Op 2 september 1935 dedicaceerde Urbain van de Voorde, met een 'van harte', zijn boek 'Ruusbroeck en de Geest van de Mystiek' aan Albert Saverijs. Ik vond dit boek in 2004 bij De Slegte in Gent, ongelezen, de bladen nog niet losgesneden. Ik kocht voor 7,50€.
Welke woorden, tussen vrienden wellicht, werden er bij deze gelegenheid gewisseld en later, hoe kwam het ooit terecht bij De Slegte, een bibliofiele uitgave bijna, gedrukt in 1934, door de Sikkel, Kruishofstraat, 223, Antwerpen, op 'getint velijn van Pannekoek', genummerd van 1 tot 300, nummer 144. Geschreven en wellicht herschreven met hart en ziel, en toch, geen echo nalatend bij de gelukkige gededicaceerde, die het op kant moet gelegd hebben om het later nooit te lezen.
Vandaag opgedoken, in welke mate is dit werk nog een document, wordt er nog naar verwezen, heeft er nog iemand de tijd, de interesse om het ter hand te nemen, het te lezen, of simpelweg te doorbladeren?
Het is nochtans een boek dat ik koester, ook als boek en meer dan vele andere die ik bezit. Wel nu vreemd overkomend gezien de taal ervan. Ik haalde het een paar dagen geleden uit zijn rek en zag dat ik er heel wat zinnen erin met zacht potlood, gebruik makend vann een lat, had onderlijnd. Ik heb het sinds mijn eerste lezing herhaaldelijk ter hand genomen en erin gebladerd, het is mede door het jaar van verschijnen een vriend geworden, meer omwille van de schrijver dan van de ontvanger, van wie ik de zoon Willy heb gekend.
Jan van Ruusbroeck wordt als volgt begroet door Urbain van de Voorde:
'Profeet van een religie der ziel enn heraut der goddelijke minne, onvermoeibaar bestrijder der ketterijen als godschouwend begenadigde van den Heiligen Geest ... straalt Ruusbroeck's gestalte ons uit de verre middeleeuwen tegen als een dier zeldzame en verheven gothische geesten...'
Hij was van de onderbouw van de gothiek. In zijn pathetisch grijpen naar iets absoluuts aan den overkant der tastbare verschijnselen kon den gothische mensch onmogelijk blijven stilstaan bij een eens voor allemaal vastgelegde geloofsregel.
Van Ruusbroeck zelf, volgende slagzin:
Dat edelste en dat hoechste dat men leven mag in tijt en ewicheit dat is boven al bekinnen en weten in ons bevinden een grondeloos niet weten.
We zijn, na Russbroeck 1293-1381, ruim zes eeuwen verder. Is er iemand die vandaag zou durven beweren dat hij meer afweet van de waarheid dan Ruusbroeck wist wat hij er van af wist, grondeloos niets?
In dit verband staat 'De Kreet' van Edvard Munch in een zekere zin symbool voor de kreet van Ruusbroeck: 'Alle dinghe sin mi te inghe / ic ben so wid.
Ik schreef destijds in 2004, in potlood onderaan de laatste pagina van het boek, het volgende:
Verrast en overhoop gegooid door de literaire schoonheid van de zin en het woord, heb ik genoten van dit boek en nog meer van de inhoud die strookt in zijn grote lijnen met mijn opvatting over geest, Kosmos en wat we God noemen kunnen.
Maar als ik de taal van Urbain van de Voorde vergelijk met die van mij, amper een generatie verder die ik bijna twee generaties min of meer ben trouw gebleven, hoe zal mijn taal ervaren worden - als er nog iets van overblijft - twee à drie generaties verder, zal het verschil niet even groot zijn, zegge, op het randje van het leesbare?
Ik vrees het, evenwel hopende dat, wat er nog zou staan toch nog eens overlopen wordt.
|