 |
|
 |
|
|
 |
23-12-2015 |
Aarzeling |
Hij ontwaakte op een gevoel van ouderdom, op een duidelijk gevoel van moedeloosheid. Het licht wachtte lang aan het venster en toen het overging naar teer grijs was er geen vreugde in hem, was het eerder een soort angst die hem overviel nu hij, dag op dag, zonder enige overgang noch verwittiging, overgeschakeld was van zijn dagelijkse blog naar een opeenvolging van op elkaar aansluitende fragmenten die gezien moesten worden als het ontwerp-manuscript van een boek dat hij op deze wijze schrijven wou. Een rode draad in zijn dagen, die hij nu te volgen had, zonder pardon of zonder tussenwegen.
Hij was nog maar aan het begin ervan en had niet zoals Mulisch had gedaan voor zijn ‘Ontdekking van de Hemel', een plan opgemaakt en in detail neergezet in een zakboekje. Neen, hij, almachtig zoals hij had geschreven in zijn beginfragment, rekende er koelbloedig op, dat de gedachten zo maar komen zouden al naar gelang hij vorderen zou en dat een verhaal zich zou aftekenen als hij zoveel mogelijk, én de weg die hij al had afgelegd, én de dingen die hij beleefd had, vergeten zou en dat het er nu op aankwam, duidelijk, en enkel, die andere te zijn, die Ugo, die al een leven had geleefd met tal van herinneringen en die nu in zijn boek verder leven zou, hoe wist hij nog niet. En dit niet weten was zijn moeilijkheid, was de schaduw op het schrijversgenot dat hij altijd had gekend omdat hij van nu af, zijn moest wie hij niet was maar die hij had kunnen/willen zijn, in omstandigheden die hij nog niet kende maar die hij zelf uit te zoeken had onder de vele die hij te bedenken had. Vorige week nog had hij maar een blog te schrijven, een los staand verhaal, nu was het een verhaal dat volgen zou op het verhaal van de dag ervoor en zo verder dag aan dag.
Hoe houd ik het vol was de vraag die hem bestormde bij het ontwaken, hoe ga ik verder, met welke voorvallen, waarvan sommige wel beginnen konden met een detail uit zijn echte leven, dat hij dan uit te werken had, te vergroten tot een andere dimensie, op een liefst vreemde wijze, om ergens uit te komen waar hij nog niet gedacht had uit te komen, en zo altijd de tijd in, aan een ritme van een duizendtal woorden per dag.
Als hij keek op zijn pc, dan had hij er ongeveer 200.000 geschreven in de loop van het jaar, maar dit waren alle losse stukken geweest. Nu hij die werkwijze verlaten had, moest hij trachten een verhaal te weven omheen die Ugo, met een begin voor die Ugo dat de voortzetting was van een leven dat al geleefd was, naar een punt toe dat dan als einde van het boek zou fungeren, hoewel het geen einde betekenen zou voor Ugo zelf, maar gezien moest als het volbrengen van een honderdduizend-woorden-opdracht.
Dit was niet de eerste maal dat hij begonnen was aan het schrijven van een boek, in 2013 had hij via zijn blog een poging gedaan. Maar het was een totale mislukking geworden, het had hem aan moed en inzet ontbroken ook misschien aan een gebrek aan reactie vanwege de lezers. Dit maal kon hij zich geen mislukking meer veroorloven. Het was er op of er onder, tijdens een proeftijd die lopen zou van de herfst, over de winter tot hoogstens het begin van de zomer of nog liever, tot de tijd dat het bos, in de verlenging van het landgoed gelegen, blauw zal zien van de hyacinten.
Pas dan zal hij vreugde kennen en verder kunnen gaan, blog na blog, zoals hij ooit begonnen was.
23-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-12-2015 |
Het landgoed |
Hij zal aan de man, Raoul De Naeyer, wellicht nimmer vertellen welke herinneringen er voor hem verbonden zijn aan het landgoed met het aanpalende bos dat hij altijd heeft aanzien als een droomwoning. Als hij er vandaag aan terugdenkt, is hij de knaap van tien, twaalf, veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar hij weet wel dat het uitzicht van het landgoed totaal verwilderd was, de gracht er omheen dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen, met waterplanten en salomonszegel en bosjes uitgebloeide hyacint, ‘blauwekanne’, zoals ze in het dorp werden genoemd – er was zelfs een kermis die zo werd genoemd - terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen het nog verder in de tijd duwden. Er hing toen een sfeer van geheimzinnigheid over erf en bos en het leek alsof het geheel gestold lag als een eiland in de omringende velden en weiden en de geest van de geslachten die er geleefd hadden nog tussen de bomen hing.
Als knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond, het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, achteraan in het bos. Hij had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet gezicht, en over haar gebogen de rug van een man. Wat hij nog wist was dat hij toen hals over kop was weggerend, de handen voor zich uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en dat hij was blijven lopen tot de eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug te keren over de boomgaard naar het ouderhuis. Moeder dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij vertelde dat het van de bramen was. Van het koppel repte hij met geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.
Nu vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten die hij zich herinnert uit zijn jeugd wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man voorbijkwam op de fiets die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een waterput die ze wilden reinigen; of het wel echt was dat hij op een dag aan de rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen op het roerloze, koude, geel-zwarte vel.
Maar werkelijkheid of niet, deze beelden of waren het dromen, en vele andere blijven hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen en van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen verwarring meer uit zoals dit voorheen, heel lang het geval was geweest. Ook omdat hij heeft liefgehad op vele plaatsen: in het rijpend koren, waar hij ook Knut Hamsun las en Ernest Claes, in het wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond dolmen en menhirs en op zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, herdacht en herschreven wellicht in zijn dagboeken. Alles verstrengeld in alles, of de knaap en de man die hij geweest was, een ogenblik samengebald in die ene, zich steeds hernieuwende herinneringen, nu eens deze zijnde dan eens die andere. En als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen zijn die verder zijn doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en andere die vervaagden en zich oplosten.
22-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-12-2015 |
Het koppelteken |
Hij voelde soms dat de wortels van de bomen doorgegroeid waren tot onder het huis, maar dat was inbeelding, het was maar dat het huis oud geworden was en moest onder handen genomen worden of het zou vergaan zoals de bijna dichtgegroeide vijver in het bos. Hij zelf ook moest onder handen genomen worden, want hij was niet altijd een groot bedacht schrijver geweest. Hij had wel zijn dagboek waarin hij regelmatig zijn pagina schreef maar dit was ook alles. Hij zag dit als een lange voorbereiding op de dag dat hij effectief zou beginnen aan het grote werk dat hij beslist eens volbrengen zou. Dit was zijn levensdroom, er over heen lag de realiteit van elke dag, zijn werk in de bank dat hem totaal opslorpte en geen openingen liet naar een of ander schrijfwerk. Hij voelde hoe groot het reële leven vat had op hem, hoe hij wegzonk in het dagelijkse van opstaan, bank, familie en slapengaan, maar geestelijk was er de leegte, enkel opgevuld met wat hij las en wat hij neerschreef tijdens de twintig minuten die hij nodig had om zijn dagboek bij te houden. Dit was lange tijd zijn leven geweest tot de kinderen een na een huwden en het huis verlieten, zijn echtgenote onverwacht sterven zou en hij zich had teruggetrokken in die oude ouderlijke woning met die wijd open haard, het enige merkwaardige samen met het ovenhuisje dat er aan het huis met stalling en boomgaard was.
En vandaag was de dag een uiterst vreemde dag geweest. Zijn aanzet van een paar dagen terug, de aanvang van wat een boek geculmineerd door de ontmoeting van deze middagkomene die hij onvermijdelijk zag als het omen dat hij verder schrijven moest, dat hij geen dag, geen uur meer te verliezen had. Dat hij de herfst moest uitschrijven, dat in feite, de man die zich Raoul De Naeyer noemde, daar stond als van God gezonden voor mensen die met grote regelmaat schrijven, die veel schrijven zoals hij. Zelfs als hij hem, die als van nergens gekomen was en daar plots voor hem stond, niet meer ontmoeten zou, zelfs als hij niet meer het minste contact zou hebben met hem, dan nog zou hij hem blijven zien als een gezante, die hem zegde dat zijn tijd gekomen was. Zo iets als in het verhaal - al bemerkte hij niet onmiddellijk de band er mee – over de dood die de tuinman ontmoette waar hij hem ontmoeten moest, in Isfahan.
Hij had graag verder gesproken met hem. Hij, rechtstaande, met de stenen, afgebrokkelde tafel tussen hen met de pen in de hand, met de pijn in de lenden en een rechter been dat voor een deel gevoelloos geworden was, en de man aan de overzijde, nonchalant, glimlachend, zelfverzekerd, zijn stok op de tafel naast zijn dagboek, hem vragen stellend in het geruis van de bomen. Bomen en nog eens bomen die mee luisterden, meespraken met hen, en Dante er tussenin, precies Dante waarover hij beginnen moest opdat hij hem treffen zou en hen, in een klap dichter tot elkaar zou brengen, Dante als koppelteken tussen Raoul en Ugo.
En dit een dag, in laat oktober, om op te tekenen voor de eeuwigheid dacht hij en hij deed het.
21-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-12-2015 |
De ontmoeting |
- Hij keek op en zag de man staan op enkele meters van hem, verbaasd starend naar hem. Zo intens was zijn schrijven geweest dat hij hem niet had horen nader komen.-
Hij zag zijn lippen bewegen, hij zag dat hij sprak, maar de woorden bereikten hem niet. Hij klapte zijn dagboek dicht en stond recht met de pen in de hand. ‘Mijnheer’, zegde de man, ‘zo vlug en zo lang heb ik zelden iemand zien schrijven, je zat vast gegroeid in uw boek. Ik sta hier al minuten lang toe te zien en u bleef maar schrijven. Is het een boek dat u schrijft?
Hij was verrast door deze plotse vraag en wou antwoorden aan de man die daar stond, steunend op een wandelstok, gelaarsd, en wellicht gespoord, sportief gekleed met een witte sjaal los om de hals, dat zijn schrijven een ziekte was, maar hij bedacht zich: ‘Het kan, het kan maar het is geen zekerheid, maar nu ben ik leeg geschreven. Weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld dat ik had. Het zou goed kunnen dat ik hier een boek aan het schrijven was, maar vandaag weet ik het nog niet, er is nog te veel te denken en te schrijven voor ik zo ver ben.’
‘Zekerheid heb je nooit, maar ik dacht het zoals u bezig waart. Ik zie dat u in ‘a page a Day’ dagboek schrijft van de Economist, en de wereld van de Economist is een grote wereld, er zijn er hier niet veel in het dorp die dit soort dagboek kennen, maar ik heb er ook een, enkel voor de vorm, maar het is geen ‘page a day’. Komt u hier veel om te schrijven?’
‘Ik kom hier nu en dan maar het is de eerste maal dat ik hier kom om te schrijven, een ingeving bij het ontwaken. Misschien was het, zegde hij glimlachend, ‘opdat we elkaar hier ontmoeten zouden.’
‘U zegt me daar wat, dan ben ik hier gekomen om u te ontmoeten en dit is, wat mij betreft de enige reden die ik ken waarom ik hier gekomen ben. Een zuiver toeval dus.
‘Geachte heer, ik geloof niet in het toeval, laat het ons houden bij wat een Franse dichter of schrijver, zijn naam ontgaat me nu, een rendez-vous noemt. Het is het lot dat ons samenbrengt.’
‘Als het lot er mee gemoeid is, gevaarlijk dus?’
‘In tegendeel. Maar misschien wel noodzakelijk, al was het maar - en nu zeg ik wat ik niet zou moeten zeggen - opdat ik een boek zou schrijven of weten zou waarover verder te schrijven.’
De man was dichterbij gekomen. ‘In dit geval’, zegde hij en stak de hand uit ‘ik ben Raoul de Naeyer, ik ben hier nieuw in het dorp, ik woon op het erf van wat rest van een vroeger kasteel dat hier stond.
Ugo greep de hand en hield die even vast: ‘Wel, een verrassing voor mij, aangenaam, zeer aangenaam op deze plaats kennis te maken met de nieuwe eigenaar van dat erf, Ik ben Ugo d’Oorde en heb de metamorfose meegemaakt hoe die oude hoeve, waarvan ik de eigenaars heb gekend, terug tot leven is gekomen, de grachten gekuist, de omheining verstevigd. Weet dat ik die plaats altijd gezien heb, van in mijn verre jeugd, als een droomplaats om te wonen.’
‘Heerlijk’ zegde de man, ‘u moet me eens komen bezoeken in mijn droomwoning, maar mag ik weten waarover u schrijft.’
‘Om eerlijk te zijn, ik weet het zelf niet goed, ik laat me leiden door mijn gedachten. Ik schrijf elke dag een pagina en het is keer op keer over iets anders, er zit weinig of geen structuur in, ik wou het anders, ik wou een doorlopende tekst, maar zo ver heb ik het nog niet gebracht en vandaag had ik drie dagen in mijn dagboek in te lopen en heb ik geschreven wat de vallende bladeren en de bomen en vooral het bos me vertelde.’
‘Ik heb dus een belangrijk moment in uw schrijven meegemaakt?
‘Eigenlijk wel, want het was een vervolg op wat ik een paar dagen terug begonnen was, een soort incipit van wat ik zag als een boek in wording.’
‘Een groot moment dus in een mensenleven, een Van Eyck die aan zijn Lam Gods begint, of een Dante die de eerste zin, die we allen kennen, schrijft van zijn Commedia: Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura… ’
‘Eerder Dante dan, maar dan ook niet zoals Dante en zeker niet in het midden van mijn leven als ik het had moeten doen. Maar, u moet me excuseren, ik had graag dit gesprek verder gezet, maar nu de zon hier weg is valt de kilte op mijn rug en als er bij mij iets is dat ik vermijden moet dan is het de kilte op die plaats, ik zit met een heel tengere linkerlong.
Ugo, zegde de man die zich Raoul De Naeyer noemde, hier is mijn kaartje, houd me op de hoogte hoe je boek het doet’, ik ben gelukkig je ontmoet te hebben. Misschien, misschien was deze ontmoeting dan toch een rendez-vous.
‘De toekomst’, zegde Ugo, ‘wie weet, het staat allemaal al opgetekend in het Boek.’
‘In het boek waaraan jij begonnen bent?’
Neen, het Boek van psalm zoveel.’ Antwoordde Ugo. ‘Ik ga nu maar ik zal je bellen als het de moeite is om je te voor te lezen wat ik schreef.’
De wind was opgestoken, de bomen waren een zee van geluiden, geluiden die hem dronken voerden van een vreemd geluk.
20-12-2015, 00:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-12-2015 |
De oude kapel in het bos |
Hoewel laat oktober was de lucht uitzonderlijk zacht en even bijzonder, het licht van een zuivere helderheid. Hij wandelde door de verlaten velden naar het bos toe. Als hij het betrad ging hij binnen in zijn vele herinneringen. Hij dacht aan wat hij altijd had gedacht als hij hier kwam, dat de ruimte onder de hoge beuken als de wijding was van een gotische kathedraal, dat het een plaats was om een kruisteken te maken, om te knielen en te zeggen, ik ben hier, ik kleine boom, niet meer dan jullie, als ik maar zoveel ben? Hij wist dit heel goed als hij als groet zijn hand legde op de oude schors van de boom waar hij stond, respectvol, een boom is als een gebed dacht hij.
Hij ging naar de klaarte in het bos met de stenen tafel en de bank naast het vervallen kapelletje nog altijd met de naam, die van ver kwam, ‘O. L. Vrouw van Vlaanderen’. Hij had zich vroeg in de morgen voorgenomen hier te komen, waarom wist hij niet, een idee die ineens was opgedoken, zoals er zovele dingen zijn die we doen zonder te weten waarom, een plotse ingeving om zijn dagboek, dat hij al een paar dagen hadden laten liggen hier, op deze plaats waar hij ook nog regelmatig kwam, te komen aanvullen. Het was, zo dacht hij, een terugkeer naar de jaren van zijn jeugd waarover hij vandaag schrijven wou nu alle tekenen hem gunstig toeschenen. Hij ging neerzitten op de bank, zijn dagboek open voor hem, de pen in de hand. Hij zit er lang en roerloos als een beeld, wachtend op de woorden die hij aanwezig weet in het wemelen van de bladeren over hem. Hij hoort ze vallen, als van zilver, traag wentelend om hem heen, tot op de tafel naast zijn dagboek vallen ze. Hij herinnert zich het gedicht van een Chinese poëet die in slaap was gevallen, zijn hoofd op de tafel, en toen hij ontwaakte lagen de bloesems van de kerselaar naast en over hem. Hij ook wou nu zijn hoofd neer leggen op zijn dagboek en de ogen sluiten op de stilte, en wachten, gedachteloos wachten en de bladeren laten dwarrelen over hem en over de tafel tot ze hem bedekken zouden en hij nooit meer zou moeten schrijven, nooit meer gedachten zou moeten zijn.
Zo, een vreemde beslissing was het, te hopen dat de woorden hier beter en vlugger zouden komen, dat ze neerdalen zouden met de bladeren uit de zucht van de bomen over hem, even rijk en talrijk zoals het een paar dagen vroeger was gebeurd toen hij was opgestaan uit een droom en zonder de minste aarzeling was beginnen te schrijven. Hier echter, in de roep van het bos, waar hij zich klein en geborgen voelt nu vele van de wegels die hij kent zijn dichtgegroeid - er zijn hier geen kinderen, geen wandelaars meer om ze open te houden – drijven zijn herinneringen. Een wegel weet hij nog, deze komt uit op een soort muur van boomstammen op elkaar gestapeld, recht gehouden door de opgehoopte aarde er achter. De mensen van zijn gehucht noemden dit de plaats van de ‘siebel’ waar de Duitsers, in het begin van de oorlog, schietoefeningen hielden. Hij was er, aan wat er nog van restte, op een dag met vader en had in de droge gracht er naast, een betonnen handgranaat gevonden met houten steel. Voor hij het wist had hij de granaat opgeraapt en wou hij die wegwerpen zoals hij dacht dat het hoorde. Zijn vader riep hem nog het niet te doen maar de granaat was al in de lucht en viel enkele meters verder neer in het zand, het was maar een oefengranaat, maar het kleine gebeuren is hem nog heel duidelijk bij gebleven. Maar ook de wegel er naar toe was nu met bramen en varens dicht gegroeid. Er waren ook andere herinneringen, een wereld ervan, zijn ganse leven sprak over dit bos, waar hij zat, zonder zich een millimeter te moeten verplaatsen. Hij wist ook de plaats waar hij met haar was, een zomernamiddag; hij wist ook de plaats waar hij een paar de liefde had zien bedrijven en toen de man hem zag, hij het op een lopen had gezet.
Zoals het altijd blijven zal, een boek vol was het bos, en nu, terwijl boven hem, plots het klappen van vleugels was en het krijsen van de eksters, kwam de Muze, ze kwam zonder aan te kloppen. De eerste zin overviel hem, lijk een hand op zijn schouder. Hij wist ineens wat hij schrijven moest, de woorden kwamen, de ene zin na de andere, vloeiend lijk water uit de bron en hij schreef breed en wijd, handenvol gedachten uitzaaiend, in één lange haal van de hand. Woorden die lijk bladeren in de wind neervielen op de lijnen van zijn blad en hij wist al schrijvende dat het goed was, dat zijn zinnen spraken over het licht binnen in hem. En ze bleven maar komen, altijd meer en meer, bladzijden vol tot een laatste zin die een gedachte hield die de ganse inbreng waardevol maakte. Hier stopte hij, de vingers van zijn rechterhand enigszins verkrampt, hij, opgenomen terug in het suizen van de bomen, hij die nu de pijn van het lang stil zitten voelde in zijn lenden.
Het was toen dat hij het wist. Hij keek op en zag de man staan op enkele meters van hem, verbaasd starend naar hem. Zo intens was zijn schrijven geweest dat hij hem niet had horen nader komen.
19-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-12-2015 |
Fragment 2 |
Het is de scheppende kracht die bossen en velden doorkruist, zeeën en stranden, bergen en stromen en die de adem van zijn dagen is geworden, gedachten hebben uitgetekend die nu zijn los gekomen en zich hebben geconvergeerd in één enkele hoofdzin, dat de materie is ontstaan uit de geest die in den beginne was.
En als beschikker over het woord, is hij, Ugo d’Oorde, almachtig geworden, zoals Tzinacàn, de magiër uit het verhaal van Jorge Luis Borges, almachtig is geworden na het ontcijferen van de woorden van de god, verborgen in de tekeningen op de pels van de jaguar; todopoderoso geworden is om woorden te produceren om te vertellen wat is en wat kan en aldus zowel de realiteit als de irrealiteit der dingen binnen te dringen.
Want, in het proces van het denken zijn, zoals de jaarringen in het hout, de klonters herinneringen verweven die zijn jeugd zijn geweest en al het vele dat was van de jaren erna. Wel wetende en dit is voor hem een belangrijke factor, dat hij bij dit alles afstand zal moeten doen - en lichtzinnig kan hij zich hierover niet uit spreken - van het houvast dat vele jaren God is geweest. Maar het verhaal van wat zich, uit de roerselen van het voorbije naar de oppervlakte wrikt waarin tijd, oorzaak en gevolg, geen bepalende factor kunnen zijn, is zijn ultieme mogelijkheid geworden, om in de laatste heldere momenten van zijn dagen, de totaliteit van wie hij was en is, wou zijn en niet werd, te verlengen, over de dood heen, naar de eeuwigheid toe.
En het moet gezegd dat hij nu, meer dan ooit, nood heeft aan deze verlenging, omdat hij altijd geweten heeft, met een grote zekerheid dat hij eens ontwaken zou uit wat hij nu noemen wil zijn al te lang durende geestelijke inertie. Dit betekent dat hij de persoon, die hij was en niet was, maar die hij had kunnen zijn, wenst aan te kleden met woorden. Met voor zich het beeld van de grote Ovidius die hem, zonder aan te kloppen, regelmatig bezoekt. Ovidius die, dankzij zijn Metamorfosen, overtuigd was van zijn onsterfelijkheid, want wat er ook gebeuren mocht, zij zouden voor eeuwig zijn naam meenemen in de tijd. Waarvan hier akte.
Er is nu ook, krachtiger dan ooit voorheen, de Dante in hem die schreef - al was het Vergilius die de woorden sprak – ‘dat het noch neergezeten op het dons noch onder de dekens gelegen, dat je roem verwerft en dat hij die zijn leven aldus doorbrengt evenveel sporen nalaat als rook in de lucht en schuim op het water’.
Zo was bij hem ook de wil meer te zijn dan rook in de lucht en schuim op het water en was al het creatieve dat in hem stak, gericht op het nalaten van een blijvende, levende aanwezigheid. Iets dat van hem was, de tijd in, tot het uiteindelijk, maar ver erna, vergaan zou tot de letters van een naam in een overgebleven register.
18-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-12-2015 |
Fragment 1 |
In deze oude woning, geijkt door de stilte van de dagen en het schuiven van de seizoenen en waar geslachten voor hem hun levens hebben gebrand in de wijde, open haard, wil hij, vertrekkende uit de grote holte van tijd en luchten, veel verder dan halverwege, de eeuwigheid tarten en een geschrift nalaten van de mens die hij was en wilde zijn onder de mensen.
Hij zal hierbij een holle weg nemen waarvan de bermen begroeid zijn met gebeurtenissen uit zijn leven, die alle, hoe groot of hoe klein ook, hun impact hebben gehad en zullen blijven hebben tot op het punt waar hij aankomen zal, een punt dat zich duidelijk, maar meer in zijn lichaam dan in zijn geest aan het aftekenen is.
En als hij dit begin neerzet als het begin van een ingebeelde diagonaallijn – het grote moment van een groot beginnen aan een tekening - voelt hij zich als Elihoe uit het Boek van Job die al te lang heeft gewacht om te spreken, omdat ook hij overvol is van woorden en argumenten, omdat ook hij wordt opgehitst door wat hem beroert en dat ‘gistend is als jonge wijn die nieuwe zakken dreigt te doen scheuren’.
Dit was zijn plotse beslissing van deze morgen in oktober, na zijn ontwaken uit een vreemde droom. Hij was met vader in een hevige sneeuwstorm. Ze stonden voor een huis waarvan de gevel één grote poort vormde met tal van kleine poortjes erin die open en dicht sloegen. Vader sprak woorden tot hem die verloren waaiden maar hij wist duidelijk wat hij hem zeggen wilde.
En nu hij de koffie zet in de keuken, staan de woorden die vader hem had toegeroepen, duidelijk getekend in de kruinen van de bomen onder het paarlemoer van de luchten en kan hij deze overmoedig uitdragen over die holle weg, als basiselement van zijn passage op aarde, dat de geest niet ontstaan is uit de materie maar dat het de geest is die de materie heeft gebaard. Wat hij zijn paradigma noemen wil, de toonaard van wat hij te zeggen heeft.
17-12-2015, 19:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-12-2015 |
Licht |
In de morgen wachten op het licht is ook wachten op het woord, beide zijn onafscheidbaar, zitten in elkaar gedrongen, het licht dat van de sterren is en het licht dat van de geest is, het reële en het irreële in osmose in elkaar. Het verschil tussen beide is een kwestie van opvatting, maar beide hebben zoals ik het wil zien, van uit het oogpunt van de kwantum fysica heel wat gemeen, het ene is van de mens naar buiten, het andere van de mens naar binnen, het bewaarheidt wat van het leven is. Hiermede zit ik weer op mijn stijgende weg en als ik denk aan stijgen denk ik aan Dante die komende uit het bos dat erger is dan de dood, de heuvel op wil gaan naar het licht. Wat van ons allen is, los van de duisternis om uit te komen in een zee van licht.
geven: uit de nacht staat het licht op, het andere, binnen komen in het licht van de geest, is niet zo evident, het vergt een inspanning waar we allen mee geconfronteerd worden. Als het boek waar ik aan denk er ooit komt – er rest me weinig tijd - dan zal het gaan over deze overgang, deze noodzakelijke, menswaardige pelgrimstocht die we te volbrengen hebben.
In feite, als ik luister naar wat de mens, op weg naar Compostella beoogt, dan is normaliter zijn enig doel op weg te zijn naar, of binnen te treden in het licht van de geest. Een boek kan niet anders zijn. Als het is om hier op aarde te blijven, dag aan dag, en te zien wat er gebeurt om erover te kunnen schrijven, is dit uit den boze, voor mij weinig waardevol en ik denk dan onvermijdelijk aan José Saramago die aan de oorsprong ligt van mijn blog perikelen en aan zijn aanbidding van het' Nada’, het Niets, ook omdat hij niet verder is gereisd dan wat hij niet aanvaardde van de Kerk en haar dogmatische instelling, wat zijn volste recht was, en er zijn er zo velen, maar hij heeft niet verder gezocht, hij heeft in zijn boeken niet gezocht naar het licht dat van de geest is, zelfs na zijn dood is hij, zoals geschreven staat op de steen in Lissabon waarin de urne met zijn as werd ingemetst, niet opgestegen maar is hij van de aarde gebleven, alsof hij het wist of zou kunnen geweten hebben. Wat er op neer komt te sterven in de hoogmoed van het weten, wat is van allen die niet verder zoeken dan hun neus lang is.
Dit is waar ik elke morgen voor sta, als ik zie in welke schakeringen van kleur het licht zich manifesteert in het oosten en de kleuren keer op keer mijn inspiratie zijn, een opening op wat de dag me brengen zal aan woorden en gedachten die dan de kleurschakeringen zullen zijn van mijn geest, opgetekend en binnengebracht bij jullie allen op een meer dan, voor de mens uit de middeleeuwen die we soms nog zijn, moeilijk begrijpbare, wonderbare wijze.
16-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-12-2015 |
De essentie is het woord |
Een goede vriend schrijft me, en ik herneem hier graag zijn woorden:
‘Als trouwe lezer van je blogs blijf ik in bewondering voor je onovertroffen proza, maar ik heb wel de indruk dat je te lang blijft zweven in de ijle ondefinieerbare ruimte tussen de micro- en de macrokosmos…en je weet daar is de lucht zeer dun en is het gevaar niet denkbeeldig dat je wat duizelig wordt. Ik heb de indruk dat het goed is om wat af te dalen naar de dagelijkse dingen van het leven die hoe eenvoudig ze ook zijn, heel rijk kunnen zijn voor iedereen die een beetje nadenkt, filosofeert, of met een creatief proces bezig is De manier waarop je zonsopgang en avondlicht beschrijft is uniek; ik benijd je die taalvaardigheid en kunst om er door te “meanderen” zoals Hertmans zegt.’
Als ik in mijn blog van gisteren het beeld opriep van een man, gezeten op het terras, thee drinkend, met voor zijn ogen de massa van de oprijzende Matterhorn, dan was dit symbolisch voor de man die elke dag een blog te schrijven heeft, die op sommige momenten omheen zich kijkt en op andere momenten droomt dat hij op weg is naar de top ervan. Deze momenten zijn soms duidelijk dalend, soms lopend over een bijna effen terrein – aan de voet van de Matterhorn ligt een weide van sterk geurende génépi – andere zijn sterk stijgend of zitten soms verweven in elkaar, dit alles naar gelang de gemoedstoestand van de man.
Als hij schrijft, gaat hij af op wat is van het ogenblik. Hij neemt op wat hem aangeboden wordt en wijkt er niet van af. Op deze wijze ontstaat zijn tekst die hij niet langer wil dan bij benadering 500 woorden, en moet er gewacht worden tot een volgende dag om iets anders te vernemen. Soms, schrijft hij 1.000 woorden en dan wordt het een blog over twee dagen.
De man weet voldoende dat hij soms heel hoog stijgt, dat hij soms dicht bij de top zit waar hij zich oneindig goed voelt; dat dit ogenblikken zijn waar hij, ondanks de hoogte ademen kan en zich voelen als een arend die alles overschouwt. Als dergelijke momenten zich voordoen – mijn blogs van gisteren en eergisteren – dan grijpt hij die met beide handen. Wordt hij begrepen zoveel te beter, worden zijn woorden meer min dan wel begrepen, het weze dan zo. Hij is wie hij is en schrijft zoals hij is. Trouwens hij zelf weet dat het altijd maar een aftasten is van wat het landschap van de geest hem op bepaalde ogenblikken in zijn leven aangeboden heeft.
Alle vormen die hij ontmoet zeggen hem iets, sommige over wat van het leven is, andere wat is van het bevreemdende. Hij is er zich echter goed van bewust dat wat hij schrijft het resultaat is van wat hij, op een bepaald ogenblik in zijn leven, heeft gemeend te ontmoeten en dat wat hij op dat ogenblik ervaarde, slechts een sprankel van de waarheid was of, eigenlijk niets meer dan een baken of omen naar die sprankel waarheid toe.
Uiteindelijk, alles op de keper beschouwd, is het altijd het Woord dat de winnaar (of de verliezer) is, het stukje literatuur dat hij brengen wil en dat, in zijn geestelijk-kosmisch leven, er de essentie van uitmaakt.
15-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-12-2015 |
Terugkomend op |
Ik kom terug op wat ik gisteren schreef waarin ik meende te mogen vooropstellen dat onze gedachten en herinneringen zich bevinden in het energieveld dat buiten het lichaam lag als verlenging van het energieveld binnen ons. Ik had eigenlijk, als ik erover nadenk, niet nodig een binnen en buiten op te roepen, het volstond te zeggen dat al het voorbije opgeslagen ligt in het energieveld - niet de hersenen - dat in en over ons lichaam heen, verspreid ligt en dat al het nieuwe aan woorden en gedachten vertrekt van uit dit onzichtbare, onwaarneembare veld, dat er wel degelijk moet zijn als deeltje van het immense energieveld dat de kosmos is.
Van hier uit vertrekkende, bouwen we aan een totaal nieuwe gedachtenwereld en schakelen we er ons op in. In deze context hebben we geen nood meer aan een God, als deel(tje) van het massale veld, zijn we een deel(tje) van God, dan toch voor degenen die er aanhouden dit veld een naam te geven. En in deze context ook, kunnen we niet anders dan ‘zijn’, dan ‘levend zijn’, dit wil zeggen geaxeerd op dit ‘zijn’ en hier niet rond te lopen als een levende dode.
Ik schrijf dit mijn gedachten volgend. Wat is het vervolg, of wat kan ik er in meer uit afleiden?
Want wat is het een ‘levende dode’ te zijn? Ik denk dat dit iemand is die dood is aan het energieveld, dat dit is van de geest, die nimmer in dit veld wandelen gaat, de geur ervan opsnuift, de kleuren ervan niet bewondert om geïnspireerd er uit op te staan en, wat is van de kosmische karakter in hem, te beleven.
Dit zijn mijn gedachten, mijn woorden ook, omdat ik gewoon ben geraakt gedachten op te zoeken en te verwoorden. Dit is een punt dat ik neerzet, een punt van mij, niemand hoeft me hierbij te volgen, als ik dit schrijf dan is het in de overtuiging dat de idee van het ingeschakeld zijn in het immense energieveld het halen zal op de idee ingeschakeld te zijn in de vertellingen van oude, weliswaar respectabele boeken zoals de Bijbel, wat een totale omwenteling en een totale vernieuwing zal zijn. Ik hoop en ik denk dat het landschap van de geest zich in deze richting verder ontwikkelen zal en dat, zoals André Malraux het altijd heeft gezien, het derde millennium metafysisch zal zijn, ofwel niet zal zijn.
Zo heb ik me deze morgen, eens te meer laten wegdromen de bergen in. Ben ik in Zermatt gaan neerzitten op een terras en heb ik thee besteld, de meest exotische die er is, met voor mij uit, in het grote licht van de bergen, het geweld dat de Matterhorn is, le Cervin, il Cervinio. Wie zal het me kwalijk nemen als ik dit beeld uitdraag en als ik het zie, ontoegankelijk voor mij en voor velen, als het symbool van het eeuwige energieveld waarvan we een deel zijn, maar een deel dat onze onsterfelijkheid inhoudt.
14-12-2015, 01:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-12-2015 |
Het landschap van de geest |
Ik heb zelden een thema om er over te schrijven, alles komt en alles gaat, zoals een schaatser heen en weer glijdt over het ijs op de vijver zo dwarrelen mijn gedachten van het ene naar het andere, niet wetende waar ik eindigen zal noch langs welke wegen ik zal gaan. En dit is dan het enige thema dat ik heb om te bespelen, de vrijheid me te laten gaan op de ‘golven’ van de omstandigheden waarin ik me bevind.
Jullie die me regelmatig lezer – wat mijn sterkte is en mijn volharding beloont – weten hoe verrassend ik uit de hoek kan komen, welke gedachten me bezighouden en hoe ik voortdurend de neiging heb me op te tillen naar hogere regionen, om uit te komen waar ik misschien niet meer gevolgd word, omdat ik te hoog ben geklommen, de Matterhorn heb bestegen, in het berglandschap van de geest.
Ik volg hierin Spinoza die in het vijfde deel van zijn Ethica, hoge toppen scheert. Spinoza die me vergezelt de laatste dagen, samen met Dante die ik zo maar niet vergeten wil, samen met tal van andere die rondlopen in mijn gedachten.
Als ik dan een onder hen tracht te benaderen, dan wordt mijn benadering gevoed door heel wat gegevens die in osmose gaan. Zo komt het dat ik meen begrepen te hebben dat Spinoza als hij spreekt over gedachten of herinneringen dat hij niet goed weet waar die te vinden zijn, binnen of buiten het lichaam en heb ik de indruk dat hij ze situeert omheen het lichaam en niet, noch in de hersenen noch op een andere plaats in het lichaam.
Als ik de voordracht heb gevolgd van Professor Van Bellingen, dan was mijn aandacht gesplitst in wat de spreker vertelde en wat ik hoopte of meende dat wat hij aan het vertellen was, dat een spiegelbeeld was van Teilhards Noösfeer, de ruimte waar de geest zich ophoudt; ik dacht erover na dat ons lichaam, een enorm energie veld zijnde, het niet kon dat dit veld zich niet zou uitstrekken tot buiten het lichaam en dat het heel goed kon dat onze herinneringen en gedachten zich in dat veld buiten het lichaam bevonden.
Spinoza heeft dit niet aldus verwoord maar wat hij dacht en hoe hij het ook formuleerde, het ging in die richting, een verre echo weliswaar van wat ik er nu – de kwantum fysica me helpend - heb over geschreven. Daarom ook was die avond een groot gebeuren voor mij, heb ik dit gezegd aan de spreker, en heb ik gevoeld dat hij, ook redeneerde in deze richting.
Het is een vreemd (gek) iets hierover te willen uitweiden, maar over wat kan ik anders schrijven deze morgen, het licht als van glas en de meesjes dartel omheen de zaadbollen in de tuin. Het is dan toch in de diepte dat ik schrijf, en niet zoals er iemand is die er plezier in vindt zijn haat uit te spuwen tegen een boek dat de basis is van zijn en onze beschaving
Ik ben me er dus van bewust, dat de idee die ik hier op het ogenblik van het schrijven heb neergezet, ‘opgeraapt’ heb in het energieveld omheen mijn lichaam.
Op de vraag die telkens opkomt bij mij en wellicht bij allen, waar onze herinneringen zitten en hoe onze gedachten ontstaan, hoe sommige plots opduiken totaal vernieuwend en andere vergeten blijven, een vraag die ook de schrandere Spinoza zich heeft gesteld en een profetisch antwoord hierop heeft geformuleerd, krijgt aldus een weliswaar gevleugeld maar dan toch in het licht van de kwantum fysica, een aanvaardbaar en voor mij zeer interessant antwoord al was het maar omdat het ons aan het denken zet.
13-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-12-2015 |
Genomen uit een boek in wording |
Hij is als steenbok een man van de luchten, maar hij is ook op vele dagen van de aarde. Hij rijdt weg in de grijze regen die kil neervalt over de wereld en hij komt aan in de straten van de stad waarmee hij vertrouwd is en waar hij zich altijd goed heeft gevoeld als hij de straten die hij in en uit loopt, voorbij de winkels die hij kent. En dan is hij binnen waar de warmte is van boeken, muren en rekken vol en gestapeld op de tafels. De boeken zien hoe hij binnenkomt, de regen in zijn grijze haren maar in zijn ogen de glans van hun kaften. Hij denkt, hoe verbonden ik me voel met de mens die deze boeken geschreven heeft, in de trein, zoals hij zag van Louis Paul Boon, op zolderkamers onder de lamp gezeten, op stenen tafels buiten in de lente, of zoals Hugo Claus in zijn glorietijd, onder de bloeiende appelaars. Een ganse wereld die aan het schrijven is gegaan en de producten van de geest hier zo maar uitgestald om uit te kiezen.
Een boek roept hem, het ligt op de hoek van de tafel, onder zijn ogen, een zwarte glanzende kaft met gouden letters en de prachtigste titel die hij verhopen kan: ‘Belonging to the Universe, a new Thinking about God and Nature’[1]. Met er onder de voor hem magische naam van Fritjof Capra en twee andere namen die hij niet kent, maar die hij niet nodig heeft te kennen om het boek te betalen aan de blonde dame die hem immer zal blijven bekoren, al was het maar omdat de muziek, als hij het haar vraagt – zijn ogen een fractie in die van haar - een sonate van Cimarosa was.
Hij rijdt terug naar zijn woning in het laatste dorp van de wereld, denkend aan Rilke: ‘In diesem Dorfe steht das letzte Haus, so einsam wie das letzte Haus der Wellt’. Het regent niet meerals hij de stad uit rijdt, er is een brede band blauw in het westen met een roze rand die, o zo teder, de hemel oplicht, zo dat hij even stopt langs de weg en kijken blijft: ‘Und die das Dorf verlassen, wandern lang und viele sterben vieleicht unterwegs’, zegt het boek tot hem, – of is het Rilke naast hem? Thuis gekomen kan hij niet nalaten het boek te ontdoen van zijn omhulsel en er even in te bladeren terwijl hij rechtstaande een glas wijn drinkt en de lunch die hij haalde opwarmt in de microgolf. Hij leest:
‘What we find in our Bibles preceding the book of Exodus is actually a reflexion on the exodus experience, even the story of creation is told in the light of Israel’s great liberation.
De idee uit ‘Belonging to the Universe’ bevestigt wat hij lange tijd geleden had ontdekt, namelijk dat de Exodus centraal staat in de Bijbel en dat zonder dit gebeuren er misschien geen Bijbel en ook geen Bijbels volk zou geweest zijn of zich toch niet in een zelfde mate zou geconfirmeerd hebben. Maar, was het ook geen gerichte samenloop van omstandigheden dat hij dit boek en deze zin in dit boek, ontdekte precies de morgen dat hij zich voorgenomen had iets te gaan schrijven over het Exodus verhaal?
[1] Fritjof Capra and David Steindl-Rast, with Thomas Matus : ‘Belonging to the Universe, New Thinking About God and Nature’. Penguin Books 1992
12-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-12-2015 |
Max Wildiers |
Ik
vond, naar aanleiding van mijn blog van gisteren, twee passende paragrafen in
het boek van Gérard Bodifée : ‘Zo
vrij is de mens : Max Wildiers, Kerngedachten uit zijn werkÂ’, uitgeverij
Pelckmans, 1996.
'Â…Want
de religieuze mens is hij die achter
deze zintuiglijke waarneembare wereld, een hogere geestelijke realiteit,
een werkzame aanwezigheid vermoedt, die hij zal trachten te begrijpen, ook al
weet hij dat hij haar nooit volkomen zal omvatten, en met wie hij zich
vereenzelvigen wil, al blijft hij zich bewust van zijn onmacht en begrenzing.'
Dit is dus geen Spinoza, deze zag geen ‘hogere geestelijke
realiteit’ en ‘geen werkzame aanwezigheid’ achter de zintuiglijk waarneembare
wereldÂ’, neen, voor hem was er niet dit, verscholen achter dat, voor hem was de 'aanwezigheid 'verscholen in het waarneembare: het ene niet bestaande zonder het andere.
Daarenboven geloof ik niet dat in deze omstandigheden, het
verscholene werkzaam was gebleven. Neen het is zoals ik gisteren schreef, de
Big Bang die verder bangt, zonder enige tussenkomst van wie of wat ook.
Echter, als ik er vandaag verder over nadenk kom ik onvermijdelijk
tot het besluit dat er vόόr de Big Bang Iets moet geweest zijn, een drang tot
realisatie van wat in geest aanwezig was. Wat dit Iets of deze drang was is de vraag die nimmer zal
worden opgelost. Beter is dus er niet meer over te spreken, enkel te
aanvaarden dat het, materieel gezien, iets heel minimaal van vorm moet geweest
zijn maar daarentegen iets maximaximaal van inhoud. En dat, wat ik, ook
schrijf, de muur overeind blijft, ik kan nimmer zien wat er achter ligt of
schuilt, enkel gissingen zijn toegelaten.
Dan is er die tweede paragraaf van Wildiers :
‘… dat
de natuurwetenschappen bezig zijn heel ons wereldbeeld te veranderen en dat de
stille revolutie die thans gaande is, juist in de natuurwetenschappen haar
vertrekpunt heeft.Â’
Ik verklaarde dit door te zeggen dat de kwantum fysica, de
fysica zoals we die altijd gekend hebben, heeft overgenomen. Dit betekent dat de
maatstaven van nu zich situeren in de diepte van de materie, op het randje van
de metafysica. En, dat de vondsten die hieruit zijn kunnen ontstaan, ons leven
dermate aan het wijzigen zijn dat vele waarden die vroeger hoog aangeschreven
stonden als schilderkunst en literatuur en, de wijze waarop deze bedreven werden,
naar een dieptepunt aan het afdalen zijn om misschien uiteindelijk volledig weg
te zinken in het moeras waar niemand zich nog heen waagt.
Het is misschien maar een wankele gedachte die verder uit te
diepen is. Maar ik kan er moeilijk omheen.
11-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-12-2015 |
De eeuwige Big Bang |
The Big Bang isnÂ’t just a big bang, it is a bigger Bang, a Bang that
bangs for ever, a sempiternal Bang.
Deze
steeds maar verder uitdijende bang is wat ons gaande houdt, is wat het leven,
is, wat de Kosmos is, de evolutie is die verder loopt op een wijze die
verbazend is. Buiten dit evoluerende is er niets, al denken velen dat er in
meer nog Iemand is. Ik denk zoals Spinoza, dat die Iemand die er is, zelf de geordende
beweging is die er is.
De
evolutie in de fysica die nu het niveau van de kwantum fysica heeft bereikt,
met al de kwantum-technische uitlopers ervan die we nu kennen, is er een
voorbeeld van en, zoals we niet weten waar de Kosmos ooit eindigen zal weten we
ook niet tot waar de kwantumfysica ons brengen zal. Echter, deze uitlopers zijn
het werk van de mens – zo denken we toch – die de beweging in de Kosmos volgt,
en de mens een deeltje Kosmos zijnde, kunnen we stellen dat het de Kosmos is
die de kwantum-technische wereld in stand houdt en uitbreidt via de mens.
Een
vreemde idee, zal je me zeggen, maar alles op de keper beschouwt is die idee te
verdedigen en voert ze ons in een totaal ander wereldbeeld dat we zo maar niet
als onbegrepen en dus als onjuist op zij mogen schuiven. Ik denk dat een
Spinoza die vandaag leven zou, deze idee verdedigen zou met al de
gevolgtrekkingen die er eigen aan zijn.
Hij
zou aldus kunnen stellen dat de, op basis van de kwantumfysica ontstane
middelen waarover we beschikken (iPod, gsm, televisie en zovele andere),
ontstaan zijn uit wat en hoe de Kosmos is, een uitloper er van is die alle via
de mens tot stand zijn gekomen en dat dit van uitloper naar uitloper verder zal
gaan.
Op
een ander gebied, dit van het spirituele, wordt er geaarzeld, zitten we op een
zijspoor als ik hoor en zie welke muziek er wordt uitgedragen op de festival
weiden, en erger, veel erger, dat er in de scholen geen aandacht meer is voor
de dissertatie, geen aandacht meer voor
literatuur, voor geschiedenis. Er is dus ogenschijnlijk een stilstand, een
terugloop, maar dit heeft dan niets te maken met de kwantumwereld, wel met de
ingesteldheid van de mens die buiten deze wereld staat en er zelfs geen oog
voor heeft. Een zelfde vaststelling geldt wat de kunst betreft, in elk geval zo
zie ik het toch, als ik vaststel wat vandaag als kunst wordt aanzien.
Het
is een boude uitspraak maar ik denk dat de kunstuitingen van de mens, op welk
gebied ook, een zijtak zijn van de bewegingen op het kwantumvlak - bewegingen
die zich vormen in een tijdloze omgeving, niet naar verder, maar in de diepte –
en dat de kwantumwereld geen nood heeft
aan kunstuitingen. Een zijtak die de echo was van de geest van de mens van vόόr
de ontdekking van de kwantumfysica, gericht op en gedragen door de schoonheid
van de natuur die hij voortdurend imiteren wou. Vandaag schijnt deze
ingesteldheid af te zwakken, de noodzakelijkheid ervan is niet meer dermate
evident. We hebben nu vele andere en meer tijdopslorpende aspecten die ons
bezig houden. Zodat velen zich permitteren de sacraliteit die elke vorm vazn
kunst zoals we die altijd gekend en uitgedragen hebben, niet meer als
levensnoodzakelijk zien. Waar dit ons brengen zal blijft een vraagteken. Ik
denk verder en verder weg van de wereld waarin we, ik dan toch, geleefd hebben.
10-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2015 |
De Mistwolk |
Er mag weinig gebeuren op een dag om in alle rust een blog te kunnen schrijven en zeker niet gekweld te worden door het technisch aspect van het inloggen, ce qui me tracasse ces jours-ci en mijn ritme van het schrijven en van mijn dagen in de war brengt.
Je kunt niet geloven hoe belangrijk het is, in een zelfde ritme je dagen te kunnen doorbrengen, niet alleen voor het ordenen van je gedachten maar ook voor het in contact blijven met de Muze die je omringt met haar zorg om jouw woorden.
Het gevolg is dan dat een blog meer is dan een nieuw beginnen, het is telkens een opnieuw inschakelen in het vorige bestand van zijn. Het benevelt je vreugde een nieuwe tekst op te voeren, het knaagt aan je moed om verder te gaan en wat erger is het sluit je toekomstbeeld af met een poort. Komt daarbij de dramatiek van een jonge man, de overbuur, van veertig, vader van twee kinderen die op een avond getroffen wordt in zijn woonkamer door een hartaanval en sterft, wellicht omdat de zorgen te laat zijn gekomen.
Dit ook is een element dat speelt, dit contact met de dood in de geburen en een man die verdwijnt uit zijn tuin of aan zijn garage waar je hem bezig zag of zijn groet als je hem ontmoette, en nu dit alles leeg van hem. Het werkt storend, het laat je een beginnend gevoel van neerslachtigheid die je te overwinnen hebt, maar waarvan je weet, als je naar het huis aan de overkant kijkt dat het niet meer is zoals het voorheen was en wiens haag niet meer zal geschoren worden zoals hij het deed, en je de kinderen niet meer zult zien buiten komen, zoals je ze vroeger buiten komen zag.
In de rust die mijn dagen was is er dus heel wat gebeurt dat heel nauw met mij verbonden was – er is ook wel de islam maar dat is verder van mijn bed af - en dat me overhoop heeft gehaald. Vooral dan het voorval met de dood, en de vraag die opkomt bij mij, of hij zich soms niet vergist heeft van woning die avond. In elk geval het weegt op mij en weet niet of ik dit gewicht nog weg krijg, of weg wil.
Dit is dan mij n gemoedstoestand deze morgen van 8 december als ik werk aan mijn blog die morgen verschijnen zal. Ik weet het, ik had kunnen wachten, tot van avond of van nacht maar de dag die zich opent, opent zich op heel wat zaken die me zullen bezig houden terwijl ik in mijn schelp wou onderduiken om er in stilte te vertoeven, niet in het Arcadia waar ik het gisteren over had, maar in mezelf verzonken, denkend hoe het verder moet in die mist die voor mij is opgedoken ineens en voor lange tijd vrees ik.
09-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2015 |
Excuses |
Geachte lezer.
Het spijt me je geen betere presentatie van mijn blog te kunnen aanbieden. Windows 10 is de oorzaak ervan.
Ik moet terug naar Windows 7. Dit is de enige oplossing die me rest.
08-12-2015, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Arcadia |
Hij is, in het licht van een wondere decemberdag, op de middag weggereden naar de vijver. Hij heeft er gezeten onder de luchten van altijd,in de adem van de laatste zon, en losweg gebladerd in Fritjof Capra’s ‘Tao of Physics’, het boek waarin Capra de kwantum fysica gaat bekijken in het licht van de Oosterse levensbeschouwing.
Hij las er;
The essence of Eastern world view is the awareness of the unity and mutual interrelation of all things and events, the experience of all phenomena in the world as the manifestations of a basic oneness. All things are seen interdependent and inseparable parts of the same ultimate reality.
Hoe dikwijls al heeft hij deze idee die hij nu hier terugvindt in Chapter 10 van CapraÂ’s Tao, niet op zijn manier verwerkt en verkondigd, en hij leest ook nog:
We have reversed the idea that the independent ‘elementary parts’ of the world are the fundamental reality. Rather we say that inseparable interconnectedness of the whole universe is the fundamental reality.
Maar hij had het niet nodig Capra te lezen om te weten dat de ‘interdependency and interwoveness of all things and all events’ de realiteit is als men zich plaatst op het niveau van het aller minimaalste deeltje en, de totaliteit van wat we Universum noemen, gaan zien als een massaal energieveld van deeltjes, geladen met kennis en inspelend op elkaar en ook, dat mits wat verbeelding, in de zichtbare werkelijkheid, de onzichtbare werkelijkheid verborgen ligt, dat beide aldus in elkaar verweven liggen.
In meer is het duidelijk dat hij deze interwoveness van in den beginne op zijn manier heeft beleefd – in zijn tekeningen van vroeger zelfs - en deze idee een hoofdgedachte vormde in de blogs die hij in de loop van de laatste vijf jaar geschreven heeft.
De vraag die hij zich hierbij altijd heeft gesteld: wijst deze ‘ interconnectedness’ ook in de richting van een voorafgaandelijke planning, zijnde een geprogrammeerde evolutie, ingebakken van in den beginne in deze ‘gematerialiseerde geest’ die het Universum is?
Het zichtbare en het onzichtbare vermengd, aldus heeft hij zijn droom-woning aan de rand van het bos en heeft hij er alles ingericht omheen de haard en zijn boeken. En wat het bos betreft, er zorg voor dragend het ongeroerd te laten, verwilderd, ineengedrongen zoals het hoort dat een bos zou zijn. Heeft hij er middenin, de bijna volledig dichtgegroeide vijver gelaten, met salamanders en watertorren tussen biezen en waterlelies. Heeft hij enkel de omgevallen stenen bank rechtgezet waar hij neerzitten kan om te lezen of te schrijven. En erf en bos is zijn geestelijke wereld, gegrepen en gestold over en in de gebeurtenissen van elke dag, golfbewegingen op het watervlak van de gedachten die zijn blogs halen.
De schoonheid en het literaire ervan, is de vreugde die ik ken als ik dit schrijf in de hij-persoon, waarbij ik me plaats, opgestegen naar het Arcadia in het december-sterrenbeeld van Orion en zijn moederster Sirius, om er – overmoedig zijnde – de geest van allen die er aanwezig zijn, van Homeros tot Vergilius, van Dante tot Einstein, van de oosterling die Jezus was, tot de grote geesten van het westen en ook de kleinere, zoals die van mij, om er slechts enkele ogenblikken, de tijd van het schrijven, te vertoeven in de oneindigheid van het zijn.
N.B.
En om terug te gaan naar de vijver van mijn begin, de eigenaar ervan, Johan. heeft er deze namiddag van 7 december, 325 Kilogram rijenkarpers, spiegelkarpers, schubkarpers, goudgeelt in gezet met losse vrije hand. Niet om deze ooit te vissen, maar tot eer en glorie van zijn vijver die nu meer dan ooit een groot levende vijver is.
08-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2015 |
Lucretius |
'Op zoek naar woorden en naar verzen waarmee ik / zoÂ’n helder stralend licht kan spreiden voor jouw geest / dat jij de donkere zaken tot in hun kern kunt zien.'
Dit is heel mooi gezegd – in zijn taal zal het nog wel mooier zijn - door Lucretius, en dit is ook waar ik elke dag voor sta: de dingen zeggen op een wijze dat ze niet alleen verlichten en verhelderen, maar ook een vonk van gevoel zijn voor de geest van zij die me lezen. Het is een hele opdracht om een tekst te schrijven die verheft in deze donkere dagen van dreiging en aanslag die stilaan als normaal worden aanzien, dan toch door een recensent van De Standaard die ons toespreekt geladen als hij is door een beschaving die wij, gelukkig, niet hebben gekend.
.
Elke morgen als mijn geest zich opent op wat ik schrijven ga, moet ik dit vergeten, of minstens ver van mij weg duwen, maar ik hoor en zie weinig zaken die me hierbij helpen. Ik vermag dus niets anders dan weg te duiken in mijn schelp, die oude woning die ik me heb ingebeeld, met de brede open haard, de Remington schrijfmachine voor mij op de tafel en naast mij een rek vol met boeken, tot boeken gespreid omheen de Remington. Dit zou moeten voldoende zijn om te blijven wie ik altijd ben geweest, gericht naar het licht en de dieptes van de geest.
.
Gevaarlijk, het ontwaken hieruit, gevaarlijk terug op te staan gegrepen door wat er gebeurt in de wereld en te trachten poëzie te bedrijven of wat literatuur. Maar er is geen keuze, de wereld moet me vreemd blijven. Ik heb geen rol meer te vervullen wat de toekomst betreft, ik heb voldoende, op mijn manier, verwittigingen rond gebazuind en gezegd wat ik te zeggen had, terecht of ten onrechte, ik zal er niet meer zijn om de uitslag ervan te kennen. Ik hoor wel proclameren, dat we behoefte zullen hebben aan werkkrachten, onder meer door een regent van de NBB, (de man van UNIZO), maar hij voegt er niet aan toe, welke werkkrachten hij binnen wil nemen, hij bazelt maar wat zoals zovelen, wat ik niet weet is of hij wel meent wat hij zegt en of hij niet denkt wat ik er over zeg. Zo, ik sta dus geen stap verder. En eens te meer ben ik hiermede in de kuil gevallen die ik voor altijd ontwijken wil.
.
IK schreef gisteren een vreemde zin die zo uit mijn pen is gevloeid en die ik achteraf behouden heb. Ik schreef: ‘een simpele zin die als een steigerend paard de dageraad doorboort als je opstaat in de morgen’. Het is lichtjes overdreven, ik weet het, maar voor mij is het belangrijk op te staan met een zin, of zoals vandaag, met enkele verzen van Lucretius. Gisteren was het Quasimodo, morgen, Gilliams misschien of Van Ostaijen die ‘s morgens samen met Marc en mij de dingen groet.
Nota wat de voorstelling betreft.
Ik zie me verplicht voorlopig hoop ik, een eenvoudiger procedé te gebruiken voor het inloggen van mijn tekst, het is dit of niets, de deux maux il faut choisir le moindre!
07-12-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2015 |
Het licht dat van alle tijden is. |
Het licht dat van de velden en de bossen is, dat van de zeeën is, dat van de bergen is, heeft een zelfde bron maar het is anders geladen, het heeft een verschillende klank, het houdt een andere belofte. Dat van de zeeën maakte me, in het verleden, soms dronken niet meer wetend waar te beginnen, dat van de bergen gaf me hoop op betering, gaf me vleugels, maar dat van de velden en de bossen was het licht van mijn ogen en van mijn groot vertrouwen.
Ik heb er in mijn leven heel wat zaken aan toegevoegd, wat tekeningen, neergezet op theedoekjes die het wel deden maar overbodig om er mee weg te wandelen op pelgrimstocht, zoals het hoorde in vroegere tijden, de heuvels op en af; in meer waren er ook de woorden die zich stapelden tot hoge hopen waar ik nu geen weg meer mee weet zodat ze opgesloten blijven in donkere schuren met zwevende deeltjes van stof en oud hooi in dunne banden licht uit de openingen tussen de pannen op zomerdagen.
Wat kan ik er nog aan toevoegen, hoe moet ik me gedragen, vogelnesten zoekend waar er geen kunnen zijn, of ontijdig af te sluiten omdat geen voldoende woorden meer om verder te gaan.
Zo is elke dag een zoektocht naar wat nog niet is, en als het er is, even vlug als het gekomen is, verdwijnen zal, opgelost zoals wolken vervoering die ons zijn bijgebleven voor een tijd, zoals alles maar geldig is voor een korte periode misschien, met uitzondering van wat men liefde noemt die een lifetime duren kan eens ze is open gebloeid.
En is elke dag een zoektocht, het is ook een ontdekking soms van een goudschat in een vergane schoener onder hoge zeeën en, soms wat minder, een zin, een simpele zin die als een steigerend paard de dageraad doorboort als je opstaat in de morgen en de zin bindt aan Sirius, de ster die je geluk brengen zal verder op de dag, als je een pagina waar je naar opkijken zult eens vastgeschroefd op oude bladen Steinbachpapier, vergeeld tot in de naden, zult geschreven hebben met de Remington die je terughaalde uit de dagen van je jeugd, onder de appelaar gezeten aan een leien tafel, in de lommer van de zomer en de letters diep, en licht met een teveel aan inkt omringd. Zoals het vroeger bestond als je schrijven ging wat je anders niet kwijt zou geraken.
Je hebt het niet genoeg gedaan, je had met je Remington boeken moeten schrijven, in de kamer van het oude huis dat afbrokkelde in de diepte van de haard, ruikend naar eikenhout en naar rozen - sentavano di rovere e di rose - zoals in dat ‘antico inverno-gedicht van Salvatore Quasimodo - dat je meedraagt met jou en boven haalt op grote momenten zoals deze die van het schrijven zijn in een oude chalet in Grimentz, waar je jezelf verloor op valavonden als het laatste licht nog even dralen ging, als van vloeiend zilver, boven de kam van de berg in het westen en de haard werd aangestoken en waar je zitten bleef voor de vlammen tot laat in de nacht om te horen vertellen toen van vrienden van jouw ouderdom van nu, hoe het vroeger was en het brood, hard als steen, gehakt werd met de bijl en gedrenkt in half vergane wijn. Wat helemaal van het leven was in die dagen, ver in de tijd.
Maar wat kan hier nog worden aan toegevoegd?
06-12-2015, 12:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2015 |
Tegenslag |
Geachte vriend Lezer,
Heb sinds gisteren problemen met het inloggen van mijn blog.
Ligt het aan mij of ligt het aan het feit dat ik overgeschakeld ben van Words 7, waarmede ik vertrouwd was, naar Words 10 die naar het zeggen beloftevol zou geweest zijn.
In elk geval mijn spijt komt te laat.
Ik leer eruit dat overmoed wat mij betreft, minder dan ooit wenselijk is en dat ik me beter houd aan het oude vertrouwde.
Mijn blog van 4 december is dus blijven liggen. Kan ik hem vandaag nog inloggen dan vindt je hem morgen op zijn gewone plaats. Wat de toekomst betreft kan jullie verzekeren dat ik er alles aan doe om je verder elke morgen, zoals in het verleden, te vergasten op een nieuwe blog.
Hopelijk morgen al, maar zekerheid heb ik niet. Kom toch maar eens kijken.
In deze hoop groet ik jullie allen heel hartelijk.
Karel
05-12-2015, 17:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |