Of de dag zich opent voor mij, of zich niet opent: de aarde, ten opzichte van de zon, staat vandaag precies, op zelfs geen fractie van een seconde na, op de plaats waar ze stond 94 winterzonnewendes terug, toen ik, het weze onderlijnd, voor het eerst zonder het te weten, het licht zag dat mijn heiligdom werd.
Bij dergelijke omstandigheden is het zo dat ik zeggen kan, op een dag zoals deze, dat ik eigenlijk niets in méér te vertellen heb, in elk geval niets dat belangrijker zijn zou, en is het ook zo dat ik me afvragen mag of er in het Boek van psalm 139, 16[1]te lezen staat of ik er nog zal zijn of er niet meer zal zijn, na de 95ste passage van de aarde voorbij het winterzonnewende punt.
Eigenlijk is het helemaal geen vraag die ik stellen wil, waarop ik het antwoord kennen wil, integendeel, ik wil de dagen en de uren nemen zoals ze komen en komen ze niet meer het geen drama zal zijn, het gezien zal worden als een besluitvorming van wat een leven was en een openbaring van wat er is nadien, dat ik misschien niet zal beseffen want ik zal terecht komen in een ander Universum.
En als ik dit schrijf met een zekere overtuiging, denkt niet dat ik niet gewrongen zit met de woorden van Lao Tzeu: ‘Zij die weten spreken niet, zij die niet weten spreken.’ Want ik zwijg niet omdat ik zoek, omdat ik mijn leven lang al zoekende ben en als ik spreek is het enkel met de bedoeling zin en betekenis te geven aan mijn bestaan én aan een eeuwig ‘zijn’ onder een of andere vorm.
Het is een vooruitzicht dat ik opeis voor mezelf, geldend voor mijn allerlaatste gedachten opdat ik in peis de ogen sluiten zou.
Het is geen waarheid die ik te verkondigen heb. Zo een filosoof ben ik nu ook niet, al kom ik over bij velen als een dromer, als iemand die zich op een andere planeet beweegt als hij schrijft, zoals er wellicht zovele zijn, de pas gelanceerde James Webb telescoop zal het ons leren.
Maar spreken of zwijgen het deert me niet, ik ben een van de zovelen bij wie het zoeken in het bloed zit, het is onze eigenheid, het queeste-gebeuren drijft in ons en hangt over ons en we wensen dit niet uit de weg te gaan, we wensen het te verinnigen, te vermeerderen. En ook, als we spreken is ons spreken zonder stemverheffing, het is als een zwijgen. Het is op deze wijze dat we, op een dag zoals deze voor mij, Lao Tzeu indachtig zijn.
Veel is het niet voor deze door de Egyptenaren en de Kerk, aan het jaar toegevoegde dag, de dag van de ‘onnozele’, kinderen zoals hij van oudsher vertaald, geboekstaafd staat. Vandaag is het de dag van de ‘onschuldige’ kinderen, of hoe de inhoud van een woord verkleuren kan in de tijd, met de geslachten die er nadenkend overheen zijn gegaan.
Alsof het voor mij geen dag ware die op een bijzondere wijze diende belicht te worden
[1] En ik geef jullie de woorden van psalm 139, 16, zoals opgetekend in de King James’ Bijbel van 1611, omdat het ook deze Bijbel was die John Steinbeck gebruikte als hij de correcte vertaling zocht voor het woord ‘timshell’ in zijn ‘East of Eden’ roman: ‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect ; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.
|