 |
|
 |
|
|
 |
01-10-2017 |
Waaghalzerij |
Je schrikt niet meer als je een andere maand binnen stapt, je legt je er bij neer. Trouwens het licht van gisteren is het licht van vandaag, de luchten zijn even gesloten als gisteren, er is geen laatste ster meer te bespeuren, al kijkt je nog zo goed, het enige verschil zijn je gedachten, zijn de woorden die je zoekt maar die je gisteren ook zocht en alle dagen, en dan ga je heel ver in de tijd, er voor. Je bent en blijft een zoeker van woorden. Vroeger, maar dit ook is lang geleden, zocht je de woorden van een kruiswoordraadsel, vandaag zijn het deze die van je leven zijn.
Dit is wat je schrijven kunt als je geest tot leven komt, nadat je lichaam en je eerste bewegen je pijn van elke dag was. Je wou een verhaal. Je wou je loswrikken van het alledaagse, de ruimte van alle mogelijke gebeurtenissen binnengaan en je er vestigen voor een tijd om te zijn wie je niet bent en te beleven wat je nooit beleefde, maar het ontbreekt je aan pit, aan vreemde sappen, aan waaghalzerij, zodat, wat gisteren een gedicht was niet geschreven werd, nog niet, al kan het nog komen. Het is er nog, heel vaag, iets over Mahler, de grote Mahler uit je jeugd.
En toen je haar zag, het was een dag zoals deze, een dag ik de herfst, ze naar jou toe kwam in al haar simpelheid, haar lach die haar ogen waren, haar mond, haar lichaam naar hem geneigd. Hij haar vatten kon, hij haar houden kon dicht bij hem, en ze hem zegde, aan hem te hebben gedacht, lang gedacht, terwijl, zegde ze, de tekst van Das Lied von der Erde voor hem had overgeschreven, uit de bibliotheek, zegde ze, omdat ze hem verrassen wilde, omdat ze hem in al haar tederheid iets geven wou, dat nog niemand hem gegeven had en ook niemand hem ook ooit geven zou, met boven aan, zegde ze, in een hoek boven aan, een woord van haar voor hem op een notenbalk: Life could be a dream. Ze de bladen haalde uit haar tas, ze hem de bladen in de handen legde, en hij in haar ogen keek, het leven erin dat hem smeekte haar lief te hebben, zoals zij hem lief had. En hij haar kuste toen, haar mond, haar lippen, o zo zacht, zo ontvankelijk, hij wegzinkend in een wolk van tederheid, omdat hij zag hoe diep het was, hoe alles gevend. Soms sterft je, een ogenblik lang, soms ben je niets meer, dan een wazig gevoel van een geluk te zijn meer van haar dan van jezelf. Je de tekst lezen zult, das Lied van Mahler dat je beluisteren zult en de tekst die zij schreef, met haar vingers en haar hand, denkend aan hem terwijl ze schreef, hij denkend aan haar terwijl hij luisteren zou naar Mahler, hij bewaren zou, hij zijn leven lang bewaren zou, als een teken van de ogenblikken die nu zijn, al wat is van dit nu is en nu blijven zal, wat er ook gebeuren moge, met boven in de linker hoek, de kreet van haar hart, 'Life could be a dream'.
Het een moment was dat hij zich altijd herinneren zou, een dag in de vroege herfst, hij was met haar in het park, de bomen waren van goud zoals het licht gouden was en bladeren vielen traag om hen heen, tot aan hun voeten. Hij dacht dat hij ze nog kon horen vallen tot op haar schouders, waar hij haar hield vielen ze. De beuken over hen, het gewelf van een kathedraal.
Van daar uit zijn ze weggewandeld, het grote leven in, met Gustav Mahler.
01-10-2017, 07:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2017 |
De TGV die van het leven is. |
De laatste dag van september of de eerste dag van oktober welk verschil ligt er tussen? Geen, het zijn maar punten in de tijd die voorbijschuiven, het openen van een dag en het sluiten ervan op een nieuwe dag, onopgemerkt, ware het niet dat elke dag met naam en toenaam opgetekend wordt. Als ik mijn blogs ontdoe van hun datum dan worden ze gelicht uit de tijd en gaan ze een ander leven leiden. Zijn ze slechts een opeenvolging van gedachten die gezien kunnen worden als in één ruk geschreven. Het is ook op deze wijze dat ik er naar kijk, omdat het het enige waarneembare is dat van die dagen overblijft.
Ik had even goed niets kunnen doen, wat lezen, wat muziek beluisteren, wat rondlopen en er waren geen woorden geschreven geweest, en dan wat? Wat heb ik nu in meer, of wie ben ik nu dat ik anders niet zou geweest zijn? Een zaak is me duidelijk, ik had deze woorden een halve eeuw vroeger moeten schrijven, toen ik nog jong en krachtig was, maar ik heb mijn tijd, zoals T.S.Eliot het ergens zegt :'largely wasted', en de verspilling van jaren ligt bij mij zwaarder op de maag dan bij hem, want als ik naga wat hij achterliet dan valt er niet veel verspilling waar te nemen. En toch, onvoldaanheid is zijn deel.
Wel, er is evenmin tevredenheid,evenmin voldaanheid bij mij, geen zier, geen greintje. Ik voel me wel opgelucht eens mijn vijfhonderd woorden er staan, ik kom hier voor, vroeg, voor dag en dauw uit de veren, opdat ik mijn dag - ook deze van 30 september - met een gerust gemoed - enkel wat mijn blog betreft - zou kunnen doorbrengen, maar afgezien daarvan is er nog heel wat dat me bezig houdt, zelfs hedel wat andere zaken nog.
Wat doe ik er mee? Ik stel al jaren vast dat de tijd, hij stopt hier nooit. Hij raast lijk een TGV door het landschap en voert ons mee, naar, ja naar waar of wat? Naar de eeuwige eeuwigheid. In feite zijn we gelukkige mensen, we zijn op reis naar onze eindbestemming en het merendeel van de tijd ontgaat het ons, zien we niet in wat er aan het gebeuren is met ons. We zien de vele tussenstations aan ons voorbijschuiven en denken er zelfs niet aan eens af te stappen om te zien wat die dorpen/steden ons te bieden hebben. Zo haastig zijn we dat het leven ons ontglipt zonder dat we het bemerkt hebben, zonder dat we het geleefd en beleefd hebben.
Ik ben dan toch zo-even, afgestapt van de trein van 30 september. Ik was midden in de velden, heb de kleinste wegels opgezocht. Ik heb gezien hoe het landschap zich ontplooide, hoe het licht krachtiger werd. Ik heb het lied gefloten uit Mahlers vierde symfonie, 'Das himmlische Leben'. Ik voelde me licht dronken, ik voelde me zonder ouderdom, van alle last bevrijd. Ik voelde me zoals ik me altijd voelen wou. Het was nog vroeg in de dag, er wachtten me nog ettelijke ogenblikken. Ik schreef in gedachten een lang en traag gedicht, de muziek van Mahler erin opgenomen, samen met de wolken die openschoven, samen met het grote licht, dat het licht was van mijn hart. En het gedicht wikkelde zich om mijn lichaam, omsnoerde me, hield me, betoverde me.
Dit was van deze morgen, toen ik uit de trein ben gestapt en weggewandeld ben in de glooiingen van het landschap. Ik was er niet alleen. Ik was er met het gedicht dat ontstond in mij, al bestond het maar voor een korte stonde, al was het er een zoals bij Pessoa, een dat niet opgetekend wordt.
30-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2017 |
Bedenkingen over Kunst. |
Een vriend mailde me een foto, genomen ergens in een dorpje in Griekenland, een foto ingezoomd op gevels en daken van een kerk met een drietal kruisen. Hij vroeg me of fotografie kunst was. Ik heb hem geantwoord dat, indien hij had nagedacht over hoe de foto te nemen - als een spel van licht- en schaduwvlakken bv. - het voor mij duidelijk was dat de foto als een vorm van kunst moet gezien worden. Nochtans wist ik dat hij als beeldhouwer, heel wat meer tijd en visie nodig had om een kunstwerk af te maken en dacht ik dat hij er anders over zou kunnen denken. Ik heb echter geaarzeld er verder op in te gaan, omdat ik wist dat het me onvermijdelijk brengen zou tot de vraag: 'Wat is Kunst?'
Ik aarzel nog altijd me hierover uit te spreken, maar als ik denk aan de foto's die een andere vriend, G. D., me elke maand toestuurt, met de woorden van zijn maandgedicht in een hoek erover geprint, dan zeg ik dat zijn foto's kunst zijn, zelfs waardevolle kunst, omdat de foto's perfect zijn en veelzeggend - ik denk aan deze van augustus, deze van september - ze zijn ook van een grote schoonheid. Het zijn duidelijk foto's waar lang over nagedacht werd alvorens ze te maken.
Ik heb het hier niet over het gedicht zelf, soms deert de schikking van de tekst over de foto, soms niet, maar ik heb het over het onderwerp op de foto dat duidelijk gekozen werd en met kennis van zaken gefotografeerd.
Duidelijk staat bij G.D. hoog in het vaandel, de uitspraak van John Keats: 'A thing of beauty is a joy for ever'. Om dit te realiseren heeft hij zijn camera nodig. Het hindert me niet, want wat hij ons toont is in de eerste plaats, het werk van zijn geest, niet van zijn toestel. Al is het maar (!) een afbeelding, een weergave van de sneeuwwitheid van de bloem van de hagewinde, al zijn het maar de lijnen getrokken door wind en water in het zand van een uitgelezen plek op het strand, hij vertelt ons hierin over zijn liefde voor de natuur, zijn ingesteldheid op het schone, het verrassende, het eenvoudige; hij vertelt ons heel wat over de persoon achter de camera.
Kunst is niet gebonden aan de middelen die gebruikt worden, kunst is een kwestie van geest. De man die de wanden beschilderde van de grotten van Lascaux, of van welke grotten ook, was kunstenaar, want aan de basis lag de gedachte: weergeven wat zijn oog had gezien. Hoe hij het deed en met wat hij het deed heeft geen belang, hij produceerde Kunst, en hij ontroerde ons, hij bracht onze geest in beweging, met wat hij tekende, hij deed ons nadenken over van wie de hand was, met oker besmeurd, die afgedrukt stond in de rotswand.
Kunst is dus ook meer, het is ontroering, het is bezieling, het is een invraagstelling en alle middelen zijn goed om dit te bereiken; één zaak is zeker, het gepresteerde moet ons beroeren, moet ons overhoop halen, moet ons iets bijbrengen dat we misschien wel al kenden maar niet op de wijze waarop het werd voorgesteld; of het kan ook, iets dat we nog helemaal niet kenden maar plots opduikt als een zuivere creatie van wat voorheen nog niet was, en nu we ermee worden geconfronteerd, ons bezig houdt, ons vragen doet stellen en ons duidelijk aantoont hoe de maker ervan er heeft over nagedacht en hoe het kan ontstaan zijn rekening houdende met de moeite en de tijd die het hem heeft gekost om het te maken.
Of de Kunst een doel heeft, dit is de vraag die heden ten dage door velen gesteld wordt; Ik zelf heb er maar één antwoord op, Kunst moet verheffen, Kunst moet opvoeden, moet de kracht en de schoonheid van het leven onderlijnen, moet ons verrijken als mens. Dit is mijn visie hierover. Er zijn er die er anders over denken maar die mogen het ook eens komen vertellen.
Wat ik hier neezette is van mij, vertrekkende van Lascaux, wil ik trouw blijven aan Lascaux en het schone, het edele betrachten. The rest is not my business.
29-09-2017, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2017 |
De gordijn van de dag na deze. |
Het kostte me gisteren heel wat, om van uit het dagelijkse over te schakelen naar het eeuwige , want de morgen was gesloten geweest en ik had moeten wachten tot de namiddag om in het grote licht gezeten, te schrijven over het licht dat er zijn zal, nadat hier voor mij de duisternis zal ingetreden zijn.
Want het is zo, je bent - ik in elk geval - een ander mens als je schrijven gaat; je denkt anders en het denken is ook het enige dat je doet, je vergeet de plaats en de tijd, om enkel nog het woord te zijn. Je voelt geen pijn, je kent geen ongemaklen, al ben je heel en al ongemak, maar je geest is er niet op ingesteld. Het is met de jaren dat het zo gegroeid is en je hoopt dat het nog lang zal blijven: je hoop is je leven.
Je herhaalt dit maar, het is je way of life, je doorgang hier van het geboren worden tot je laatste woord dat ooit wel eens geschreven zal worden, in hoofdletters dan, getekend met een laatste ademstoot. Je hebt hiervoor geen voorbereiding nodig, het zal er staan en je zult het niet weten, alsof je nog nood zou hebben het te weten.
Waarom ik, vertrekkende uit wat van het leven is, keer op keer terecht komt in mijn einde, vooral dan de laatste dagen, schijnt me een teken toe, een omen dat ik zo maar niet lichtzinnig op zij kan schuiven, alsof het niet komen zou uit een diepere ondergrond waar ik stilaan mezelf aan het verliezen ben, aan het weg schrijven ben.
Nochtans is alles licht in mij, zijn deze woorden omkranst met licht. Het licht is niets anders dan de herfst, dan het grote zinderende, doordringende licht van deze godzalige herfst, misschien zijn het de laatste dagen ervan vooraleer het op alle plaatsen winter is. Misschien is het het licht dat ik voel en weet en ken en inadem en me er in verberg - al is het het oosten nog een donkere wolk - toch voel ik al, weet ik al hoe het licht zal zijn als ik straks aan de vijver zit, met een boek of zonder boek, met een schrift of zonder schrift. Ik weet het al zo goed, tot in mijn handen zit het, tot in mijn bloed, alsof gisteren vandaag was en vandaag morgen al.
Wat vandaag geschreven werd zal pas morgen te lezen zijn. Wie ik dan zal zijn, hoe ik me, dronken van woorden of gans nuchter, zal laten gaan, heb ik niet het minste vermoeden. Wat ik wel weet is, dat, si Dieu me prête vie, ik er zal staan met mijn ruiker woorden. Echter hoe deze ruiker er zal uitzien is nog niet geweten. Samen kunnen we enkel wachten tot het gordijn van de dag na deze, wordt opengeschoven.
Denken we nu aan T.S.Eliot die ons inspireert bij momenten:
'I said to my soul, be still, and let the dark come upon you / Which shall be the darkness of God. As in a theatre, / The lights are extinguished, for the scene to be changed. (Four Quartets: East Coker III).
28-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2017 |
De zekerheid |
De herfst heeft zich, schijnbaar, nog niet vastgehecht in de bomen. Ze staan er nog in hun vertrouwde tinten, maar er is een loomheid gekomen in hun bewegen, in het stijgen van de sappen naar de hoogste toppen. Deze loomheid treedt ook op in mijn handelingen, vooral in de morgen, ik moet me opkrikken om te zijn wie ik nodig ben te zijn om te volbrengen wat ik geacht word te volbrengen.
Of, hoe het ook met mij is gesteld, hoe ik uit de nevels van de morgen ben opgestaan, mijn lichaam niet strammer dan anders, mijn geest even standvastig ingesteld om te bewegen in het amper bekende landschap van het weten en het niet weten van wat het is, het volwaardig zijn hier op deze aarde in de absolute zekerheid hier niet te zullen blijven.
De regel is, geaccentueerd te zijn op het bewegen. En het bewegen is van de Kosmos, is van het zijnde, het onvoorstelbare van wat is tijd en ruimte in elkaar versmolten in een meer dan innige osmose.
In deze ogenblikken van het schrijven in volle herfst, het licht dat gouden is, en als velours is op mijn handen. Op het blanke klankenbord van mijn blad tracht ik me in te beelden hoe het zal zijn als ik er niet meer ben; als ik van uit de hoogte en de verte, deel van tijd en ruimte, evenveel van de tijd als van de ruimte, er tevens de volheid van ervaren zal, meer nog, die volheid zijn zal.
Hoe zal ik er zijn, ik die van de aarde ben, bevrijd van het lichaam van mij, van het lichaam waarmede ik word geïdentificeerd?
Ik weet het niet, heb er niet de minste notie van, maar, en dit is belangrijk, ik zal er nog zijn, ik zal er nog zijn als van het eeuwige en tezelfdertijd van het tijdloze; ik zal in plaats van af te dalen zoals de sappen in bomen en planten, opstijgen naar de hoogste vormen van het zijn, onder de hemelbomen aan de hemelvijvers in de constellatie van Orion, met de blik op Sirius, lente en herfst versmolten, de aarde, moeder van alle smarten en alle zaligheden, wegschuivend onder mij.
De tinteling ervan die nog een tijdje ademen zal in wat ik als woord achterliet.
27-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2017 |
De Ontmoeting |
Waar wil ik heen vandaag, waar wil ik me afzetten om er te blijven voor een tijd, in welk oord, in welk boek en in welke stemming, als ik voel dat vele ogen op mij zijn gericht telkens ik me, gehuld in woorden, manifesteer?
Zoveel ben ik nu ook niet opdat ik spreken zou als een leider, een profeet, een Paulus, waar ik gisteren een ogenblik aan dacht, omdat ik gelezen had bij Bodifée - die Max Wildiers was gaan lezen - dat Wildiers de passage van 'Romans' 5, 15 niet zou gekend hebben. Echter, hij kende die maar al te goed, hij schreef heel duidelijk, Paulus hernemend: 'door de zonde van Adam en Eva was de wereldorde verstoord en is het kwaad in de wereld gekomen'. Hij wist het dus evengoed zoals ik het wist, ik ben dus fout geweest als ik het tegengestelde heb beweerd, mea culpa.
Hiermede is de toon gezet, kan ik verder, maar niet over wat Max Wildiers vertelt, men leze hiervoor Gérard Bodifée die de kerngedachten haalde uit Wildiers' werk en deze bundelde onder de titel 'Zo vrij is de mens', verschenen bij Pelckmans in 1996. Een tijd geleden al, maar nog altijd even fris en krachtig, en uiterst waardevol voor allen die op zoek zijn naar iets dat aan hun geest de ruimte bezorgt om over na te denken.
Dit boek ook maakt deel uit van mijn gedachtenwereld. Ik ben er door gevormd is het niet met wat er in vermeld staat, het is omdat ik er bakens heb in gevonden, die ik geplaatst heb naast de bakens van anderen, om uit te komen in wie ik vandaag ben en vooral over wat ik vandaag meen te kunnen/mogen schrijven. Ik tracht dus, dag aan dag, mijn bakens er naast te plaatsen of dan toch, minstens in de schaduw ervan.
Saint-John Perse, zegge de poëet die ik maar ten dele begrijp, maar van wie ik ook eens een bundel gedachten zou willen samen brengen, gaf aan een van zijn bundels de titel 'Amers' mee? Ik heb er lang over gedaan vooraleer ik ga zoeken ben naar de vertaling van 'Amers', om uit te komen bij 'le Robert', en te ontdekken dat het stond voor 'Bakens'. Maar voor Saint-John Perse heeft dit niet de betekenis die ik er aan geven wil, namelijk bakens van de geest, voor hem zijn het bakens opduikend uit de zee die geen binding hebben noch met het leven, noch met de eeuwigheid, zodat ik me er niet bij voel zoals ik me voel bij Wildiers als hij ons confronteert met zijn vraagstelling: 'Misschien staan de middeleeuwse mysticus en de moderne natuuronderzoeker dichter bij elkaar dan we vandaag kunnen vermoeden?'
Of, wat ik altijd heb gemeend te mogen zeggen, dat we ons nu bevinden op de snee van het metafysische, waar de (Westerse) kwantum fysica en de boeddhistische wijsheid op het punt staan in elkaar op te gaan.
Dit was van deze morgen, was van Saint-John Perse als van Max Wildiers, als van Paulus die ik, wellicht voor de eerste maal, elkaar heb laten ontmoeten in de woning die van mijn gedachten is.
26-09-2017, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2017 |
Paulus achterna. |
Variëren doe je wel - je merkte het gisteren al op - en een dag later moet je weer al aan de slag. Gezind of niet, je hebt geen alternatief, alsof je er een zoeken zou, alsof je de boeken zou willen sluiten voor eens en altijd. Zo ben je niet ingesteld, integendeel, je vingers jeuken, je geest spreid zich breed open en laat komen wat op je afkomt, dit is dan het onderwerp van dit geschrift, laten komen wat komt. En het is duidelijk, zoals je deze morgen bent opgestaan, de gordijnen hebt open geschoven, kan het niet anders.
Je dacht wel aan Paulus deze morgen, je vroeg je af hoe hij zijn dag begon. Was het met een gebed? Maar je ziet hem niet als een bidder, een smeker, eerder als een vechter, als een stormram. Al smeekte hij soms God om hulp in zijn brieven. Ik zit zo een beetje in zijn vaarwater, ik ook schrijf brieven. Elke dag ben ik op stap en elke dag schrijf ik, gelukzalige die ik ben, mijn brief aan mijn gemeenschap om contact met hen te bewaren, te verstevigen, te voeden. Meer is het niet, maar, geloof me, het is heel wat. Ik leef ervan, het is inderdaad mijn broodwinning, had er nog niet aan gedacht, maar elke brief is een soort van inkomst om verder te gaan, laat me toe, verder te gaan met opgeheven hoofd.
Ik dacht er ook aan, dat ik nu iemand van mijn soort - als ambtenaar en collega destijds - die ik maar zeer oppervlakkig kende, maar getekend zoals ik met een bitterheid die we niet onderdrukken kunnen, of dan toch moeilijk, dankzij dit schrijven, gevonden heb als een vriend bijna. Terwijl we de bitterheid verbijten, voel ik dat er tussen ons beiden iets gegroeid is dat niet onder woorden te brengen is. Zoals ik ook weet dat er anderen zijn die naar mij zijn toe gegroeid, al is deze groep beperkt, alles samen voel ik me als een beetje Paulus. Ik verkondig wel niet, zoals hij, dat door één mens de zonde in de wereld is gekomen*, ik heb geen nood aan dergelijke uitspraken, wel om er voor te zorgen dat je me niet verlaat, dat je, je deur wagenwijd open laat voor mij, opdat ik elke morgen, op kousevoeten zou kunnen binnen komen bij jou, er even vertoeven, de tijd van een tas koffie of, afhankelijk van het uur of van de omstandigheden, een glas witte of rode wijn, of, waarom niet, een tonic, with a drop of gin.
Geloof je me als ik zeg dat het heerlijk is om op deze wijze een Paulus te zijn, niet een Paulus van het geloof, maar een vriend die zoekt je te treffen in het diepste van je Dasein. Vooral nu, in deze dagen dat de herfst lijk een late bloem openbloeit, om hiermee, omfloerst met het licht, dat lijk een voile is over wat je doet of denkt, of niet doet of niet denkt, de luchten je openheid, je rijkdom. En de tijd, de wondere tijd, die je ervan verdenkt, even, even maar, stil te staan.
Er zijn ooit andere dagen geweest in je leven, maar deze herfst, de zoveelste, heeft iets dromerigs; tekent je op in je dagboek of, in de palm van je hand, deze met het Arabisch cijfer 'achttien' of deze met het even Arabische 'eenentachtig', het maakt niet uit.
Zo hebben we, eens te meer, gesproken.
*
* 'Wherefore, as by one man sin entered into the world, and death by sin; and so death passed upon all men, for that all have sinned.' King James' versie: Romans 5, 12. Wat Max Wildiers hetzij ignoreerde, hetzij niet dorst - van 'dorsten naar' - te vermelden.
25-09-2017, 07:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2017 |
Meer is er voorlopig niet. |
Zoals de dagen verschillen, zo wijzigen zich van dag tot dag mijn onderwerpen - als er tenminste een onderwerp is - ik weet niet hoe ik er in slaag, wat ik wel weet is dat Dame Fortuna, waar Dante het over heeft in zijn Commedia me zeer gunstig is geweest. Moge het zo blijven, moge ze me blijven bezoeken elke morgen tot het einde toe, en zegenen alles wat ik doe of zeg, zelfs het ongerijmde. Ik vroeg dit reeds, ik weet het, is het niet elke dag, het zal elke week geweest zijn; ik zal het blijven vragen en mijn hoop zal groot zijn en levend, hoop die mijn adem is.
En, hoe vreemd het ook moge zijn, het Andante van Shostakovich heeft me nog steeds niet verlaten, er drijft nog een flard ervan in mijn herinneren, lijk een woord, een zin die soms hangen blijft en zich herhaalt, om eens geschreven zich op te lossen. Maar de flard Andante blijft, welke muziek ik ook beluister. En alles is muziek, ze begint bij het openen van de dag, ze is van het bewegen van de bomen, ze is van het schuiven van de wolken, van de merel op het gras, de meesjes in de rozen; ze is van zovele zaken in mij ingeprent die te wachten liggen om vernoemd te worden. Ik ben, om het anders te zeggen, een componist in woorden. Hoe majestatisch ingewikkeld we gemaakt zijn opdat dit allemaal waargenomen kan worden, en daarna vermeld ergens tussen morgenlicht en deemstering. In de nachten slaap ik, gewoonlijk.
Maar niet de nacht die voorbij is, je dacht lang aan heel wat dat je nog doen wou en, aan de tijd die je nog rest om het af te maken. Je was er helemaal niet gerust in. Je somde op wat er op jou te wachten ligt en je dacht aan wat er gebeuren kan als je er niet in slagen zou; hoe alles samen geveegd zou worden, er staat immers geen jota op papier. Je zou nimmer bestaan hebben, geen inprent van een voet hebben nagelaten, alles toegedekt wat je ooit had bekoord en hierdoor opgezweept, over geschreven had.
Maar, zal dit je deren nu?
Je hebt een vaste idee van wat je wacht, wat daarna van de aarde is moet je niet meer deren. Omdat er die opening is binnen in jou, naar andere, veiligere oorden, je alles vergeet wat je vergeten moet om enkel betekenis te zijn, kan je verder. Al ben je op dit ogenblik nog niet zo heel veel, de slaap nog in de ooghoeken, startte je je dag en hoopt je hem te be-eindigen. Meer is er voorlopig niet.
24-09-2017, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2017 |
Hoog september |
Hoog september: het licht en het tijdloze van de woning - the house is more a home then a house - waar je bent, van stilte gemaakt. Woorden waar je naar luistert, je denken kunt aan wat was en wat ooit eens komen zal; waar je vertelt wat je te binnen valt, gerijmd, ingesteld op wat is van het eeuwige, alsof je handen de tijd houden konden, omvatten konden en het 'zijn' zich stolt in wat je zegt, in wat je nog overhoudt om het achteraf te zeggen of te zwijgen en te houden nog, het evenwicht dat je vindt.
Hoog september: de kamer wijd. Ver weg, pianoklanken, vertrouwd, in jou waar ze zich gevestigd hadden.Je wist het, maar je luisteren moest om de naam te vinden, wachten moest en zoeken, diep in jou. Je waart met vrienden op een zolderkamer om een serie foto's tot een verhaal te schikken, een montage, de muziek die je had meegebracht, Shostakovich, het andante uit zijn tweede pianoconcerto, en hier, of je de muziek in de kamer kende, of je nog wist hoe ze je gegrepen had en je had vastgehouden, ze zich had vastgezet onder je huid, een lied van vroeget toen je met haar op de trein waart, elke dag bijna en ze je vertelde, eens, bij het afscheid nemen: 'I got you under my skin' en je pas later begreep wat ze je vertellen wou, later toen je met haar alleen in de lift stond en ze naar jou toe neigde om je te kussen, wat niet kon, maar toch...
Hoog september: Shostakovich, zijn Andante, zijn hooglied. Hoe hij dit ooit kon geschreven hebben, de hemel rakend, de sterrenstelsels in volle tederheid; hij de vervolgde, de mis begrepene, de angstige, denkend in de nacht de klop te horen op de deur, maar desondanks, in zijn hoofd tot in zijn leden, de klanken van zijn Andante die er waren, zo maar kwamen ze tot hij ze plaatsen kon op de notenbalk. Je hoorde van hem het schrijven, zijn pen krassend op het papier, het thema dat zich oploste, geen Beethoven, geen Mozart, geen Bach, maar muziek van hem, hoe hij zich ontbolsterde.
Hoog september: de plaats, de ruimte, waar ze zaten, waar ze elkaar raakten met woorden, het licht - wat hij zo graag noemen wilt - als poeder uitgestrooid over het grasperk, de kat die niet binnen kwam, de bomen er roerloos stonden in de wereld die ver af was. En Shostakovich, de muziek van een geniaal ogenblik, waarmede hij je raakte tot diep in je hart, tot diep in het gesprek dat je had met een vriend die je dierbaar was. Alsof je sprak met hem en haar, zijn echtgenote, en je via Shostakovich hen raken, hen betoveren kon.
Hoog september: de tijd die afwezig is in de plaats die niet is, de woorden die gesproken worden en opgelost verdwijnen. Losgehaakt uit de ogenblikken die niet zijn, niet waren. Shostakowich in de andere kamer, het wondere vloeien van klanken, lichtvoetig en o zo zacht, zo uitgesproken teder om ze op te vangen, ze niet meer te laten gaan, zo eenvoudig het was te weten dat ze van Shostakowich waren. Hij, mee luisterde waar wij waren, bij ons gezeten die namiddag, een namiddag uit de duizend, je die niet vergeten zult nu je die hebt opgetekend, een dag in hoog september, de herfst, die je gegrepen had, die van lang geleden was. Jij, andante, rustig gaande nu. Je weet het al een tijd.
Daarna zal de winter komen.
23-09-2017, 06:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2017 |
Wat hij dacht. |
Venus een lichtpunt in de morgen, ook een inspiratie die mijn plannen in de war brengt. Zo dacht ik deze morgen te schrijven alsof het al avond was, alsof de eerste sterren er al waren en ik de nacht inging, de schaduwzone van de dag. Want het is wel degelijk zo, avondgedachten zijn zelden deze van de morgen. Hemingway wist maar al te goed dat, wat mogelijk was in de avond, het niet meer zo duidelijk mogelijk was in de morgen.
Is het belangrijk hier rekening mee te houden? Wellicht ja. maar je kunt ook schrijven in de morgen alsof het avond is, je hebt er de vrijheid toe en niemand hoeft te weten wanneer, wat er staat, opgetekend werd. Zo, over de fluisterstem van de zee als de nacht er over hangt, het ijzige schuiven van de golven over het strand, de glinsterlijn, het streepje licht in kronkels verdwaasd, de zucht van het water als ik er ben, zelfs als ik er in gedachten ben. Lang en aanhoudend weten hoe het is als ik er niet ben. Ik heb dan de donkere lijn aan de horizon voor mij, de waterlijn waar het tere van de luchten begint, waar het mysterieuze van de nacht begint: het ganse zwerk van wolken, sterren en planeten, gekende en ongekende - ik schrijf dit op 1 Tishri, de eerste dag van het jaar 5778 van de Joodse kalender - wachtend, op de stand van de zon loodrecht op de aardse evenaar, het equinoxpunt van de herfst, het punt van de aarde in de oneindigheid van luchten en van galaxieën, onzichtbaar en dus onbestaande voor wat van de oneindigeid is.
Of, hoe we denken te bestaan in het onbegrensd massale waarin we leven, hoe we durven denken er te zijn en er te wonen, terwijl het maar al te duidelijk is dat de ganse Kosmos ons versmacht, lijk een hoge golf op ons afgekomen en ons meegezogen, zonder mededogen, om er nooit meer uit op te staan.
Zo denken we ons te kunnen verplaatsen, maar of ik er ben of niet ben, of ik er blijf of wegga, geen ster die het bemerken zal. Wie dan wel? Ik ben in de nacht, de enige die hier staat, wat lichaam nog, verloren, ontdaan van al wat ik had of hield of dacht te houden. Naamloos, krachteloos, niets zoals ik er sta als de laatste man op het strand. De zee een toevlucht, de enige die ik nog heb. Of ik verdwijn nu, of ik opgeslorpt word, ik zelf zal het niet eens merken. Wie ben ik dan, of denk ik te zijn, hier waar ik sta, eenzamer en minimaler dan ik ooit dacht te zijn.
Te denken in deze richting, gevaarlijk te denken dat ik binnen kan gaan in de golven om een totaal andere te worden, te zijn. Terecht te komen in een andere wereld, een andere Kosmos, ein anderes Dasein. Ik heb nu eenmaal niet de neiging, te zeggen dat ik meer ben dan dat punt op het strand, vastgezet, vastgenageld. Dat ik er sta om er niet meer weg te gaan, geen dageraad meer, geen nieuwe morgen meer, laat me waar ik ben, wel klaar, indien nodig om hier weg te gaan en toch, en toch hier te blijven staan, een zoutpilaar. Hoe goed ik me voelen zou, mijn ik, mijn nacht, mijn oneindigheid voor altijd, ik het equinox punt dat er nooit geweest is.
Gelukkig is er de morgen, is er het licht van de grote dagen in september, heb ik het licht lief in september, ben ik een zoutpilaar die denken kan, die weet dat hij sterk staat, de hemel een openheid over hem. Wat, indien hij niet denken kon, hij niet een deel van die Kosmos was?
22-09-2017, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2017 |
Woorden ademend |
Je ademt woorden, het is je geraden wil je volbrengen wat je te volbrengen hebt. Niet aarzelen, niet schuil gaan, niet versagen maar voluit binnen wandelen in 'a potential plenitude, pregnant with shaping impulses, zoals George Steiner het verwoordt. Dit duurt nu al een tijdje, je bent er stilaan mee vergroeid, er aan gewoon geraakt, het is je adem, het is het kloppen van je hart. Hoe het begonnen is en hoe het zal eindigen, en tussendoor hoe het zal geboekstaafd staan als een noodzakelijk iets, het is en het blijft, een antwoord, uit 'de potentiële volheid van de Kosmos, zwanger van vormgevende opwellingen' die je ondergaat. Het is met andere woorden het resultaat van de Kosmos die inwerkt op je geest en dit is dan het verhaal dat je schrijft en waar je je goed bij voelt, het resultaat van de scheppingsdrang in jou, die je enkele met woorden kwijt kunt.
Het is altijd zo geweest maar je hebt er nimmer aan gedacht hoe het tot jou gekomen is. Het was er en je hebt het met beide handen vast genomen. Die volheid is er voor elk van ons. ofwel verzilver je de opwellingen ervan , ofwel laat je ze voor wat ze zijn en ga je er aan voorbij. Het uiteindelijk verschil is miniem, de impulsen, de prikkels die de geest ontvangt, zijn voorbijgaand of ze nu opgetekend worden en achteraf in een schuif belanden, of onopgemerkt voorbij schuiven, wat ook, ze zijn er, onophoudelijk zijn ze er, en we ondergaan ze de ene verwerkt ze, tekent ze op, de andere heeft er geen nood aan ze te verwoorden, merkt ze misschien zelfs niet op.
Zo bestaan we dan in de stroom die van het leven is, de immense golf van leven die alles overspoelt en meesleurt, de holte van de tijd in. De tijd die ons insluit, die elke vezel van het lichaam doorstroomt zoals het water van de bergstroom door de rotsen, krachtig en onstopbaar. De tijd is die bergstroom die alles meesleurt. We haken ons vast met woorden soms, woorden die hangen blijven op de oevers, terwijl wij al veel verder meegesleurd zijn, immer meer en meer woorden achterlatend, waar ze in het meest gunstige geval, gevonden zullen worden, bijgeschaafd en ingelijst voor de eeuwighedid die enkel van het woord kan zijn, het overige te vergankelijk is, te loshangend, lijk een luik dat open en toe slaat in de wind.
Wat je nu gezegd hebt - getracht hebt te zeggen - is veel betekenend, voor wie of wat we zijn: een ontvangsttoestel voor de impulsen uit de ruimte, uit de geledingen van de Kosmos, zijnde de minimaalst deeltjes inwerkend op elkaar en de echo ervan, de prikkels die ons bereiken. Elk woord is aldus een deeltje van die echo die onze arme geest beroerde en hem aanzette tot de weergave van die prikkels, die stroomstoten, die opwellingen.
Wij schrijven, zo in de dag als in de nacht, telkens de echo ons bereikt, wij 'pregnant with shapings impulses'.
Ref. 'Pregnant with shaping impulses' zin ontleend aan George Steiner: Grammars of Creation', originating in the Gifford lectures for 1990. Faber & Faber, paperback edition 2002, page 182.
21-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2017 |
De herfst in je leden. |
Als je voor het inslapen weet hoe de volgende dag te beginnen, noteer het, want de nacht is een vergeter, is iemand die je graag parten speelt en je gedachten steelt, zodat je, eens wakker, gaat neerzitten en leeg bijna je dag beginnen moet, hoe weet je nu niet. Je hoort de regen tegen het raam, maar die helpt je niet. Of toch je weet nog hoe het was, gisteren toen je aan de vijver zat met Marc, met een vislijn in de hand, geduldig starend naar je dobber. Marc had je geholpen hij had een made vastgehaakt aan de haak - zonder weerhaak - en je wachtte lang, ingetogen en in spanning tot het gebeurde, de dobber met een ruk onder ging en je ophaalde, een glinstervisje van een paar jaren, dat tegen spartelde, losgehaakt werd en teruggegooid zoals alle visjes en vissen die er gevangen werden.
Je dacht aan de zomers in je dorp, toen je, met kameraden naar de Molenbeek ging, dicht bij de windmolen, een beek die nu een gracht geworden is, om er met een zelf gemaakte lijn te vissen op bliek of grondeling, veel was het niet, en teruggegooid werden ze niet. Maar we zaten er in het gras, een pastoraal zicht wellicht dat een man die we niet kenden vastleggen wou en ons vroeg even stil te blijven, hij wou een foto maken en we het vreemd vonden dat we er een waard waren. Die foto kan dus nog altijd in een album zitten of uitvergroot, onder glas opgehangen in een of andere kamer: de knaap die ik was geweest in vroegere tijden. En nu zat ik daar terug met een professionele lijn in de hand, alsof er geen tijd was tussen geweest, alsof enkel de plaats was veranderd en ik terug knaap geworden was, ik een man op volle leeftijd, in volle ernst aan het vissen was. Ik me toen zag zitten, de man met een blog.
Dit was van gisteren toen het regende, toen de kilte na een tijdje in rug en schouder gleed en ik wist dat ik het zo niet langer volhouden kon, dat ik dringend uit wind en regen weg moest, na amper een visje gevangen te hebben.
Dacht ik, hoe gelukkig ik me voelde, te kijken naar dat ene stille, licht dansende punt in het water, en het regende over het land, met de duiven laag en de tortels in de bomen en, de herfst in de bladeren in het gras, en in je stramme leden. Jij die niet dacht ik ga hierover schrijven, jij die niet nalaten kon te denken aan wat je geschreven had over Proust en je voelde dat er nog iets verkeerd was, dat je Madame niet voluit mocht schrijven maar Mme voldoende was, zoals je het gelezen had in 'Les amours de Swann', het boek zat in de brede zak van je jas, een zwaarte die je voelde bij momenten als je even bewoog.
Zo was Proust zelfs niet ver weg als je er zat met een vislijn in de hand, en het cirkels regende in je gedachten, en je er nog een paragraaf aan toevoegen wou, maar je wist nog niet wat, alleen dat het te mager was wat je geschreven had en er zeker een aanvulling moest, vooral dat Proust je bezeten had, dat hij aanstekelijk was, en dat je je manuscript een Proustiaanse kleur moest meegeven, nu hij terug, na zovele, niet meer te tellen jaren, bij jou terug gekomen was, zonder aan te kloppen, alsof dit nodig zou geweest zijn.
Je hem verder lezen moet.
20-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2017 |
Lezen om te schrijven |
Hoe ik me aanpassen moet als ik Proust wil gaan lezen, hoe ik een andere eeuw moet binnenstappen, een andere wereld van zijn, van kijken naar de dingen en erover ellenlang gaan schrijven. Geen detail voorbij te laten gaan, alles maar dan ook alles erover te vertellen en meer nog, alles wat er enigszins een logisch tot zelfs een onlogisch verband mee heeft of, er zou kunnen mee hebben. Woorden en nog woorden, zinnen en nog zinnen die je met de meeste aandacht lezen moet, wil je, geroerd door je omgeving, al wat er staat opnemen en verwerken/onthouden.
Ik herinner me de Russische romans die ik las, Pasternak, Solzhenitzyn, Vassili Grossman, de namen erin, voornamen en familienamen, die ik moeilijk bijhouden kon, maar in hun verhalen lag een lijn die gemakkelijk te volgen was. Bij Proust ontbreekt die rechte lijn, hij heeft die trouwens niet nodig, hij schrijft golvende zinnen, om deze reden ook was het verkeerd van mij Proust te willen lezen in de stilte van het weidse land, in het ruisen van de bomen, amper hoorbaar en ik, begeesterd door het licht zo uitgesproken herfst al, als poeder bijna over mij en over de dingen naast mij. En bovenal, het water een spiegel, een omgekeerde wereld, waarvan ik me afvroeg of ik het niet was die in de omgekeerde wereld zat en in het water, licht bewegend er de echte wereld stond afgebeeld.
Maar Proust, Proust leest je niet onder de bomen, Proust leest je weggedoken in een hoek, ergens in een plaats - als die zou bestaan - waar je alleen bent met zijn woorden. Je vraagt je af hoe hij ze geschreven heeft, zittend aan zijn tafel met de pen in de hand en de pot met inkt voor hem, schrijvend, herlezend en verbeterend, uren lang, dag na dag, om daarna de salons af te lopen en in zijn bed te kruipen, verder denkend en opstaan terug, want de woorden komen, blijven komen, een waterval van woorden, gekende en ongekende, verwachte en onverwachte.
Proust, mon ami, hoe je mij rond je vinger draait, hoe ik me aanmanen moet om je bij te houden, je te verteren en niet te vergeten waar je eigenlijk bent als je, in gedachten, ver er vandaan bent, en ik niet meer weet in welke salon en met wie je er spreekt of wat er gezegd werd en wordt, en wie het is die dit zegt, of het zou kunnen gezegd hebben op een andere wijze of andere plaats, die dan toch niet die plaats was, maar een andere, waar die persoon er was en ook die dame die je er niet verwachtte daar te zien, maar die er toch was omdat ze er uitgenodigd was door een vriend die hij de vorige week nog in de salons van Mme une telle, niet deze van la rue X, of neen, was het niet la rue Y? Neen, het zal toch la rue X. geweest zijn waar ze Mme la Comtesse de X. et M le Duc de Y. ontmoette, die hij ervoor al eens ontmoet had bij Mme une autre, en zo verder tot in het oneindige. Neen, Proust lees je niet onder de bomen, het was verkeerd van mij hem trachten te lezen in volle levende natuur met het lichtend vlak van de vijver voor mij uit en ik, denkend tussendoor, de aandacht even verliezend, aan het boek dat ik, voorzichtigheidshalve, omdat ik het vermoedde dat Proust niet in de zon te lezen was. Wat evenmin een goede gedachte is geweest, Bertus Aafjes mee te nemen en zijn gedichten te gaan lezen dit, na Proust op zij te hebben gelegd, omwille van moeilijk volgen. En nu Aafjes, en als ik zijn bundel opende en enkele gedichten las, ik terechtkwam in de wereld van Aafjes die de wereld was van mijn jonge jaren die ik terug ontdekte, maar waar ik me niet meer thuis voelde, evenmin in de gedichten van Aafjes.
Ook Aafjes zul je niet verder lezen, hij schijnt nog onleesbaarder geworden dan Proust, want hij schrijft in jouw taal, maar niet in je woorden en je zinnen van nu. Maar wat ook, Proust en de ongerijmdheid van zijn zinnen die elkaar opvolgen de ene meer dan de andere vloeiend uit de voorgaande, naar de volgende die zich splitsen zal in twee of in drie, maar niet altijd, Proust die je bezeten heeft en die je zou willen navolgen omdat zijn manier van schrijven aanlokkelijk is , omdat je al enkele dagen in zijn greep vast zit en er niet wil van loskomen.
We zien wel hoe het verder moet, later.
19-09-2017, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2017 |
Morgens die met muziek beginnen |
Het was wel degelijk Dvoràk - al dacht ik even aan Jancek - die ik hoorde op Klara en, na het Nieuws van zes, Beethoven. Ik checkte het voor ik aan mijn schrijven begon, ik had het juist geraden. Elke componist, elke schrijver, heeft een persoonlijke herkenbare toets, een eigen manier van componeren/schrijven, die hij niet verbergen kan, waarom zou hij? Het is van hem en van niemand anders en, veel is er nodig opdat hij deze manier van werken wijzigen zou.
Ik denk nog altijd aan Proust - ik las nog een paar bladzijden in zijn 'Swan' voor ik insliep - zoals ik nu denk aan de lange tekst die ik gisteren schreef en die ik - mag ik zeggen met een tikje ontroering - ingelogd, deze morgen heb herlezen, me afvragend hoe hij zal ontvangen worden. Pas daarna heb ik de gordijnen open geschoven en toen ik door het raam keek, ik geraakt was door Venus in het oosten, schuin onderaan een stukje maan. Ik dacht met dit beeld te beginnen, maar heel wat gedachten vloeiden door elkaar, ik had geen duidelijke idee waarover ik schrijven zou: over de reiger of de vriend die verjaarde - in mijn enthousiasme gebruikte ik verkeerde cijfers, 33 ipv 36 en 17 ipv 18, Ik vraag excuses - of over het stukje maan, een wassende of niet, of nog over de muziek die na Beethoven kwam en die, opgezocht, van Haydn was. Met met welke zin nu zou ik beginnen, of was ik al begonnen?
Mijn echtgenote die me zegde gisteren, voor ik slapen ging, dat ik te lang voor mijn laptop had gezeten, dat het slecht was voor mijn hart. En, inderdaad het was gisteren een lange dag geweest, een lange blog, de langste uit mijn geschiedenis denk ik, daarenboven ook, omdat ik de tekst tweemaal heb moeten schrijven, eens in het klad (!) en daarna, kopiëren niet aanvaard zijnde door de centrale computer, rechtsreeks op mijn blog, wat een pak woorden was. Moraliteit, in de toekomst werk ik rechtstreeks op mijn blog, zonder tussenwegen, wat er staat, staat er, dus, zoals een etser op zijn koperen plaat gedoemd is de lijn te volgen eens die gegrift staat, of een vriend beeldhouwer, eens hij te diep in het hout heeft gekapt hij er verder rekening zal moeten mee houden. Wat mijn schrijven aangaat is het nog niet zo erg, ik kan 'deleten', maar wat ik niet kan is de ingeslagen weg, zo maar verlaten, een woord is soms bepalend om te weten hoe het verder moet. Maar gaat het niet, in laatste instantie kan ik alles met een veeg verwijderen, en alles herbeginnen. Wat zelden gebeurt. Een zaak staat vast, of ik nu bij het oude blijf of herbegin, ik moet verder, eerder blindelings, om aan te komen waar ik hoegenaamd niet wist waar ik aankomen zou, zoals ook nu niet en ik me, al schrijvend, de vraag stel wat het worden zal. Geen nopod echter, het soepele, wondere volgen van zijn gedachten heeft ook zijn charmes.
Een vriend stuurde me een gedicht dat hij maakte na het overlijden van een vriend van hem. Het was grote poëzie, ik interpreteerde het in functie van de gedichten die ik soms schrijf en ik voelde dat ik op een verkeerde weg aan poëzie toe was; dat ik teveel naar de binnenkant van het woord keek en niet genoeg naar de buitenkant; dat ik er een filosofisch gedoe van maakte, maar dat ik hiermee, me baserend op zijn gedichten, totaal de verkeerde weg op ging. Poëzie is zoals een Japans gedicht dat ik las: zeggen dat je een boek aan het lezen bent, voor het open raam, en in slaap bent gevallen, het hoofd op de tafel en als je wakker wordt het boek en jij bedekt met lentebloesems. Poëzie wil lentebloesems zijn en weinig meer. Wil verrassen, zegde Allan Poe, niet noodzakelijk in de diepte, maar simpelweg, hoe eenvoudiger, des te beter. Het is en blijft een kwestie van woorden die plots, gans onverwacht, opduiken in het vers. Ik daarentegen wil altijd meer, ik wil te veel, ook in mijn teksten, maar daar vind ik dat het moet, dat een stuk proza geen waarde heeft als het niet gaat tot in het merg. Maar te veel is dan ook niet goed. Daarom sukkel ik voor het ogenblik met mijn manuscript, het heeft te veel merg, het raakt te diep, het vermoeit. Ik kom er voorlopig niet toe een evenwicht te vinden tussen wat ik hoger zegde, de binnekant en de buitenkant van het woord, een gebrek aan evenwicht is dodelijk, is vervelend, is negatief.
Ook en vooral, wat ik nu ondervind, ook voor de schrijver die ik ben en als het mijn woorden betreft.
18-09-2017, 07:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2017 |
De vriend van 1933 die verjaart |
Ik kon het - gezien al waar ik met begaan ben - o zo gemakkelijk vergeten hebben, ware er niet aan de vijver, in de regen, de reiger geweest die hoewel hij er maar stoïcijns bij stond, me herinnerde aan de reiger van ons beiden, aan een meander van de Leie op zondagmorgen in de herfst, als in de winter, de lente en de zomer, waar we even maar stopten, op de plaats waar in de lente de vlier, als met sneeuw is bedekt (T.S.Eliot), of in de zomer zwart van de bessen, en altijd, of bijna altijd, de blauwe reiger, als die blauw getint bestaan zou, wachtende was op de late vis die voorbij zou komen: ik, deze morgen, denkend aan Marcel Proust zijn 'A la recherche du temps perdu', een stroom van gedachten, eindeloos lang, die pas op het einde ervan, zegt Proust, de pen ter hand nemend, geschreven gaan worden. Een lumineuze idee, waarvan min of meer ook Dante bevallen was, want ook hij is begonnen aan het schrijven van wat hij gezien had, nadat hij heelhuids teruggekomen was van zijn pelgrimstocht naar Hel, Vagevuur en Paradijs; tussen haakjes, ook Mohammed, de profeet, zou daar heen gereisd zijn en anderen, waarvan ik geen weet heb. Maar wat de reiger betreft, en ik ben er hem dankbaar voor, het is hij die me er aan herinnerde omdat hij onverbreekbaar verbonden blijft met onze joggen-historie die ergens een aanvang nam in 1978 en doorliep tot ruim dertig jaar later toen, ik in elk geval, het toneel verliet, maar hij, zes jaar jonger, is blijven doordraven en elke zondagmorgen na tien uur, even stopte op die geheiligde plaats van de reiger en de vlier. Ik wed dat hij het nog steeds niet kan laten de lanen en de sprokkelwegen te volgen, in Latem, al lopend of al wandelend, en dan even stil te houden op die plaats in de bocht waar hij onvermijdelijk, elke keer, terug zal denken aan de tijd dat we er beiden waren, want niets gebeurt er dat geen herinnering nalaten zou.
Jaren nu er al overheen, maar de impressie die dit kleine gebeuren naliet is nog heel stevig gevestigd en midden september zijnde, de herfst al in het licht en in de luchten, wij, in die tijd van toen ons stilaan klaar maakten om een maand later af te reizen naar de Valais, naar de wijngaarden van een grote vriend, Gustave Cotter, een man, die al heeft hij ons ondertussen verlaten, niet uit onze gedachten verdwijnen zal, evenmin zijn wijngaarden, gelegen in/op de flanken van de Rhônevallei in het dorpje Grimisuat, evenmin die andere vriend die ons verliet. En evenmin zullen we vergeten, het gouden licht van de morgens als we afdaalden tussen de rijen wijnstokken, de ranken bedauwd nog en de druiventrossen die we knipten, zwaar in de hand om die neer te leggen, bijna met tederheid, in de kist naast ons.Wie zal het ooit begrijpen de vreugde die we kenden toen, met de nevels ver beneden ons over de Rhone en aan de overzijde de besneeuwde toppen van de bergen die we bij naam konden noemen alsof het bekenden waren van voor we er ooit waren, en van later als we er niet meer zullen zijn. Heimwee, mijn God, hoe je ons raken kunt. En dan de middaglunch van Germaine, de echtgenote van Gustave, de gesprekken en de lach van Guy die we nog horen, al is hij er niet meer, en daarna, neergelegen in het gras onder de boom met de geur van kweeperen in neus en mond, en even, heel even de ogen gesloten, om in de namiddag, in volle zon, te herbeginnen. Wondere momenten waren het van een diepe, ongekende rust in ons. Wij, zonder ouderdom, jong en uitgelaten als veulens in de wei. Hij die verjaart vandaag is deze niet vergeten - en deze woorden zijn mijn geschenk - ook niet als mijn broer er was, ook niet als Pierre er was, niets, geen sikkepit is er van vergeten. Ook niet de kaasfondu van Marie-Claude en Jackie, ook niet de génépi erna, zeker niet le vin muscat de Travaletti, gedronken met mate, degusterend elke druppel ervan en dan het verblijf in de avond en de nacht in de chalet van Aristide hoog in de bossen, met het stille vloeien van water uit de bron en de sterren duidelijk en herkenbaar: Cassiopeia en Cepheus en de roep van Venus voor de zon opkwam, het water van de douche ijskoud. En eens op 1 november, als niet werd gewerkt, de gevaarlijke tocht over sneeuw en ijs met de afgrond dicht naast ons, Gustave te overmoedig, en wij het hart een vuist groot. Wat vergeet ik allemaal, mijn vriend van vele jaren. Want heel weinig maar is hier gezegd van de vele dagen die er waren. Hoe we leefden toen, een tonic soms met wat gin erin, een raclette in de zomer, de hangmat met een slaper, en de boeken die we lazen. En hij die alles wist en het vele ervan dat hij dag aan dag had opgetekend, gesprokkeld en gebundeld nu, door zijn kinderen, zijn kleinkinderen in een handig boek, boeiend om lezen en enig in zijn soort. En hij die op een dag, in het vliegtuig zat, op weg naar New York, gekaapt en afgeleid naar Caïro, met juist nog de tijd om het vliegtuig te verlaten dat daarna een vuurbol werd.
En ik, me nu afvragend, zoals Proust, waarom ik over dit alles heb willen schrijven, kleine feiten die hij alleen omlijsten kan met details in meer die ik open liet. Heel wat andere herinneringen die te vertellen zijn, al was het maar de Berquin-chalet in Saint-Luc, al was het maar de tocht naar de Bella Tola, een stikhete zomerdag. Ik nu aan het denken ben geweest, als een voorbeeld van wat denken is volgens de Franse filosoof Gilles Deleuze, zo meen ik het toch begrepen te hebben, maar zeker ben ik niet. Dit alles om te zeggen dat ik dankzij de reiger geweten heb dat de dag van zijn verjaardag gekomen was, en ik die zeker niet vergeten mocht, toch nu niet, nu we elkaar niet meer in de weg lopen: onze tuinen palende aan elkaar. Jaren lang ik hem zag in de morgen als in de namiddag, even ernstig als geestig, soms met een boek in de hand onder de oude notelaar die nu bij stormwind zich heeft neergevleid op het dak van de woning, evenwel met veel respect. Een woning, uit een sprookje gelicht met ovenhuis en al wat nodig is om er een gedicht van te maken, zoals Karel van de Woestijne gedichten schreef, niet zoals Hugo Claus die te barok overkomt en te Bourgondisch. Misschien is van de Woestijne er langs gewandeld, heeft hij er even stil gestaan en is er ergens van wat hij toen zag iets overgebleven in een van zijn gedichten of gaf het aanleiding tot, al was het maar, een flard, een stukje versregel. Heeft hij bijvoorbeeld gezien dat er rook uit de schouw kwam en heeft hij gedacht - nog altijd Karel van de Woestijne - zoals Sanderus het duidelijk maakte op oude ingekleurde kasteel tekeningen dat er rook uit de schouw kwam, het bewijs dat hij er welgekomen was geweest. En misschien ook is Gustaaf van de Woestijne, zijn broer, er langs gekomen en heeft hij het grasperk gezien met de bomen een meter hoog de stam gewit, misschien en heeft hij enkele stappen gezet om eens aan te kloppen. Het kan allemaal, er kan heel veel gebeuren in de jaren dat het huis er staat in de Kapitteldreef als een kerk in het midden van het dorp.
Zo zie je maar wat een verjaardag op gang kan brengen. Ik zou er zo dagen kunnen op verder gaan, trachten Proust te benaderen als hij schreef over een kop thee en een Madeleinekoekje dat hij even dopte in de thee, om het tachtig pagina's verder, een tweede maal in dezelfde kop thee te doppen. Hoewel, als ik drie jaar terug zou gaan in de tijd, ik , Paul, op een dag zoals deze, hem iets anders - en hij weet wat en dit is voldoende - zou aangeboden hebben dan een kop thee, hij was en is geen liefhebber van thee, wat niet kan gezegd worden van zijn lieve echtgenote, Jo, die er haar specialitit van maakt, zoals er een periode is geweest in haar leven dan ze aan kalligrafie deed en, wat heel wat anders is, dat ze een schitterende boekbindster was. In mijn boekenrek staat er een dichtbundel van Francis Jammes, die ze schitterend heeft ingebonden in een lila couvert met gouden letters op de buitenkant, een boek dat ik om deze reden koester, meer nog dan het gesigneerde en aan Saverijs gededicaceerde boek van Urbain van de Voorde van gisteren of van eergisteren. Trouwens nog andere boeken heeft ze ingebonden die ik bewaar als een teken van hun vriendschap en ook deze van hun kinderen Eveline en Fanny en kleinkinderen, groot al nu, Henri, Elisa en Elena. Ik vernoem ze allemaal, omdat ze hem allen feliciteren zullen met zijn zoveelste - en het wordt al meer en meer ernstig - verjaardag. We zullen er niet bij zijn, maar Gonda en ik ook, we feliciteren hem, van hier uit. We zullen denken aan hem. Hij zal ons lezen en eraan toevoegen in gedachten wat hij vindt dat er kan aan toegevoegd worden en het is heel wat. Wel geen tachtig pagina's Proustiaans, maar je weet maar nooit, eens je aan het schrijven slaat, heb je vlug enkele blazijden vol. Ik beken dat ik de 'Recheche' van Proust niet heb uitgelezen, dat ik vandaag enkel 'Les amours de Swann' dicht bij de hand heb, meer niet, maar ik draag hem in mijn hart. Wat ik weet van hem is dat hij je niet lastig valt, noch met God, noch met de eeuwigheid, waar ik mee zondig. Hij, mijn vriend Paul, zondigt op zijn manier bij het schrijven. Dit is dan wat we gemeen hebben. Het weze zo, en dat dit zondigen nog enkele jaren moge duren is wat ik wens, meer voor hem dan voor mij.
17-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2017 |
Het lichaam dat niet te vertrouwen is |
Ik heb al heel wat blogs geschreven en het gebeurt soms, dat ik terugblik op deze van de vorige jaren. Er zijn er bij die me verrassen door hun inhoud, er zijn er andere die ik beter niet had geschreven. Ik weet echter - het volstaat dat ik het weet - dat de beste onder de goede verdienen gebundeld te worden in een boek, dat zeker de Cuaderno (Geschriften) van Jose Saramago minstens zou evenaren en dan zeker op het religieus-filosofische vlak. Dit is het gevoel dat ik er aan overhoud, en dat ook de wens is van vele van de vrienden die me lezen.
Deze gedachte overvalt me regelmatig, bevestigt men keer op keer, maar het betekent een immens werk. Ik zit nu al gekneld met, én het schrijven van mijn dagelijkse blog, én het herzien - voor de n-de maal - van mijn manuscript dat maar niet vordert; hoe zou ik willen er nog iets aan toe te voegen. De tijd is voorbij dat ik tot na middernacht bezig kon zijn, om dan nog op te staan voor het licht er was. Ik had dit vijftig jaar geleden kunnen doen maar dan waren de gedachten niet geladen zoals ze thans zijn en, wat vandaag aangaat, is er een rem die heel duidelijk is en opdoemt als een verwittiging niet te overdrijven in het goede, het creatieve dat eerder naar het transcendente neigt, dan naar het gewone. Laat bezig zijn is me niet meer gegeven, vroeg bezig zijn wel en is noodzakelijk wil ik tenminste iets bereiken.
Zo sta ik er dan, open en bloot, een hoofd vol plannen en een lichaam dat weigert de planning te volgen. Trouwens, en mijn vriend Hubert, ondervond dit aan den lijve, op je lichaam kun je niet vertrouwen, het laat je in de steek op het meest onverwachte ogenblik, het ankert zich vast in je geest en je hebt heel wat moed en krachten nodig om het op de plaats te zetten waar het hoort, weg van je gedachtenwereld. Dit is de strijd die je dan te voeren hebt. De geest die zich opstelt - en dit geldt voor elk van ons - tegenover het lichaam. Het is meer dan een gebed, het is een noodzaak.
Dit is waar ik mee beginnen wou: het lichaam dat niet, dat nimmer te vertrouwen is. Je kunt wel zekerheden in bouwen als je vers ontloken bent, zelfs als je in volle bloei gekomen bent, maar eens aan het verwelken, wees op je hoede, open je ogen op elk teken dat je te verwerken krijgt, en reageer, aarzel niet.
Wat is een blog schrijven anders dan een samenspraak met jezelf en met je lezers, hoe goed je er bij voelen kunt. Je krijgt het woord voor een tijd, hoe kort ook, en je dringt binnen in de wereld van anderen. Ze dragen je mee in hun dag, ze dragen je mee waar ze wandelen gaan in de bossen, in de velden, in de straten, in de stilte bij de haard gezeten of vroeg in de morgen. En jij, je luistert naar hun gesprek met jou. Je pikt hun woorden op en je draagt ze mee met jou als een warmte, als een gloed: de zon die dichter en dichter komt tot het zuivere oosten, het equinoxpunt van de herfst.
Wie ooit zegde me dat hij de herfst verkoos op de zomer? Is het met deze zin dat ik je verlaten wil vandaag?
16-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2017 |
Dedicatie |
Op 2 september 1935 dedicaceerde Urbain van de Voorde, met een 'van harte', zijn boek 'Ruusbroeck en de Geest van de Mystiek' aan Albert Saverijs. Ik vond dit boek in 2004 bij De Slegte in Gent, ongelezen, de bladen nog niet losgesneden. Ik kocht voor 7,50€.
Welke woorden, tussen vrienden wellicht, werden er bij deze gelegenheid gewisseld en later, hoe kwam het ooit terecht bij De Slegte, een bibliofiele uitgave bijna, gedrukt in 1934, door de Sikkel, Kruishofstraat, 223, Antwerpen, op 'getint velijn van Pannekoek', genummerd van 1 tot 300, nummer 144. Geschreven en wellicht herschreven met hart en ziel, en toch, geen echo nalatend bij de gelukkige gededicaceerde, die het op kant moet gelegd hebben om het later nooit te lezen.
Vandaag opgedoken, in welke mate is dit werk nog een document, wordt er nog naar verwezen, heeft er nog iemand de tijd, de interesse om het ter hand te nemen, het te lezen, of simpelweg te doorbladeren?
Het is nochtans een boek dat ik koester, ook als boek en meer dan vele andere die ik bezit. Wel nu vreemd overkomend gezien de taal ervan. Ik haalde het een paar dagen geleden uit zijn rek en zag dat ik er heel wat zinnen erin met zacht potlood, gebruik makend vann een lat, had onderlijnd. Ik heb het sinds mijn eerste lezing herhaaldelijk ter hand genomen en erin gebladerd, het is mede door het jaar van verschijnen een vriend geworden, meer omwille van de schrijver dan van de ontvanger, van wie ik de zoon Willy heb gekend.
Jan van Ruusbroeck wordt als volgt begroet door Urbain van de Voorde:
'Profeet van een religie der ziel enn heraut der goddelijke minne, onvermoeibaar bestrijder der ketterijen als godschouwend begenadigde van den Heiligen Geest ... straalt Ruusbroeck's gestalte ons uit de verre middeleeuwen tegen als een dier zeldzame en verheven gothische geesten...'
Hij was van de onderbouw van de gothiek. In zijn pathetisch grijpen naar iets absoluuts aan den overkant der tastbare verschijnselen kon den gothische mensch onmogelijk blijven stilstaan bij een eens voor allemaal vastgelegde geloofsregel.
Van Ruusbroeck zelf, volgende slagzin:
Dat edelste en dat hoechste dat men leven mag in tijt en ewicheit dat is boven al bekinnen en weten in ons bevinden een grondeloos niet weten.
We zijn, na Russbroeck 1293-1381, ruim zes eeuwen verder. Is er iemand die vandaag zou durven beweren dat hij meer afweet van de waarheid dan Ruusbroeck wist wat hij er van af wist, grondeloos niets?
In dit verband staat 'De Kreet' van Edvard Munch in een zekere zin symbool voor de kreet van Ruusbroeck: 'Alle dinghe sin mi te inghe / ic ben so wid.
Ik schreef destijds in 2004, in potlood onderaan de laatste pagina van het boek, het volgende:
Verrast en overhoop gegooid door de literaire schoonheid van de zin en het woord, heb ik genoten van dit boek en nog meer van de inhoud die strookt in zijn grote lijnen met mijn opvatting over geest, Kosmos en wat we God noemen kunnen.
Maar als ik de taal van Urbain van de Voorde vergelijk met die van mij, amper een generatie verder die ik bijna twee generaties min of meer ben trouw gebleven, hoe zal mijn taal ervaren worden - als er nog iets van overblijft - twee à drie generaties verder, zal het verschil niet even groot zijn, zegge, op het randje van het leesbare?
Ik vrees het, evenwel hopende dat, wat er nog zou staan toch nog eens overlopen wordt.
15-09-2017, 09:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2017 |
De ceder |
De kleuren in het oosten zijn uniek vandaag. Zijn om te schilderen en te weten ook dat je er niet in slagen zult, dat je wel de kleuren benaderen kunt, maar niet het licht dat binnensijpelt in de kleuren. Het zelfde met de woorden, je weet wat je zeggen wilt maar je vindt de toonaard niet, de orde waarin je je zinnen schikken wilt, je kent je onmacht en je zoekt naar de lijn die je volgen moet, eens ze duidelijk wordt.
Dit is het nieuwe uur van het zijn, het uitkijken hoe het leven is in jou, waar ergens je gedachten gestapeld liggen, wachtend, zoals de hopen hagelstenen opgestapeld lagen in de hemel°, klaar om te gebruiken zoals het geschreven staat.
De Bijbel die hem niet verlaat, die naast hem ligt, chocolade-bruin in zijn lederen couvert en die hij maar te openen heeft op Job of op de Psalmen of, die hij kan laten waar hij ligt op de tafel, het er naast hem zijn is hem voldoende. Het is zijn gezel, meer van gisteren dan van vandaag, maar hij houdt van het Boek der boeken. Hij weet wat hij er aan had en wat hij er nog aan heeft. Hij weet dat hij er op vertrouwen kan, dat de Bijbel hem voert naar de regionen van de geest die er anders maar verlaten bij liggen, regionen die hij elke dag wenst te bewandelen, niet alleen omdat beweging noodzakelijk is voor zijn moe hart en zijn stram lijf, maar ook broodnodig om de dag door te komen als een mens die meer van de geest is dan van de materie. Die van het schilderen is, van het zoeken naar de gepaste kleuren, en meer nog het zoeken naar het licht in die kleuren; die van het schrijven is, van het tasten naar woorden en de adem er in; die van de tijdloosheid wil zijn, van het stil bewegen naar de eeuwigheid toe, die hem wacht om de hoek, in zijn dromen onder de ceder.
Zoals deze op de binnenplaats van de Abdij van Moissac, waar je stond met een vriend, een groot architect, een groot aquarellist, in de tijden dat hij er nog was. Hij zegde je dat hij niet van de Bijbel was, hij was van het niets, tot jij hem zegde dat zijn van het niets niet kon, dat hij, of hij het wilde of niet, was van het Iets, het geweldige, onnavolgbare Iets, dat ons versmachten kan als we er te veel over nadenken, omdat het alles is dat je denken kunt en dan nog duizend maal meer, en dan nog ben je er niet.
Hoe, mijn vriend, was dan je laatste ogenblik, heb je nog even aan onze ceder gedacht, nog even aan wat ik je toen vertelde en jij die luisterde zoals je nog nooit naar mij geluisterd had, misschien omdat er iets in jou al wist wat komen ging.
De tijd, de dwarreltijd is er overheen gegaan, heeft dit alles verzegeld. Gelukkig ben je er nu nog even, staan we er beiden terug, jij in je elektronenwolk, ik in gedachten, de ceder, oud en wijs, als getuige van wat we zegden toen. Jij, een ogenblik als wolk over mij geschoven, ik je houdend.
°
King James' versie: Boek van Job: 38, 22 Hast thou entered into the treasures of the snow?Or hast thou seen the treasures of the hail; 23.Which I have reserved gainst the time of trouble, against the day of battle and war.
Willibrordus 1975: 22. Ben jij op bezoek geweest in de schatkamers van de sneeuw, de schatkamers van de hagel, heb jij die ooit gezien? 23. Hagel en sneeuw die ik opspaar voor moeilijke tijden, voor dagen van strijd en oorlog?
14-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2017 |
Wat nu? |
Is het zinvol wat ik gisteren heb gedaan, terug grijpen naar Stendhal, een auteur van een eeuw geleden en hierover het curieuze in zijn werk te belichten, zoals Pierre Alain Bergher het heeft gedaan en, anderzijds de literatuur van vandaag, waarmede de wereld overspoeld wordt, links te laten liggen, ongeopend en onbesproken? Ik stel me de vraag en wil ze beantwoorden.
Ik denk dat ik in het leven aangekomen ben om de ernst ervan duidelijk te zien.Om te weten en aan te voelen wie ik ben en wat ik ben. En, om een voor mij bijzonder aspect ervan te benadrukken en te stellen dat literatuur, handelend over een verhaal van een over geaccentueerd leven, een leven dat weinigen van ons gekend hebben, niet meer door ons wordt opgezocht. Vooral dan als hierin de nadruk wordt gelegd op de excessen in het leven, excessen die dan eerder het sensationele beogen dan het spirituele, eerder het ongewone, neigend naar het buitengewone, dan het dagelijkse eenvoudige leven, dat we gekend hebben, met de hoogtes ervan en de laagtes.
'La vie' zegde een bejaarde dame me toen ik er dertig was, 'la vraie vie est déjà assez roman comme ça' - ze had de leeftijd die ik nu heb - waarmede ze me duidelijk wilde maken dat het voldoende was terug te blikken op haar eigen leven en het dus niet nodig was te gaan lezen hoe andere levens verlopen zijn en dan vooral hoe ons fictieve levens voorgeschoteld worden.
Stendhal dateert van een tijd toen ik literatuur zoals deze van hem, nog frequenteerde. Ik heb dus 'La Chartreuse de Parme' gelezen, ik heb 'Le Rouge et le Noir' gelezen. Julien Sorel heeft me dermate bekoord dat ik de laatste pagina's, deze van zijn onthoofding niet meer heb durven herlezen. En er zijn andere boeken van zelfde aard geweest, tamelijk veel zelfs. Ik meen dat ik gestopt ben bij 'The World according to Gorp', waarvan de naam van de schrijver me ontgaat nu - onnoodig hem op te zoeken - daarna zijn er nog enkele andere boeken geweest met Hertmans en Noteboom die er boven uit staken, maar mijn behoefte dergelijke literatuur op de voet te volgen is stilaan uitgedoofd om meer en meer te gaan uitkijken naar meer filosofische werken; dit om te zoeken naar een nieuwe regel om naar te leven, zegge een nieuwe Bijbel. We zijn echter te slim geworden om een nieuwe Bijbel te aanvaarden, we zijn zelf die Bijbel nu en zullen er ook aan sterven.
Ik heb in dit land niets in de pap te brokken en, of ik dit nu schrijf of niet, het is niet veel meer dan een vergeeld blad dat zich los haakte van de stam en naar beneden dwarrelt in een wereld die zijn God en tezelfdertijd alle hogere waarden, al het elitaire, al het spiritueel creatieve, heeft op zij heeft geschoven.
Het gevoel dat ik er aan overhield en dat zich meer en meer verduidelijkt - ook na de beelden die ik zag van Jan Leyers in zijn zoektocht naar een Europese Islam - is dat we, na de God voor dood te hebben achtergelaten, na het opbergen van alle hogere waarden van het leven - waaronder, zoals Borremans, het 'schoon' schilderen - een zwalpende massa geworden zijn met al de gevolgen van dien. We hebben geen houvast mee, geen regels meer om naar te leven ten einde onze beschaving, of wat er nog van rest, verder te bestendigen en een nieuwe impuls te geven aan een nieuwe Verlichting, geïnspireerd op de New Physics.
Ik meen duidelijk begrepen te hebben dat, wat een Europese Islam betreft, er nimmer een zal komen; dat Allah te diep zijn wortels heeft in de muzelman, wortels die niet uit te roeien zijn, zeker niet door het Westen en dus dat de Islam niet de minste nood heeft - zeker niet in een nabije toekomst - aan een Verlichting zoals deze die wij gekend hebben vanaf de XVIIIe eeuw. Hij heeft geen nood aan wijziging, zijn leven wordt gevoed en geleid door Allah en zijn Koran, en aan deze Koran mag geen jota veranderd worden. Het is zijn leidraad, het is zijn bestemming.
En wij in het Westen, wat rest er ons nog en hoe moet het verder met ons?
13-09-2017, 07:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2017 |
Psalm 139 |
Pierre Alain Bergher verraste me in zijn 'Le Mystère de la Chartreuse de Parme (éditions Gallimard, 2010) door te stellen en te bewijzen dat Stendhal zijn boek had opgedragen aan de 'happy few', zijnde zijn broeders in de vrijmetselarij, en ook dat de opbouw ervan gebaseerd was op de afbeeldingen op de Tarotkaarten. Maar hij verraste me nog op een ander domein, hij wees me op de inhoud van Psalm 139, vers 16 en hiervoor haalde hij zijn tekst, heel uitzonderlijk voor een Fransman, uit de King James versie van 1611, de versie die ik gewoon ben te gebruiken als ik de Bijbel citeer. Dit fameuze vers 16 van Psalm 139 - want fameus is het - leest als volgt:
'Thine eyes did see my substance yet being unperfect, and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.'
Het laatste deel van vers 16 vertaalde Bergher als: ' Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui m'étaient réservés, avant qu'un seul de ces jours existât.'
Het is een vers om er je dag mee te beginnen - zoals ik er vandaag mijn dag mee begin - zoals ik er zo dikwijls al, te pas en te onpas, naar verwezen heb. Deze morgen echter, denk ik met respect aan de man die dit heeft neergezet, in alle wijsheid, in alle vertrouwen in de Heer, in alle onderwerping aan en aanvaarding van de Heer die hij aanwezig wist in elke voetstap van zijn leven, in elke aarzeling, in elke wilsbeschikking die hij stelde:
Alles wat mij aangaat, Heer, staat opgetekend in je Boek, ik ontkom er niet aan, alles is vastgelegd en omdat het vastgelegd is voor mij, is het ook vastgelegd voor allen die van ver of van dichtbij in betrekking staan met mij, en zo verder en verder tot in het oneindige.
Maar, is het wel zo, staan alle omstandigheden of gebeurtenissen waarmee ik, bewust of onbewust, zal geconfronteerd worden, zullen het deze zijn, en uitsluitend deze, die mijn handelingen/gedachten zullen bepalen? En als mijn handelingen bepaald zullen worden door de omstandigheden én door de persoon die ik door deze omstandigheden geworden ben, is het zo dat dit alles al opgetekend staat?
Of nog, beschik ik over een vrije wil, of wordt deze me opgelegd door de omstandigheden waarin ik verkeren zal; is er enige twijfel hierover, Heer, kan het dat er iets is of komen zal dat niet opgetekend staat?
Het is om er duizelig bij te worden. Maar wat versregel 16 betreft kan ik enkel herhalen wat er staat, trachten begrijpen hoe het er staat en vooral, waarom het zo geformuleerd werd, alsof alles wat ik doe bepaald wordt door het lot waarvan Dante zegt dat het eens gunstig zijn kan en ook eens ongunstig.
IK denk niet dat nu al getekend staat hoe het aflopen zal met mij, ook niet de omstandigheden waarin ik verkeren zal en die bepalend zullen zijn, maar ik zie wel dat een groot deel van de beslissingen, om niet te zeggen allemaal, afhankelijk zijn geweest van de omstandigheden, dat elke beslissing die ik nam het gevolg was van een vorige en een vorige ervoor; uiteindelijk afhankelijk van de beslissingen van mijn ouders en die van hen van mijn grootouders en zo maar verder het voorbije in, om finaal uit te komen bij de hand die werd afgedrukt in de grotten van Lascaux. Het is dit wellicht dat de man van Psalm 139, 16 ons heeft willen vertellen.
Een andere uitleg heb ik niet. Ik weet enkel dat ik, omstandigheid in omstandigheid, uitgekomen ben in de man die ik nu ben, dat het woord mijn adem is en mijn bloed mijn laat verwachten. Maar ik vind dat ik moeilijk spreken kan van een vrije wil, die ik gehad zou hebben geboren te worden in de eerste plaats, en dan in de omstandigheden en de omgeving waarin het gebeurde. Maar, misschien, misschien was 'dit' dan wel vooraf bepaald.
12-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |