Ik ben Driekoningen voorbij gegaan zonder om te zien, wat niet het geval was in mijn jeugd. Vandaag echter zie ik er de ernst niet meer van in, het ligt zo ver al weggedrumd in mijn tijd van vroeger, zo ver dat ik begin te twijfelen aan de dingen van vroeger, waren die er echt of zijn ze inbeelding geworden. Er is dus twijfel mogelijk of ik, zoals ik nu lees op sommige facebooks, of ook ik een van die kinderen was die van deur tot deur ging om over de ‘Drie Koningen die van verre kwamen’, te zingen. Deed ik het of denk ik dat ik het gedaan heb?
Vreselijk zo iets te schrijven, vast te stellen dat je begint te twijfelen aan wat je jeugd is geweest. Echter het gaat hier over een periode van meer dan tachtig jaar terug, beeld je in hoe het met mij is gesteld, welk pak herinneringen ik mee te dragen heb, herinneringen die minstens enkele malen per jaar opgedoken zijn, voeg er de gedroomde aan toe, het is dus goed mogelijk dat ik de ene niet meer onderscheid van de andere, en dat alles één grote smeltkroes is geworden, die, misschien, met deze die ik overnam van anderen als die van mij - wie weet? - moeten aangevuld worden.
Best is er geen acht op te slaan, als ik ze gedroomd heb of overgenomen dan is het omdat ze in de lijn van mijn mogelijkheden lagen en op het punt waar ik nu sta heeft het weinig belang nog, alles kan als echt genomen worden. Eens het geschreven staat, staat het er als echt gebeurd en beleefd. Er zijn trouwens geen getuigen meer overgebleven, behalve misschien mijn jongste broer Georges, maar die leest me niet, wat ik schrijf is te diepzinnig voor hem, zegde hij me ooit en wellicht heeft hij gelijk. Dan maar verder zonder hem, het land in en uit, mijn jeugd binnen en mijn jeugd uit. Erop lettend niet te ver uit te schuiven in totale onwaarheden.
Wat ik niet durven zou. Ik zou dan zeker niet zeggen dat ze mij overkomen zijn, wel iemand anders, een vriend een kennis. Maar toch is er één gebeuren in mij gebrand dat dramatisch had kunnen aflopen.
Het duikt regelmatig op, veel meer dan eens per jaar. Hoe oud ik toen was of wij toen waren weet ik niet meer, gis ik ook niet, maar ik had een vriend Robert D. K., we waren altijd samen, maakten een hut in de uitgedroogde bedding van de vijver in het bos; we speelden indiaan en gooiden met speren naar elkaar, een lange stok met gescherpte punt. En op een namiddag gebeurde het. Hij stond geborgen achter een boom en ik gooide, hij kwam kijken en de punt van de speer trof hem vlak in de wenkbrauw, een millimeter lager en het was in zijn oog, nu was het maar… een bloederige wonde juist boven het oog. Hoe het verder verlopen is weet ik niet goed meer. Ik vermoed dat de wonde gehecht werd door de dokter waar hij een litteken aan overgehouden heeft. Het leven heeft ons gescheiden, we hadden geen contact meer met elkaar tot op een dag, vele, vele jaren later, ik op weg met de wagen naar, ik denk Aalst, ik stopte voor een man langs de weg die autostop deed, het was Robert met zijn nog zichtbaar litteken.
We waren beiden verrast elkaar op deze wijze terug te zien. Ik vertelde hem dat het voorval met de speer me nog altijd beroerde. Niet doen, zegde hij, niet doen, het was dom van me om van achter de boom te komen als je speer afkwam, trouwens ik, ik zie mijn gezicht niet als ik spreek met iemand.
Zo, wat ik ook beweerde in het begin van deze blog, dit is een voorval dat me met grote zekerheid is bijgebleven, de details ervan zijn afgestompt maar zijn litteken is zichtbaar gebleven bij hem en even duidelijk maar onzichtbaar bij mij.
En geloof me, ik heb er me niet van verlost door er hier over te schrijven, integendeel.
|