 |
|
 |
|
|
 |
28-09-2017 |
De gordijn van de dag na deze. |
Het kostte me gisteren heel wat, om van uit het dagelijkse over te schakelen naar het eeuwige , want de morgen was gesloten geweest en ik had moeten wachten tot de namiddag om in het grote licht gezeten, te schrijven over het licht dat er zijn zal, nadat hier voor mij de duisternis zal ingetreden zijn.
Want het is zo, je bent - ik in elk geval - een ander mens als je schrijven gaat; je denkt anders en het denken is ook het enige dat je doet, je vergeet de plaats en de tijd, om enkel nog het woord te zijn. Je voelt geen pijn, je kent geen ongemaklen, al ben je heel en al ongemak, maar je geest is er niet op ingesteld. Het is met de jaren dat het zo gegroeid is en je hoopt dat het nog lang zal blijven: je hoop is je leven.
Je herhaalt dit maar, het is je way of life, je doorgang hier van het geboren worden tot je laatste woord dat ooit wel eens geschreven zal worden, in hoofdletters dan, getekend met een laatste ademstoot. Je hebt hiervoor geen voorbereiding nodig, het zal er staan en je zult het niet weten, alsof je nog nood zou hebben het te weten.
Waarom ik, vertrekkende uit wat van het leven is, keer op keer terecht komt in mijn einde, vooral dan de laatste dagen, schijnt me een teken toe, een omen dat ik zo maar niet lichtzinnig op zij kan schuiven, alsof het niet komen zou uit een diepere ondergrond waar ik stilaan mezelf aan het verliezen ben, aan het weg schrijven ben.
Nochtans is alles licht in mij, zijn deze woorden omkranst met licht. Het licht is niets anders dan de herfst, dan het grote zinderende, doordringende licht van deze godzalige herfst, misschien zijn het de laatste dagen ervan vooraleer het op alle plaatsen winter is. Misschien is het het licht dat ik voel en weet en ken en inadem en me er in verberg - al is het het oosten nog een donkere wolk - toch voel ik al, weet ik al hoe het licht zal zijn als ik straks aan de vijver zit, met een boek of zonder boek, met een schrift of zonder schrift. Ik weet het al zo goed, tot in mijn handen zit het, tot in mijn bloed, alsof gisteren vandaag was en vandaag morgen al.
Wat vandaag geschreven werd zal pas morgen te lezen zijn. Wie ik dan zal zijn, hoe ik me, dronken van woorden of gans nuchter, zal laten gaan, heb ik niet het minste vermoeden. Wat ik wel weet is, dat, si Dieu me prête vie, ik er zal staan met mijn ruiker woorden. Echter hoe deze ruiker er zal uitzien is nog niet geweten. Samen kunnen we enkel wachten tot het gordijn van de dag na deze, wordt opengeschoven.
Denken we nu aan T.S.Eliot die ons inspireert bij momenten:
'I said to my soul, be still, and let the dark come upon you / Which shall be the darkness of God. As in a theatre, / The lights are extinguished, for the scene to be changed. (Four Quartets: East Coker III).
28-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2017 |
De zekerheid |
De herfst heeft zich, schijnbaar, nog niet vastgehecht in de bomen. Ze staan er nog in hun vertrouwde tinten, maar er is een loomheid gekomen in hun bewegen, in het stijgen van de sappen naar de hoogste toppen. Deze loomheid treedt ook op in mijn handelingen, vooral in de morgen, ik moet me opkrikken om te zijn wie ik nodig ben te zijn om te volbrengen wat ik geacht word te volbrengen.
Of, hoe het ook met mij is gesteld, hoe ik uit de nevels van de morgen ben opgestaan, mijn lichaam niet strammer dan anders, mijn geest even standvastig ingesteld om te bewegen in het amper bekende landschap van het weten en het niet weten van wat het is, het volwaardig zijn hier op deze aarde in de absolute zekerheid hier niet te zullen blijven.
De regel is, geaccentueerd te zijn op het bewegen. En het bewegen is van de Kosmos, is van het zijnde, het onvoorstelbare van wat is tijd en ruimte in elkaar versmolten in een meer dan innige osmose.
In deze ogenblikken van het schrijven in volle herfst, het licht dat gouden is, en als velours is op mijn handen. Op het blanke klankenbord van mijn blad tracht ik me in te beelden hoe het zal zijn als ik er niet meer ben; als ik van uit de hoogte en de verte, deel van tijd en ruimte, evenveel van de tijd als van de ruimte, er tevens de volheid van ervaren zal, meer nog, die volheid zijn zal.
Hoe zal ik er zijn, ik die van de aarde ben, bevrijd van het lichaam van mij, van het lichaam waarmede ik word geïdentificeerd?
Ik weet het niet, heb er niet de minste notie van, maar, en dit is belangrijk, ik zal er nog zijn, ik zal er nog zijn als van het eeuwige en tezelfdertijd van het tijdloze; ik zal in plaats van af te dalen zoals de sappen in bomen en planten, opstijgen naar de hoogste vormen van het zijn, onder de hemelbomen aan de hemelvijvers in de constellatie van Orion, met de blik op Sirius, lente en herfst versmolten, de aarde, moeder van alle smarten en alle zaligheden, wegschuivend onder mij.
De tinteling ervan die nog een tijdje ademen zal in wat ik als woord achterliet.
27-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2017 |
De Ontmoeting |
Waar wil ik heen vandaag, waar wil ik me afzetten om er te blijven voor een tijd, in welk oord, in welk boek en in welke stemming, als ik voel dat vele ogen op mij zijn gericht telkens ik me, gehuld in woorden, manifesteer?
Zoveel ben ik nu ook niet opdat ik spreken zou als een leider, een profeet, een Paulus, waar ik gisteren een ogenblik aan dacht, omdat ik gelezen had bij Bodifée - die Max Wildiers was gaan lezen - dat Wildiers de passage van 'Romans' 5, 15 niet zou gekend hebben. Echter, hij kende die maar al te goed, hij schreef heel duidelijk, Paulus hernemend: 'door de zonde van Adam en Eva was de wereldorde verstoord en is het kwaad in de wereld gekomen'. Hij wist het dus evengoed zoals ik het wist, ik ben dus fout geweest als ik het tegengestelde heb beweerd, mea culpa.
Hiermede is de toon gezet, kan ik verder, maar niet over wat Max Wildiers vertelt, men leze hiervoor Gérard Bodifée die de kerngedachten haalde uit Wildiers' werk en deze bundelde onder de titel 'Zo vrij is de mens', verschenen bij Pelckmans in 1996. Een tijd geleden al, maar nog altijd even fris en krachtig, en uiterst waardevol voor allen die op zoek zijn naar iets dat aan hun geest de ruimte bezorgt om over na te denken.
Dit boek ook maakt deel uit van mijn gedachtenwereld. Ik ben er door gevormd is het niet met wat er in vermeld staat, het is omdat ik er bakens heb in gevonden, die ik geplaatst heb naast de bakens van anderen, om uit te komen in wie ik vandaag ben en vooral over wat ik vandaag meen te kunnen/mogen schrijven. Ik tracht dus, dag aan dag, mijn bakens er naast te plaatsen of dan toch, minstens in de schaduw ervan.
Saint-John Perse, zegge de poëet die ik maar ten dele begrijp, maar van wie ik ook eens een bundel gedachten zou willen samen brengen, gaf aan een van zijn bundels de titel 'Amers' mee? Ik heb er lang over gedaan vooraleer ik ga zoeken ben naar de vertaling van 'Amers', om uit te komen bij 'le Robert', en te ontdekken dat het stond voor 'Bakens'. Maar voor Saint-John Perse heeft dit niet de betekenis die ik er aan geven wil, namelijk bakens van de geest, voor hem zijn het bakens opduikend uit de zee die geen binding hebben noch met het leven, noch met de eeuwigheid, zodat ik me er niet bij voel zoals ik me voel bij Wildiers als hij ons confronteert met zijn vraagstelling: 'Misschien staan de middeleeuwse mysticus en de moderne natuuronderzoeker dichter bij elkaar dan we vandaag kunnen vermoeden?'
Of, wat ik altijd heb gemeend te mogen zeggen, dat we ons nu bevinden op de snee van het metafysische, waar de (Westerse) kwantum fysica en de boeddhistische wijsheid op het punt staan in elkaar op te gaan.
Dit was van deze morgen, was van Saint-John Perse als van Max Wildiers, als van Paulus die ik, wellicht voor de eerste maal, elkaar heb laten ontmoeten in de woning die van mijn gedachten is.
26-09-2017, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2017 |
Paulus achterna. |
Variëren doe je wel - je merkte het gisteren al op - en een dag later moet je weer al aan de slag. Gezind of niet, je hebt geen alternatief, alsof je er een zoeken zou, alsof je de boeken zou willen sluiten voor eens en altijd. Zo ben je niet ingesteld, integendeel, je vingers jeuken, je geest spreid zich breed open en laat komen wat op je afkomt, dit is dan het onderwerp van dit geschrift, laten komen wat komt. En het is duidelijk, zoals je deze morgen bent opgestaan, de gordijnen hebt open geschoven, kan het niet anders.
Je dacht wel aan Paulus deze morgen, je vroeg je af hoe hij zijn dag begon. Was het met een gebed? Maar je ziet hem niet als een bidder, een smeker, eerder als een vechter, als een stormram. Al smeekte hij soms God om hulp in zijn brieven. Ik zit zo een beetje in zijn vaarwater, ik ook schrijf brieven. Elke dag ben ik op stap en elke dag schrijf ik, gelukzalige die ik ben, mijn brief aan mijn gemeenschap om contact met hen te bewaren, te verstevigen, te voeden. Meer is het niet, maar, geloof me, het is heel wat. Ik leef ervan, het is inderdaad mijn broodwinning, had er nog niet aan gedacht, maar elke brief is een soort van inkomst om verder te gaan, laat me toe, verder te gaan met opgeheven hoofd.
Ik dacht er ook aan, dat ik nu iemand van mijn soort - als ambtenaar en collega destijds - die ik maar zeer oppervlakkig kende, maar getekend zoals ik met een bitterheid die we niet onderdrukken kunnen, of dan toch moeilijk, dankzij dit schrijven, gevonden heb als een vriend bijna. Terwijl we de bitterheid verbijten, voel ik dat er tussen ons beiden iets gegroeid is dat niet onder woorden te brengen is. Zoals ik ook weet dat er anderen zijn die naar mij zijn toe gegroeid, al is deze groep beperkt, alles samen voel ik me als een beetje Paulus. Ik verkondig wel niet, zoals hij, dat door één mens de zonde in de wereld is gekomen*, ik heb geen nood aan dergelijke uitspraken, wel om er voor te zorgen dat je me niet verlaat, dat je, je deur wagenwijd open laat voor mij, opdat ik elke morgen, op kousevoeten zou kunnen binnen komen bij jou, er even vertoeven, de tijd van een tas koffie of, afhankelijk van het uur of van de omstandigheden, een glas witte of rode wijn, of, waarom niet, een tonic, with a drop of gin.
Geloof je me als ik zeg dat het heerlijk is om op deze wijze een Paulus te zijn, niet een Paulus van het geloof, maar een vriend die zoekt je te treffen in het diepste van je Dasein. Vooral nu, in deze dagen dat de herfst lijk een late bloem openbloeit, om hiermee, omfloerst met het licht, dat lijk een voile is over wat je doet of denkt, of niet doet of niet denkt, de luchten je openheid, je rijkdom. En de tijd, de wondere tijd, die je ervan verdenkt, even, even maar, stil te staan.
Er zijn ooit andere dagen geweest in je leven, maar deze herfst, de zoveelste, heeft iets dromerigs; tekent je op in je dagboek of, in de palm van je hand, deze met het Arabisch cijfer 'achttien' of deze met het even Arabische 'eenentachtig', het maakt niet uit.
Zo hebben we, eens te meer, gesproken.
*
* 'Wherefore, as by one man sin entered into the world, and death by sin; and so death passed upon all men, for that all have sinned.' King James' versie: Romans 5, 12. Wat Max Wildiers hetzij ignoreerde, hetzij niet dorst - van 'dorsten naar' - te vermelden.
25-09-2017, 07:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2017 |
Meer is er voorlopig niet. |
Zoals de dagen verschillen, zo wijzigen zich van dag tot dag mijn onderwerpen - als er tenminste een onderwerp is - ik weet niet hoe ik er in slaag, wat ik wel weet is dat Dame Fortuna, waar Dante het over heeft in zijn Commedia me zeer gunstig is geweest. Moge het zo blijven, moge ze me blijven bezoeken elke morgen tot het einde toe, en zegenen alles wat ik doe of zeg, zelfs het ongerijmde. Ik vroeg dit reeds, ik weet het, is het niet elke dag, het zal elke week geweest zijn; ik zal het blijven vragen en mijn hoop zal groot zijn en levend, hoop die mijn adem is.
En, hoe vreemd het ook moge zijn, het Andante van Shostakovich heeft me nog steeds niet verlaten, er drijft nog een flard ervan in mijn herinneren, lijk een woord, een zin die soms hangen blijft en zich herhaalt, om eens geschreven zich op te lossen. Maar de flard Andante blijft, welke muziek ik ook beluister. En alles is muziek, ze begint bij het openen van de dag, ze is van het bewegen van de bomen, ze is van het schuiven van de wolken, van de merel op het gras, de meesjes in de rozen; ze is van zovele zaken in mij ingeprent die te wachten liggen om vernoemd te worden. Ik ben, om het anders te zeggen, een componist in woorden. Hoe majestatisch ingewikkeld we gemaakt zijn opdat dit allemaal waargenomen kan worden, en daarna vermeld ergens tussen morgenlicht en deemstering. In de nachten slaap ik, gewoonlijk.
Maar niet de nacht die voorbij is, je dacht lang aan heel wat dat je nog doen wou en, aan de tijd die je nog rest om het af te maken. Je was er helemaal niet gerust in. Je somde op wat er op jou te wachten ligt en je dacht aan wat er gebeuren kan als je er niet in slagen zou; hoe alles samen geveegd zou worden, er staat immers geen jota op papier. Je zou nimmer bestaan hebben, geen inprent van een voet hebben nagelaten, alles toegedekt wat je ooit had bekoord en hierdoor opgezweept, over geschreven had.
Maar, zal dit je deren nu?
Je hebt een vaste idee van wat je wacht, wat daarna van de aarde is moet je niet meer deren. Omdat er die opening is binnen in jou, naar andere, veiligere oorden, je alles vergeet wat je vergeten moet om enkel betekenis te zijn, kan je verder. Al ben je op dit ogenblik nog niet zo heel veel, de slaap nog in de ooghoeken, startte je je dag en hoopt je hem te be-eindigen. Meer is er voorlopig niet.
24-09-2017, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2017 |
Hoog september |
Hoog september: het licht en het tijdloze van de woning - the house is more a home then a house - waar je bent, van stilte gemaakt. Woorden waar je naar luistert, je denken kunt aan wat was en wat ooit eens komen zal; waar je vertelt wat je te binnen valt, gerijmd, ingesteld op wat is van het eeuwige, alsof je handen de tijd houden konden, omvatten konden en het 'zijn' zich stolt in wat je zegt, in wat je nog overhoudt om het achteraf te zeggen of te zwijgen en te houden nog, het evenwicht dat je vindt.
Hoog september: de kamer wijd. Ver weg, pianoklanken, vertrouwd, in jou waar ze zich gevestigd hadden.Je wist het, maar je luisteren moest om de naam te vinden, wachten moest en zoeken, diep in jou. Je waart met vrienden op een zolderkamer om een serie foto's tot een verhaal te schikken, een montage, de muziek die je had meegebracht, Shostakovich, het andante uit zijn tweede pianoconcerto, en hier, of je de muziek in de kamer kende, of je nog wist hoe ze je gegrepen had en je had vastgehouden, ze zich had vastgezet onder je huid, een lied van vroeget toen je met haar op de trein waart, elke dag bijna en ze je vertelde, eens, bij het afscheid nemen: 'I got you under my skin' en je pas later begreep wat ze je vertellen wou, later toen je met haar alleen in de lift stond en ze naar jou toe neigde om je te kussen, wat niet kon, maar toch...
Hoog september: Shostakovich, zijn Andante, zijn hooglied. Hoe hij dit ooit kon geschreven hebben, de hemel rakend, de sterrenstelsels in volle tederheid; hij de vervolgde, de mis begrepene, de angstige, denkend in de nacht de klop te horen op de deur, maar desondanks, in zijn hoofd tot in zijn leden, de klanken van zijn Andante die er waren, zo maar kwamen ze tot hij ze plaatsen kon op de notenbalk. Je hoorde van hem het schrijven, zijn pen krassend op het papier, het thema dat zich oploste, geen Beethoven, geen Mozart, geen Bach, maar muziek van hem, hoe hij zich ontbolsterde.
Hoog september: de plaats, de ruimte, waar ze zaten, waar ze elkaar raakten met woorden, het licht - wat hij zo graag noemen wilt - als poeder uitgestrooid over het grasperk, de kat die niet binnen kwam, de bomen er roerloos stonden in de wereld die ver af was. En Shostakovich, de muziek van een geniaal ogenblik, waarmede hij je raakte tot diep in je hart, tot diep in het gesprek dat je had met een vriend die je dierbaar was. Alsof je sprak met hem en haar, zijn echtgenote, en je via Shostakovich hen raken, hen betoveren kon.
Hoog september: de tijd die afwezig is in de plaats die niet is, de woorden die gesproken worden en opgelost verdwijnen. Losgehaakt uit de ogenblikken die niet zijn, niet waren. Shostakowich in de andere kamer, het wondere vloeien van klanken, lichtvoetig en o zo zacht, zo uitgesproken teder om ze op te vangen, ze niet meer te laten gaan, zo eenvoudig het was te weten dat ze van Shostakowich waren. Hij, mee luisterde waar wij waren, bij ons gezeten die namiddag, een namiddag uit de duizend, je die niet vergeten zult nu je die hebt opgetekend, een dag in hoog september, de herfst, die je gegrepen had, die van lang geleden was. Jij, andante, rustig gaande nu. Je weet het al een tijd.
Daarna zal de winter komen.
23-09-2017, 06:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2017 |
Wat hij dacht. |
Venus een lichtpunt in de morgen, ook een inspiratie die mijn plannen in de war brengt. Zo dacht ik deze morgen te schrijven alsof het al avond was, alsof de eerste sterren er al waren en ik de nacht inging, de schaduwzone van de dag. Want het is wel degelijk zo, avondgedachten zijn zelden deze van de morgen. Hemingway wist maar al te goed dat, wat mogelijk was in de avond, het niet meer zo duidelijk mogelijk was in de morgen.
Is het belangrijk hier rekening mee te houden? Wellicht ja. maar je kunt ook schrijven in de morgen alsof het avond is, je hebt er de vrijheid toe en niemand hoeft te weten wanneer, wat er staat, opgetekend werd. Zo, over de fluisterstem van de zee als de nacht er over hangt, het ijzige schuiven van de golven over het strand, de glinsterlijn, het streepje licht in kronkels verdwaasd, de zucht van het water als ik er ben, zelfs als ik er in gedachten ben. Lang en aanhoudend weten hoe het is als ik er niet ben. Ik heb dan de donkere lijn aan de horizon voor mij, de waterlijn waar het tere van de luchten begint, waar het mysterieuze van de nacht begint: het ganse zwerk van wolken, sterren en planeten, gekende en ongekende - ik schrijf dit op 1 Tishri, de eerste dag van het jaar 5778 van de Joodse kalender - wachtend, op de stand van de zon loodrecht op de aardse evenaar, het equinoxpunt van de herfst, het punt van de aarde in de oneindigheid van luchten en van galaxieën, onzichtbaar en dus onbestaande voor wat van de oneindigeid is.
Of, hoe we denken te bestaan in het onbegrensd massale waarin we leven, hoe we durven denken er te zijn en er te wonen, terwijl het maar al te duidelijk is dat de ganse Kosmos ons versmacht, lijk een hoge golf op ons afgekomen en ons meegezogen, zonder mededogen, om er nooit meer uit op te staan.
Zo denken we ons te kunnen verplaatsen, maar of ik er ben of niet ben, of ik er blijf of wegga, geen ster die het bemerken zal. Wie dan wel? Ik ben in de nacht, de enige die hier staat, wat lichaam nog, verloren, ontdaan van al wat ik had of hield of dacht te houden. Naamloos, krachteloos, niets zoals ik er sta als de laatste man op het strand. De zee een toevlucht, de enige die ik nog heb. Of ik verdwijn nu, of ik opgeslorpt word, ik zelf zal het niet eens merken. Wie ben ik dan, of denk ik te zijn, hier waar ik sta, eenzamer en minimaler dan ik ooit dacht te zijn.
Te denken in deze richting, gevaarlijk te denken dat ik binnen kan gaan in de golven om een totaal andere te worden, te zijn. Terecht te komen in een andere wereld, een andere Kosmos, ein anderes Dasein. Ik heb nu eenmaal niet de neiging, te zeggen dat ik meer ben dan dat punt op het strand, vastgezet, vastgenageld. Dat ik er sta om er niet meer weg te gaan, geen dageraad meer, geen nieuwe morgen meer, laat me waar ik ben, wel klaar, indien nodig om hier weg te gaan en toch, en toch hier te blijven staan, een zoutpilaar. Hoe goed ik me voelen zou, mijn ik, mijn nacht, mijn oneindigheid voor altijd, ik het equinox punt dat er nooit geweest is.
Gelukkig is er de morgen, is er het licht van de grote dagen in september, heb ik het licht lief in september, ben ik een zoutpilaar die denken kan, die weet dat hij sterk staat, de hemel een openheid over hem. Wat, indien hij niet denken kon, hij niet een deel van die Kosmos was?
22-09-2017, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2017 |
Woorden ademend |
Je ademt woorden, het is je geraden wil je volbrengen wat je te volbrengen hebt. Niet aarzelen, niet schuil gaan, niet versagen maar voluit binnen wandelen in 'a potential plenitude, pregnant with shaping impulses, zoals George Steiner het verwoordt. Dit duurt nu al een tijdje, je bent er stilaan mee vergroeid, er aan gewoon geraakt, het is je adem, het is het kloppen van je hart. Hoe het begonnen is en hoe het zal eindigen, en tussendoor hoe het zal geboekstaafd staan als een noodzakelijk iets, het is en het blijft, een antwoord, uit 'de potentiële volheid van de Kosmos, zwanger van vormgevende opwellingen' die je ondergaat. Het is met andere woorden het resultaat van de Kosmos die inwerkt op je geest en dit is dan het verhaal dat je schrijft en waar je je goed bij voelt, het resultaat van de scheppingsdrang in jou, die je enkele met woorden kwijt kunt.
Het is altijd zo geweest maar je hebt er nimmer aan gedacht hoe het tot jou gekomen is. Het was er en je hebt het met beide handen vast genomen. Die volheid is er voor elk van ons. ofwel verzilver je de opwellingen ervan , ofwel laat je ze voor wat ze zijn en ga je er aan voorbij. Het uiteindelijk verschil is miniem, de impulsen, de prikkels die de geest ontvangt, zijn voorbijgaand of ze nu opgetekend worden en achteraf in een schuif belanden, of onopgemerkt voorbij schuiven, wat ook, ze zijn er, onophoudelijk zijn ze er, en we ondergaan ze de ene verwerkt ze, tekent ze op, de andere heeft er geen nood aan ze te verwoorden, merkt ze misschien zelfs niet op.
Zo bestaan we dan in de stroom die van het leven is, de immense golf van leven die alles overspoelt en meesleurt, de holte van de tijd in. De tijd die ons insluit, die elke vezel van het lichaam doorstroomt zoals het water van de bergstroom door de rotsen, krachtig en onstopbaar. De tijd is die bergstroom die alles meesleurt. We haken ons vast met woorden soms, woorden die hangen blijven op de oevers, terwijl wij al veel verder meegesleurd zijn, immer meer en meer woorden achterlatend, waar ze in het meest gunstige geval, gevonden zullen worden, bijgeschaafd en ingelijst voor de eeuwighedid die enkel van het woord kan zijn, het overige te vergankelijk is, te loshangend, lijk een luik dat open en toe slaat in de wind.
Wat je nu gezegd hebt - getracht hebt te zeggen - is veel betekenend, voor wie of wat we zijn: een ontvangsttoestel voor de impulsen uit de ruimte, uit de geledingen van de Kosmos, zijnde de minimaalst deeltjes inwerkend op elkaar en de echo ervan, de prikkels die ons bereiken. Elk woord is aldus een deeltje van die echo die onze arme geest beroerde en hem aanzette tot de weergave van die prikkels, die stroomstoten, die opwellingen.
Wij schrijven, zo in de dag als in de nacht, telkens de echo ons bereikt, wij 'pregnant with shapings impulses'.
Ref. 'Pregnant with shaping impulses' zin ontleend aan George Steiner: Grammars of Creation', originating in the Gifford lectures for 1990. Faber & Faber, paperback edition 2002, page 182.
21-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2017 |
De herfst in je leden. |
Als je voor het inslapen weet hoe de volgende dag te beginnen, noteer het, want de nacht is een vergeter, is iemand die je graag parten speelt en je gedachten steelt, zodat je, eens wakker, gaat neerzitten en leeg bijna je dag beginnen moet, hoe weet je nu niet. Je hoort de regen tegen het raam, maar die helpt je niet. Of toch je weet nog hoe het was, gisteren toen je aan de vijver zat met Marc, met een vislijn in de hand, geduldig starend naar je dobber. Marc had je geholpen hij had een made vastgehaakt aan de haak - zonder weerhaak - en je wachtte lang, ingetogen en in spanning tot het gebeurde, de dobber met een ruk onder ging en je ophaalde, een glinstervisje van een paar jaren, dat tegen spartelde, losgehaakt werd en teruggegooid zoals alle visjes en vissen die er gevangen werden.
Je dacht aan de zomers in je dorp, toen je, met kameraden naar de Molenbeek ging, dicht bij de windmolen, een beek die nu een gracht geworden is, om er met een zelf gemaakte lijn te vissen op bliek of grondeling, veel was het niet, en teruggegooid werden ze niet. Maar we zaten er in het gras, een pastoraal zicht wellicht dat een man die we niet kenden vastleggen wou en ons vroeg even stil te blijven, hij wou een foto maken en we het vreemd vonden dat we er een waard waren. Die foto kan dus nog altijd in een album zitten of uitvergroot, onder glas opgehangen in een of andere kamer: de knaap die ik was geweest in vroegere tijden. En nu zat ik daar terug met een professionele lijn in de hand, alsof er geen tijd was tussen geweest, alsof enkel de plaats was veranderd en ik terug knaap geworden was, ik een man op volle leeftijd, in volle ernst aan het vissen was. Ik me toen zag zitten, de man met een blog.
Dit was van gisteren toen het regende, toen de kilte na een tijdje in rug en schouder gleed en ik wist dat ik het zo niet langer volhouden kon, dat ik dringend uit wind en regen weg moest, na amper een visje gevangen te hebben.
Dacht ik, hoe gelukkig ik me voelde, te kijken naar dat ene stille, licht dansende punt in het water, en het regende over het land, met de duiven laag en de tortels in de bomen en, de herfst in de bladeren in het gras, en in je stramme leden. Jij die niet dacht ik ga hierover schrijven, jij die niet nalaten kon te denken aan wat je geschreven had over Proust en je voelde dat er nog iets verkeerd was, dat je Madame niet voluit mocht schrijven maar Mme voldoende was, zoals je het gelezen had in 'Les amours de Swann', het boek zat in de brede zak van je jas, een zwaarte die je voelde bij momenten als je even bewoog.
Zo was Proust zelfs niet ver weg als je er zat met een vislijn in de hand, en het cirkels regende in je gedachten, en je er nog een paragraaf aan toevoegen wou, maar je wist nog niet wat, alleen dat het te mager was wat je geschreven had en er zeker een aanvulling moest, vooral dat Proust je bezeten had, dat hij aanstekelijk was, en dat je je manuscript een Proustiaanse kleur moest meegeven, nu hij terug, na zovele, niet meer te tellen jaren, bij jou terug gekomen was, zonder aan te kloppen, alsof dit nodig zou geweest zijn.
Je hem verder lezen moet.
20-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2017 |
Lezen om te schrijven |
Hoe ik me aanpassen moet als ik Proust wil gaan lezen, hoe ik een andere eeuw moet binnenstappen, een andere wereld van zijn, van kijken naar de dingen en erover ellenlang gaan schrijven. Geen detail voorbij te laten gaan, alles maar dan ook alles erover te vertellen en meer nog, alles wat er enigszins een logisch tot zelfs een onlogisch verband mee heeft of, er zou kunnen mee hebben. Woorden en nog woorden, zinnen en nog zinnen die je met de meeste aandacht lezen moet, wil je, geroerd door je omgeving, al wat er staat opnemen en verwerken/onthouden.
Ik herinner me de Russische romans die ik las, Pasternak, Solzhenitzyn, Vassili Grossman, de namen erin, voornamen en familienamen, die ik moeilijk bijhouden kon, maar in hun verhalen lag een lijn die gemakkelijk te volgen was. Bij Proust ontbreekt die rechte lijn, hij heeft die trouwens niet nodig, hij schrijft golvende zinnen, om deze reden ook was het verkeerd van mij Proust te willen lezen in de stilte van het weidse land, in het ruisen van de bomen, amper hoorbaar en ik, begeesterd door het licht zo uitgesproken herfst al, als poeder bijna over mij en over de dingen naast mij. En bovenal, het water een spiegel, een omgekeerde wereld, waarvan ik me afvroeg of ik het niet was die in de omgekeerde wereld zat en in het water, licht bewegend er de echte wereld stond afgebeeld.
Maar Proust, Proust leest je niet onder de bomen, Proust leest je weggedoken in een hoek, ergens in een plaats - als die zou bestaan - waar je alleen bent met zijn woorden. Je vraagt je af hoe hij ze geschreven heeft, zittend aan zijn tafel met de pen in de hand en de pot met inkt voor hem, schrijvend, herlezend en verbeterend, uren lang, dag na dag, om daarna de salons af te lopen en in zijn bed te kruipen, verder denkend en opstaan terug, want de woorden komen, blijven komen, een waterval van woorden, gekende en ongekende, verwachte en onverwachte.
Proust, mon ami, hoe je mij rond je vinger draait, hoe ik me aanmanen moet om je bij te houden, je te verteren en niet te vergeten waar je eigenlijk bent als je, in gedachten, ver er vandaan bent, en ik niet meer weet in welke salon en met wie je er spreekt of wat er gezegd werd en wordt, en wie het is die dit zegt, of het zou kunnen gezegd hebben op een andere wijze of andere plaats, die dan toch niet die plaats was, maar een andere, waar die persoon er was en ook die dame die je er niet verwachtte daar te zien, maar die er toch was omdat ze er uitgenodigd was door een vriend die hij de vorige week nog in de salons van Mme une telle, niet deze van la rue X, of neen, was het niet la rue Y? Neen, het zal toch la rue X. geweest zijn waar ze Mme la Comtesse de X. et M le Duc de Y. ontmoette, die hij ervoor al eens ontmoet had bij Mme une autre, en zo verder tot in het oneindige. Neen, Proust lees je niet onder de bomen, het was verkeerd van mij hem trachten te lezen in volle levende natuur met het lichtend vlak van de vijver voor mij uit en ik, denkend tussendoor, de aandacht even verliezend, aan het boek dat ik, voorzichtigheidshalve, omdat ik het vermoedde dat Proust niet in de zon te lezen was. Wat evenmin een goede gedachte is geweest, Bertus Aafjes mee te nemen en zijn gedichten te gaan lezen dit, na Proust op zij te hebben gelegd, omwille van moeilijk volgen. En nu Aafjes, en als ik zijn bundel opende en enkele gedichten las, ik terechtkwam in de wereld van Aafjes die de wereld was van mijn jonge jaren die ik terug ontdekte, maar waar ik me niet meer thuis voelde, evenmin in de gedichten van Aafjes.
Ook Aafjes zul je niet verder lezen, hij schijnt nog onleesbaarder geworden dan Proust, want hij schrijft in jouw taal, maar niet in je woorden en je zinnen van nu. Maar wat ook, Proust en de ongerijmdheid van zijn zinnen die elkaar opvolgen de ene meer dan de andere vloeiend uit de voorgaande, naar de volgende die zich splitsen zal in twee of in drie, maar niet altijd, Proust die je bezeten heeft en die je zou willen navolgen omdat zijn manier van schrijven aanlokkelijk is , omdat je al enkele dagen in zijn greep vast zit en er niet wil van loskomen.
We zien wel hoe het verder moet, later.
19-09-2017, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2017 |
Morgens die met muziek beginnen |
Het was wel degelijk Dvoràk - al dacht ik even aan Jancek - die ik hoorde op Klara en, na het Nieuws van zes, Beethoven. Ik checkte het voor ik aan mijn schrijven begon, ik had het juist geraden. Elke componist, elke schrijver, heeft een persoonlijke herkenbare toets, een eigen manier van componeren/schrijven, die hij niet verbergen kan, waarom zou hij? Het is van hem en van niemand anders en, veel is er nodig opdat hij deze manier van werken wijzigen zou.
Ik denk nog altijd aan Proust - ik las nog een paar bladzijden in zijn 'Swan' voor ik insliep - zoals ik nu denk aan de lange tekst die ik gisteren schreef en die ik - mag ik zeggen met een tikje ontroering - ingelogd, deze morgen heb herlezen, me afvragend hoe hij zal ontvangen worden. Pas daarna heb ik de gordijnen open geschoven en toen ik door het raam keek, ik geraakt was door Venus in het oosten, schuin onderaan een stukje maan. Ik dacht met dit beeld te beginnen, maar heel wat gedachten vloeiden door elkaar, ik had geen duidelijke idee waarover ik schrijven zou: over de reiger of de vriend die verjaarde - in mijn enthousiasme gebruikte ik verkeerde cijfers, 33 ipv 36 en 17 ipv 18, Ik vraag excuses - of over het stukje maan, een wassende of niet, of nog over de muziek die na Beethoven kwam en die, opgezocht, van Haydn was. Met met welke zin nu zou ik beginnen, of was ik al begonnen?
Mijn echtgenote die me zegde gisteren, voor ik slapen ging, dat ik te lang voor mijn laptop had gezeten, dat het slecht was voor mijn hart. En, inderdaad het was gisteren een lange dag geweest, een lange blog, de langste uit mijn geschiedenis denk ik, daarenboven ook, omdat ik de tekst tweemaal heb moeten schrijven, eens in het klad (!) en daarna, kopiëren niet aanvaard zijnde door de centrale computer, rechtsreeks op mijn blog, wat een pak woorden was. Moraliteit, in de toekomst werk ik rechtstreeks op mijn blog, zonder tussenwegen, wat er staat, staat er, dus, zoals een etser op zijn koperen plaat gedoemd is de lijn te volgen eens die gegrift staat, of een vriend beeldhouwer, eens hij te diep in het hout heeft gekapt hij er verder rekening zal moeten mee houden. Wat mijn schrijven aangaat is het nog niet zo erg, ik kan 'deleten', maar wat ik niet kan is de ingeslagen weg, zo maar verlaten, een woord is soms bepalend om te weten hoe het verder moet. Maar gaat het niet, in laatste instantie kan ik alles met een veeg verwijderen, en alles herbeginnen. Wat zelden gebeurt. Een zaak staat vast, of ik nu bij het oude blijf of herbegin, ik moet verder, eerder blindelings, om aan te komen waar ik hoegenaamd niet wist waar ik aankomen zou, zoals ook nu niet en ik me, al schrijvend, de vraag stel wat het worden zal. Geen nopod echter, het soepele, wondere volgen van zijn gedachten heeft ook zijn charmes.
Een vriend stuurde me een gedicht dat hij maakte na het overlijden van een vriend van hem. Het was grote poëzie, ik interpreteerde het in functie van de gedichten die ik soms schrijf en ik voelde dat ik op een verkeerde weg aan poëzie toe was; dat ik teveel naar de binnenkant van het woord keek en niet genoeg naar de buitenkant; dat ik er een filosofisch gedoe van maakte, maar dat ik hiermee, me baserend op zijn gedichten, totaal de verkeerde weg op ging. Poëzie is zoals een Japans gedicht dat ik las: zeggen dat je een boek aan het lezen bent, voor het open raam, en in slaap bent gevallen, het hoofd op de tafel en als je wakker wordt het boek en jij bedekt met lentebloesems. Poëzie wil lentebloesems zijn en weinig meer. Wil verrassen, zegde Allan Poe, niet noodzakelijk in de diepte, maar simpelweg, hoe eenvoudiger, des te beter. Het is en blijft een kwestie van woorden die plots, gans onverwacht, opduiken in het vers. Ik daarentegen wil altijd meer, ik wil te veel, ook in mijn teksten, maar daar vind ik dat het moet, dat een stuk proza geen waarde heeft als het niet gaat tot in het merg. Maar te veel is dan ook niet goed. Daarom sukkel ik voor het ogenblik met mijn manuscript, het heeft te veel merg, het raakt te diep, het vermoeit. Ik kom er voorlopig niet toe een evenwicht te vinden tussen wat ik hoger zegde, de binnekant en de buitenkant van het woord, een gebrek aan evenwicht is dodelijk, is vervelend, is negatief.
Ook en vooral, wat ik nu ondervind, ook voor de schrijver die ik ben en als het mijn woorden betreft.
18-09-2017, 07:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2017 |
De vriend van 1933 die verjaart |
Ik kon het - gezien al waar ik met begaan ben - o zo gemakkelijk vergeten hebben, ware er niet aan de vijver, in de regen, de reiger geweest die hoewel hij er maar stoïcijns bij stond, me herinnerde aan de reiger van ons beiden, aan een meander van de Leie op zondagmorgen in de herfst, als in de winter, de lente en de zomer, waar we even maar stopten, op de plaats waar in de lente de vlier, als met sneeuw is bedekt (T.S.Eliot), of in de zomer zwart van de bessen, en altijd, of bijna altijd, de blauwe reiger, als die blauw getint bestaan zou, wachtende was op de late vis die voorbij zou komen: ik, deze morgen, denkend aan Marcel Proust zijn 'A la recherche du temps perdu', een stroom van gedachten, eindeloos lang, die pas op het einde ervan, zegt Proust, de pen ter hand nemend, geschreven gaan worden. Een lumineuze idee, waarvan min of meer ook Dante bevallen was, want ook hij is begonnen aan het schrijven van wat hij gezien had, nadat hij heelhuids teruggekomen was van zijn pelgrimstocht naar Hel, Vagevuur en Paradijs; tussen haakjes, ook Mohammed, de profeet, zou daar heen gereisd zijn en anderen, waarvan ik geen weet heb. Maar wat de reiger betreft, en ik ben er hem dankbaar voor, het is hij die me er aan herinnerde omdat hij onverbreekbaar verbonden blijft met onze joggen-historie die ergens een aanvang nam in 1978 en doorliep tot ruim dertig jaar later toen, ik in elk geval, het toneel verliet, maar hij, zes jaar jonger, is blijven doordraven en elke zondagmorgen na tien uur, even stopte op die geheiligde plaats van de reiger en de vlier. Ik wed dat hij het nog steeds niet kan laten de lanen en de sprokkelwegen te volgen, in Latem, al lopend of al wandelend, en dan even stil te houden op die plaats in de bocht waar hij onvermijdelijk, elke keer, terug zal denken aan de tijd dat we er beiden waren, want niets gebeurt er dat geen herinnering nalaten zou.
Jaren nu er al overheen, maar de impressie die dit kleine gebeuren naliet is nog heel stevig gevestigd en midden september zijnde, de herfst al in het licht en in de luchten, wij, in die tijd van toen ons stilaan klaar maakten om een maand later af te reizen naar de Valais, naar de wijngaarden van een grote vriend, Gustave Cotter, een man, die al heeft hij ons ondertussen verlaten, niet uit onze gedachten verdwijnen zal, evenmin zijn wijngaarden, gelegen in/op de flanken van de Rhônevallei in het dorpje Grimisuat, evenmin die andere vriend die ons verliet. En evenmin zullen we vergeten, het gouden licht van de morgens als we afdaalden tussen de rijen wijnstokken, de ranken bedauwd nog en de druiventrossen die we knipten, zwaar in de hand om die neer te leggen, bijna met tederheid, in de kist naast ons.Wie zal het ooit begrijpen de vreugde die we kenden toen, met de nevels ver beneden ons over de Rhone en aan de overzijde de besneeuwde toppen van de bergen die we bij naam konden noemen alsof het bekenden waren van voor we er ooit waren, en van later als we er niet meer zullen zijn. Heimwee, mijn God, hoe je ons raken kunt. En dan de middaglunch van Germaine, de echtgenote van Gustave, de gesprekken en de lach van Guy die we nog horen, al is hij er niet meer, en daarna, neergelegen in het gras onder de boom met de geur van kweeperen in neus en mond, en even, heel even de ogen gesloten, om in de namiddag, in volle zon, te herbeginnen. Wondere momenten waren het van een diepe, ongekende rust in ons. Wij, zonder ouderdom, jong en uitgelaten als veulens in de wei. Hij die verjaart vandaag is deze niet vergeten - en deze woorden zijn mijn geschenk - ook niet als mijn broer er was, ook niet als Pierre er was, niets, geen sikkepit is er van vergeten. Ook niet de kaasfondu van Marie-Claude en Jackie, ook niet de génépi erna, zeker niet le vin muscat de Travaletti, gedronken met mate, degusterend elke druppel ervan en dan het verblijf in de avond en de nacht in de chalet van Aristide hoog in de bossen, met het stille vloeien van water uit de bron en de sterren duidelijk en herkenbaar: Cassiopeia en Cepheus en de roep van Venus voor de zon opkwam, het water van de douche ijskoud. En eens op 1 november, als niet werd gewerkt, de gevaarlijke tocht over sneeuw en ijs met de afgrond dicht naast ons, Gustave te overmoedig, en wij het hart een vuist groot. Wat vergeet ik allemaal, mijn vriend van vele jaren. Want heel weinig maar is hier gezegd van de vele dagen die er waren. Hoe we leefden toen, een tonic soms met wat gin erin, een raclette in de zomer, de hangmat met een slaper, en de boeken die we lazen. En hij die alles wist en het vele ervan dat hij dag aan dag had opgetekend, gesprokkeld en gebundeld nu, door zijn kinderen, zijn kleinkinderen in een handig boek, boeiend om lezen en enig in zijn soort. En hij die op een dag, in het vliegtuig zat, op weg naar New York, gekaapt en afgeleid naar Caïro, met juist nog de tijd om het vliegtuig te verlaten dat daarna een vuurbol werd.
En ik, me nu afvragend, zoals Proust, waarom ik over dit alles heb willen schrijven, kleine feiten die hij alleen omlijsten kan met details in meer die ik open liet. Heel wat andere herinneringen die te vertellen zijn, al was het maar de Berquin-chalet in Saint-Luc, al was het maar de tocht naar de Bella Tola, een stikhete zomerdag. Ik nu aan het denken ben geweest, als een voorbeeld van wat denken is volgens de Franse filosoof Gilles Deleuze, zo meen ik het toch begrepen te hebben, maar zeker ben ik niet. Dit alles om te zeggen dat ik dankzij de reiger geweten heb dat de dag van zijn verjaardag gekomen was, en ik die zeker niet vergeten mocht, toch nu niet, nu we elkaar niet meer in de weg lopen: onze tuinen palende aan elkaar. Jaren lang ik hem zag in de morgen als in de namiddag, even ernstig als geestig, soms met een boek in de hand onder de oude notelaar die nu bij stormwind zich heeft neergevleid op het dak van de woning, evenwel met veel respect. Een woning, uit een sprookje gelicht met ovenhuis en al wat nodig is om er een gedicht van te maken, zoals Karel van de Woestijne gedichten schreef, niet zoals Hugo Claus die te barok overkomt en te Bourgondisch. Misschien is van de Woestijne er langs gewandeld, heeft hij er even stil gestaan en is er ergens van wat hij toen zag iets overgebleven in een van zijn gedichten of gaf het aanleiding tot, al was het maar, een flard, een stukje versregel. Heeft hij bijvoorbeeld gezien dat er rook uit de schouw kwam en heeft hij gedacht - nog altijd Karel van de Woestijne - zoals Sanderus het duidelijk maakte op oude ingekleurde kasteel tekeningen dat er rook uit de schouw kwam, het bewijs dat hij er welgekomen was geweest. En misschien ook is Gustaaf van de Woestijne, zijn broer, er langs gekomen en heeft hij het grasperk gezien met de bomen een meter hoog de stam gewit, misschien en heeft hij enkele stappen gezet om eens aan te kloppen. Het kan allemaal, er kan heel veel gebeuren in de jaren dat het huis er staat in de Kapitteldreef als een kerk in het midden van het dorp.
Zo zie je maar wat een verjaardag op gang kan brengen. Ik zou er zo dagen kunnen op verder gaan, trachten Proust te benaderen als hij schreef over een kop thee en een Madeleinekoekje dat hij even dopte in de thee, om het tachtig pagina's verder, een tweede maal in dezelfde kop thee te doppen. Hoewel, als ik drie jaar terug zou gaan in de tijd, ik , Paul, op een dag zoals deze, hem iets anders - en hij weet wat en dit is voldoende - zou aangeboden hebben dan een kop thee, hij was en is geen liefhebber van thee, wat niet kan gezegd worden van zijn lieve echtgenote, Jo, die er haar specialitit van maakt, zoals er een periode is geweest in haar leven dan ze aan kalligrafie deed en, wat heel wat anders is, dat ze een schitterende boekbindster was. In mijn boekenrek staat er een dichtbundel van Francis Jammes, die ze schitterend heeft ingebonden in een lila couvert met gouden letters op de buitenkant, een boek dat ik om deze reden koester, meer nog dan het gesigneerde en aan Saverijs gededicaceerde boek van Urbain van de Voorde van gisteren of van eergisteren. Trouwens nog andere boeken heeft ze ingebonden die ik bewaar als een teken van hun vriendschap en ook deze van hun kinderen Eveline en Fanny en kleinkinderen, groot al nu, Henri, Elisa en Elena. Ik vernoem ze allemaal, omdat ze hem allen feliciteren zullen met zijn zoveelste - en het wordt al meer en meer ernstig - verjaardag. We zullen er niet bij zijn, maar Gonda en ik ook, we feliciteren hem, van hier uit. We zullen denken aan hem. Hij zal ons lezen en eraan toevoegen in gedachten wat hij vindt dat er kan aan toegevoegd worden en het is heel wat. Wel geen tachtig pagina's Proustiaans, maar je weet maar nooit, eens je aan het schrijven slaat, heb je vlug enkele blazijden vol. Ik beken dat ik de 'Recheche' van Proust niet heb uitgelezen, dat ik vandaag enkel 'Les amours de Swann' dicht bij de hand heb, meer niet, maar ik draag hem in mijn hart. Wat ik weet van hem is dat hij je niet lastig valt, noch met God, noch met de eeuwigheid, waar ik mee zondig. Hij, mijn vriend Paul, zondigt op zijn manier bij het schrijven. Dit is dan wat we gemeen hebben. Het weze zo, en dat dit zondigen nog enkele jaren moge duren is wat ik wens, meer voor hem dan voor mij.
17-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2017 |
Het lichaam dat niet te vertrouwen is |
Ik heb al heel wat blogs geschreven en het gebeurt soms, dat ik terugblik op deze van de vorige jaren. Er zijn er bij die me verrassen door hun inhoud, er zijn er andere die ik beter niet had geschreven. Ik weet echter - het volstaat dat ik het weet - dat de beste onder de goede verdienen gebundeld te worden in een boek, dat zeker de Cuaderno (Geschriften) van Jose Saramago minstens zou evenaren en dan zeker op het religieus-filosofische vlak. Dit is het gevoel dat ik er aan overhoud, en dat ook de wens is van vele van de vrienden die me lezen.
Deze gedachte overvalt me regelmatig, bevestigt men keer op keer, maar het betekent een immens werk. Ik zit nu al gekneld met, én het schrijven van mijn dagelijkse blog, én het herzien - voor de n-de maal - van mijn manuscript dat maar niet vordert; hoe zou ik willen er nog iets aan toe te voegen. De tijd is voorbij dat ik tot na middernacht bezig kon zijn, om dan nog op te staan voor het licht er was. Ik had dit vijftig jaar geleden kunnen doen maar dan waren de gedachten niet geladen zoals ze thans zijn en, wat vandaag aangaat, is er een rem die heel duidelijk is en opdoemt als een verwittiging niet te overdrijven in het goede, het creatieve dat eerder naar het transcendente neigt, dan naar het gewone. Laat bezig zijn is me niet meer gegeven, vroeg bezig zijn wel en is noodzakelijk wil ik tenminste iets bereiken.
Zo sta ik er dan, open en bloot, een hoofd vol plannen en een lichaam dat weigert de planning te volgen. Trouwens, en mijn vriend Hubert, ondervond dit aan den lijve, op je lichaam kun je niet vertrouwen, het laat je in de steek op het meest onverwachte ogenblik, het ankert zich vast in je geest en je hebt heel wat moed en krachten nodig om het op de plaats te zetten waar het hoort, weg van je gedachtenwereld. Dit is de strijd die je dan te voeren hebt. De geest die zich opstelt - en dit geldt voor elk van ons - tegenover het lichaam. Het is meer dan een gebed, het is een noodzaak.
Dit is waar ik mee beginnen wou: het lichaam dat niet, dat nimmer te vertrouwen is. Je kunt wel zekerheden in bouwen als je vers ontloken bent, zelfs als je in volle bloei gekomen bent, maar eens aan het verwelken, wees op je hoede, open je ogen op elk teken dat je te verwerken krijgt, en reageer, aarzel niet.
Wat is een blog schrijven anders dan een samenspraak met jezelf en met je lezers, hoe goed je er bij voelen kunt. Je krijgt het woord voor een tijd, hoe kort ook, en je dringt binnen in de wereld van anderen. Ze dragen je mee in hun dag, ze dragen je mee waar ze wandelen gaan in de bossen, in de velden, in de straten, in de stilte bij de haard gezeten of vroeg in de morgen. En jij, je luistert naar hun gesprek met jou. Je pikt hun woorden op en je draagt ze mee met jou als een warmte, als een gloed: de zon die dichter en dichter komt tot het zuivere oosten, het equinoxpunt van de herfst.
Wie ooit zegde me dat hij de herfst verkoos op de zomer? Is het met deze zin dat ik je verlaten wil vandaag?
16-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2017 |
Dedicatie |
Op 2 september 1935 dedicaceerde Urbain van de Voorde, met een 'van harte', zijn boek 'Ruusbroeck en de Geest van de Mystiek' aan Albert Saverijs. Ik vond dit boek in 2004 bij De Slegte in Gent, ongelezen, de bladen nog niet losgesneden. Ik kocht voor 7,50€.
Welke woorden, tussen vrienden wellicht, werden er bij deze gelegenheid gewisseld en later, hoe kwam het ooit terecht bij De Slegte, een bibliofiele uitgave bijna, gedrukt in 1934, door de Sikkel, Kruishofstraat, 223, Antwerpen, op 'getint velijn van Pannekoek', genummerd van 1 tot 300, nummer 144. Geschreven en wellicht herschreven met hart en ziel, en toch, geen echo nalatend bij de gelukkige gededicaceerde, die het op kant moet gelegd hebben om het later nooit te lezen.
Vandaag opgedoken, in welke mate is dit werk nog een document, wordt er nog naar verwezen, heeft er nog iemand de tijd, de interesse om het ter hand te nemen, het te lezen, of simpelweg te doorbladeren?
Het is nochtans een boek dat ik koester, ook als boek en meer dan vele andere die ik bezit. Wel nu vreemd overkomend gezien de taal ervan. Ik haalde het een paar dagen geleden uit zijn rek en zag dat ik er heel wat zinnen erin met zacht potlood, gebruik makend vann een lat, had onderlijnd. Ik heb het sinds mijn eerste lezing herhaaldelijk ter hand genomen en erin gebladerd, het is mede door het jaar van verschijnen een vriend geworden, meer omwille van de schrijver dan van de ontvanger, van wie ik de zoon Willy heb gekend.
Jan van Ruusbroeck wordt als volgt begroet door Urbain van de Voorde:
'Profeet van een religie der ziel enn heraut der goddelijke minne, onvermoeibaar bestrijder der ketterijen als godschouwend begenadigde van den Heiligen Geest ... straalt Ruusbroeck's gestalte ons uit de verre middeleeuwen tegen als een dier zeldzame en verheven gothische geesten...'
Hij was van de onderbouw van de gothiek. In zijn pathetisch grijpen naar iets absoluuts aan den overkant der tastbare verschijnselen kon den gothische mensch onmogelijk blijven stilstaan bij een eens voor allemaal vastgelegde geloofsregel.
Van Ruusbroeck zelf, volgende slagzin:
Dat edelste en dat hoechste dat men leven mag in tijt en ewicheit dat is boven al bekinnen en weten in ons bevinden een grondeloos niet weten.
We zijn, na Russbroeck 1293-1381, ruim zes eeuwen verder. Is er iemand die vandaag zou durven beweren dat hij meer afweet van de waarheid dan Ruusbroeck wist wat hij er van af wist, grondeloos niets?
In dit verband staat 'De Kreet' van Edvard Munch in een zekere zin symbool voor de kreet van Ruusbroeck: 'Alle dinghe sin mi te inghe / ic ben so wid.
Ik schreef destijds in 2004, in potlood onderaan de laatste pagina van het boek, het volgende:
Verrast en overhoop gegooid door de literaire schoonheid van de zin en het woord, heb ik genoten van dit boek en nog meer van de inhoud die strookt in zijn grote lijnen met mijn opvatting over geest, Kosmos en wat we God noemen kunnen.
Maar als ik de taal van Urbain van de Voorde vergelijk met die van mij, amper een generatie verder die ik bijna twee generaties min of meer ben trouw gebleven, hoe zal mijn taal ervaren worden - als er nog iets van overblijft - twee à drie generaties verder, zal het verschil niet even groot zijn, zegge, op het randje van het leesbare?
Ik vrees het, evenwel hopende dat, wat er nog zou staan toch nog eens overlopen wordt.
15-09-2017, 09:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2017 |
De ceder |
De kleuren in het oosten zijn uniek vandaag. Zijn om te schilderen en te weten ook dat je er niet in slagen zult, dat je wel de kleuren benaderen kunt, maar niet het licht dat binnensijpelt in de kleuren. Het zelfde met de woorden, je weet wat je zeggen wilt maar je vindt de toonaard niet, de orde waarin je je zinnen schikken wilt, je kent je onmacht en je zoekt naar de lijn die je volgen moet, eens ze duidelijk wordt.
Dit is het nieuwe uur van het zijn, het uitkijken hoe het leven is in jou, waar ergens je gedachten gestapeld liggen, wachtend, zoals de hopen hagelstenen opgestapeld lagen in de hemel°, klaar om te gebruiken zoals het geschreven staat.
De Bijbel die hem niet verlaat, die naast hem ligt, chocolade-bruin in zijn lederen couvert en die hij maar te openen heeft op Job of op de Psalmen of, die hij kan laten waar hij ligt op de tafel, het er naast hem zijn is hem voldoende. Het is zijn gezel, meer van gisteren dan van vandaag, maar hij houdt van het Boek der boeken. Hij weet wat hij er aan had en wat hij er nog aan heeft. Hij weet dat hij er op vertrouwen kan, dat de Bijbel hem voert naar de regionen van de geest die er anders maar verlaten bij liggen, regionen die hij elke dag wenst te bewandelen, niet alleen omdat beweging noodzakelijk is voor zijn moe hart en zijn stram lijf, maar ook broodnodig om de dag door te komen als een mens die meer van de geest is dan van de materie. Die van het schilderen is, van het zoeken naar de gepaste kleuren, en meer nog het zoeken naar het licht in die kleuren; die van het schrijven is, van het tasten naar woorden en de adem er in; die van de tijdloosheid wil zijn, van het stil bewegen naar de eeuwigheid toe, die hem wacht om de hoek, in zijn dromen onder de ceder.
Zoals deze op de binnenplaats van de Abdij van Moissac, waar je stond met een vriend, een groot architect, een groot aquarellist, in de tijden dat hij er nog was. Hij zegde je dat hij niet van de Bijbel was, hij was van het niets, tot jij hem zegde dat zijn van het niets niet kon, dat hij, of hij het wilde of niet, was van het Iets, het geweldige, onnavolgbare Iets, dat ons versmachten kan als we er te veel over nadenken, omdat het alles is dat je denken kunt en dan nog duizend maal meer, en dan nog ben je er niet.
Hoe, mijn vriend, was dan je laatste ogenblik, heb je nog even aan onze ceder gedacht, nog even aan wat ik je toen vertelde en jij die luisterde zoals je nog nooit naar mij geluisterd had, misschien omdat er iets in jou al wist wat komen ging.
De tijd, de dwarreltijd is er overheen gegaan, heeft dit alles verzegeld. Gelukkig ben je er nu nog even, staan we er beiden terug, jij in je elektronenwolk, ik in gedachten, de ceder, oud en wijs, als getuige van wat we zegden toen. Jij, een ogenblik als wolk over mij geschoven, ik je houdend.
°
King James' versie: Boek van Job: 38, 22 Hast thou entered into the treasures of the snow?Or hast thou seen the treasures of the hail; 23.Which I have reserved gainst the time of trouble, against the day of battle and war.
Willibrordus 1975: 22. Ben jij op bezoek geweest in de schatkamers van de sneeuw, de schatkamers van de hagel, heb jij die ooit gezien? 23. Hagel en sneeuw die ik opspaar voor moeilijke tijden, voor dagen van strijd en oorlog?
14-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2017 |
Wat nu? |
Is het zinvol wat ik gisteren heb gedaan, terug grijpen naar Stendhal, een auteur van een eeuw geleden en hierover het curieuze in zijn werk te belichten, zoals Pierre Alain Bergher het heeft gedaan en, anderzijds de literatuur van vandaag, waarmede de wereld overspoeld wordt, links te laten liggen, ongeopend en onbesproken? Ik stel me de vraag en wil ze beantwoorden.
Ik denk dat ik in het leven aangekomen ben om de ernst ervan duidelijk te zien.Om te weten en aan te voelen wie ik ben en wat ik ben. En, om een voor mij bijzonder aspect ervan te benadrukken en te stellen dat literatuur, handelend over een verhaal van een over geaccentueerd leven, een leven dat weinigen van ons gekend hebben, niet meer door ons wordt opgezocht. Vooral dan als hierin de nadruk wordt gelegd op de excessen in het leven, excessen die dan eerder het sensationele beogen dan het spirituele, eerder het ongewone, neigend naar het buitengewone, dan het dagelijkse eenvoudige leven, dat we gekend hebben, met de hoogtes ervan en de laagtes.
'La vie' zegde een bejaarde dame me toen ik er dertig was, 'la vraie vie est déjà assez roman comme ça' - ze had de leeftijd die ik nu heb - waarmede ze me duidelijk wilde maken dat het voldoende was terug te blikken op haar eigen leven en het dus niet nodig was te gaan lezen hoe andere levens verlopen zijn en dan vooral hoe ons fictieve levens voorgeschoteld worden.
Stendhal dateert van een tijd toen ik literatuur zoals deze van hem, nog frequenteerde. Ik heb dus 'La Chartreuse de Parme' gelezen, ik heb 'Le Rouge et le Noir' gelezen. Julien Sorel heeft me dermate bekoord dat ik de laatste pagina's, deze van zijn onthoofding niet meer heb durven herlezen. En er zijn andere boeken van zelfde aard geweest, tamelijk veel zelfs. Ik meen dat ik gestopt ben bij 'The World according to Gorp', waarvan de naam van de schrijver me ontgaat nu - onnoodig hem op te zoeken - daarna zijn er nog enkele andere boeken geweest met Hertmans en Noteboom die er boven uit staken, maar mijn behoefte dergelijke literatuur op de voet te volgen is stilaan uitgedoofd om meer en meer te gaan uitkijken naar meer filosofische werken; dit om te zoeken naar een nieuwe regel om naar te leven, zegge een nieuwe Bijbel. We zijn echter te slim geworden om een nieuwe Bijbel te aanvaarden, we zijn zelf die Bijbel nu en zullen er ook aan sterven.
Ik heb in dit land niets in de pap te brokken en, of ik dit nu schrijf of niet, het is niet veel meer dan een vergeeld blad dat zich los haakte van de stam en naar beneden dwarrelt in een wereld die zijn God en tezelfdertijd alle hogere waarden, al het elitaire, al het spiritueel creatieve, heeft op zij heeft geschoven.
Het gevoel dat ik er aan overhield en dat zich meer en meer verduidelijkt - ook na de beelden die ik zag van Jan Leyers in zijn zoektocht naar een Europese Islam - is dat we, na de God voor dood te hebben achtergelaten, na het opbergen van alle hogere waarden van het leven - waaronder, zoals Borremans, het 'schoon' schilderen - een zwalpende massa geworden zijn met al de gevolgen van dien. We hebben geen houvast mee, geen regels meer om naar te leven ten einde onze beschaving, of wat er nog van rest, verder te bestendigen en een nieuwe impuls te geven aan een nieuwe Verlichting, geïnspireerd op de New Physics.
Ik meen duidelijk begrepen te hebben dat, wat een Europese Islam betreft, er nimmer een zal komen; dat Allah te diep zijn wortels heeft in de muzelman, wortels die niet uit te roeien zijn, zeker niet door het Westen en dus dat de Islam niet de minste nood heeft - zeker niet in een nabije toekomst - aan een Verlichting zoals deze die wij gekend hebben vanaf de XVIIIe eeuw. Hij heeft geen nood aan wijziging, zijn leven wordt gevoed en geleid door Allah en zijn Koran, en aan deze Koran mag geen jota veranderd worden. Het is zijn leidraad, het is zijn bestemming.
En wij in het Westen, wat rest er ons nog en hoe moet het verder met ons?
13-09-2017, 07:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2017 |
Psalm 139 |
Pierre Alain Bergher verraste me in zijn 'Le Mystère de la Chartreuse de Parme (éditions Gallimard, 2010) door te stellen en te bewijzen dat Stendhal zijn boek had opgedragen aan de 'happy few', zijnde zijn broeders in de vrijmetselarij, en ook dat de opbouw ervan gebaseerd was op de afbeeldingen op de Tarotkaarten. Maar hij verraste me nog op een ander domein, hij wees me op de inhoud van Psalm 139, vers 16 en hiervoor haalde hij zijn tekst, heel uitzonderlijk voor een Fransman, uit de King James versie van 1611, de versie die ik gewoon ben te gebruiken als ik de Bijbel citeer. Dit fameuze vers 16 van Psalm 139 - want fameus is het - leest als volgt:
'Thine eyes did see my substance yet being unperfect, and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.'
Het laatste deel van vers 16 vertaalde Bergher als: ' Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui m'étaient réservés, avant qu'un seul de ces jours existât.'
Het is een vers om er je dag mee te beginnen - zoals ik er vandaag mijn dag mee begin - zoals ik er zo dikwijls al, te pas en te onpas, naar verwezen heb. Deze morgen echter, denk ik met respect aan de man die dit heeft neergezet, in alle wijsheid, in alle vertrouwen in de Heer, in alle onderwerping aan en aanvaarding van de Heer die hij aanwezig wist in elke voetstap van zijn leven, in elke aarzeling, in elke wilsbeschikking die hij stelde:
Alles wat mij aangaat, Heer, staat opgetekend in je Boek, ik ontkom er niet aan, alles is vastgelegd en omdat het vastgelegd is voor mij, is het ook vastgelegd voor allen die van ver of van dichtbij in betrekking staan met mij, en zo verder en verder tot in het oneindige.
Maar, is het wel zo, staan alle omstandigheden of gebeurtenissen waarmee ik, bewust of onbewust, zal geconfronteerd worden, zullen het deze zijn, en uitsluitend deze, die mijn handelingen/gedachten zullen bepalen? En als mijn handelingen bepaald zullen worden door de omstandigheden én door de persoon die ik door deze omstandigheden geworden ben, is het zo dat dit alles al opgetekend staat?
Of nog, beschik ik over een vrije wil, of wordt deze me opgelegd door de omstandigheden waarin ik verkeren zal; is er enige twijfel hierover, Heer, kan het dat er iets is of komen zal dat niet opgetekend staat?
Het is om er duizelig bij te worden. Maar wat versregel 16 betreft kan ik enkel herhalen wat er staat, trachten begrijpen hoe het er staat en vooral, waarom het zo geformuleerd werd, alsof alles wat ik doe bepaald wordt door het lot waarvan Dante zegt dat het eens gunstig zijn kan en ook eens ongunstig.
IK denk niet dat nu al getekend staat hoe het aflopen zal met mij, ook niet de omstandigheden waarin ik verkeren zal en die bepalend zullen zijn, maar ik zie wel dat een groot deel van de beslissingen, om niet te zeggen allemaal, afhankelijk zijn geweest van de omstandigheden, dat elke beslissing die ik nam het gevolg was van een vorige en een vorige ervoor; uiteindelijk afhankelijk van de beslissingen van mijn ouders en die van hen van mijn grootouders en zo maar verder het voorbije in, om finaal uit te komen bij de hand die werd afgedrukt in de grotten van Lascaux. Het is dit wellicht dat de man van Psalm 139, 16 ons heeft willen vertellen.
Een andere uitleg heb ik niet. Ik weet enkel dat ik, omstandigheid in omstandigheid, uitgekomen ben in de man die ik nu ben, dat het woord mijn adem is en mijn bloed mijn laat verwachten. Maar ik vind dat ik moeilijk spreken kan van een vrije wil, die ik gehad zou hebben geboren te worden in de eerste plaats, en dan in de omstandigheden en de omgeving waarin het gebeurde. Maar, misschien, misschien was 'dit' dan wel vooraf bepaald.
12-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2017 |
Er zijn van die dagen. |
Er zijn van die dagen dat een gedachte, die je wellicht in vorige blogs al hebt behandeld, hangen bleef, en nu als een reactie op wat je gisteren schreef in verband met de tijd die de romanschrijver, volgens de Amerikaanse schrijfster, Claire Messud, nog rest, om romans te schrijven, want wat ze niet zegt is dat misschien daarna, de weg zal openliggen voor het produceren van filosofische of religieus-filosofische werken, zijnde tevens het bewijs dat we aldus een belangrijke stap vooruit zouden zetten in de evolutie van de menselijke geest die zich, in plaats van verhalen over fictieve of reële mensen en gebeurtenissen te schrijven, zich inspirerend op wat is van de New Physics, zich voortaan uitsluitend zou gaan concentreren op wie hij is, wat hij is en waar hij heen zal gaan.
Dit was een eerste aanleiding voor mijn blog van vandaag, maar er was ook een tweede, een zin die ik lang geleden onderlijnd had in een werk van Gerard Bodifée: 'Kerngedachten uit, Zo vrij is de mens, van Max Wildiers - Pelckmans 1996:
'Wie we ook zijn, wat we ook mogen denken, allen worden we geconfronteerd met het grote mysterie van het universum en voeren op onze manier een nooit eindigend gesprek met deze ondoordringbare wereld. In deze confrontatie met het universum heeft alle mystiek zijn oorsprong en vertrekpunt. Want de religieuze mens is hij die achter deze zintuigelijke waarneembare wereld een hogere geestelijke realiteit, een werkzame aanwezigheid vermoedt, die hij zal trachten te begrijpen, ook al weet hij dat hij haar nooit volkomen zal omvatten en met wie hij zich verenigen wil, al blijft hij zich bewust van zijn onmacht en begrenzing.'
Hoewel ik volledig akkoord ga met wat Wildiers noemt ' het er zijn achter de waarneembare wereld van een geestelijke realiteit', denk ik niet dat er én een Kosmos is, én een geestelijke realiteit. Denk ik, dit sterk ruikend naar het aroma Spinoza, dat die geestelijke realiteit verweven zit in de Kosmos, en omgekeerd de Kosmos verweven in die geestelijke realiteit; dat er dus enkel een Kosmos is die tezelfdertijd een Geestelijke Realiteit is. En dat er, wat Wildiers wel vermoedt, geen afzonderlijke werkzame aanwezigheid is, geen aanwezigheid dus die werkzaam is, omdat de Kosmos zelf beweging is en, niet anders kan dan beweging zijn van ogenblik tot ogenblik.
Ook zou ik ze niet een 'hogere' noemen, ze IS, en is niet te vergelijken met om het even wie of wat. En wij, homo sapiens, zijn als deel van de Kosmos onvermijdelijk een deel van die 'Geestelijke Realiteit', en zouden dus moeten handelen als zijnde een deel ervan.
Hoe groot dit deel is, weet ik niet, maar wat het ook is, het is een deel dat tevens van de Kosmos is, de wetten van de Kosmos volgen moet, en dus ook de evolutie eigen aan de Kosmos kennen moet.
Claire Messud herinnerde me aan de eerste schilderwerken in de grotten van Lascaux: het ogenblik waarop de mens komende uit de oertijd, een uiterst belangrijke stap heeft gezet in zijn geestelijke ontwikkeling en zijn hand met oker besmeurd afgedrukt heeft op de rotswand, zeggende hier was ik, ik die schilderde.
Sindsdien is die ontwikkeling niet meer stil gevallen, kan het niet dat ze ooit stilvallen zal, hoewel er tekenen zijn die eerder wijzen op een achteruitgang - politiek gewild - dan op een vooruitgang, of de mens die zich losgehaakt zou hebben van het intrinsieke evolutionair karakter van de Kosmos, wat niet kan, en we het stilvallen van het schrijven van romans en de opkomst van het schrijven over een nieuwe filosofische geaardheid, zouden zien als het bewijs van een vooruitgang.
We zouden de Kosmos - en om die reden gebruik ik een hoofdletter - evengoed de Geestelijke Realiteit kunnen noemen, maar hiervoor zouden trouwens negenennegentig andere namen kunnen gevonden worden. Wat te veel zou zijn. En verwarring veroorzaken, verwarring die er nu al genoeg is.
11-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2017 |
Lang leve het boek. |
Voor de vijver is de regen een zegen, voor velen een kwelling, waar is de middenweg? Er is er geen, het is zoals zij die boeken lezen en zij die er geen lezen, voor de enen is het voedsel, is het broodnodig, voor anderen is het overbodig, zelfs nutteloos, ze kunnen het heel gemakkelijk stellen zonder, zeggen ze. Wie zal het halen of wie zal het aan de kaak stellen?
Claire Messud in The Guardian, overgenomen door De Standaard, 'vreest dat de mensen in de toekomst - binnen vijftig jaar - 'misschien geen aandacht meer zullen hebben voor lange teksten zoals romans, dat voelt', zegt ze, 'alsof het gaat om het laatste spoor van een cultuur, zoals de grotschilderingen van Lascaux'. Ik dacht, tenware ik Messud misbegrepen had, dat de grotschilderingen, van waar ook, het opstarten inluidde van een cultuur en niet het einde ervan. Maar wat ze zegt over de roman is boude taal. Het kan dat film en televisie de rol van de roman aan het overnemen zijn, dat de doorsnee mens, als die er zou zijn, de gemakkelijkste weg kiezen zal en zich niet meer afzonderen zal met een boek in een hoek of onder de bomen zal gaan zitten om een boek te lezen, maar ik betwijfel het.
Evident is het wel dat je geen boek gaat lezen aan een zwemkom, of het nu is tijdens je verlof of wanneer ook. Veerle vanden Bosch weet er van mee te spreken. Ze heeft het in zelfde Standaard van 08 september, over een van haar collega's die ' haar grappend vroeg of ze eindelijk de tijd had gevonden om geen boeken te lezen'. Grappig ja, maar ook met een spottende ondertoon, zo iets als: 'waar jij nog je vakantie mee vult!'. En, daarenboven subversief ( gezagsondermijnend zegt mijn computer) geladen, wijzend op een ingesteldheid waar literatuur geen plaats meer heeft.
Het kan dat er heel wat tekenen aanwezig zijn die wijzen in deze richting en dat Messud het bij het rechte eind zal hebben; dat het lezen van een boek ingeboet heeft en wijken moet voor de games op computer, bij de jeugd om te beginnen en ook bij de volwassenen. Ik heb er hoegenaamd geen oog op, echter wie zijn zij die het handig zijn met games, verkiezen boven het lezen van een boek? Veerle vanden Bosch denkt in zelfde richting: 'Misschien is lezen wel een anachronistische bezigheid geworden, nu we worden geacht voor ons lijf te zorgen en veel te sporten en via de sociale media voortdurend in verbinding horen te staan met tientallen andere mensen.'
Ik ben niet veel meer van deze wereld, de vrienden die ik zie en hoor zijn allen boekenlezers, ik ken er weinig die het niet zijn. Ik weet dus niet hoe de doorsnee mens - nogmaals hij - zijn dagen doorbrengt, wat hij nog doet buiten zijn dagelijkse bezigheden en de uren die hij zeker spendeert voor de televisie. Ik weet er heel weinig over. Ik kan me er enkel vragen over stellen. Ik weet alleen hoe ik mijn jeugd heb doorgebracht, de boeken die ik las dag aan dag, mijn ganse leven lang, tot ik stil gevallen ben en zelf ben beginnen schrijven, met een zekere afgunst - me aanmoedigend verder te gaan - kijkend naar hen die er in slaagden hun geschriften in boekvorm te laten verschijnen.
Zo, om me heen kijkend, denk ik dat met de dood van God ook het sterven van het boek, en dus van het lezen, bezegeld werd. Wat in de eerste plaats wijst op een verschuiving, op een afbraak van het spirituele in de samenleving ten voordele van het materiële aspect ervan. Het is de materie die het haalt op de geest en dit is duidelijk waarneembaar in elke vorm van kunst die heden ten dage wordt opgevoerd.
Het elitaire, het spirituële, het kosmische gerichte is aan het verschrompelen. We verzetten er ons tegen met de moed der wanhoop. We willen er niet aan ten onder gaan. We zijn het volledig eens met vanden Bosch: 'zo bekeken krijgt lezen iets subversiefs. En wat subversief is is aantrekkelijk. Laten we het boek maar eens promoten. Succes gegarandeerd.
Bravissimo, Veerle, lang leve het boek!
10-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2017 |
De tijd van een zomer. |
Het kan niet, dacht hij, het kan niet dat de zomer al voorbij is. Ik ben hier bijna elke dag geweest en als ik terugblik houd ik er heel weinig aan over, alsof het maar een stukje tijd was geweest van dagen die elkaar opvolgden in snel tempo, morgens die middagen werden en middagen avonden en wat restte er van, enkele impressies die ik op het ogenblik zelf misschien, maar zeker is het niet, gekoesterd heb en nu, met de regen en de wind voorbij, alsof het niet het vermelden waard zou geweest zijn.
Was dit ook zo de vorige jaren, was de zomer ook maar een periode die al voorbij was voor ze begonnen was? Echter zelfs vroeger - maar wat is vroeger en is er wel een vroeger geweest? - is alles wel niet een langgerekt ogenblik geweest van opstaan en slapen gaan en wat er tussenin gebeurde een leegte nu, die ik wel opvullen kan zoals ik het wens, met gebeurtenissen die er geweest zijn en even goed met gebeurtenissen die er nimmer geweest zijn, afhankelijk van hoe ik het zie of wil zien.
Ik zit gebogen over een wit blad dat ik beschrijven kan met wat me gedicteerd wordt, door wie of wat, ik weet het niet. De woorden komen zo, ik moet er niet om smeken, ze zijn er, ze overspoelen me, ik kan ze amper volgen, amper vernoemen en andere dagen al op, verschijnen lijk steigerende paarden aan mijn horizon. Maar, dat nu de zomer al voorbij is, kan ik moeilijk aanvaarden, ik dacht zelfs een ogenblik deze morgen dat hij nog niet begonnen was. Zo vlug kan hier alles gaan.
Het is me heel duidelijk, wat telt, en we begrijpen het nog altijd niet, wat telt is het nu, het ogenblik van het 'Eeuwige Nu (Ruusbroec), het enige werkelijke van ons bestaan, en deze volgen elkaar op in een hels tempo, zo vlug dat we het niet realiseren en dat dus, onachtzaam als we zijn, de zomer maar een schicht is en voorbij is zonder dat we het beseffen.
Ik moest deze middag, en het regende, hier komen aan de vijver, met de bomen en de luchten erin verdoezeld weerspiegeld ondanks de regenkringen in het water, om te weten hoe ik hier gezeten heb de voorbije maanden, alsof, zoals ik het nu, dit zelfde enige ogenblik, ervaar, er geen zomer was, er slechts een komen was en een weggaan, of ik er nu zat of rondliep, of ik er nu las of schreef, of ik er nu sprak met de vrienden of neerlag in het gras, ik was er wel maar ook niet, en als ik er nu aan terugdenk, ben ik wel zo zeker dat ik er was. Welk bewijs bleef er van over.
Je hebt het wel opgetekend kun je zeggen, maar moet ik er geweest zijn om het op te tekenen, weet ik niet genoeg hoe het is als ik er ben om erover te schrijven alsof ik er ben? Hoe het is in volle zon, hoe het is in de schaduw, hoe het is in het geruis van de populieren, kaarsrecht opgeschoten in de luchten, het eeuwig gezang ervan. Zoals in je jeugd, want je hebt ondanks alles, een jeugd gekend die je boven halen kunt, herbekijken kunt en naar je hand zetten, je kunt alles als je schrijft naar je hand zetten, al helpt het je niet, lijk als je denkt aan de eeuwig zingende bossen, het boek van Trygve Gulbransen dat je toen las, dat we allen gelezen hebben, dat ons in zijn greep hield, niet een paar dagen, maar een gans leven. Je denkt er aan, het boek denkt je, ligt in je hand, je nam het mee in het koren, toen de zomer nog zomer was, in het golvende koren in bloei, om het te lezen en je hoorde de wind in de halmen en je hoorde de leeuwerik die opsteeg boven jou en je met je boek op de knieën zag zitten, of neergelegen of hoe je ook er moge geweest zijn, dromend dat je de jonge Dag was.
Hoe, mijn vriend - ik, afgedwaald door de wind in de bomen - nu ik me vragen stel over de zomer, of die er is geweest voor de duur van een zomer of voor de duur van één ogenblik.
Inbeelding, zeg je, inbeelding is een rijkdom, gelukkig zij die inbeelding bezitten. Ze zullen bij momenten het rijk der hemelen bezitten.
09-09-2017, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |