Vanmorgen, de vijver, rimpelingen op het water, als tekeningen van onsterfelijkheid te overschouwen,
de stilte hier, donker, hij raken kan alsof ze de stilte van zijn leven was, alles uitverteld.
Overtuigd hij is dat niets of niemand hem nu helpen kan.
is, als Icaros opgestegen, na een vleugje tijd, hij vallen zal als een dromer die te vele boeken las om nergens mee te komen.
Radicaal aan de overkant van zovelen die niet zien wat er is te zien, hij, desondanks een vraagteken, van waar hij kwam en waar hij heen zal gaan, later op de dag, of later op de week, of later op het jaar.
Het te bekennen, maar het niet te beoordelen dat hij dit land verlaten ging, al lag het hem zwaar en wist het hij, nog niet met zekerheid, waarheen.
|