In deze oude woning, geijkt door de stilte van de dagen en het schuiven van de seizoenen en waar geslachten voor hem hun levens hebben gebrand in de wijde, open haard, wil hij, vertrekkende uit de grote holte van tijd en luchten, veel verder dan halverwege, de eeuwigheid tarten en een geschrift nalaten van de mens die hij was en wilde zijn onder de mensen.
Hij zal hierbij een holle weg nemen waarvan de bermen begroeid zijn met gebeurtenissen uit zijn leven, die alle, hoe groot of hoe klein ook, hun impact hebben gehad en zullen blijven hebben tot op het punt waar hij aankomen zal, een punt dat zich duidelijk, maar meer in zijn lichaam dan in zijn geest aan het aftekenen is.
En als hij dit begin neerzet als het begin van een ingebeelde diagonaallijn – het grote moment van een groot beginnen aan een tekening - voelt hij zich als Elihoe uit het Boek van Job die al te lang heeft gewacht om te spreken, omdat ook hij overvol is van woorden en argumenten, omdat ook hij wordt opgehitst door wat hem beroert en dat ‘gistend is als jonge wijn die nieuwe zakken dreigt te doen scheuren’.
Dit was zijn plotse beslissing van deze morgen in oktober, na zijn ontwaken uit een vreemde droom. Hij was met vader in een hevige sneeuwstorm. Ze stonden voor een huis waarvan de gevel één grote poort vormde met tal van kleine poortjes erin die open en dicht sloegen. Vader sprak woorden tot hem die verloren waaiden maar hij wist duidelijk wat hij hem zeggen wilde.
En nu hij de koffie zet in de keuken, staan de woorden die vader hem had toegeroepen, duidelijk getekend in de kruinen van de bomen onder het paarlemoer van de luchten en kan hij deze overmoedig uitdragen over die holle weg, als basiselement van zijn passage op aarde, dat de geest niet ontstaan is uit de materie maar dat het de geest is die de materie heeft gebaard. Wat hij zijn paradigma noemen wil, de toonaard van wat hij te zeggen heeft.
|