Een dag die ik zo niet kan voorbijgaan, het is de geboortedag van mijn moeder, waar ze fier op was: de zesde van de zesde maand 1906, op de tijdsschaal, amper, 115 jaar geleden, een peulschil eens voorbij. Ze groeide op dromend ooit schooljuffer te worden, een droom die ze niet heeft verwezenlijkt, haar ouders waren fruithandelaars en alle handen waren schijnbaar nodig of, in Oordegem lagen de mogelijkheden te veraf, of waren deze er niet. Ze huwde jong en ik werd geboren precies negen maanden na hun huwelijk. Ik denk, alles samengenomen dat ze geen gelukkig leven heeft gekend, eerder een leven van zorg.
Het beeld dat ik nu binnenkrijg is van mei 1940: Vader was gevlucht naar Frankrijk en de kanonnen van het Belgisch leger stonden opgesteld in de boomgaard aan de overkant, ik was toen twaalf, en moeder besloot weg te vluchten met mijn tante en mijn nichtje, met grootmoeder op de kruiwagen, het bos in, een uur verder om, niet meer wetende wat, in de valavond terug te keren naar huis op het ogenblik dat de soldaten het slot van het verlaten huis wilden forceren.
Moet ik dit nu verhalen over haar, heb ik niets anders te vertellen. Ik weet dat ik geen ideale zoon ben geweest. Ik ga er dus moeilijk verder mee want diep in mij schaam ik me over wat ik zou kunnen vertellen, maar ik moet voor haar een zorgenkind geweest zijn en ben het lang gebleven. Ze was een kranige vrouw, gehuwd met een niet zo voorbeeldige man, vader, Zeker is dat we in de oorlog geen honger hebben gekend, dat er altijd iets te eten is geweest, Ze had of ze hadden een soort handel opgestart in alle soorten voedingswaren en ooit werd in de keuken een koe geslacht terwijl ik boven rustig lag te slapen.
Maar nogmaals, waarom rakel ik dit op, waarom laat ik alles niet rusten, de tijd heeft veel van dit alles toegedekt, maar zes juni is gebleven als een bijzondere dag, elk jaar terug komt die terug en ik kan er niet aan voorbij, Ze staat er, een grote slanke vrouw. Wat schreef ik over haar de vorige jaren, welke feiten drongen zich toen op, want er waren er vele waarover ik iets zeggen kon, ware het niet dat vele herinneringen nu gestapeld liggen en één blok hebben gevormd. Er is in mij een osmose opgetreden van alle momenten, de goede en de minder goede die er geweest zijn, alles heeft zich verzameld in het woord ‘moeder’ en dit woord wil ik niet meer uit elkaar rafelen. Het is dus in dat ene woord dat alles begrepen, alles van mijn jong leven en alles van mijn ouder worden.
Ik wil het zo houden, ik wil haar zo herdenken, weten dat ze toekijkt op mij. Misschien verwijt ze me zaken, misschien is ze dankbaar, ben ik een troost voor haar als ik ,schrijf, misschien, misschien?
Ik houd haar dicht bij mij vandaag. Het is niet dat ik haar mis, ik zelf ben te oud hiervoor, maar de dag heeft iets dat de andere dagen niet hebben, ze is er en kijkt toe op me, met een verholen glimlach: doe maar mijn jongen, doe maar, je schrijft, je bent bezig, je bent een rusteloos mens, je bent het altijd geweest, een zoeker, een pelgrim. Het is nu niet meer dat je veranderen zult dus ga verder op de weg die je gekozen hebt, zelfs al was het niet de goede weg, jaag verder op het onmogelijke dat je betracht, want het onbereikbare is je doel geworden en je stevent er op af. Ik volg je waar je gaat maar ik leid je niet. Je hebt nu de leeftijd die ik had toen ik ging, je tijd is ook bijna opgebruikt. Bereid je voor om te verlaten wat je bezit, begin ermee vandaag, de tijd dringt, mijn jongen, mijn groot, te groot geworden kind dat ik ooit aan mijn borst hield.
Van hier uit heb je mijn zegen, een kruisje getekend op je voorhoofd.
|