist en ik evenmin is dat ik er op 5 januari 2022 zou over handelen in een blog, al was het maar om haar te zeggen hoe ze me geroerd heeft met die foto op haar facebook.
Ik wou dat ze wist dat het uniek mooie van haar foto een kwelling was voor mij, een kwelling en een vreugde die ik nu heb samengebracht in mijn woorden en aan haar heb toevertrouwd.
05-01-2022, 05:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2022 |
Waar ik maar al te dikwijls uitkom. |
Zelden schrijf ik over wat ik doe, of welke mijn bezigheden zijn, je moet dus deze blogs zien als wat George Steiner noemen zou, ‘An examined Life ‘ of, nog sprekender zoals in de Franse titel, ‘ le Récit d’une Pensée’. Meer zijn deze geschriften niet en meer willen ze ook niet zijn. Als dusdanig echter hebben ze het voordeel, noch begin noch einde te kennen zodat, wat ik ooit begonnen ben, een werk van lange adem is dat mijn leefgewoontes de fond en comble heeft gewijzigd, om maar niet te spreken van mijn leven, dagelijks leven zelf.
Het moet ook een impact hebben gehad op het leven van jullie die me dagelijks opzoeken, een verwachten van iets waar jullie naar uitzien. Het flatteert me in een zekere zin maar tezelfdertijd verzwaart het mijn opdracht, ik kan er niet lichtzinnig overgaan, integendeel ik moet er mijn beste krachten aan wijden, er is geen andere uitweg voor mij en het houdt me bezig tot in mijn slaap, die onrustig verloopt.
Deze nacht was het een foto van een ondergaande zon die me bezig hield, ik wou er een blog over schrijven omdat ik dacht dat er iets geheimzinnigs aan verbonden was. Ik begon eraan vanmorgen, maar het lukte niet mezelf te overtreffen, misschien gebeurt het morgen of overmorgen of gebeurt het niet zoals zovele blogs zijn achterwege gebleven.
Het is geen evidentie, het is geen klein bier klaar komen zoals ik klaar komen wil, verrassend, boeiend dus en dit een jaar lang. Ik weet dus voortdurend wat er mij te wachten staat en geloof me de feestroes van de laatste dagen heb ik niet gekend, had er trouwens geen behoefte aan ik wist wat er me wachtte, tijdens en na het feest.
Ik zeg je dit, vriend lezer, niet omdat je toegevend zou zijn als er iets verkeerd zou lopen, maar opdat je mijn gemoedstoestand, vooral dan deze van vanmorgen, kennen zou. Hoe verschillend hij is van deze van gisteren toen ik het had over de ontdekkingen die de astronomen te wachten staan eens de James Webb telescoop geankerd zal staan op zijn voorziene plaats. Er wordt trouwens heel wat van verwacht, gehoopt wordt zelfs dat de resultaten, eens en voor altijd, diep de gemoederen van de Kerk zullen beroeren, zelfs al blijven wij het betwijfelen.
Maar hier begeef ik me op een terrein dat kwetsend kan zijn voor velen en zeker voor de ontelbare die ik - soms of uitzonderlijk - in massa circuleren zie omheen de Ka’aba in Mekka, inébranlable is hun geloof, onuitroeibaar.
En ook, zal ooit wat er als nieuw gevonden wordt toereikend zijn om te stellen dat er ‘Iets’ of helemaal ‘Niets’ aanwezig was vóór de Big Bang, het antwoord op de hamvraag, dat ons allen bezig houdt.
Tenware we nog niet rijp waren, nog niet ver gevorderd genoeg om elk mogelijk verdict, komende van de astronomen, de Kerk, de Islam incluis, te aanvaarden. Maar hiermede ben ik terug aangekomen in het meest delicate onderwerp dat er is en dat er ooit zijn zal.
Het verrast me eens te meer waar ik geconvergeerd ben, zonder het in het minst vooraf gewild te hebben.
Weet je, mijn bedoeling was te schrijven over een foto met als titel ‘Avond in Wichelen’ of was het ‘in Schellebelle’?
04-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-01-2022 |
Het punt in de ruimte. |
Ik zag dit jaar nog geen Sirius, nog geen, ik vergat de naam bijna, het Orion sterrenbeeld, het mooiste dat er is, het licht in de straat dooft het licht van de sterren. Hoe arm ik me voel op het gebied van sterren en de kunde, de kennis ervan en het is nochtans daar dat alle wijsheid van de wereld te vinden is. Al zegt niemand het, al heb ik de indruk, nu, dat het de eerste maal is dat ik dit zeg of schrijf en dat de wijsheden waar ik het altijd over heb niet de echte, de meest waardevolle zijn.
Wat men leert met het ouder worden. Ik denk dan aan een sterrenkundige die elke nacht - kan het ook in de dag? - de hemel afzoekt naar een punt in het firmament, een onooglijk punt, bij middel van de Hubble telescoop, dat wondere ding in de ruimte, en hij vanop zijn punt op aarde de meest fantastische kleuren aan sterrenstelsels te zien krijgt, waarover hij zich onvermijdelijk de vraag stellen moet, hoe het kan dat, dat ene punt een dergelijke wereld inhouden kan, een soort Universum in het Universum. En hij zich onvermijdelijk afvraagt wat hij ontdekken zal als hij nu een punt in dat nieuwe Universum gaat opzoeken, en dit, binnen afzienbare tijd, met de James Webb telescoop, op haar baan omheen de zon, hij in staat zal zijn, steeds dieper en dieper door te dringen bijna tot in de tijd die er was kort na de Big Bang, om zich alsdan, even onvermijdelijk, af te vragen wat er wel was precies het ogenblik ervóór opdat hij thans zien zou wat hij ziet.
Er zijn: er rondlopen op aarde als astronoom, voortdurend geconfronteerd met deze vraag die hij niet wetenschappelijk, ook niet met de allersterkste telescoop, beantwoorden kan om zich en ook ons van deze vraag te bevrijden.
Of, waar ik deze morgen, zo vroeg in het jaar, kijkend naar de hemel, een donker laken zonder sterren, terecht gekomen ben. Eens te meer, iIn dit opzicht, ben ik ook een astronoom, een die zich, voortdurend wel niet, maar zich toch regelmatig zelfde vraag blijft stellen, wat was er vóór de Big Bang. Zelfs de vraag: was er wel Iets ‘vóór’?
Het groot verrassende hierbij is dat we ons die vraag stellen en kunnen stellen, dat we van uit de cocon leven dat we zijn, verweven zijn en bindingen hebben, nu meer dan ooit, met dat ene punt in de ruimte dat de astronoom in ons, geestelijk althans, bezoeken kan en er in opgaan in gedachten alsof het binnen handbereik was.
Als we dit van tijd tot tijd niet voelen opwellen in ons, in het licht van de vraag hieraan toegevoegd, dan lopen we hier rond als kleinzielige mensjes, niet waard hier te zijn, want hier gaat het precies om: we zijn hier op aarde om ons deze vraag te stellen, omdat het antwoord hierop de ene waarheid is waar we op zoek zijn, en dit op ‘zoek zijn’, het enige is waarom we hier op aarde gebracht zijn.
Hoef ik verder te gaan, heb ik mezelf, heb ik jullie niet plat geslagen met de woorden die ik hier deze morgen - de hemel nu licht blauwend met een stukje witte wolk - neergezet heb, de stem horend die me bereikt van uit dat ene punt, waar ik het over had, het punt waar ik mezelf terugvond, alsof ik niet wist dat ik ervoor al bestond.
Echter, jullie die me lezen vroeg in de morgen als laat in de nacht, wat zou de mens betekenen, als mens, indien hij zich geen vragen zou stellen, al was het maar, over wat er was vóór het punt er gekomen is.
03-01-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-01-2022 |
De Dagen die volgen op de Dagen. |
Na de feestroes van de vorige dagen worden we, op deze tweede dag, overvallen door de ernst van het leven als door een kilte. We moeten verder. Even was er een verpozing, maar die is voorbij, alle vuurwerk is uitgedoofd en alle champagne gedronken, enkel wat echo bleef over. We staan er terug, gelaarsd en gespoord om er tegen in te gaan.
Hoe dwaas het was te denken dat het nieuwe anders zou geweest zijn dan het oude. Het is het niet. De Ecclésiasticus wist het maar al te goed dat daar is ‘a time to get, and a time to lose; a time to keep, and a time to cast away’ en, we zijn zo ver vandaag: we beseffen dat de dagen die waren terug de dagen zijn die komen.
Weet dat het me moeite kost de zwier, de elan van het schrijven terug te vinden; erop los te gaan, breedsprakerig, zonder vooruit te zien waar ik eindigen zal en zelfs niet óf ik eindigen zal. Zo ver is het met mij gekomen, en met jullie, hoe ervaren jullie het ontwaken deze tweede dag van het, hopen we, gezegende jaar 2022?
Een vriend stuurde me een gedicht als nieuwjaarswens, een beijzeld blad op de grond met een pracht van een gedicht, erover heen, te broos om hier over te nemen.
Een andere vriend, iemand die kampt met zichzelf omdat zijn beeldhouwwerk dat hem heel wat kost aan inzet, niet aanvaard wordt zoals het zou moeten aanvaard worden. He is struggling with himself and he shouldn’t, hij zou zich moeten verankeren in de vreugde die hij kennen moet om, uit wat materie te puren, de dingen die hij maakt: ‘gevleugelde vormen oprijzend’. Een beeld dat het brouwsel is én van de geest in hem én, van zijn handen die denken - een beeld moet ook afgerekend worden op de moeite die het heeft gekost.
Een andere nog kleurde, tot in de klanken ervan, de Ecclésiasticus in voor mij.
Ik ben dus een rijk man, omgeven door kunstenaars en hun instelling op het leven die ook deze is die ik aankleef. En nog, ik heb andere vrienden waarvan ik de affectie voel tot in mijn leden.
Wel, al dit maakt deel uit van de vruchtbare aarde van waaruit ik vertrek om jullie te bezoeken met mijn woorden. Indien het niet zo ware, waar zou ik ze gaan zoeken, waar zou ik de inspiratie vinden om jullie te benaderen?
Vanmorgen vertrok ik, zoals het regelmatig gebeurt, van uit een geslotenheid. Stond ik voor een poort die zich niet opende, tot ik aanklopte en enkele vrienden de poort kwamen openen omdat ze wisten wie ik was en hoe ik hen begroeten zou met een glimlach en een dankbaar gevoel van samenhorigheid in het wondere dat van het land van de geest is.
Geplogenheden die van alle plaatsen zijn, van alle tijden zijn, van alle gevoelens die oprijzen uit de mens die we zijn, in volle opgang, gestaag, maar heel traag zoals het noodzakelijker wijze hoort, naar meer ‘Dasein’.
Ik heb er echter geen idee van welke inhoud dit ‘meer erzijn’ zou kunnen hebben, maar er naar toe groeiend, geslacht na geslacht, zullen we het in the mean time, geleidelijk aan beter en beter gaan begrijpen.
Het ligt, zo zuiver gekapseld, in de in de Kosmos aanwezige lijn van ons mens-zijn.
02-01-2022, 07:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2022 |
Incipit |
Ik begin het jaar 2022 met een ‘hoerah ik heb het gehaald’, niet dat ik het niet heimelijk verhoopt en verwacht had, maar toch zie ik het als een exploot van mijn lichaam, stand gehouden te hebben en me zo ver gebracht te hebben.
En het is een veelvuldig ‘hoerah’ want ook jullie hebben het gehaald als ik zie dat het aantal lezers eerder is toegenomen dan afgenomen, wat, geloof me, een nieuwe en voldoende aansporing is om door te gaan tot het volgende nieuwe jaar dat zich al aftekent ver, heel, heel ver aan de horizon als een te bereiken doel, een verste ster aan het firmament, een Sirius ster waarvan het licht van deze morgen, me pas bereiken zal als ik aan zal komen in dat punt dat ik me nu durf voorstellen als bereikbaar.
Ik leg dus alle negatieve gedachten, die ik zo dikwijls heb laten uitschijnen, en als weinig hoop verwekkend werden aanzien, weg van mij, dan toch, want ik weet niet wat me morgen brengt, in deze eerste uren, getekend én met een ‘hoerah’ én onderlijnd met een boek van Cees Nooteboom, ‘De omweg naar Santiago’[1], waarmede ik met hem hoop de weg af te leggen doorheen Spanje, de weg die ik altijd heb willen afleggen, te voet, alle Romaanse kerkjes bezoekend, naar Compostella toe, en nu maximaal, in het gezelschap van Cees Nooteboom.
Ik leef dus met grote verwachtingen want ik weet dat ik met hem in goede handen ben, dat ik niet beter kon wensen.
Ik hoop ook voor jullie op een goed begin, op een boek of gebeuren dat jullie dag kleur en inhoud geven zal opdat je een lichtende opening zou zien naar het jaar dat op ons afkomt. Weet nu al dat het in volle vaart zal zijn, zoals het altijd overkomt als we terugblikken hoe vlug het jaar 2021 wel ging, hoe de snelheid ervan ons verraste, een jaar zoals de Egyptenaren het kenden, twaalf maanden van dertig dagen, met er vijf aan toegevoegd.
Ik zegde het in de laatste dagen van het voorbije jaar, de Kerk vond niets beter, al wou ze het eerst anders, dan Kerstdag te plaatsen op de laatste dag van deze ‘12 maal 30 dagen’, of de 360ste dag van het jaar.
Ik zat er enkele dagen mee gewrongen omwille van het feit dat ik alsdan van 26 tot 31 december, 6 supplementaire (epagomenale) dagen had in plaats van 5 en wel omdat ik me vergist had, ik had Kerstdag geplaatst op de 360ste dag van ‘onze’ tijdrekening nu, terwijl het de 359ste dag was.
Dit ook is hiermede rechtgezet maar je zult het vóór mij begrepen hebben want niemand heeft erop gereageerd, of misschien is het aan jullie voorbijgegaan als een voldongen feit en wisten jullie het al hoe het gesteld was met de dag van Kerstdag.
Volstaat dit als blog voor de eerste dag, voel je dat het maar een begin is en dat er al ondergronds in te lezen staat dat jullie je mogen verwachten aan heel wat moois, wijsheden in woorden uitgedrukt?
Dat je erop ingesteld weze na dit gelezen te hebben!
[1] Cees Nooteboom: ‘De omweg naar Santiago’, De Bezige Bij, 2018
01-01-2022, 05:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-12-2021 |
Het jaar 2021 dat zich sluit. |
Het jaar dat zich sluit aan de vijver, het jaar dat zich sluit over het land, over de mens, over de plant en het dier, over al het gebeuren in de wereld. De poort sluit zich over al wat is en al wat was, om zich terug te openen op wat komen zal in 2022, het jaar van de drie tweeën, uitzonderlijk als teken of het ook uitzonderlijk zal zijn als gebeuren wachten we af.
Wat het ook moge worden, het eindigde zich voor mij in volle Ecclesiasticus, het boek dat van een grote wijsheid is en waarvan Ernest Renan[1] getuigde dat het ons verbaast deze profane geschriften samen met het Hooglied van Salomon, te ontmoeten dans ce volume étrange et admirable, que la nation juive a donné à l’humanité et que tous les peuples ont appelé la Bible.
In deze laatste dagen van het jaar kreeg ik de tekst ervan toegestuurd door een vriend-lezer: én, in de versie van de King James Bible van 1611, én in de versie van de Staten-Bijbel van 1637, én zelfs onder de vorm van een lied geschreven door Peter Seeger ‘Turn, turn, turn, gezongen door Judy Collins, https://youtu.be/K3kKqfTjsj0
To everything (turn, turn, turn) There is a season (turn, turn, turn) And a time to every purpose, under heaven …
Ik kreeg het ook toegestuurd door Jacqueline, de oudste dochter van mijn broer die me ‘papa Karel’ noemt, zij, al dan niet geïnspireerd door de Ecclesiasticus haar eigen versie ervan me heeft toegestuurd als wensen voor mijn verjaardag, ik herneem haar woorden hier met vochtige ogen:
Elk jaar schrijft zijn verhaal Een verhaal van beleven, vergeten, herinneren en koesteren, Van komen en gaan, Van vreugde en verdriet, Van gekte en ernst, Van echt en fictie, Van donker tot azuurblauw, En steeds weer, Een jaar dat we niet kennen, Hoopvol verkennen, Op nieuwe dromen Op nieuwe kleuren en geuren Op zoveel moois Op vriendschap en liefde, En steeds weer beleven, vergeten, herinneren en koesteren...
In feite een spiegelbeeld van de woorden van de Eclésiasticus. Mooiere wensen ontvang je niet, de woorden omwikkelen je, je herleest ze en je herleest ze en je weet dat je de geestelijke draagwijdte er van terugvindt in ‘Les paroles de Cohélet, fils de David, roi de Jerusalem’ in de vertaling van Ernest Renan, een boekje dat een Hooglied is voor jou.
En elk woord ervan wikkend en wegend lees je:
‘Vanité des vanités, disait Cohélet; vanité des vanités; tout est vanité. Quel profit l’homme retire-t-il des peines qu’il se donne sous le soleil ? Une génération s’en va ; une génération lui succède ; la terre cependant reste à sa place. Le soleil se lève ; le soleil se couche ; puis il regagne en hâte le point où il doit se lever de nouveau. Tantôt soufflant vers le sud, en suite passant au nord le vent tourne, tourne sa ns cesse, et revient éternellement sur les cercles qu’il a déjà tracé…
En een paar zinnen uit de King James:
- 1 To every thing there is a season, and a time to every purpose under the heaven:
- 2A time to be born, and a time to die; a time to plant, and a time to pluck up that which is planted;
- 3A time to kill, and a time to heal; a time to break down, and a time to build up;
- 4 A time to weep, and a time to laugh; a time to mourn, and a time to dance;
- 5A time to cast away stones, and a time to gather stones together; a time to embrace, and a time to refrain from embracing;
- 6A time to get, and a time to lose; a time to keep, and a time to cast away;
- 7 A time to rend, and a time to sew; a time to keep silence, and a time to speak;
- 8A time to love, and a time to hate; a time of war, and a time of peace.
- 9What profit hath he that worketh in that wherein he laboureth?
En een paar uit de Statenbijbel van 1637:
3:13 Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, Dit is een gave Gods.
3:14 Ik weet, dat al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn aangezicht.
3:15 Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is alrede geweest; en God zoekt het weggedrevene…
Om jullie te zeggen en aan te tonen welk vreemd maar o zo wijs en prachtig document binnen gekomen is in het Oude Testament. Ik hoef er in de laatste uren van 2021 niet veel meer over te zeggen, alleen nog dat het de meest recente geschriften zijn van het Oude Testament, geschreven door iemand die zich beroemde op de wijsheid van koning Salomon om ons zijn wijsheid te verkondigen, de wijsheid over het leven, over dit van elk van ons.
Het leven van gisteren, van vandaag en van morgen, waar je je ook bevindt op welke plaats of op welk ogenblik in de tijd die niet is.
[1] Ernest Renan ‘1823-1892. Ik lees in la note de l’éditeur: ‘Un siècle après sa mort en 1892 le nom d’Ernest Renan demeure associé au scandale que provoqua, en 1863, la publication de ‘la Vie de Jésus’… Cette présentation de Jésus dans son cadre historique, hors de tout fidélisme chrétien, heurta la bigotterie d’une France du second Empire et valut à son auteur - hostile à Napoléon III - quelques persécutions. Il dut quitter sa chaire d’Hébreu au Collège de France dont il fut révoqué en 1864. La République, par la suite, le rétablit dans ses fonctions et en fit l’un de ses grands penseurs encyclopédiques ;
Rompant en 1845 avec l’Eglise, il n’en garde pas moins ce que nous appellerions aujourd’hui un esprit religieux. Ses œuvres : Etudes d’histoire religieuse ; Histoire des Origines du Christianisme ; Histoire du Peuple d’Israël en cinq volumes).
31-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-12-2021 |
Een bijna lege dag. |
Of je het einde haalt met je blogs 2021 weet je nu nog niet, je hebt nog een dag te gaan, daarna kan 2021 dicht en op slot, want je zult het niet meer openen de komende jaren, zeker niet zoals je nu van tijd tot tijd het jaar 2014 nog eens geopend hebt, als de inspiratie je in de steek liet. Evenwel zelfs dan liep de factor inspiratie erin, een andere richting uit.
Het is, hoe ik het ook bekijk, een speciale dag, een naar mijn gevoelens een bijna lege dag, zoals er weinige zijn geweest in het jaar dat dan toch een bijzonder jaar was en dan spreek ik over de uren dat ik aan het schrijven was. De overige uren was ik anders, dacht ik anders, liep ik er anders bij. Schrijvend was ik een zondag, niet schrijvend een weekdag en de zondagen waren hoogtes, soms, niet altijd, maar wel altijd pogingen de berg te beklimmen naar de top. Zo heb ik jaren geleefd en zo leef ik verder in het rijk dat ik voor mezelf heb opgebouwd, of het landschap waarin ik geestelijk leef.
Ik herhaal dus, ik herschrijf wat ik al moet geschreven hebben. Wat mijn geschriften betreft is er inderdaad weinig nieuws onder de zon, alleen is het de lichtinval die verschilt, zijn er de schaduwen die andere lijnen trekken, maar de kern van waaruit alles opduikt is dezelfde en zal zich niet meer wijzigen, welk voorval er ook moge opduiken.
Het is nu eenmaal zo dat ik deze dag niet kan zien als een gewone dag, nochtans verschilt hij van geen jota wat het opstaan van het licht zelf betreft, noch wat de komst van de duisternis aangaat. Ook het licht is het licht van elke dag, wat krachtiger of wat minder krachtig en toch is alles anders, omwille van de plaats in het jaar, zijnde voorlaatste dag van december.
Eigenlijk is het geldig voor de dagen die onmiddellijk hierna komen, daarna zullen deze gevoelens wegdeemsteren en zullen we normaal verder kunnen, opnieuw het jaar in, dankzij de baan die de aarde volgt en van de zon zien hoe ze meer en meer terugkeert van het zuidoosten naar het oosten en verder doorschuift naar het noordoosten om zich daar opnieuw te bezinnen en zich om te wenden, terug naar het oosten, en zo verder en verder in de grootste eentonigheid die er bestaat voor een zon die in feite blijft waar ze is en nu gezelschap gaat krijgen van een telescoop, de enige afwisseling die ze kennen zal in haar bestaan als zon.
We aanbidden ze niet, we noemen ze niet Aton, zoals Akhnaton, we weten beter denken we. Maar alles wel beschouwd, ze heeft iets van een God, ze verdient het gezien te worden als een zichtbare God/Godin en als dusdanig aanbeden te worden, ze is leven gevend en leven barend, ze is wat het leven niet missen kan.
Dit zijn de woorden die Akhnaton moet gesproken hebben, de farao die zijn moeder huwde zoals het geweten is, uitgebracht door de blinde Téresisas, die het bekende aan Akhnaton na lang aandringen van deze laatste.
Sophocles, de Griek vol Egyptische waarheden, berichtte het ons zoals hier in de vertaling van Gabriel Boissy[1]:
Qu’il est de ses enfants et le père et le frère, De la femme dont il naquit et le fils et l’époux. Et de la même femme tour à tour fécondée, De son père le meurtrier. Voilà maintenant rentre et médite.
Ik zal dan toch iets weten te vertellen hebben voor deze bijna lege dag. Iets dat alleen een farao kon overkomen in de 8ste eeuw vóór Christus. Een tijdje geleden dus. We zijn er zelfs van overtuigd dat het een waar gebeuren is geweest en dat Akhnaton kinderen had met zijn moeder, Teje, de echtgenote van zijn overleden vader, Tutmoses III.
Men vertelle het verder.
[1] Sophocles: ‘OEdipe’, dans la traduction intégrale de Gabriel Boissy, Ed. Robert Laffont, Marseille, MCMXLI. Visa de censure 1410, 25 Août 1941.
30-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-12-2021 |
De dag van 29 december. |
Of de dag zich opent voor mij, of zich niet opent: de aarde, ten opzichte van de zon, staat vandaag precies, op zelfs geen fractie van een seconde na, op de plaats waar ze stond 94 winterzonnewendes terug, toen ik, het weze onderlijnd, voor het eerst zonder het te weten, het licht zag dat mijn heiligdom werd.
Bij dergelijke omstandigheden is het zo dat ik zeggen kan, op een dag zoals deze, dat ik eigenlijk niets in méér te vertellen heb, in elk geval niets dat belangrijker zijn zou, en is het ook zo dat ik me afvragen mag of er in het Boek van psalm 139, 16[1]te lezen staat of ik er nog zal zijn of er niet meer zal zijn, na de 95ste passage van de aarde voorbij het winterzonnewende punt.
Eigenlijk is het helemaal geen vraag die ik stellen wil, waarop ik het antwoord kennen wil, integendeel, ik wil de dagen en de uren nemen zoals ze komen en komen ze niet meer het geen drama zal zijn, het gezien zal worden als een besluitvorming van wat een leven was en een openbaring van wat er is nadien, dat ik misschien niet zal beseffen want ik zal terecht komen in een ander Universum.
En als ik dit schrijf met een zekere overtuiging, denkt niet dat ik niet gewrongen zit met de woorden van Lao Tzeu: ‘Zij die weten spreken niet, zij die niet weten spreken.’ Want ik zwijg niet omdat ik zoek, omdat ik mijn leven lang al zoekende ben en als ik spreek is het enkel met de bedoeling zin en betekenis te geven aan mijn bestaan én aan een eeuwig ‘zijn’ onder een of andere vorm.
Het is een vooruitzicht dat ik opeis voor mezelf, geldend voor mijn allerlaatste gedachten opdat ik in peis de ogen sluiten zou.
Het is geen waarheid die ik te verkondigen heb. Zo een filosoof ben ik nu ook niet, al kom ik over bij velen als een dromer, als iemand die zich op een andere planeet beweegt als hij schrijft, zoals er wellicht zovele zijn, de pas gelanceerde James Webb telescoop zal het ons leren.
Maar spreken of zwijgen het deert me niet, ik ben een van de zovelen bij wie het zoeken in het bloed zit, het is onze eigenheid, het queeste-gebeuren drijft in ons en hangt over ons en we wensen dit niet uit de weg te gaan, we wensen het te verinnigen, te vermeerderen. En ook, als we spreken is ons spreken zonder stemverheffing, het is als een zwijgen. Het is op deze wijze dat we, op een dag zoals deze voor mij, Lao Tzeu indachtig zijn.
Veel is het niet voor deze door de Egyptenaren en de Kerk, aan het jaar toegevoegde dag, de dag van de ‘onnozele’, kinderen zoals hij van oudsher vertaald, geboekstaafd staat. Vandaag is het de dag van de ‘onschuldige’ kinderen, of hoe de inhoud van een woord verkleuren kan in de tijd, met de geslachten die er nadenkend overheen zijn gegaan.
Alsof het voor mij geen dag ware die op een bijzondere wijze diende belicht te worden
[1] En ik geef jullie de woorden van psalm 139, 16, zoals opgetekend in de King James’ Bijbel van 1611, omdat het ook deze Bijbel was die John Steinbeck gebruikte als hij de correcte vertaling zocht voor het woord ‘timshell’ in zijn ‘East of Eden’ roman: ‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect ; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.
29-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-12-2021 |
De derde dag na Kerstdag. |
De derde van de vijf/zes epagomenale dagen toegevoegd aan het jaar, wat is er bijzonder aan opdat ik er me mee verrassen zou, jullie en mezelf, zoals ik me gisteren verraste en nog altijd rondloop in het huis met Bernal onder de arm - ik schrijf dit om 7.25 op 26 december, ik ben dus op sommige momenten heel vooruitziend.
Zo gebeurt het ook dat ik me in de nacht afvraag welke blog ik heb ingelogd, over wat het gaat waarmee ik in de morgen ga tevoorschijn komen, alles, zoals Bernal zegde ‘fitted together interestingly’.
En het is zo, het ene vloeit voort uit het andere, ik zou niet geschreven hebben wat ik schrijf had in daar zo-even mijn blog van 26 december niet beëindigd. In deze zin schrijf ik zoals Proust, mijn begin van elke dag is een voortzetting van de vorige dag, is geen herbeginnen met iets nieuw, zelfs als het onderwerp totaal verschillend zou zijn, het is een voortzetting van de gedachten die me op het moment bereiken om uitgeschreven te worden.
Gedachten volgend op gedachten en jullie weten welke sprong deze maken kunnen als je aan het schrijven bent en de tijd stil staat, en niet alleen de tijd, maar het leven om je heen, verdrongen door de wereld binnen in jou die je aftast en bloot geeft in het wonder dat het woord is.
Gedachten die als woorden de wereld worden ingestuurd op, om het even welk moment van de dag of van het jaar, zo lang je er maar bent om er te zijn als schrijver van de dingen die je bezoeken in het vooruitzicht dat je er op een gegeven ogenblik, niet meer zult zijn om woorden achter te laten.
Het moment waar je niet wilt aan denken maar dat je keer op keer in de voeten geschoven wordt, dat je zo veel mogelijk op zij laat liggen om het dan toch eens te vermelden omdat je denkt dat het passend is, dat een normaal mens regelmatig een gedachte heeft over hoe je eindigen zult hier op de aarde, verloren in de onmetelijkheid van het Universum dat eigenlijk je vader en je moeder is, waarvan je een kind bent dat nu stilaan uitgeleefd geraakt en zich begint te haasten om toch maar zoveel mogelijk gedachten na te laten. Of het nu zinnig is of niet, je denkt er niet aan, het ligt in je aard van het ‘erzijn’.
Je weet ook dat je morgen, 29 december, een heldere dag wacht die je te overkomen hebt, de verjaardag van je geboorte, een geboorte in volle winter zoals de winters toen nog waren met lagen sneeuw en graden vorst.
Je wilt er vlug overheen.
28-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2021 |
Het jaar dat zich sluit met Kerstdag. |
Het jaar sluit zich met kerstdag, zijnde de 360ste dag van het jaar, zijnde het jaar gebaseerd op de Egyptische Chronologie[1]. Wat me enigszins verbaast, ik had eigenlijk een andere reden verwacht, een die iets te maken had met de terugkeer van het licht, maar ik vergis me. Ik kan dus de dagen van 26 tot en met 31 december, zoals de Egyptenaar van het begin van de jaartelling, als een toemaat begroeten en beleven als dagen buiten of boven het jaar. Wat wel niet betekent dat ik eraan ontsnappen kan en mijn blog van die dagen ‘in quarantaine’ geplaatst zien, maar ik beken wel dat het pas nu is doorgedrongen waarom Kerstdag op 25 december valt en niet op 21 of 22 het moment van de winterzonnewende.
Hoe onwetend we kunnen zijn over de dingen die gebeurden in het verleden, zoals het Egyptisch jaar dat vroeger begon met de ‘heliacale’[2] opkomst van Sirius in Egypte.
We blijven ontdekkingen doen, gegevens die er altijd zijn geweest en plots, onder een ander licht gezien, opduiken en ons verrijken met iets in meer - dan toch voor mij - totaal onwetend over wat ik nu ontdekte.
Is het veel, is het weinig, ik wil er geen oordeel over, het is wat het is, maar het bewijst dat de Kerk, in haar beginfase, meer ontleend heeft aan de Egyptische beschaving dan aan de Griekse.
Martin Bernal (1937-2013) schreef een lijvig boek, van meer dan 500 pagina’s over het belang van de Egyptische cultuur voor het Westen: zijn ‘Black Athena’, ‘the Afroasiatic roots of classsical civilisation’ waarin hij de Egyptenaren ziet als ‘the founders of philosophy, religion and mathematics’ en aantoont dat de Griekse filosofie en religie haar oorsprong heeft gekend in de Egyptische. Bernal is aldus een belangrijke voorloper geweest van de ‘move’-beweging die vandaag de kop opsteekt, maar deze evenwel, schijnt er niets van af te weten, want de naam van Martin Bernal is volgens mij, bij hen nog niet gevallen.
Ik las het boek - gededicaceerd aan zijn vader, Desmond Bernal‘ Who taught me that things fit together, interestingly’ - in 1988, kort na de verschijning ervan als ‘Vintage book’. Ik zie nu dat de onderlijningen met potlood erin slechts lopen over de helft van het boek, maar ik las het toch ver genoeg om te horen waarom Homerus 8ste of 7de eeuw was en niet de 12de.
Ik denk niet dat ik het boek nu (nog) herlezen zal, ik weet ook niet of Bernal iets zegt over de dag in het jaar dat Christus’ geboorte werd gevierd, maar als ik de onderlijningen overloop dan komt het boek, dat heel wat tegenkantingen ontmoette, toch over als zeer interessant. Genoeg om het enkele dagen naast mij te hebben.
Rest me nog de reden te vinden waarom de geboorte van Jezus geplaatst werd op de laatste dag van het jaar en niet op de eerste dag.
Misschien weten jullie het?
De feiten zijn er evenwel. In den beginne werd er gekozen voor de eerste dag van het jaar en die was 6 januari, een dag die verkeerd uitviel bij een schrikkeljaar, zo hebben ze hun idee verlaten en hebben ze de laatste dag moeten kiezen, de 12 x 30, de 360ste dag, 25 december.
[1] Het Egyptische jaar bestond uit 12 maanden van 30 dagen. Hieraan werden er 5 (epagomenale) dagen - 6 om de 4 jaar - toegevoegd.
[2] Of or relating to the sun, especially rising and setting with the sun (from late latin hélicus, from Greek héliakos, hier de opkomst, de eerste dag van het jaar van de Sothis ster (Sothis = Sirius van ons).
27-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2021 |
De tijd die niet is. |
Vóór de zon opkomt weet je nog niet wat de dag je brengen zal, weet je nog niet waarover je schrijven zult, wacht je af hoe de uren verlopen zullen nu het wintersolstitiumpunt werd overschreden zodat, wat de aarde in haar baan om de zon betreft, alles volgens plan verloopt, hoop je dat aldus ook de kleine zaken verlopen zullen, dat ook de woorden zich aanmelden zullen om genomen te worden of niet genomen, gewijzigd achteraf of aangevuld, potentieel echter ligt alles al vast.
Zoals het resultaat in het geval Marcel Proust, met zijn eerste zin, ‘Longtemps je me suis couché de bonne heure’, waaruit dan, gestaag dag aan dag schrijvend, zijn ‘A la Recherche du Temps perdu’ zal voortvloeien, tot de laatste lijn ervan, tot het laatste woord.
In vergelijking tot Proust heb ik maar een blog te schrijven, van 500 woorden slechts, een poging waarbij ik uitkomen zal waar ik uitkomen moet, ergens in het landschap van de geest, maar het is ook een gestaag pogen dat elke dag herneemt, nu al jaren lang. Over wat ik schrijf gaat het niet, wel dat ik schrijf en het volhoud zoals Proust het volhield.
Ondergronds is het een tasten, een zoeken naar, is het een binnendringen in wat, kosmisch en aldus wat religieus te noemen is.
Hoe dit aftasten beleefd en geleefd wordt bepaalt aldus onze kosmisch-religieuze ingesteldheid, en één zaak is zeker, deze betrokkenheid verwerpen of negeren is sterven voor je geboren bent.
‘Had je me niet gevonden je zou me niet gezocht hebben’, moet Sint-Augustinus gezegd hebben, of heeft hij het niet gezegd, het heeft geen belang, want ware er in het diepste van ons wezen, niet het gevoel geweest van een soort van onvolmaaktheid, van een mankement, we - de mens - zouden niet getracht hebben dit gebrek te omschrijven, een naam te geven of minstens toch te pogen het mysterie dat hier achter schuil gaat te ontcijferen, om uit te komen bij de structuur en inhoud van atoom en elektron, van de vierhonderd andere deeltjes, waar Richard Feynman het over heeft; van het Higgs deeltje dat er is of er niet is, alhoewel het een Nobelprijs opbracht, voorlopige eindpunten van het onderzoek, wat het mysterie nog groter mysterie maakt. Wat volgens mij niet mogelijk, hier rond te lopen, verdronken in het areligieuze, zonder enige notie van onze betrokkenheid bij wat de Natuur en het Universum betreft.
Dit is dan waar ik vandaag eens te meer vooral dan komende uit de dagen van Kerst, eens te meer aangekomen ben, de dingen aftastend, de dingen binnendringend, de dingen te zien als badend in een mysterieuze ondergrond.
Ogenblik na ogenblik worden we geconfronteerd met het bevreemdende in de natuur, we hebben er geen oog meer voor, het is allemaal maar normaal dat is wat is. Maar het is niet normaal, het is mysterieus religieus te zien hoe de zaadjes van jaren die ik, in een pot in de aarde stak, plots zijn opgedoken in de vorm van een onooglijk plantje dat nu, zich voedend met licht en water opgroeien zal tot, ik weet nog niet wat. Opgroeien tot een boom misschien als ik er in lang niet meer zal zijn.
De tijd die niet is, helpende.
26-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-12-2021 |
Kerst is geboorte. |
Kerst is geboorte, geboorte van het licht en, van Christus die voor velen het licht was en is. Het samenvallen van deze twee gebeurtenissen is gewild geweest en we hebben het aanvaard omwille van de symbolische waarde ervan, hoewel er bij Lucas, de evangelist die het verhaal van de geboorte heeft opgetekend er geen sprake is van een datum[1]. Ik meen zelfs ooit gelezen te hebben dat de geboorte van Christus gebeurde op 6 januari en daarna pas, inspelend op de viering van de terugkeer van het licht bij het volk, teruggebracht werd naar 25 december, zo dicht mogelijk bij de dag van het wintersolstitium, maar er toch niet vlak op.
Ik luisterde ooit naar het evangelieverhaal van de geboorte tijdens de middernachtmis in de crypte van de Sint-Baafs kathedraal in Gent, en voelde me heel nederig en klein, getroffen als ik was door de simpelheid van de woorden en de grootheid van de feiten, in het bijzonder de tussenkomst van de herders bij dit gebeuren dat nog altijd gevierd wordt, en uitgedragen.
Dit verhaal van de geboorte vinden we bij Lucas en enkel bij hem, de andere evangelisten wijden er geen woorden aan, en wat hij schrijft hebben we aanvaard en aanvaard ik nog, niet als een absolute waarheid van de feiten, ik heb er geen nood aan, maar omdat ze het gebeuren omkransen en er een sacraal gebeuren van maken.
We herinneren ons wat Lucas schrijft alsof het een sprookje was voor de grote mensen die we zijn, een sprookje dat we verwerkt hebben en twee duizend jaar met ons in het Westen hebben meegedragen en verteld hebben aan onze kinderen alsof het zo gebeurd was.
Ik heb toen in de crypte de evangelist gehoord over de herders die in de nacht opgeschrikt werden - Lucas is zelf geen ooggetuige geweest, schrijft Willibrordus, maar hij beroept zich op betrouwbare bronnen’ -
2, 9: door een engel des Heren die voor hen stond en ze werden omstraald door de glorie des Heren, zodat ze door grote vrees werden bevangen. 2, 10: Maar de engel sprak tot hen: Vreest niet want zie ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor het hele volk. 2, 11: Heden is een redder geboren, Christus de Heer in de stad van David. 2, 12: En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden in doeken gewikkeld in een kribbe …
We herlezen deze woorden tot ons gericht, woorden omstraald met het licht van de eeuwigheid en vragen ons af waarom we zo lang gewacht hebben om onze twijfel erover uit te spreken: is het omdat we deze niet wensen te ontheiligen; is het omdat ze eraan werden toegevoegd om te bewijzen wie die pas geborenen was?
Maria zelf zou er zich vragen over stellen wie de geborene wel was. 2, 21: toen de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden ontving Hij de naam Jezus, zoals Hij door de Engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen.
Hoe kwam Lucas ertoe dit verhaal te schrijven en er de herders bij te betrekken; wie vertelde het hem, want hij zelf was niet aanwezig, noch in de stal, noch bij de herders. Ik denk dat het verhaal ontstond in zijn rijke verbeelding als schrijver en dat hij gestroomlijnd was omdat hij wist welke persoon hij uit te beelden had, te beginnen met zijn geboorte?
We doen er niets van af, we laten wat er staat en hoe het er staat, omdat het ons vertedert op dagen zoals deze en we vooral geen storend element willen zijn; omdat we ons graag, alsof we kind gebleven zijn, en ‘2, 15: met de herders op weg zijn naar Bethlehem om te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons heeft bekend gemaakt.’
Het heeft immers geen enkele zin aan het verhaal een jota te wijzigen, het is en blijft in ons gebrand.
[1] Lucas: 1, 1: ‘In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus dat er een volkstelling moest gehouden worden in heel zijn rijk…’.(Willibrordus 1975).
25-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-12-2021 |
Dagen zonder weerga. |
We komen in wat ik noemen wil de sacrale zone van de tijd. De zon is haar wintersolstitiumpunt voorbij, wat de terugkeer betekent van het licht dat toenemen zal, elke dag, tot voorbij haar lente-equinoxpunt, tot haar zomer- solstitiumpunt.
We willen ons deze punten herinneren omdat we wensen in deze dagen meer van het kosmisch gebeuren te zijn dan van het gebeuren op aarde. Niet dat we er naar leven, niet dat we ineens anders zouden gaan handelen, maar toch is er in deze dagen een verdieping gekomen in ons denken, in ons ‘erzijn’. Iets is open gebloeid, een veredeling, een lichtend punt waar we naar opzien zonder goed te weten wat het is, wat het inhoudt, of hoe we het benaderen, beleven kunnen.
Ik zie het omheen mij in de woorden die me worden toegestuurd, alsof er met de komst van het licht, ook het ontwaken van het woord is; alsof woord het licht is en het licht het woord of, het teken van de geest die over de aarde drijft.
Ik heb dit willen voorzien door me uit te leven in wat ik zag als de terugkeer, onder ons, van de gotiek betreft, maar dan in de betekenis van het ‘argot’, de geheimtaal waarin we ons, in deze dagen, wensen uit te drukken om inniger, of dan toch op een meer consistente wijze te gaan leven.
In mijn geval wetende dat de sequentie van dergelijke dagen, minimaal geworden is, maar des te kostbaarder zijn ze me en het is met een diep respect dat ik deze sacrale dagen, zoals ik ze noem, uitdraag naar jullie toe opdat jullie je erin wikkelen zouden en een ogenblik denken aan mij, zoals Villiard de Honnecourt het wenste toen hij aan zijn boek begon.
In de voorbije dagen, toen ik begaan was met mijn lang -wellicht ‘te’ lang - geschrift ontving ik van een vriend lezer een schitterende reportage over de romaanse kerken in Auvergne. Een enorm spiritueel rijk beeld van wat de vroege middelleeuwen betekend hebben voor de westerse beschaving: het werk van enkelen die zijn opgestaan uit het geloof van die tijd en dit geloof hebben omgezet in de bouwwerken die ons nu keer op keer met verbazing treffen. Een verbazing over een schoonheid die niet ophoudt, die ons meeneemt voor uren, de dagen in. Het document is, in alle opzichten, een kerstgeschenk. Je vindt het op https://youtu.be/XeozanaxU9U, een aansporing naar, een inwijding in het sacrale dat van deze dagen is.
Ik maak er dankbaar gebruik van om het toe te voegen aan mijn essay over de gotische kathedraal, als de voorloper ervan en in elk geval als een belangrijke beeldaanvulling waarmede het diep westerse van deze kerstdagen duidelijk wordt belicht.
Laten we vooral deze dagen ons niet ontglippen. Ze zijn zonder weerga.
24-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |