 |
|
 |
|
|
 |
16-06-2021 |
Boeken als gezellen. |
Waarheen schrijf ik me vandaag; welke droomgestalte neem ik aan om me even, vluchtig zoals altijd, weg te schrijven in een omgeving die er nog niet is maar die ik zelf ga laten ontstaan? En het te doen alsof dit, me wegschrijven, levensnoodzakelijk is voor mij en de voor wereld omheen mij, want dit is wat bijna elke dag gebeurt.
Echter, ga ik er vandaag niet verder mee, de omstandigheden liggen anders, de hitte binnen roept om koelte, die er niet is, daarom ben ik, en het is verre van een droom, rekening houdend met mijn mogelijkheden naar de beste plaats gegaan waar ik zijn kan, in de weidsheid van de natuur, aan de vijver in de lommer van de hazelaar en de meidoorn die nu is uitgebloeid.
Ze staan er beide, wijd uitgestreken en hoog opgegroeid, een perfect scherm tegen de zon en het is alsof ze me verwelkomen willen in hun schoot, me naar hen toe halen. Zo voel ik het toch alsof ik zelf struik was gegroeid in de aarde, want ik zit er goed waar ik zit, of lig, in de koelte, terwijl een paar meters verder de bijna ondraaglijke hitte van de zomer hangt. Ik zal er blijven tot de avond valt met in mijn tas twee boekjes die ik niet lezen zal. Het feit alleen dat ik ze bij mij heb, dat ik ze ter hand kan nemen wanneer ik wil is me voor het ogenblik voldoende, ze zijn mijn gezelschap hier.
Het ene bevat de ontboezemingen van Petrarca over zijn beklimming, in 1336, van de Mont Ventoux, samen met zijn jongere broer - elk vergezeld oor een dienaar - de berg die hem intrigeerde en die hij elke morgen zag opduiken van uit zijn venster in het Palais des Papes in Avignon. Ik kocht het in een boekenwinkel in Arles in 2005, het is qua presentatie, druk en papier een parel van een boek, één om niet te openen, de bladeren ervan niet te snijden, maar het in te lijsten en op te hangen in de beste kamer, op de beste plaats.
Het andere boek, een boekje eigenlijk, is dit van George Steiner: ‘Préface à la Bible Hébraïque - Bibliothèque Albin Michel, Idées - waarom juist dit weet ik niet, maar het lag al een hele tijd op de tafel naast mij, het daagde me uit om wat Steiner erin vertelt over de ‘ik ben’ passage in de BIjbel, een passage die hij als zovelen met hem, niet begrepen heeft zoals ik ze meen te moeten begrijpen.
Ik ben dus een ganse namiddag in de lommer blijven liggen, afwisselend zitten, met de twee struiken en de twee boekjes bij mij en ik voelde me voldaan, ik had de spirit van de natuur bij mij en de spirit van twee groten uit de literatuur, er kon me niets overkomen en ik lag gelukzalig te liggen in hun gezelschap.
En ik wist dat ik voor eenmaal niets te vertellen had, dat de hitte te zomers was en dat het zonde zou geweest zijn die hitte te trotseren als ik de mogelijkheid had te zijn waar ik was en de wind te voelen over mij, lijk een gurende, zalvende olie over mij.
Ik heb er dus niets gelezen, ik heb er niets gedacht om later te schrijven. Petrarca en Steiner hadden het gedaan voor mij en alles opgetekend, ik had het gelezen en wist wat ze te vertellen hadden.
Eens vertel ik het jullie, of heb ik het al niet verteld? Maar je hebt toch de wind gevoeld in mijn gelaat en de koelte die hij bracht, nu nog bij het schrijven ervan.
En, zeg me eerlijk, is het jullie nooit overkomen een boek mee te nemen om te lezen in de schaduw en het zelfs niet te openen, het vast te houden of het dicht bij jou te hebben, het je voldoende was?
16-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-06-2021 |
Boodschap. |
Ik zoek in het diepste van mijn ‘zijn’, een tocht op in de bergen van de Valais, om de impressie ervan, het immens positieve ervan, door te geven aan mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen die ik zo weinig zie, maar die ik in mijn hart draag als een warmte en een rijkdom.
Het is tot hen dat ik me hier richt vandaag, al weet ik dat ze het nu nog niet zullen lezen, maar later, en vooral in de hoop dat ze ooit eens zullen lopen waar ik liep, en staan zullen waar ik stond, namelijk aan het ijzeren kruis op de top van de ‘Sasseneire, 3.335m.
Het is een afspraak die ik maak met hen om er, bij hun doortocht, mijn hand op hun schouders te leggen als zij er zullen staan.
De Sasseneire, een top die zonder gevaar te bereiken is van uit Grimentz naar en over de Barrage de Moiry, en vandaar af, de lange wandeling door de alp, langs de chalet met stallingen, over het eeuwenoude pad, langs een grote variatie van alpenbloemen, van edelweiss, tot génépi, arnica, chardon bleu, gentiane, lis Arpagon, saxifrage, linaigrette, noem maar op, bijna alle zijn er te vinden, maar er ook te laten. Met een stop aan ‘le Lac des Autannes’, waar je even rust neemt, je ontschoeit en enkele ogenblikken de voeten in het ijskoude water houdt - zie je het beeld, de weerspiegeling van luchten en bergen in het water? - ook misschien om iets te eten of te drinken, om daarna, het pad in de bergflank te volgen, sterk stijgend tot de ‘Col de Torrent’ 2.918 m. de passage naar de vallei aan de overzijde, ‘le Val d’Hérence’.
Weinigen wagen het verder de bergrug op te gaan, de Col volstaat voor hen, maar voor jullie niet, je volgt de bergrug naar rechts, hogerop. Er is wel geen duidelijk pad maar je vindt er mogelijkheden om, liefst veiliger boven op de rug van de berg en niet ernaast, verder te stijgen tussen de rotsen, moeilijk is het niet, het vergt alleen een lange inspanning.
Ik tril als ik er aan denk, ik tril als ik er over schrijf, zo erg zit ik gevangen in het beeld en het gevoel dat ik er aan overhoud: klein oneindig klein, zoals ik me zag met links Evolène in de diepte, rechts, de Lona-alp met ’les Becs de Bosson’, zo dikwijls beklommen.
En het gevoel van een immense vrijheid, ik, alleen op de kam van de berg, waar zelden iemand komt; ik in de onmetelijkheid van het berglandschap, klein mensje maar krachtig in geest, ingesteld om te overwinnen, al kende ik maar al te goed hoe zeer ik deel was van de aarde die hier mijn ademnood was.
Ik dacht aan Ouspensky. Ik zag mezelf gaan, een onbeduidende stip die voortbewoog op het, bij plaatsen, amper gemarkeerde pad. Steeds maar stijgend over en naast grote blokken rots. Mijn lichaam een grote volgehouden inspanning, en ik zag me maar gaan, van rots tot rots. Het scheen me toe dat er nu een andere ‘ik’ aanwezig was in mij, een ‘ik’ dat niet de minste aandacht had voor de moeite en de uitputting. Er zwol een gevoel, méér en beter mens te zijn in die oneindigheid van bergen en luchten waar ik was, een volheid van zijn, waarin ik was opgenomen. Een dimensie die me optilde, die me de kracht gaf verder te gaan, steeds hoger klimmend, hijgend naar de top toe, de top, de hoogste top van het groot beleven.
De man die ik was, was kind geworden, had vleugels gekregen en zwierf uit over de toppen van de bergen omheen hem, de luchten in, zijn geest verpulverd. Het deel van hem, gericht naar de aarde, het deel dat groeide, dat ouder werd, dat at en dronk en de liefde bedreef, brandde op, verdween uit hem. En het was een ongekende andere, een ontdubbelde die de laatste strook van het pad afliep naar het ijzeren kruis op de top, het kruis dat hem wenkte, dat hem toeriep, dat hem projecteerde in zijn echt, enig, waarachtig bestaan.
Het is daar, aan het kruis, dat ik wachten zal op jullie.
Ik dacht als ik afdaalde. Ik dacht dat het dit bestaan was dat ik ontcijferen moest, dit bestaan van lichtheid, zoveel mogelijk ontdaan van het aardse, de ware eigenheid van de spirituele mens. Het andere, het aardse, was een noodzakelijk iets waar geen God zich om bekommerde. Al dachten velen van wel, ze vergisten zich.
Petrarca die de Mont Ventoux beklom, had dit ongeveer aldus begrepen, maar hij was in de ban van de God van toen en hij wist dat hij moest ontsnappen aan de zwaarte, aan ‘les instincts de la terre’, zoals hij het noemde in zijn boekje[1] over zijn beklimming.
Weet, en dit is wat ik jullie, via via, gesproten uit mijn genen en bloed, als boodschap meegeven wil: ik denk zoals Petrarca, maar ik ben in de ban van de geest in mij die een deel is van de geest in het Universum, die o, zo gemakkelijk God wordt genoemd, verwijzend naar die van de schepping, maar die oneindig meer inhoud is dan het woord van amper drie letters dat ons werd voorgesteld en aangeleerd.
Als je dit al weet kun je beginnen aan je tocht.
[1] Pétrarque: ‘L’Ascension du mont Ventoux’, traduit du Latin par Denis Montebello, Préface de Pierre Dubrunquez, édition Séquences, 1990.
15-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-06-2021 |
Het Nu |
Elke dag treed je binnen in de nevelen van het voorbije, gelukkig zij die binnentreden in het nu van het ogenblik om te zijn totaal van dat ogenblik, en van de ogenblikken erna, wat ik nog altijd te leren heb: te zijn alsof ik er gisteren, noch de vorige dagen al was, en ik als bloem uit de bot was gekomen, vers en maagdelijk, onbesproken en, ik schrijven zou over de verwondering er te zijn, ineens, in een wereld die ik niet kende en nu te ontdekken heb.
Hoe dit zijn zou is niet in te beelden, je kunt wel een poging doen, verwondering dat het licht er is, in al zijn schakeringen van licht; verwondering dat de duisternis er, de nacht en de sterren, verwondering dat alles beweging is, de aarde als een tol gierend om de zon, haar ankerpunt; dat de zon er is, een gloed van vuur aan de hemel. Je had nog geen boom gezien, geen eik die eikels droeg, geen appelaar die appels droeg, geen kerselaar die kersen droeg, je wist helemaal niets daarvan en je staat er naar te kijken, overvallen door een immense openheid van dingen, planten, bloemen, vlinders, kevers, grassen en mossen die je nnu te ontdekken hebt. De aarde en de luchten die zich tonen aan jou, de wereld die zich opent in al zijn glorie. Je bent maar heel klein mens, en je kijkt met grote ogen toe.
Er is ineens geen gisteren meer in jou, er is alleen het nu, komende van ergens, maar je weet niets van dit ergens, zoals je niets weet van het nergens, noch iets van het komende, zelfs niet of er een komende is, gedropt in het nu zoals je er bent, in het nu dat is en het nu dat komt, een lange lijn van nu’s van het begin tot in het oneindige dat we niet kennen, het enige dat niet bewegend is.
Hoe stel ik me hier op in, hoe verlaat ik al wat was en treed ik binnen in het nu, het enige dat is, ik heb het nooit gedaan er was altijd een sleep van dagen, van dagen ervoor en van dagen erna, een te oneindig aantal, een zee waarin ik, o zo gemakkelijk verdrinken kon, zelfs aan het verdrinken ben, tergend traag.
Het bos van dagen over mij, de zang van de wind er in, de geest die me levend houdt, die zorgt dat ik schrijven blijf, dat ik herhaal in woorden wat er niet in woorden staat, maar in ‘fezelingen’ van woorden waarin ik keer op keer verdwaal als ik denk gevonden te hebben wat ik zoek.
Echter 'iets' maar is er ooit gevonden van al wat er te vinden is, wat schuchtere waarheden die zich even tonen, soms in een exceptioneel nu, waarvoor ik morgen na morgen, op de uitkijk blijf.
Ik teken het op opdat je het weten zou.
14-06-2021, 04:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-06-2021 |
Waarheen? |
Vanmorgen, de vijver, rimpelingen op het water, als tekeningen van onsterfelijkheid te overschouwen,
de stilte hier, donker, hij raken kan alsof ze de stilte van zijn leven was, alles uitverteld.
Overtuigd hij is dat niets of niemand hem nu helpen kan.
is, als Icaros opgestegen, na een vleugje tijd, hij vallen zal als een dromer die te vele boeken las om nergens mee te komen.
Radicaal aan de overkant van zovelen die niet zien wat er is te zien, hij, desondanks een vraagteken, van waar hij kwam en waar hij heen zal gaan, later op de dag, of later op de week, of later op het jaar.
Het te bekennen, maar het niet te beoordelen dat hij dit land verlaten ging, al lag het hem zwaar en wist het hij, nog niet met zekerheid, waarheen.
13-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-06-2021 |
Kent het leven een doel? |
Ik ben, zoals Dante terug van een tocht die hij in gedachten maakte, ik maar van een uitstap. Heb dus terug grond onder de voeten en ga ik waar ik ga dat niet de wolken zijn. En doende wat ik doe, heb ik mijn gevecht te leveren tegen mezelf, ikzelf die me ontmoedigen wil, die me voortdurend wijst op het nutteloze van mijn inspanningen, mijn ik dat enkel tevreden is als ik de pen laat liggen. Maar er is de schrijver in mij die verder wilt en vol houdt.
En ik wil hem begrijpen. Onderaan de titel van het tijdschrift ‘Le troisième Millénaire’ heb ik gelezen, gedrukt in kleine letters: ‘de l‘homme en devenir’, van de mens in wording. En zo is het wellicht ook, de schepping is amper begonnen, ze loopt dwars door de mens heen, hij wordt verder bewerkt, hij wordt bijgeschaafd naar wat hem verder moet voeren op de weg naar het ‘er meer zijn’, de enige weg die er is.
En dan komt de vraag: is dit ingeschakeld zijn in de evolutie van het Universum een deel van de waarheid? Is dit doordringen tot een meer Dasein, de weg die voor de mens is weggelegd en dit na het overschrijden van de drempel, duizenden eeuwen terug, tot een zelfbewustzijn; en wacht ons een verder doordringen, ditmaal tot voorbij dit zelfbewustzijn, tot het punt waar dit van de mens samenvalt met het zelfbewustzijn van het Universum? Kan dit geen nieuwe dimensie betekenen waar de mens-in-wording heen moet?
IK denk - maar ik denk al een heel leven - dit is onze opdracht of een deel ervan, namelijk in de voetsporen van een Universum in evolutie, dichter komen, maar precies tot wat, weten we nog niet. Maar, wel begrijpen dat we ingeschakeld zijn in het evolutief karakter van dit Universum, het zichtbare, echte imago van de God die we zoeken?
Is dit de opdracht die ingebakken zou zitten in onze genen?
Zo, streef mens, en heb er geen zorg mee waar je uitkomen zult. Op een dag zal je, zonder het te beseffen een nieuwe drempel overschrijden, zul je, zoals Dante, de zevende hemel, deze van Saturnus en de contemplatieven, binnentreden en het Licht aanschouwen, om te bereiken wat vandaag nog een wereld verwijderd ligt.
En ik ken maar al te goed de zin van Leo Apostel, de vrijdenker-vrijmetselaar die onlangs een oude vriend van Apostel te berde bracht in een gesprek:
Indien ik enkel zinloosheid aantref dan nog zal ik pogen woestijnen tot vruchtbaar land te maken ... ook al is er geen objectief vaststelbaar doel dan toch werk ik van uit de objectieve gegevenheid van zin.
Een objectief vaststelbaar doel is er niet, of is nog niet zichtbaar. Maar het is niet het zichtbare dat het leven is, het is het onzichtbare dat zin en inhoud heeft. En Apostel vermoedde duidelijk de aanwezigheid van bestaan van zin erin.
Het leven hier op aarde kent een doel, anders ware de 'denkende' mens er niet.
12-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-06-2021 |
Droom |
Ik ben van het morgen zijn en van het avond zijn, ik ben van het niet zijn en het wel zijn, ik ben van vele dagen en, als ik schrijf, amper van enkele ogenblikken. Het is altijd een kwestie van er te zijn of er te zijn in de totaliteit van het zijn, zijnde de ogenblikken dat ik me uitleef in woorden tot het me uitkleden in woorden toe. Ik neem dan al wat komt, al wat ik vind als neembaar. ik vlucht er in weg. Is het groot dan heb ik geluk, is het aarzelend, dan is het kommer, zo leef ik mijn dagen. Ik begin in de morgen en eindig in de avond. Het is lijk een net dat ik dagelijks optrek over al wat ik doe en niet doe. Dit is zo wat het beeld dat ik heb van mezelf.
Is dit vreemd te noemen, of klassiek voor iemand die schrijft, iemand die zich ’s morgens oplaadt om de dag door te brengen, om er te zijn, gewoon, alledaags, en er ook te zijn, uitzonderlijk, met een taak die hij te vervullen heeft voor de dag zich sluit. Telkens en telkens, er is geen ontkomen aan en, het ‘er-wel-zijn’, is mijn adem. En dit er zijn kan op vele wijzen.
Wat ik al lang dacht te schrijven, maar het liggen liet omdat ik het halen moest uit het nog niet zijnde alvorens het er zijn zou in woorden, in de enige vorm dat het er kon zijn. Al hoopte ik dat het eens geschreven, leven zou, aanvaard zou worden als een realiteit en meegedragen in mijn dagen, deze die ik nog te leven had.
Vreemd dat ik, na dit ‘incipit’ geschreven te hebben, verder kan en stilaan te weten kom, hoe het verder moet. Weten hoe stilaan de feiten zich ontplooien, op elkaar ingesteld, uit elkaar komend en verder vloeiend lijk het water uit een ondergrondse bron. Of, hoe je een verhaal haalt uit iets dat had kunnen zijn maar er toch niet is geweest.
Er waren wel de ruïnes van een Cistercienzersabdij, van één van de zovele van de ‘heilige’ Bernardus, verspreid over het Westen, maar deze hier had een vreemd verloop gekend en was vergaan tot nog wat rechtstaande muren, met holtes van vensters en resten van kolonnes, gelegen, in een dorp op het einde van een weg, alsof de wereld verder op niet bestond en er geen teken van leven meer kon zijn, eens de abdij tot ruïne herleid, en dit door het geweld van een revolutie die er dwars doorheen was getrokken, en ook daarna door het werk van de tijd. Zoals ik het zag, de natuur helpende, alles was er overgroeid met bomen en struiken tot wilde klimrozen toe, en hoog opstijgende klimop tegen de resten van muren. Het zijn dergelijke plaatsen die ik nu, dit ogenblik - nu de maan een deeltje van de zon bedekt - die ik bezoeken wil, waar ik, in mijn verbeelding, binnen dringen wil in wat van vroeger was; van gebouwen die er ooit waren, door handen en geest opgetrokken waarvan ik wist wat het kostte aan inzet en inspanning om uit het niets, een abdij op te trekken, als uit de grond opgeschoten.
Ik had alles gelezen, in ‘Les Pierres sauvages’ van Fernand Pouillon[1], wat het kost aan pijnen en krachten en volharding. En Pouillon heeft het uitgebreid over de bouw van de abdij ‘Le Thoronet, diep in het zuiden van Frankrijk. Waar ik ooit was en waar ik door de lege ruimtes liep van kapel en refter en cellen. Ik was er, en het voelde aan alsof ik in een vorig leven een van de bouwers was geweest, een van de steenhouwers of een van de timmerlieden die de bomen uitkozen in het nabije woud om die te herleiden tot balken en plinten, tot deuren en poorten, tot vensterramen tot meubels allerlei. Ik kende de geur van vers eikenhout en de geur ervan nadat het hout had gerust en nu gezaagd werd op de juiste lengte en vorm.
Maar het zijn naar de ruïnes waar ik ben heen gegaan. Ik was er niet en toch was ik er om erover te schrijven, want ik werd er naar toe gehaald, naar toe gezogen, onweerstaanbaar. In het hotel had men me gezegd welke weg ik te nemen had in het woud en in de late namiddag gebeurde het.
De schemering was van de eerste dagen van welke zomer ook. Kundera was voor een deel in mij en het was in dezes wereld dat ik me wou installeren om van hieruit te vertellen over mijn ontmoeting met een jonge vrouw die ik, komend uit een draai van de wegel, in het licht van de ondergaande zon, zitten zag op een stuk vervallen muur onder de cipressen, alsof ze er wachtte op iemand die opduiken zou uit de ruïnes van de abdij. Iemand die haar toegewijd was voor deze avond en haar bestemming voor lang erna.
Want deze avond was een avond van droom en werkelijkheid over elkaar geschoven, een osmose van yin en yang, een osmose van wat is tussen de geslachten, en hoe ze tot elkaar gedwongen worden tot versmelting, tot overgave, tot inbezitneming.
Zo, die late namiddag in de beginnende schemering van de tijd, bleef ik staan voor haar en zij die opkeek van onder haar lange haren los over haar gezicht, wenend. En ik die neer ging zitten naast haar en haar even aanraakte. Even maar. Even maar haar hand aanraakte.
Wat had hij in meer in zijn boeken en zijn geschriften; in meer in zijn tekeningen die uit hem vloeiden in lijnen en volutes en vreemde vormen alsof het vlekken mos waren op steen of schors, nu hij neerzat naast haar op het stuk muur en hij haar raakte en hij niet wist wat te zeggen en zij naar hem toe neeg alsof ze elkaar lang, o zo lang reeds kenden van uit een vorig leven of vele vorige levens, zodat woorden achterbleven omdat het onnodig was te spreken, omdat alles zo eenvoudig, zo vanzelfsprekend was, dat zij daar zat en ik naast haar was komen zitten, al was het niet vanzelfsprekend,
En de drang die ik ken verder te schrijven en de andere in hem die er tegen opziet te schrijven over hoe het verder was en over hoe het verder had kunnen zijn.
En nog een andere in hem die de droom niet verlaten wou - ook Kundera, ook Bashevish Singer lieten hun droom niet los - al wist hij wel hoe het te schrijven en eens begonnen, hoe hij zijn gevoelens en beelden vrije loop zou laten en niet aarzelen, als de woorden hem bestormen zouden, hem overrompelen zouden, als ze samen neerlagen, in de wilde milde geuren van heide en kamperfoelie en thymus en de zaden van cipressen, daar, waar weinigen nog komen, tussen de nog half rechtstaande muren met openingen en waar nog de resten van de Gregoriaanse gezangen hingen van monniken in donkere pijen en van pelgrims, op zoek naar hun hemel.
Maar hij zou het verhaal, dat geen verhaal is, vandaag niet verder zetten al is de herinnering eraan zeker nog niet verwelkt.
[1] Fernand Pouillon, 1912-1986 (d’origine flamande et méditerranèenne) : 'Les Pierres sauvages', Editions du Seuil
11-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-06-2021 |
Openminded. |
Zij die me lezen, worden die niet moe me te lezen, of zelfs moe om, om het even wat te lezen, zoals ik het moe geworden ben om te schrijven, Want meer en meer voel ik de geestelijke belasting ervan, het is geen vreugde meer zoals het vroeger was, trouwens vroeger was alles anders, nu slaat de leeftijd toe.
Ik denk aan Paula Semer, ze haalde de 96. Ik sta er dichtbij, heel dichtbij. Wat ben ik nog bij machte te brengen dat geen gezeur of gebazel zou zijn? En dan, in dit opzicht, welke is de zin om verder te gaan, ware het niet, verder gaan om niet te vergaan van ledigheid, die me onvermijdelijk treffen zou indien ik stop. Ik heb dus de keuze, of liever ik heb geen keuze, want ten onder gaan in ledigheid wil ik niet. Vandaag dus ga ik verder. Weliswaar, ik besef hoe dicht ik mijn eindpunt ben genaderd. Ik rijd dus de laatste kilometers, laat ze zijn door een glooiend lentelandschap en laat ik oog hebben voor de intensiteit van de verrassing ervan, van het zinderende leven erin.
Ik herhaal dit en blijf het herhalen, al was het maar om mezelf te overtuigen van de noodzaak ervan, zelfs, het te blijven doen indien jullie me verder niet meer zouden lezen, zo groot is de noodzakelijkheid .
Ik weet nu dat ik me bevind in een soort voorgeborchte gedurende een zeker aantal dagen nog - maanden, misschien jaren nog? -die me als toemaat aangeboden worden en die ik dankbaar aanvaard, hoewel alles nu in een ander daglicht komt te staan. Ik ben er dus niet beter aan toe dan Paula Semer in haar laatste jaren. Ik weet niet of zij deze ook heeft boek gesteld en of ze het nodig vond, het schrijven te zien als een rustgevende bezigheid. Ik denk echter niet dat ze de behoefte eraan heeft gehad. Ze had haar leven gehad, ze was een grote persoonlijkheid gekend en geëerd door velen. Wat zeker niet mijn geval is.
Ik ga mijn tijd niet gebruiken om mijn leven van vroeger boven te halen. Ik ga het grotendeels gedekt laten wat door de tijd werd toegedekt. Ik ga me zoveel mogelijk richten op wat is van de dag zelf, van de ontmoetingen die ik doe, vooreerst met mezelf, daarna met alle andere van welke aard ook, als deze maar positief uitvallen, als ze maar geen beklemming zijn, geen zwartgalligheid.
Ik wil dat ik getekend word als een oude bom het liefst een eik op een heuvel, fier als een heerser over de grote rust van het land. Zo wil ik er staan in vol ornaat, gerijpt, klaar om mijn vruchten af te werpen als een ‘geschenk’ van mijn leeftijd.
Ik kijk uit naar wat er komen gaat, zoals ik uitkijk naar wat ik morgen ga vertellen. Dit is hoe ik eruit wil komen: openminded, met Hem in het vizier, uitdagend, lichtjes in tijden zoals deze.
10-06-2021, 04:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-06-2021 |
Zij die me blijven lezen. |
Ik dank allen die me blijven lezen. Zou ik wel nog verder schrijven ware het niet zo? Ik heb hierop altijd bevestigend geantwoord maat ik begin het te betwijfelen, een moeheid sijpelt langzaam binnen, een gevoel van machteloosheid tegenover het stil vallen van het leven in mij. De morgen is geen zekerheid meer dat ik slagen zal in wat ik altijd heb kunnen doen. Ik heb nu een langere aanloop nodig om te beginnen, bijvoorbeeld, ik zeg zo maar iets, een zin gehaald uit een boek, het liefst een zin van Cees Nooteboom.
Ik wacht trouwens op een boek dat hij schreef over een bijzondere tempel in Japan. Een gelukkig man, Nooteboom, een boom van een man, die zich verplaatsen kan naar het verre Oosten, te belanden in een tempel en er te vertoeven om een boek te schrijven, wellicht over wat de stilte is en hoe we die intens beleven kunnen alsof het een luisteren was naar een symfonie van Mahler, van Shostakovich; een veronderstelling maar. Echter het is Cees Nooteboom die schrijft en van hem mag je heel wat verwachten, hij is een groot schrijver, hij is een Nobelprijs, hij kent geen grenzen als het op het ontdekken van het harmonieuze, het spirituele en het veelzeggende van het woord
Ik ben dus in een soort van blijde verwachting naar de stilte van een tempel vastgezet in een boek dat je wezenlijk in de hand houdt om het te lezen of op de tafel ligt voor jou, om, voorzichtig met potlood te onderlijnen wat je trof. Om het, dagen later na het lezen weg te bergen in het rek, op een plaats die je niet vergeten zult, en toch vergeet, omdat het schijnbaar onze bestemming is om te vergeten, te zoeken en terug te vinden op die plaats waar het jaren is blijven staan tussen andere boeken, onaangeroerd en je het terug in de hand houdt - een vriend van vroeger die je ontmoet op een plaats waar je hem niet had verwacht - en je het boek even opent om een onderlijnde zin te lezen en te weten nog, hoe het mogelijk is, wat er voorafgaat en wat erna komen zal. Dit is van de band die je hebt met het boek, hoe je het ontdekte en wanneer, en vooral, welke de rol van het toeval was hierbij. Het toeval dat evenwel niet bestaat en een samenloop van (onverwachte) omstandigheden is of, of een vingerwijzing naar jou toe komende uit het onbekende. Zo bezit je verschillende boeken die je ziet als vingerwijzingen. Boeken die achteraf je inzicht op de wereld, op de Bijbel, op de geschiedenis, op de dood gewijzigd hebben.
Je moet dit al vermeld hebben en ook in welke mate ze je leven hebben gewijzigd, welke de impact is geweest die ze hebben gehad op je levenswijze. Maar waarom dit vermelden, dit is geen unicum, geen eigenheid van jezelf, dit zijn feiten die we allen hebben gekend; boeken die binnenkomen in ons en er een bijzonder plaats verwerven, zoals een onbekende die we ontmoeten en eens we hem ‘gelezen’ hebben, een vriend wordt met een bijzondere plaats in je hart.
Alsof boeken zelf geen vrienden zouden zijn.
09-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-06-2021 |
Hij schrijft de tijd in. |
Hij schrijft zich de tijd in. Alsof dit een voorbereiding was naar het ogenblik dat hij er niet meer zal zijn, en deze geschriften een opvulling zou zijn voor de leegte die hij een korte tijd zou nalaten.
Uiteindelijk komt het daar op neer, er te zijn zoals Hemingway er nog is, Pasternak, Dante, T.S. Eliot, Beethoven, Bach, noem ze maar, allen die ons begeesterd hebben en blijven begeesteren met wat ze achterlieten, onder een of andere vorm, hier op deze aarde.
Hij heeft er vrede mee al weet hij dat wat hij achterwege laten zal, geen al te grote draagwijdte kennen zal, beperkt zal zijn in waarde en in levensduur, maar dan toch een duidelijk spoor naar wie hij geweest was.
Vandaag echter is dit niet meer de hoofdreden van zijn schrijven, zoals hij hoorde van Margot, zijn kleindochter dat ze koppig op haar kamer bleef omdat ze noch vis, noch vlees wou eten, zo hangt in hem eenzelfde koppigheid om vol te houden en het contract dat hij afgesloten had met zich zelve, elke dag present te zijn in woord en daad, te honoreren.
Wat het hem ook moge kosten aan slaap en inspanning volhouden is de boodschap, niet plooien, voor het gemak dat hij kennen zou als hij er zou mee stoppen.
Want het hoeft gezegd, hij kent er nu ook de vreugde van een blog te schrijven die hij op zijn uithangbord kleven kan om aan te tonen dat hij nog (spring)-levend is en helder van geest. Zelfs al kan bij momenten aan de mate van helderheid getwijfeld worden, zijn bedoelingen zijn telkens heel zuiver en welgemeend. Ook al zij het maar wat losse gedachten verzameld op momenten van een zekere gelukzaligheid als hij zich weerspiegeld ziet in de woorden die hij schreef toen hij helemaal niets te vertellen had, zoals een boom die niets te bewijzen heeft dan er te zijn en te leven tot er iemand opkijkt naar hem en, in bewondering nota neemt van zijn bestaan.
En de boom het voelen zou
PS. Dit is wat ik gevonden heb aan woorden. Ik ben als oude, stijve man gevallen, mijn echtgenote heeft me recht geholpen. Enkele ogenblikken was alles omfloerst. Een (heel?) lichte hersenschudding was het verdict. Dan maar dit teruggehaald. Hopende.
08-06-2021, 04:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-06-2021 |
De schemerige gangen van de gedachten. |
Ik lees geen boeken meer, ik ben een barbaar. Ik lees nog enkel het ongeschrevene dat ik ontmoet in de schemerige gangen van mijn gedachten. Het is dit gebeuren dat ik opteken om het te houden en mede te delen aan enkelen die me lezen zullen of, eraan voorbijgaan. Het is het lot van elk geschrift, gelezen worden of overgeslagen. Als ik het dagblad opensla, om het even welk, dan vraag ik me telkens af wie dat allemaal leest, en als het niet gelezen wordt waarom het geschreven wordt. Voorlopig toch nog want hoe het verder verlopen zal weet ik niet. Om te beginnen, alles op scherm misschien of, komt er een tijd dat alles beeld zal worden, toegelicht met wat gesproken woorden? Het weze dan zo, echter wat er dan met alle boeken in alle bibliotheken gebeuren zal weet ik niet, wellicht mettertijd versteend of erger, tot zemelen herleid.
In elk geval, geen mooie vooruitzichten voor de schrijvers van vroeger en van nu. Ik sprak erover met de poëet die het woord lief heeft; die het ontleedt, het omkleedt, het uiteen haalt en het terug optuigt tot een nieuw begrip. Hij wist wat zijn woorden te wachten stond, hoe we aan het evolueren zijn en welke waarde het woord van de poëet en van de literator te wachten staat, maar, versagen zou hij niet. Hij zou er tot zijn laatste adem mee verder gaan zoals hij nu bezig was. Na hem was het aan het lot, aan Vrouwe Fortuna van Dante, om te bepalen wat er met zijn dichtwerk gebeuren zou.
Wordt het schrijven het werk van de oude garde en eens die garde verdwenen is het zo dat het woord, dat het boek, niet meer zal fungeren als leidraad van een beschaving?
We vrezen het enerzijds, maar geloven het absoluut niet, er zal altijd een kern van lezers en van schrijvers overblijven, zoals er een kern zal overblijven van schilders, beeldhouwers, componisten die de schoonheid in hun werken zullen blijven betrachten en een speerpunt zullen blijven binnen wat tijd wordt genoemd; die een bron zullen zijn die blijven vloeien zal in welke woestijn ook en oases vormen zal van groen en helder water, waar het heerlijk vertoeven zal zijn in het grote licht geladen met inhoud en vormgeving, toekomst gericht.
Er zal gen nood meer zijn om kanjers van romans te schrijven over drama’s die waren of nieuwe die uit te vinden zijn, maar er zal geschreven worden zoals de dichter het wil, verfijnd, diep gravend in wat van de geest is en niet meer over de vreemde handelingen van de homo erectus die overgebleven zou zijn in de mens van nu.
Elk boek alsdan zal een nieuwe Bijbel zijn, verlichtend, hoopvol en belichtend de grootheid van de geest in de mens die, voorlopig. slechts een sprankel is van de geest van de Kosmos, waaruit alles ontstond en blijft ontstaan. Want, en dit is het meest overweldigende, we worden beheerst door deze geest, gevormd en geleid; En dit kan enkel leiden tot een grotere verbondenheid met wat van de essentie van het leven is
Aldus gezien blijft de toekomst, een toekomst van Licht, glorierijk Licht.
07-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-06-2021 |
Moeder. |
Een dag die ik zo niet kan voorbijgaan, het is de geboortedag van mijn moeder, waar ze fier op was: de zesde van de zesde maand 1906, op de tijdsschaal, amper, 115 jaar geleden, een peulschil eens voorbij. Ze groeide op dromend ooit schooljuffer te worden, een droom die ze niet heeft verwezenlijkt, haar ouders waren fruithandelaars en alle handen waren schijnbaar nodig of, in Oordegem lagen de mogelijkheden te veraf, of waren deze er niet. Ze huwde jong en ik werd geboren precies negen maanden na hun huwelijk. Ik denk, alles samengenomen dat ze geen gelukkig leven heeft gekend, eerder een leven van zorg.
Het beeld dat ik nu binnenkrijg is van mei 1940: Vader was gevlucht naar Frankrijk en de kanonnen van het Belgisch leger stonden opgesteld in de boomgaard aan de overkant, ik was toen twaalf, en moeder besloot weg te vluchten met mijn tante en mijn nichtje, met grootmoeder op de kruiwagen, het bos in, een uur verder om, niet meer wetende wat, in de valavond terug te keren naar huis op het ogenblik dat de soldaten het slot van het verlaten huis wilden forceren.
Moet ik dit nu verhalen over haar, heb ik niets anders te vertellen. Ik weet dat ik geen ideale zoon ben geweest. Ik ga er dus moeilijk verder mee want diep in mij schaam ik me over wat ik zou kunnen vertellen, maar ik moet voor haar een zorgenkind geweest zijn en ben het lang gebleven. Ze was een kranige vrouw, gehuwd met een niet zo voorbeeldige man, vader, Zeker is dat we in de oorlog geen honger hebben gekend, dat er altijd iets te eten is geweest, Ze had of ze hadden een soort handel opgestart in alle soorten voedingswaren en ooit werd in de keuken een koe geslacht terwijl ik boven rustig lag te slapen.
Maar nogmaals, waarom rakel ik dit op, waarom laat ik alles niet rusten, de tijd heeft veel van dit alles toegedekt, maar zes juni is gebleven als een bijzondere dag, elk jaar terug komt die terug en ik kan er niet aan voorbij, Ze staat er, een grote slanke vrouw. Wat schreef ik over haar de vorige jaren, welke feiten drongen zich toen op, want er waren er vele waarover ik iets zeggen kon, ware het niet dat vele herinneringen nu gestapeld liggen en één blok hebben gevormd. Er is in mij een osmose opgetreden van alle momenten, de goede en de minder goede die er geweest zijn, alles heeft zich verzameld in het woord ‘moeder’ en dit woord wil ik niet meer uit elkaar rafelen. Het is dus in dat ene woord dat alles begrepen, alles van mijn jong leven en alles van mijn ouder worden.
Ik wil het zo houden, ik wil haar zo herdenken, weten dat ze toekijkt op mij. Misschien verwijt ze me zaken, misschien is ze dankbaar, ben ik een troost voor haar als ik ,schrijf, misschien, misschien?
Ik houd haar dicht bij mij vandaag. Het is niet dat ik haar mis, ik zelf ben te oud hiervoor, maar de dag heeft iets dat de andere dagen niet hebben, ze is er en kijkt toe op me, met een verholen glimlach: doe maar mijn jongen, doe maar, je schrijft, je bent bezig, je bent een rusteloos mens, je bent het altijd geweest, een zoeker, een pelgrim. Het is nu niet meer dat je veranderen zult dus ga verder op de weg die je gekozen hebt, zelfs al was het niet de goede weg, jaag verder op het onmogelijke dat je betracht, want het onbereikbare is je doel geworden en je stevent er op af. Ik volg je waar je gaat maar ik leid je niet. Je hebt nu de leeftijd die ik had toen ik ging, je tijd is ook bijna opgebruikt. Bereid je voor om te verlaten wat je bezit, begin ermee vandaag, de tijd dringt, mijn jongen, mijn groot, te groot geworden kind dat ik ooit aan mijn borst hield.
Van hier uit heb je mijn zegen, een kruisje getekend op je voorhoofd.
06-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-06-2021 |
'De adem van het Licht |
Als hij, via zijn dagboeken en blogs, terugblikt op wie hij vroeger was, welke zijn visie was op de dingen omheen hem, dan merkt hij weinig verandering. Hij behandelt nog altijd de onderwerpen die hij voorheen behandelde, nu dieper uitgespit of op een andere wijze bekeken en voorgesteld, maar in de fond is hij dezelfde gebleven, zijn ideeën van nu zijn, zijn ideeën van vroeger, maar, met één grote uitzondering, de New Physics zijn binnengekomen in zijn leven en hebben zijn kijk op het leven en, de dood, totaal veranderd, in de zin dat er een verlenging is gekomen aan wat hij vroeger kende en alles bij hem nu een binnenste heeft verworven én gezien wordt in het licht van een kosmische gerichtheid.
Alles in zijn omgeving verwierf aldus een dimensie in meer, waarbij de godsgedachte van Spinoza, het begrip dat alles met alles verbonden is en dat deze verbondenheid wijst naar een ‘ZIJN’ dat al wat was, en is, en komen zal omkringt, leidt en beheerst, dat alles in de hand houdt, zonder ook maar één vinger uit te steken. Een ‘ZIJN’ dat in alles aanwezig is en in dit aanwezig zijn is een orde en regelmaat begrepen, zoals dit in de Bijbel, op zeker één plaats, staat opgetekend.
Ouder wordend denk ik een andere meer kosmische wijsheid verworven te hebben, een soort van voorbereiding op de dood die me wacht en elke dag nader komt.
Dit brengt met zich dat mijn wereld van vroeger nu meer overkomt als een sprookjeswereld in vergelijking met mijn wereld van nu die er een geworden is van uitdieping. Ik ben een graver geworden naar wat de essentie van het leven is om beter te begrijpen wat de dood kan zijn. Het is in dit landschap van de geest, in dit ‘mindscape’ dat ik me beweeg en dat onvermijdelijk de voedingsbodem is geweest voor mijn wereld van blogs - of zeg ik mijn oerwoud van blogs? - dan toch een woud met een grote variëteit van bomen en waar eenzelfde wind waait, winter en zomer, herfst en lente.
Tot deze bevinding ben ik gekomen, het tekent in zijn grote lijnen de wegen uit die ik bewandeld heb, de ene wat intenser dan de andere. En ik ben tevreden met het punt op de weg, een soort van halte, een cel in een Cistercienzersabdij waar ik aangekomen ben, een betere plaats kan ik me, spiritueel, niet indenken.
Aldus, als ik teruggrijp naar bepaalde geschriften van vroeger, wat nu en dan onvermijdelijk gebeurt, ondergaan deze, even onvermijdelijk, de geestelijk metamorfose die de schrijver ervan onderging en komt alles te staan in, zoals een vriend dichter het verwoordde vandaag, als titel voor zijn bundel: ‘de Adem van het Licht’.
Waarmede alles is gezegd wat gezegd moet worden, deze twee woorden, Adem en Licht. Adem die ons inzicht geeft in wat het betekent te leven, Licht dat ons binnenleidt in Wijsheid én Nederigheid -, ‘humility the only wisdom we can hope te acquire’, weet T.S Eliot, een andere dichter, maar van vroeger.
PS. FB@dorpsdichtergabydesmyter.com, waar de Dichtbundel (18€) van Gaby DESMYTER, kan bekomen worden.
05-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-06-2021 |
Een dag die anders is dan anders. |
Ik heb gisteren mijn vleugels wijd open geslagen. Misschien te wijd want ik kwam uit - voor de zoveelste maal - bij het ‘Ik Ben’ van Exodus, zoveel.. Vandaag wil ik dat laten bezinken, bij jullie als bij mij, en er zeker niet verder over uit weiden. Trouwens, het is niet mijn dag om te filosoferen. Het is een dag dat het woord en de betekenis ervan in een knoop ligt. Het is alsof ik voor een open zee sta, wachtend op een wit zeil op de horizon, de meeuwen krijsend over me en ik machteloos om hun kreten te lezen, niet wetende of ze het hebben over het leven of over de dood.
Ik kan enkel met een zekere roekeloosheid verder wandelen langs de vloedlijn, barrevoets, in de holte van de tijd, gevuld met herinneringen, het geluid van de wind lijk het gezang van vogels in de ochtend. Bevreemdend voor wie me volgen wil in dit zeelandschap, omdat ineens vele dingen onontwarbaar binnenkomen die even onontwarbaar zouden overkomen als ik ze vertellen zou; een soort literatuur in mij die een uitweg zoekt, nu mijn tijd van aftelling naar, is aangebroken en er nog altijd het vele is dat me, op rijke momenten, nog bezig houdt.
Ik weet nu waar ik sta, aanvankelijk met hoop op beterschap, op illuminatie. Nadien zie ik wel hoe het zal aflopen. Maar geen vrees en ook geen uitgelatenheid, het wonder is alom tot in de rozen in de tuin en dit in alle simpelheid die van rozen is.
Ik me erin ophouden kan, in de grootste stilte, heel klein, als bijna niet bestaande, met een letter als naam en er te blijven voor een lange tijd, er als roos te zijn, om hoewel verwelkt eruit op te staan en meer te zijn dan ik al ooit geweest ben. Zoals het zo dikwijls al gebeurde, om daarna me nog maar eens te openen in woord en in poëtische gezangen.
Wat me toeschijnt als een begin van eeuwigheid voor later als ik er niet meer zal zijn. Als ik de luchten niet meer smaken zal, de bomen niet meer horen, de wind, de regen, geen stuifmeel meer op mond en lippen, hoe stil ook en hoe gezegend, geen gezangen meer, geen tinteling van vlekken licht op blad of water.
Niets meer van dat alles, geen glimlach meer die je tegemoet komt als je wakker wordt, geen kus op mond of wang, voorbereid als je bent, staat de poort wijd open voor ze gesloten wordt achter jou.
Maar er zijn ook dagen dat het anders is, dat de woorden komen aangehold op een hoogdag, over de bloemenweide uit mijn jonge jaren daar waar ze stond, als zijn geliefde, open bloeiend tussen pinksterbloem en sint-janskruid en vergeet-me-nietjes en ranonkels en ereprijs en boterbloemen. Een prinses gelijk, een tederheid gekroond om nimmer te vergeten.
Waar je dan uitkomt op dagen als alles anders is dan anders.
04-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-06-2021 |
Wat over Religie. |
Mijn religie als ik er een heb, is een kosmische religie, ze overstijgt elke andere vorm van religie, en zeker elke religie gekleefd aan de aarde met een God er boven die toeziet. Als er iemand is die toeziet dan is het de totaliteit van de Kosmos, maar dan is er geen sprake van toezien, is er sprake van ordening en regeling, van heerschap en meesterschap, hebben we enkel te doen wat ons opgedragen wed te doen, zonder dat hier woorden voor gebruikt werden: namelijk er te zijn, groot levend waarvoor we een geest kregen ingeplant. En dit is de stelregel van onze aanwezigheid hier op aarde: hier zijn in de verlenging van het Kosmische, dit is onze religie en ik zie er geen andere als ik me plaats als een punt omgeven door miljarden sterrenstelsels, de enige plaats die ik religieus bezit.
Dit is de leerschool die de mens door te maken heeft dit punt in gedachten te bereiken en deze leerschool is er een van millennia, waarvan we in dit derde millennium, schoorvoetend, onwetend dat het zo is, de drempel ervan genaderd zijn met de tip van de linkervoet, waarmede ook Dante zijn pelgrimstocht naar de Hel begon, gezet op de drempel. Verder zijn we nog niet, maar geen zorg we komen er, alle tegenstellingen zoals de aardse religies, ten spijt.
Ik weet dat ik nu op een verhoog sta in de woestijn, dat mijn stem maar reikt tot aan de volgende zandheuvel - minder krachtig dan de stem van de naamloze man predikend op de hoek van een straat in Edinburgh - maar de heuvel zal mettertijd, hoe lang dit ook moge duren, verglijden en mijn beschikbare ruimte zal zich verruimen, op een dag tot aan de oceaan, die geen hindernis meer vormen zal om overschreden te worden, de ganse aardbol omknellend.
Het toekomstbeeld, aldus geschetst, blijft wazig omdat ik er nog geen duidelijk beeld van heb, maar het is in deze richting dat we evolueren zullen omdat we al honderden millennia in deze richting aan het evolueren zijn, en ik zie niet in dat er nu plots een einde zou aan komen. Een einde zou de vernietiging zijn, maar geest IS en is blijvend. Hij noemde zich, niet God want dan was Hij toegankelijk, maar: ‘IK BEN’, zijnde de naam die de ‘geïllumineerde’ van Exodus 3: 13 Hem gaf. Vertrekkende van de aarde golft deze ‘IK BEN’ tot in het verste sterrenstelsel, het is de naam van het alles omvattende.
Dit is geen sonate, dit is een symfonie die ik geschreven heb deze morgen, vertrekkende van de zin: ‘als er een religie is dan is het een Kosmische’. Dat men het afbreke en ik bouw het terug op, magistraler. Want, verwacht op mijn leeftijd geen simpele dingen meer, genoeg gedraald, nu dringt de tijd, de tijd die het hart toesnoert.
03-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-06-2021 |
Bedolven. |
Wat vertel ik en hoe vertel ik het opdat er lezers zouden zijn die me blijven volgen? Begrijpen jullie me als ik me, om deze reden, de vraag durf stellen, wie ben ik?
Evenwel, velen zijn er niet, twee handen vol misschien, maar Christus ook had maar twaalf volgelingen, twaalf getrouwen die ik schijnbaar niet verveel. Dit is de conclusie die ik trek op morgens zoals deze. Hoewel ik er helemaal niet zeker van ben dat het de juiste conclusies zijn. Het is even onzeker en even verborgen zoals de donkere lijn van het bos - van gisteren - tegen de horizon, dat een lijn, een muur blijft zolang je het bos niet betreden hebt, een wereld die je te ontdekken is. Ik ook heb mijn lezers te ontdekken, van enkelen weet ik wie ze zijn of wie ze zouden kunnen zijn, ze toonden zich openlijk in hun reacties en ik ben er hen dankbaar voor. Van anderen weet ik dat ik ze soms afschrik met wat ik hen aanbied omdat ik te diep graaf, wellicht ook waar voor hen niets te vinden is, misschien ook voor mij.
Eigenlijk ben ik een arm man, een man van woorden die niets anders te bieden heeft en elke dag opduikt met een nieuw aangezicht aan woorden, een spookgestalte in een witte mantel gehuld, uit een vervallen woning, ergens te velde. Dit is hoe ik me soms voel als ik buiten kom vroeg in de morgen, deze heeft niet altijd goud in de mond, toch niet voor mij of dan toch deze morgen niet. Het is niet zoals Dante die zijn tocht door de Hel heeft afgelegd en terug boven komt, onder de sterren, zoals hij zegt, om een zucht van verlichting te slagen, neen, ik kom buiten in de laatste nevels van de nacht en de komst van het licht betekent niet de komst van de woorden, de komst van het verhaal dat ik te brengen heb; dat ik te lezen heb in de lijnen van mijn hand. Niets meer, maar dan in de diepste lijnen, wat een zigeunerin me vertelde, een dag in de Nieuwstraat in Brussel; ze had mijn hand genomen en ging er over met haar vinger, ze keek naar mij, verschrikt dacht ik, en zegde dat ik een man van de letteren was. Ik was toen nog jong, heel jong en ze verraste me omdat het een gedachte was waar ik mee rondliep. Ik was ooit eens, ik moet toen twaalf geweest zijn, begonnen aan een boek en vader me druk bezig zag, vroeg of ik straf aan het schrijven was. Neen, ik schrijf een boek had ik hem gezegd, maar ik denk niet dat hij me geloofde, met reden trouwens.
Maar hier sta ik dan, op het einde van de weg die ik heb afgelegd, bedolven onder woorden, zoals Cimarosa, bedolven is onder zijn opera’s, hij schreef er tachtig hoorde ik van Bart Stouten op Klara, of zoals Haydn met zijn symfonieën. Er zijn er wellicht evenveel als de bomen in een oerwoud die bedolven zijn onder hun werken, welke ook, die ze verwezenlijkten. En dan wat?.
Als ik kijk, hoe kom ik uit de meer dan 95.000 woorden die ik schreef sedert het begin van het jaar? De laptop telt ze elke dag voor mij en soms kijk ik ernaar, maar het zegt me helemaal niets over de inhoud ervan en nog minder over de letterkundige waarde ervan, waar het me nochtans om te doen is, want als mijn woorden geen literaire waarde kennen dat ze dan verdwijnen even vlug als waterkiekens die verdwijnen in het riet van de vijver waar ik soms sta, mijn stok als steun in de hand, want zo ver is het gekomen met mij, het is met een stok dat ik om de vijver wandel.
Heb er gelukkig nog geen nodig om deze woorden te schrijven maar ik vrees dat het ooit ook eens gebeuren zal. Want welke rechten om te schrijven heeft een man op leeftijd nog, hoe durft hij zich anders nog vertonen dan met een wandelstok in de hand. Opdat je het weten zou.
02-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-06-2021 |
Het bos als een heiligdom. |
Het bos in de valavond kent hij als een levend heiligdom. Dit is het woord dat hij er voor over heeft, een heiligdom van bomen, een plaats van stil gefluister, waar de geheime krachten van de natuur zich in de dag hebben opgehoopt en nu schijnbaar tot rust zijn gekomen in de aankomende duisternis. Hij weet hoe hij er zich soms voelde onder de bomen; als hij dacht aan de al lang vergeten ‘Tao of Physics’ van de niet meer gelezen Fritjof Capra; een boek dat hem nog nauw aan het hart ligt, omdat het hem heeft binnengeleid in de mysterieuze wereld én van de filosofie van het Oosten, én van het onzichtbare leven in de materie. En hij wist, zonder het zich te kunnen voorstellen, dat hij - zijn lichaam, zijn geest - bevond midden golven elektronen en andere deeltjes van eiken en beuken, van berken hier en daar, die botsten tegen elkaar in spiralen en zich mengden met de elektronen en spiralen van zijn lichaam en van zijn geest; hem omringend, hem doorkruisend in een gistende samensmelting die hij niet ziet noch hoort maar die toch aanwezig is in het laatste licht, in het laatste ruisen, in de laatste groei van grassen en mossen en varens. Het is het beeld van het grote mysterie dat is van de aarde en van het leven, enkel te ontcijferen in licht en schaduw, in leven en dood en, wat tussenin is.
Hij denkt dit alles moet gezegd, geschreven en herhaald worden, opdat duidelijker en inniger de band zou groeien van de mens met zon en sterren en planeten, met quasars en pulsars, met stralingen en energievelden, met de trillingen van geest in al wat verborgen blijft. Al deze elementen die nodig zijn opdat dit bos in de valavond zou zijn wat het is. En hij, ontstaan uit dit verborgene, als een rijpe, oude vrucht ervan, een geheim spiegelbeeld in al zijn verwevingen. Of hoe hij het aanvoelen kon, niet altijd, maar o zo duidelijk op gezegende momenten, zoals Capra het beleefde in the preface to his Tao of Physics[1]
Want dit is het ontwerp van het landschap waarin we als mens, lichaam en geest zijn ontstaan en erin optreden; een landschap dat is toegespitst op een steeds maar hogere gecompliceerdheid in al wat zichtbaar en wat onzichtbaar is. De mens is de fakkeldrager ervan, de verlichte en de lichtgevende, de drager en voeder van de geest op aarde.
Het bos waarin hij wandelde - en hij denkt aan een vriend en zijn bos - een grote massa zinderend leven waarin hij zich onderdompelde, er, in woorden, even uit opstijgend.
Ademloos.
[1] Fritjof Capra: The Tao of Physics’, Flamingo, 1975, 1976, 1981: ‘ … As I sat on that beach my former expiriences came to life; I ‘ saw’ cascades of energy coming down from outer space, in which particles were created and destroyed in rhythmic pulses; I ‘saw’ the atoms of rhe elements and those of my body participating in this cosmic dance of energy…
01-06-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-05-2021 |
Wie is het die me leest? |
Wie is het die me leest en me meeneemt in zijn morgen of zijn avond? Bij wie ik even vertoeven mag als een warmte, als een volheid of als een verwondering; als een vervreemding of als een nieuwigheid, gestold in een idee die hij nog niet had opgenomen of nog niet had uitgediept. Of, simpelweg, als een stem die een tijd hangen blijft.
Ik sta er al vroeg in de morgen, met mijn ruiker woorden, ingelijst onder glas als een stuk wortel en een gedroogde bloem, als een stuk agaat of gepolijste porfier, of nog, en meestal, als een korrel zaad die in zich de kracht draagt ooit te kiemen en, koren te worden, zoals die ene korrel graan in de zak van een van de personages van Jules Verne[1], op een verlaten eiland. Hij wist zelfs te vertellen hoeveel graankorrels hij oogsten zou, en twee oogsten in het zelfde jaar waren mogelijk.
Maar hier is het, het woord dat wordt uitgedragen over land en zee, over bossen en velden; het woord dat de wereld in reikt, een inktvlek op een wit blad papier, uitgevloeid als een tekening, te ontcijferen omwille van zijn atmosfeer, zijn tederheid, zijn grilligheid soms.
En dan mijn vraag, hoe beademt jij, als lezer de woorden die komen uit het diepste van mezelf, die ik halen ga waar ik voortdurend vertoef, of uitzonderlijk vertoef, en dit was gisteren in de aanwezigheid van een overleden vriend, komende uit een hoek die mezelf verbaasde? Is het niet de logica zelf dat ik me die vraag stel, alsof ik het antwoord erop zou nodig hebben om verder te gaan met wat een soort van gekheid is. Het woord is vreemd gekozen misschien, maar als ik er diep op inga, zo komt het over, de daad van iemand die opvallen wil en geen andere mogelijkheid weet om dit te bereiken en het is dit ‘willen opvallen’ dat de gekheid is. Er moeten andere mogelijkheden zijn, meer doeltreffende, al ken ik er geen en, wil ik er geen andere kennen, ik zit er, na de vele jaren in vergroeid; zoals de wortel in een spleet tussen de rotsen, grillig zoals ik al zegde.
En mijn woorden ook, hoe ken je ze, hoe weet je dat ze van mij komen, van mij en van niemand anders. In vreemde voluten, omkranst met eikenblad of met laurier of met een druiventros. Of van vele eeuwen terug, gehaald uit de schemerkapitelen van een Romaanse kerk, het mag die van Orcival, het mag die van Moissac, of de gekleurde van Issoire; zelfs die van Fontenay, waar Bernardus de stempel van zijn ‘geloof-in-het-gebed’ had nagelaten, duidelijk, in de onafgewerkte kapitelen, links in het binnenkomen van de abdijkerk.
Niemand van jullie weet nu, hoe het verlangen in mij aan het opborrelen is om te zeggen wat in mij aanwezig is van mijn broeders bouwers. Wat van hun geest, gebeiteld in steen, is overgebleven voor zij die even blijven staan in stilte en ingetogenheid, het mag nog voor de wankele kapel van Saint-Gabriel in de omgeving van Maussane - les Alpilles. IK was er met vrienden die me lezen, ik moet dit al eens vermeld hebben, want ooit kreeg ik een foto van die kapel toegestuurd van hen en ik was er als bouwer van het woord, als de bouwer met zijn truweel en schietlood, met winkelhaak en passer en als steenhouwer met zijn beitel, Ik daarentegen, met mijn woord, zoals ik het vandaag heb neergeschreven, vertrekkende van uit een simpele zin die me overviel bij het ontwaken.
Jij die me leest, dat je het wete!.
[1] Jules Vene: L’ île mystérieuse.
31-05-2021, 10:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-05-2021 |
Stof, kerend tot stof? |
Vóór ik de vogels hoorde deze morgen mijn evangelie uitgeschreven. Gedacht aan de vriend die ging op kousenvoeten, alsof het zo simpel was om in te slapen en niet meer op te staan, tenminste hier op aarde. Het leven een relaas van een overgang tussen twee onbekenden, de plaats van waar je kwam en deze waar je bent heen gegaan. Maar je denkt toch dat het een zelfde plaats moet zijn, deze van je oorsprong.
Je schrijft het maar en je vindt het helemaal niet onredelijk omdat je niet het minste geloof hecht aan het gebazel, geboren te zijn uit stof en te keren tot stof. Je vindt het een stelling die gekapt moet worden, onverbiddelijk, zoals men netels kapt. Het is je lijfstuk, want indien we geboren waren uit stof dan was je hier niet aan het schrijven, dan was je hier aan het rondlopen als een kat of een muis of, als een leeuw of een tijger. Veel meer dan rondlopen zou er niet mee gemoeid zijn.
Heeft degene, wie hij ook moge zijn, die de idee ‘van stof tot stof’ lanceerde, hier ooit aan gedacht?
Neen. Of toch wel, en zeker. Want de schrijver ervan moet in zijn tijd een denker geweest zijn, anders zou hij geen schrijver geweest, maar zijn woorden, vastgezet in het Hebreeuws, werden mis begrepen. De ‘Zeventig’ die ze vertaalden naar het Grieks waren ofwel, niet bij machte te lezen wat er stond, ofwel waren wél bij machte maar waagden het niet, omdat ze wisten dat de mens van toen niet in staat was te begrijpen dat hij ‘niet’ van stof gemaakt was en ‘niet’ tot stof keren zou. Want dit is inderdaad moeilijk te begrijpen. Er lopen er hier nog heel wat rond die het niet begrijpen of het niet begrepen willen hebben.
En nochtans het beeld dat ik neerzet is o zo simpel te begrijpen: hier rondlopen als een os of een ezel, ofwel als een schrijver, een schilder, een beeldhouwer, een componist, een poëet.
We zijn geboren uit heel wat meer, de stof er omheen het noodzakelijk omhulsel zijnde. Ik denk dus, dat mijn vriend simpelweg dit omhulsel heeft afgelegd en terug is gekeerd naar de bron vanwaar hij kwam, de bron die van het Woord is.
Vandaag ga ik niet verder. Ik heb voor de zoveelste maal gezegd wat ik zeggen wou, ditmaal anders dan de wijze waarop ik het voorheen heb gezegd, maar, ik ben er zeker van, mijn vriend die nu weet wat er geweten moet, was in mij en vertelde me wat ik schrijven moest.
Ik heb hem gevolgd, de woorden hier, komen van hem die nu een particule van het Woord is.
En wat of wie is het Woord dat in den beginne was? Je vertelde het, niet zo lang geleden, en je wilt het nu hernemen, omdat het nodig is te herhalen wat gezegd en geschreven staat over ons aller bestemming, die wel niet te omschrijven is, slechts een redenering is ons toegelaten.
Beter ware voor mij te proclameren dat mijn vriend nu verlost werd van wie hij was, om terug te zijn wat hij altijd van in het begin van zijn beginnen is geweest: de pagina geest gehaald uit het wondere Boek dat van de Kosmos en van het Leven is, het hoogste zijn dat we bereiken kunnen. En ik dacht onvermijdelijk aan het lot dat was - wisten ze -voorbehouden aan de Farao die, lijk een jonge eend opsteeg uit de lotusbloemen naar het sterrenbeeld van Orion toe, ons Arcadia.
Dit alles schreef ik tot op het ogenblik dat, zoals elke morgen, nog voor het eerste licht, de vogels ontwaakten in de hagen en in de bomen. Hij, de vriend zal andere klanken horen en andere kleuren zien, verblind door basalten van licht en bedwelmd door de koralen van Iemand meer dan Bach.
Dit is wat ons allen beschoren is, het hangt af van, o zo weinig, zelfs in je slaap kan het je overkomen.
30-05-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-05-2021 |
Hij hoorde. |
Hij hoorde van een vriend dat hij was gaan slapen en niet meer wakker geworden was; dat hij, die bepaalde nacht, ingeslapen was om als lichaam niet meer op te staan. Hij hoorde het in een e-mail dat van ver kwam, dat de wolken had doorboord en, terwijl hij sliep, neergestreken was op zijn scherm van elke dag.
Hij dacht hoe vreemd het was te weten nu, dat er een leegte gekomen was, dat hij hem was voorgegaan. Hij dacht dat op een dag, dichtbij misschien of wat verder af nog, door vrienden gehoord zou worden dat hij, Karel, er niet meer was, dat de wereld zonder hem zal voortbestaan, zonder zijn blogs die ze in de morgen niet meer vinden zullen wat het eerste teken zal zijn van zijn heengaan naar andere, ditmaal gezegende oorden. Maar dit is voor later, terwijl hij nu, wakker was geworden uit een droom in het midden van de nacht - misschien ging zijn vriend precies op dat ogenblik - die een vaag gevoel had nagelaten aan een allereerste geliefde die hij terugzag in een home en die hem gevraagd had of niet had gevraagd, met haar de liefde te bedrijven, wat ze nimmer hadden gedaan, maar zij wou het, zij had haar ganse leven gewacht op hem.
Hoe even vreemd het was, wakker te worden uit een droom, op te staan en te lezen dat een vriend overleden was in zijn slaap, met in zijn gedachten een eerste liefde die voorbij fietste in zijn straat, haar lange blonde haren wapperend in de wind, voor wie hij ooit een gedicht had geschreven met een eerste zin die begon, ‘in de weide waar jij me kuste’. Ze wist het nog van dat gedicht, ze kende, zegde ze nog de eerste strofe, maar ze wou hem nu, wat nooit geweest was, naast haar in het bed.
Tot daar herinnerde hij zich, zoals hij zich herinnerde van zijn vriend dat hij hem eens had laten wachten, op een late avond in een donkere straat, terwijl hij de auto was gaan halen, en toen hij hem wou gaan ophalen, hij verloren was gereden in eenrichting straten, om veel te laat, want hij had ondertussen een taxi genomen, aan te komen op de plaats waar hij op hem had staan wachten. Was dit ook een droom geweest? Hij hoopte dat hij hem zo iets nooit had aangedaan.
Het was een vriend in meer die was gegaan. Er waren er nu heel wat meer gestorven, dan hij er nog overhield. Hij kon ze tellen zij die gingen en zij die overbleven en andere van wie hij niet wist of ze er nog waren, een Jan De Win, bijvoorbeeld, een Michel Jamar. Hij vermeldde hier hun naam omdat hij hoopte dat eens hun naam toevertrouwd aan zijn blog en zijn blog aan de wolken, deze er voor zorgen zouden dat ze, via ongekende, onvermoede wegen, neer zouden komen op hun scherm, tenminste indien ze er nog waren om het te lezen, al wist hij dat wat hij hiermede bereikte maar een boodschap was in een fles gegooid in de Atlantische Oceaan maar hij wist ook dat, zoals hij nu en dan aan hen dacht zij ook aan hem nu en dan moesten denken, ook zij moeten zich afvragen of hij nog in leven is. Wel hij zegt het hen nu, hij leeft nog een beetje in zijn blogs maar anders blijft er niet veel meer over van wie hij was.
Aldus leven we met de doden en wellicht de doden, buiten ons weten, met ons. Is er weinig ruimte tussen leven en dood. Zijn vriend die ging in de nacht, zal toen hij slapen ging, plannen gemaakt hebben voor de volgende dag, misschien was hij een verhaal aan het schrijven en was hij gestopt bij een laatste zin, wetende hoe het verder moest, maar wachtende hiermee, zoals Hemingway eens suggereerde, om aldus gemakkelijker de start te nemen de volgende dag; misschien had hij met vrienden afgesproken om samen te kijken en te luisteren, met een glas champagne in de hand naar de finale van de ‘Koningin Elisabeth Wedstrijd’ voor piano; of wie weet, misschien had hij nog tal van andere plannen tot ver in de tijd – zoals hij er nog zo veel heeft - omdat hij er nog niet aan dacht dat zijn moment zou komen, duidelijk bij hem als een dief in de nacht.
Hou je klaar dacht hij, misschien komt jou moment in het midden van een woord in een zin, en zal het voor vrienden en voor anderen, een raadsel blijven hoe je je laatste zin wou afmaken, jij met je sibillijnse verhalen. Het zal evenwel geen Requiem geweest zijn dat je af te maken had.
29-05-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-05-2021 |
Prokofiev: zijn tweede pianoconcerto. |
.
I love Prokofiev. Ik heb na zovele vorige malen, zijn tweede pianoconcerto beluisterd, dit maal gespeeld door de jonge Japanner, Keigo Mukawa, in het kader van de Koningin Elisabeth wedstrijd voor piano, hij speelde het meesterlijk voor mij, dan toch, zeker, hoog reikend om me overhoop te halen en nogmaals vast te stellen, dat het concerto van Serge Prokofiev geniaal is, het summum van het geniale is.
Het gaat hier in de eerste plaats niet om te weten hoe het gespeeld werd, hoe het geïnterpreteerd werd, daarvoor is er de jury, maar hoe het er is, hoe het door de bedenker, de maker ervan geschreven werd - de eerste versie van 1912 ging verloren in een brand - geschreven muzieknoot na muzieknoot en er zijn er heel wat. Ik luisterde naar de prachtige aanzet, een vage inleiding van de violen, gevolgd door een melodie van driemaal drie noten, zich openend op een ongewoon, nog nooit gezien landschap in een grote rijkdom van donkere kleuren en fraseringen.
Hoe kom je eruit, hoe ga je verder met lezen, met schrijven, hoe betreed je terug de gewone wereld waarin je leeft, met in jou, nog steeds aanwezig de donkere, de lichtende, de opspringende en tot de rust als van een bergmeer gekomen klanken, soms heel teder, soms als een pletwals, maar alles getekend in een rijkdom aan klanken, aanhoudend in een innig samenspel van orkest en piano.
Was het de perfectie? Voor mij ja. Het was de perfectie van maker en uitvoerder, van klanken, niet afgelezen maar schijnbaar spontaan opgedoken in de geest van pianist, dirigent en orkest en over het publiek, dat er in potentie was, uitgegoten.
Waarom schrijf ik hierover, wat bezielt me om in woorden weer te geven de weerspiegeling van de klanken in mij, wel wetende dat dit onmogelijk is en toch geneigd zijnde het te doen?
Omdat wat ik beleefde - alsof ik niet helemaal mezelf was maar ook een deel Prokofiev zelf - te overweldigend was en ik dit wou optekenen voor mezelf. Zelfs al wist ik dat ik er niet zou in slagen, het toch te doen, al was het maar een snapshot, hoe gebrekkig ook het zou uitvallen.
Zo, ben ik vanmorgen opgestaan voor het licht, met flarden van het concerto in mij, en dan vooral de sprankels van de steeds maar terugkerende melodie als een rode draad van het begin tot het einde. Ik heb niet de minste moeite om ze op te roepen, om ze in klank te verwerken, drie maal drie volle noten. Ik kende ze van veel vroeger al, die korte machtige heldere melodie, je wist ze aanwezig tot op het einde als ze terug opgeroepen wordt als een geheim teken, als een roodwassen zegel aan een document ter voltooiing, ter bewaring, na-echoënd door de eeuwen.
Ik heb niet nodig te weten hoe het piano-element werd gespeeld, welke de inbreng was van de pianist, van de dirigent. Het is het bestaan van het concerto zelf dat me overhoop haalt, hoe het mogelijk is dat zo iets geschreven wordt, wellicht met stukjes bij elkaar, breed uitgestreken in ontelbare noten, zodat ik me afvraag hoe het mogelijk is dat de vingers van de pianist bij machte zijn te volgen.
Wat er ook van zij het spel van de pianist was als de waarde van het stuk zelf, het overtrof voor mij, alle verwachtingen. Hoe de jury er ook moge over oordelen, ik bewonder hem. Zelfs al kan ik wel niet zeggen wat hij er van hemzelf heeft aan toegevoegd, of wat er uit weggelaten. Ik weet dus niet hoe hij het gelezen heeft. In elk geval hij heeft me dubbel overweldigd, eens met de wijze waarop hij het speelde en eens met de moedige keuze die hij heeft gedaan, dit uiterst moeilijk concerto te kiezen.
Hoe heb ik dit nu verhaald opdat geweten zou dat het tweede pianoconcerto van Prokofiev geniaal van conceptie is, en een raakvlak heeft met het eeuwige; het eeuwige erin dat is gegroeid uit het creatieve in Prokofiev, komende uit de Kosmos.
28-05-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |