 |
|
 |
|
|
 |
19-09-2021 |
Ongedwongen. |
De dagen korten. Ik zag het gisteren zo duidelijk, zo ten volle duidelijk toen aan de vijver de schemer me overviel midden mijn gedachten en toen drie reigers landden aan het water als voorboden van de nacht.
Ik was er nog, al dacht ik elders te zijn, tussen mijn boeken, voor mijn klavier gezeten, twijfelend over wat ik schrijven zou om mijn wereld van een goed handvol lezers te verbazen zonder hen te verdwazen of te misleiden.
Al dacht ik van de avond te zijn, van het naderen van het herfstequinox, van het naderen wat dichter en dichter komt. Ik eraan heb gedacht niet met vrees, not frightened of, maar bezadigd en kalm, denkend dat mijn uur nog een stuk tijd af was, dat ik nog veilig en wel verder schrijven kon, ohne Ende in het zicht.
Maar het uur verraste me, de vorige dagen was het nog licht, waren er nog late stralen zon en nu viel ineens de avond lijk een steen in het water en stokte het woord dat we nog spreken wilden.
We zijn heengegaan omhuld door de duisternis van bomen en struiken en van het land in rust, een zalige rust als een stil verblijden van de maan en de sterren, de tijd eronder geschoven lijk een hand om steun te zijn voor wat komen ging en kwam.
Niets is af nu, alles moet herbegonnen, alles moet opnieuw gedacht, verwoord en uitgetekend tot een ander nieuw verhaal van het ‘hierzijn’ op deze aarde. Hertekend om identiek eruit tevoorschijn te komen, ruim geschetst opdat er later iets van overblijven zou, van de avond die plots viel als een steen, als een plof in het water, zoals een vis die opspringt in zijn droom, gelouterd.
Het zijn de omstandigheden die willen dat dit opgetekend wordt, al heeft het geen enkele waarde voor later, alleen het ogenblik van het neerschrijven telt, en het ogenblik van het lezen. We weten het, we kennen de kortstondigheid ervan, die niet deze is van het denken of het spreken maar van het schrijven en het achter gelaten worden, ogenblikken later.
Achtergelaten als een slang die haar vel afstroopt en dit vel liggen blijft in het gras of in het bekermos of, tussen de varens in het dennenbos van mijn jeugd, de sterke geur van de varens vermengd met de harsgeur van de dennen. Ik die geur meedraag met mij waar ik ga tot in mijn kamer, tot waar ik neerzit voor mijn klavier en de woorden zich vormen in kleine vertrouwde tekens, zo maar komende van een ergens dat een ergens is dat we nimmer kennen zullen en ook, niet nodig hebben te kennen.
Zoals we zovele dingen die op elkaar zijn ingesteld die afhangen van elkaar niet kennen, maar, maar te nemen hebben alsof ze er waren speciaal voor ons, op dit eigenste ogenblik, het nu van het nu.
Dat ons zo duurbaar is als het gebeurt en, als het gebeurt met dank wordt aangenomen om verspreid te worden als een uiting van het nu.
Waarom ik dit geschreven heb, en niet iets anders, weet niemand, zelfs ik weet het niet.
Maar heeft het belang het te weten nu het er staat, ongedwongen het er staat?
19-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2021 |
Of denk je het anders? |
Wat ik schrijf kost me elke dag:, soms wat minder, soms wat meer, soms grijp ik terug naar iets van vroeger echter in deze gevallen altijd, zoals een vriend me schreef, ‘con variazione’, altijd het thema benaderend alsof het me pas was te binnen gekomen.
Ik herhaal me als ik zeg dat we, als product van de Kosmos, lichamelijk en spiritueel deel zijn van het evolutieproces. Dit leert ons echter geen enkele filosoof, deze neemt al wat is for granted, maar ik, ik neem er geen genoegen mee, ik wil schrijven over dit ingeschakeld zijn en trachten het te beleven in mijn geschriften of dan toch tenminste de indruk laten bewust te zijn dat we het zijn.
Deze ingesteldheid wil ik hier houden als vertrekpunt. Een eens te meer gevaarlijke inleiding die me ergens brengen kan, zo hoop ik, waar ik nog niet was, zelfs al ben ik reeds op vele plaatsen uitgekomen. Maar als je denken gaat hoe alles in elkaar verweven is dan is het leven een oneindigheid, breed uitgesponnen naar buiten, het Universum, als naar binnen, de wereld van de kleinste materiele deeltjes, zo miniem dat ze misschien deeltje geest zijn.
De vraag is of we ons in het leven van elke dag hier moeten mee belasten, in die mate dat het onze handelingen bepalen zou, of mogen we die feitelijkheid van ons afleggen en verder gaan, zoals de filosofen, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Gewoon verder doen dus, blijven spreken over dood en leven zoals het altijd gebeurd is en hierbij dus totaal ignoreren dat de materie een binnenste heeft een ziel heeft die leeft, die in volle beweging is, een beweging die we niet zien, niet vermoeden er te zijn, maar er IS.
Er is in elk geval, een andere realiteit dan deze die we kennen, een realiteit waar we geen vat op hebben, een realiteit die zich zelf regelt en onzichtbaar haar werk doet in alle bescheidenheid, in alle stilte en, in al haar geledingen.
Het is het leven van de Kosmos die een aanvang nam met de Big Bang en ervoor, het er was in potentie. Want het kan niet dat er vóór de Big Bang, helemaal niets was, totaal niets, want het niets bestaat niet. Wel kan er iets zijn in de potentie van het zijn. En het er zijn van dit potentiële vóór de Big Bank wijzigt alles.
Filosoferend op onze wijze zeggen we dat het potentiële dat er was een materiële vorm heeft aangenomen. Het was geen schepping, het was een zich verwezenlijken van iets dat er was.
Dit is een totaal nieuw vertrekpunt voor de filosofie van de een en twintigste eeuw. Elke andere instelling, elk ander vertrekpunt zijn achterhoede gevechten, zoal er zovele voor het ogenblik geleverd worden. We zien nog altijd niet wat er te zien is.
Ik stel vast voor mezelf dat ik eens te meer ben aangekomen waar ik al eens was, maar er gekomen ben langs een andere weg die zich voor mij geopend heeft. Het is de weg die ik nam vandaag, morgen neem ik misschien een andere, maar ik denk niet dat ik op een totaal ander punt zal aankomen, want uit het niets kan niets ontstaan.
Of, denk je het anders?
18-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2021 |
Auvers-sur-Oise. |
Haar hand had een takje dwergvaren geplukt uit de muur omheen het kerkhof. Al dacht ze, toen ze de lichte weerstand voelde, dat ze het plantje pijn had gedaan, maar de bekoring was te groot geweest - ze hadden het graf bezocht van Vincent en Theo Van Gogh - ‘om te bewaren’, zegde ze, ‘om te drogen in een oud boek’, zegde ze: haar blote voeten in het mulle zand, haar lippen paarlemoer van licht.
‘Om te bewaren en te vergeten waarom je het bewaarde’, antwoordde hij, zoals Borges en zijn viooltje, su violetta ajada dat hij terugvond als herinnering aan een namiddag, nu olvidado, nu hij alles erover vergeten.’
‘Ik denk nog niet zo ver’, zegde ze, ‘nu zo ver denken is niet passend. Maar ik denk, omdat het met jou is dat ik het plukte dat ik me het altijd herinneren zal waar ik het nam en waarom ik het nam. Het is een mooi iets, het is een enig iets en waar ik het nam is ook de plaats van, Van Gogh, een soort sacrale plaats. Hij ging er voorbij met zijn schildersezel, zijn penselen en zijn verfdoos. Ik zie hem zo gaan. Jij, zie je hem niet, daar, voor ons uit?’
Hij hield haar hand in de zijne. Lang al dat hij haar vertellen wilde van Paolo en Francesca, van ‘hij die nooit van mij nog scheiden zal’, maar de muur wist het van Vincent en Theo, waar ze lagen naast elkaar; het takje varen wist het, en woorden hier waren, zoals zo dikwijls, overbodig.
‘Maar waarom bewaren in een oud boek?’ vroeg hij.
‘Een oud boek zijn oude woorden op oud papier’, zegde ze. ’zijn geschiedenis en uit respect voor de schrijver van het boek, voor wat nog kleeft van de geest van hem in het boek, is het de geest van hem die ik bekleden wil met de sporen van de dit minuscule takje; hem bevruchten’, zegde ze. ‘Nieuw leven geven en terzelfdertijd nieuw leven aan Van Gogh’.
Ze liepen op het wegje naar het korenveld toe. ‘Het is hier dat hij stond’ zegde ze, ‘het is hier dat hij voor de allerlaatste maal zijn ezel heeft opgesteld, zijn doos heeft geopend en geschilderd heeft in een furie, het wiegend korenveld voor hem met erboven de kraaien, voorboden van de dood die hem wachtte.’
Hij zag van vele zaken de wind in het rijpend koren, hij zag de wolken schuiven, hij zag de leeuwerik die zingend opsteeg boven hen, hoger dan hij hem ooit had zien stijgen. Hij wist dat dit de plaats moest geweest zijn van zijn ‘Champ de blé aux corbeaux’.
‘Voel je’, zegde ze, ‘voel je het dramatische van deze plaats, zijn laatste kraai die hij schilderde, uitzwaaiend, en daarna het schot dat galmde over het korenveld tot aan het bosje op de einder, hoor je het? En hij kreunend van de pijn terug strompelend naar zijn kamertje in l’Auberge Ravoux
‘Denk je, lieve, dat het hier was?’
‘Het was hier en nergens anders, maar hij zal hier ook geweest zijn op andere en betere dagen’ zegde ze, met nog steeds het takje varen in de hand’
Er liep een met gras begroeid wegje tussen twee korenvelden in en in het koren was een voor getrokken. Hij haar toen binnendroeg. Tussen de halmen die fluisterden en tussen wolken stuifmeel hij haar binnendroeg. Ze vertelde hem op te passen haar takje dwergvaren niet te scheuren,. Maar hij kuste haar woorden: haar jonge borsten aan zijn hart. Hoe licht ze was, hoe ontvankelijk toen, lijk de aarde die zijn jeugd was geweest.
Komende uit zijn beelden, dacht hij aan de koelte van de wind, dacht hij aan het geritsel van de korenhalmen waar ze lagen, de leeuwerik hoog. Het was hierover dat hij schrijven wou. Een gebeuren dat ooit was, of misschien niet was, of enkel in gedachten dat het was.
Alleen nog het takje varen, verpulverd bijna, in het oude boek dat hij hield, het boek waarvan de bladen losgekomen waren.
Zo de dagen en het leven.
17-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2021 |
Nothing to be frightened of. |
‘Nothing to be frightened of’[1]. Met Julian Barnes voel ik me in goed gezelschap, ik heb wel enige moeite om zijn uiterst rijke woordenschat te volgen, maar het loont de inspanning. Een boekje dat ik al een hele tijd zitten had in zijn rek en er altijd ben aan voorbij gegaan, een boekje over het sterven gaan en ik weet nu hoe de literaire wereld, hier Barnes, denkt over het afscheid nemen:
‘I wouldn’t mind Dying at all, as long as I didn’t end up Dead at the end of it’.
Ik houd het warm in de hand omdat een boek een stukje ziel is, omdat een boek geen voorwerp is, een boek leven is, een kloppend hart is. Zo heb ik een rek boeken tot in de slaapkamer, ze slapen er met mij en ze leven er met mij als ik lezen blijf en erin verdwaal soms tot laat in de nacht.
Nu, Barnes is een man naar mijn hart. Ik las zijn ‘Flaubert’s parrot’, een heerlijk boek, ik las zijn ‘A History of the world in 10½ Chapters’ en nu vergast hij mij op een uitspraak tegengesteld aan wat we zo talrijk bewieroken, het ‘ik’ dat volgens Barnes een illusie is:
‘that ‘I’ of which we are so fond, properly exists only in grammar… the notion of the cerebral submarine captain, the organizer in charge of the events of his or her life, must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections. (p.150).
Wat moeilijk te verwerken is: het ‘ik’, als organisator van het gebeuren in zijn of haar leven, overheerst door de notie dat het eigenlijk maar een opeenvolging is van hersenspinsels samengehouden door bepaalde oorzakelijke bindingen, een illusie dus.
En zegt hij verder, als die ‘ik’ slechts een illusie is, wat betekent dan het afsterven van die ‘ik’. ‘This would be an illusion mourning an illusion’.
Hij schrapt dus - zo begrijp ik het toch - het bestaan van een ‘ik’ in ons lichaam, zo dat we niet bevreesd moeten zijn te sterven. Hij is aldus nog meer boeddha dan Boeddha zelf, ons ‘ik’ organiseert niets, het ondergaat de omstandigheden en ons einde is het einde van het verdergaan van de omstandigheden, waarin we als lichaam betrokken waren.
Is het allemaal zo eenvoudig, is er in ons geen hunker naar eeuwigheid, of is deze hunker eigenlijk een zekerheid dat we eeuwig zijn, dat we komen uit het eeuwige en teruggaan naar het eeuwige?
Ons lichaam verdwijnt maar dit was zonder nut, het diende maar als een ontvangtoestel voor het werk van de geest hier op aard, dit is tot waar ik aankom als het ’ik’ gezien wordt als een illusie: ‘as we must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections.Een stevig begin voor dag september 16.
Filosofeer dan maar of lees wat de filosofen ons vertellen, ze spreken enkel over het proces van het filosoferen zelf, eerder dan ons te leren; zegt Barnes: ‘What the world consisfs of and how best to live in that world’.
We zullen Barnes nog een paar dagen bij ons houden, maar eigenlijk heeft hij ons al overdonderd, veel verder kan ik hem niet meer volgen.
[1] Julian Barnes: ‘Nothing to be frightened of’ Vintage Books, 2008.
16-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2021 |
Droomwerelden. |
Ik heb, zoals zovelen, gedroomd van een tocht naar Compostella, maar het is bij een droom gebleven, ik heb nooit de gelegenheid gezien om het te doen, of willen zien misschien. Het zou ook geen pelgrimstocht geweest zijn, geen lang gebed om een gunst te bekomen of, een boetetocht voor vergeving van mijn zonden. Ik wou het doen om de dorpen te doorwandelen en stil te houden bij de romaanse kerkjes onderweg, waar de de geest van de ontwerpers en bouwers moet van afdruipen en voedsel zijn voor de geest van ons.
Ik kreeg ooit een boek ten geschenken over de Romaanse architectuur en cultuur in ‘la Provincia de Burgos’. Ik heb het lange tijd doorbladerd en ontmoette een grafschrift erin - ik vermeldde dit reeds in een vroegere blog, kreeg er zelfs een reactie op, maar mijn vertaling ervan was onjuist - maar de tekst blijft me vergezellen in mijn dagen, nu meer dan ooit - zoals Frederik van Eeden naast mij staat als ik naar de waterbloemen kijk aan de vijver van Johan en Annie, en weet dat hij, van Eeden, ze ‘lief heeft’[1] - het is een grafschrift, oud als de straat, een verwittiging voor hem of haar die aan het graf voorbij gaat:
Soy lo que serás; lo que eres en el tiempo fui: ora por mi, te ruego.
Ik ben wat jij zult worden; Wat jij bent was ik destijds: bid voor mij, ik vraag het je.
Ik zal om dit gebed echter niet vragen, niet dat ik het niet nodig hebben zou, maar ik stel voorop dat in feite, gans mijn geestelijk avontuur een gebed is geweest, een lange wandeling naar wat omgaat binnen in mij en in ons en binnen in de dingen, die ons omringen; geen gebed dus waar ik om verzoek, een gedachte aan mij is me voldoende.
Evenwel zal ik niet zoals Rilke, begraven worden in de schaduw van een Romaanse kerk, maar ik vraag zulks niet, ik wens enkel dat mijn naam verlengd wordt naar wat ik schrijf, zoals vandaag, een dag in de herfst die het impromptu is van tanend licht en van winden die lijk herinneringen van verre komen, van landen en van oceanen; winden die mijn hart beroeren en mijn geest verblijden.
Wat van mij nog resten zal, van de tijd dat ik hier was, enkel naam nog, de verlatenheid zelve, in de hoge luchten die me wegnemen zullen en er van mij nog vaag iets blijven zal van dit bestaan hier, dat ik zo koester, dat ik nog altijd omlijsten wil met guirlandes. Maar enkel de tijd zal overblijven, de levende tijd. Ik, omzwachteld door de tijd, mijn ik er binnenin weg geborgen, voor altijd.
Wat is er dat me nog beroeren zal?
[1] Ik heb de witte water-lelie lief, /daar die zo blank is en zo stil haar kroon / uitplooit in 't licht.
Rijzend uit donker-koelen vijvergrond, / heeft zij het licht gevonden en ontsloot / toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak / en wenst niet meer...
15-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2021 |
Dante Alighieri (1265-1321) |
De dag van 14 september 1321: de dag dat Dante overleed in Ravenna, kan ik zo maar niet, totaal onbesproken, laten voorbijgaan. Niet dat ik grote dingen te vertellen heb over zijn Commedia die goddelijk werd genoemd, er is er genoeg over verteld, maar wel over de oorsprong ervan en dit is geen gissing, dit is voor mij een zekerheid.
Algemeen wordt aangenomen dat Dante tot in 1295 werkte Dante aan zijn Vita Nuova[1], toen hij plots besliste in zijn hoofdstuk XLII[2], sonnet XIV, ermee te stoppen.
Hij schrijft:
‘Appresso questo sonetto apparve a me una mirabile visione, ne la quale io vidi cose che mi fecero proporre di no dire più di questa benedetta infino a tanto che io potesse più degnamente trattare di lei. E di venire a ció io studio quanto posso, si com’ella sae veracemente. Si che, se piacere sarà di colui a cui tutte le cose vivono, che la mia vita duri per alquanti anni, io spero di dicer di lei quello che mai non fue detto d’alcuna.’
‘Na dit sonnet (sonnet XIV) [3] kende ik een wonderlijk visioen waarin ik dingen zag die me ertoe hebben aangezet niets meer te zeggen over deze gezegende (Béatrice) tot ik waardiger over haar zal kunnen schrijven. En om dit te bereiken moet ik nog studeren zo goed ik kan, zo als zij het wel weet. En als het Hem, door wie alle dingen bestaan, me nog enkele jaren in leven laat, hoop ik over haar te zeggen wat nog nooit over iemand werd gezegd.’
Welke studies zijn het die Dante te doen heeft?
Niemand schijnt hierop te kunnen antwoorden. Men houdt zich aan de vertaling van de (onderlijnde) zin, zonder meer. Antonio Coen vertaald deze als: Et de venir à cela je m’efforce tant que je peux ; André Pézard vertaald als : Et je mets en ceci mon étude autant comme je peux ; J.C.Nichels als: I am trying as hard as I can to reach this state; E.J. Delécluze als: et pour en venir là, j’étudie autant que je peux.
Echter een antwoord op het soort studies die Dante, die niet de eerste de beste is, te doen heeft, dat schijnt niemand belangstelling voor te hebben.
Niemand behalve Borges, Guénon, Asin Palacios, maar ze hebben niet de band gemaakt met het stopzetten van zijn Vita Nuova.
René Guénon, in zijn boek[4] waarin hij het esoterisme in Dante belicht heeft nog een grotere verrassing in petto. Hij leert dat Dante voor het schrijven van zijn Commedia inspiratie heeft gevonden in de legendes en hadiths[5] omheen de neerdaling ter helle (isrâ) en de ten hemel opstijging (mirâj) van Mohammed. Zo schrijft Guénon en ik herneem zijn woorden:
‘Certaines relations de ce voyage nocturne présentent avec le poème de Dante des similitudes particulièrement frappantes, à tel point que quelques-uns ont voulu y voir une des sources principales de son inspiration. Don Miguel Asîn Palacios a montré les multiples rapports qui existent pour le fond et même pour la forme, entre la Divine Comédie (...) d’une part et le Kitâb el-isrâ (Livre du voyage nocturne) et les Futûhâts el-Mekkiyah (Révélations de la Mecque) de Mohyiddin ibn Arabi, ouvrages antérieurs de quatre-vingts ans environ’.
Na de vele dagen en nachten dat Dante mijn leven kleur en inhoud gaf, ervaarde ik dit, niet als een donderslag bij klaarlichte hemel maar als de impact van een verdwaalde V-bom die ik in mijn verre jeugd zag aankomen, neerstorten en ontploffen achter de hoeve van de gebuur.
Terwijl ik er voorheen amper oog voor had wordt op een dag mijn nieuwsgierigheid voor de draagwijdte van het boek van Guénon meer dan geprikkeld. Ik koop een herdruk van ‘Dante y el Islam’[6], het werk van Asín Palacios van 1927, mijn geboortejaar, dat ik lees (voor mij geen vlotte lectuur in het Spaans) en ik voel me verloren. Een totaal onbekende wereld opent zich. Ik kom onder de indruk van de te vele gelijkenissen tussen de beelden van Dante’s Inferno en de beschrijving van de legendes over de nachtelijke tocht van Mohammed door de Hel, deze zijn te treffend opdat ik dit zo maar naast mij zou neerleggen.
Ik leer van Miguel Asín, dat het Spaans-Muzelmaanse gedachtengoed, (dat door Dante zeker moet gekend geweest zijn[7]), gedurende zeven eeuwen onder het stof is blijven liggen en dat het pas in het begin van de XXste eeuw is geweest dat de Spaanse arabisten interesse hebben getoond voor de relaties die vóór de renaissance bestonden tussen het christendom en de islam en oog hebben gehad voor de grote inbreng van de Arabische literatuur uit Andaloesië, in de westerse cultuur van hun tijd.
De kritiek op de stellingname van Miguel Asín, vooral van Italiaanse zijde, werd door hem weerlegd in zijn ‘Historia y critìca de un polémica’ gepubliceerd in 1924[8]. En om onontkoombaar te bewijzen dat Dante wel degelijk zijn inspiratie gevonden had in de Muzelmaanse literatuur, met haar verre oorsprong uit de IXe eeuw, schreef hij in 1927, zijn Dante y el islam.
Al deze legendes en hadiths van de IIde hegira (hidzjra)[9] af, van en over Mohammed, werden door ‘el murciano’ Mohidin Abenarabi (ibn Arabi) in zijn Fotuhat[10] verzameld en aangevuld. Het ontstaan ervan vond zijn oorsprong in de eerste verzen van soerat 17 die Asín als volgt vertaalt:
Loado sea el (Señor) que hizo viajar, durante la noche, a su siervo (Mahoma) desde el templo sagrado (de la Meca) hasta el lejano templo (de Jerusalén) cuyo recinto hemos bendecido, para hacerle ver nuestras maravillas.[11]
Het zijn deze verzen die in de geest van heel wat muzelmannen vleugels hebben gekregen en uitgebreid werden uitgestreken in legendes en hadiths omheen het leven van de profeet .
En het is al dit dat Dante te bestuderen had en die hem de vleugels gaven om zijn Commedia te beginnen.
Het is midden in de nacht dat ik de belangrijkste zin opteken die ik ooit over Dante zal geschreven hebben.
[1] Ik heb de titel, ‘Vita Nuova’, overgenomen van Antonio Coen en niet die van André Pézard, ‘Vita Nova’. [2] André Pézard (pag.83) haalt Bruno Nardi aan (Nel mondo di Dante, 1944) die beweert dat Dante plots zijn Vita Nuova en zijn Convivio opgegeven heeft om te werken aan zijn Commedia. het is ook de indruk die ik heb opgedaan. Zijn idee was zo sensationeel dat hij er onmiddellik aan beginnen wou. [3] De tekst van Vita Nuova bevat veertien sonnetten. [4] L’ésotérisme de Dante [5] Overlevering van aan Mohammed toegeschreven uitspraken of handelingen (Van Dale) [6] Dante y el islam: Miguel Asín Palacios: Urgoiti editores, 2007, résumé van het oorspronkelijke werk van 1927. [7] Asín beweert dat hiervan elementen te vinden zijn in Dantes Convivio en Vita Nuova. [8] Dante y el islam, pag 5 [9] De mohammedaanse tijdrekening begint op 15 juli 622, de IIde hegira is onze IXde eeuw. [10] René Guénon geeft ons een meer gearabiseerde schrijversnaam. [11] Geloofd weze Hij die zijn dienaar in de nacht heeft laten reizen van de heilige tempel (deze van Mekka) naar de verre tempel ( van Jerusalem), wiens verhaal we gezegend hebben om ons deze wonderen te hebben laten zien.
14-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2021 |
Het geheim van woorden: hoe ze ontstaan. |
Hoe beleef ik deze dag, of, wat zal er van resten eens de nacht er is die ik misschien halen zal, de morgen een belofte inhoudend? Een teken dat ik niet ken, maar dat ik ontmoet in het nevellicht van de beginnende herfst over het land.
Is het dag die ik doorkomen moet, het is ook de herfst die ik overleven moet, de zoveelste voor mij, in wiens schoot ik ga opgenomen worden om te zien hoe het leven stil valt omheen mij, en het stilvallen te ondergaan tot in mijn leden die verstrammen. Geduld hebben nu, het geduld van het ouder worden en van het ouder zijn is mijn heil; te aanvaarden dat het woekerende leven van de lente en de zomer ineenkrimpt, op morgens zoals deze, tot het essentiële van het zijn.
Ook in mij niets meer dan dit essentiële, het effen gewordene dat is van de tijd, dat is van de grote rust van een bergmeer, waar ik zijn wou, in boeddha houding neergezeten en er te blijven - ‘and the blue conclaved mountains, grave guards[1]’ - tot de nacht me omhult om achteraf niet meer te zijn, een standbeeld nog, een zoutpilaar, de ‘versleutelde’ bergen wachters van mijn graf.
Ik ben niet meer zoveel, zeker geen toevlucht, zeker geen heler van pijnen of ziektes, ik ben nog wat woorden die het beeld omkransen dat ik nalaten zal.
Verbeelding die geankerd in het voorbije, zijn wortels vochtig houdt opdat ik recht zou blijven, wandelend over het water. Wat weinigen ooit deden, als ze het al zouden gedaan hebben, maar mij is het niet vreemd als ik me laat verleiden tot het neerschrijven ervan, ongeacht wat erover gedacht wordt, nu of later, me schelen kan het niet. Ik heb zoveel al geschreven, wandelend over water.
Ik denk dan, het is geen proza dat ik schrijf, het is geen poëzie, het is een tussenin, zoals het leven is, een geboren worden en weinig erna, een sterven gaan. Hoe weinig het was weet je maar als het einde nader komt, ‘conclaved’, streng geheim gehouden voor de wereld en voor jezelf.
Je hoeft ook geen vijf honderd woorden om je dag te besluiten, je hebt genoeg gezegd vandaag, dingen die je niet had gedacht als je begonnen bent, maar die gekomen zijn terwijl Debussy er was en wat hij dacht over Rameau[2], zijn pianosonate het me vertelde.
I wanted to be a Debussy, niet alleen het uur van deze morgen, maar een lange tijd al, een Debussy meer dan een Ravel en een Mahler meer dan een Debussy, the older you get the stranger your wishes. Wensen die in je vingers zitten als je schrijft en je niet nalaten kunt het te vermelden, het ogenblik, glansrijk als vele ogenblikken, dat de zon door de wolken springt en het licht dat gouden is, je overvalt ‘as a golden Pavlova’ schreef Ezra Pound ooit. En hij, de grote Pound - il miglior fabbro[3] - kon het weten, hij schrapte de twee vijfden van Eliot’s ‘Barre Land’.
Wat zou hij niet allemaal schrappen bij mij.
[1] Het beeld opgeroepen door James Agee, een versregel uit het gedicht van hem, zie mijn blog van gisteren. [2] Claude Debussy: Images:‘Hommage à Rameau’. [3] ‘Il miglior fabbro’, woorden van Dante gebruikt door T.S. Eliot om zijn ‘The wasted land’ in te leiden.
13-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2021 |
Een wereld van verschil |
Ik schrijf veel, ik schrijf te veel, ik weet van geen ophouden, en wat ik schrijf zijn wat gedachten die opborrelen en die ik neem zonder er veel over na te denken, het is het woord dat me overheerst. Het is niet zoals een vriend die me schrijft over een ‘ hemels mooie’ koorzang die hij hoorde op de zender van ons beiden, ‘Klara continuo’: ‘Sure on this shining night’, van de Amerikaanse componist Morten Lauridsen (°1943).
Het verschil tussen ons beiden is dat, terwijl ik wacht op gedachten die van ergens of van nergens komen, hij, de vriend uitgaat van iets dat er IS, een gebeuren dat plaats vond waarvan hij getuige was onder een of andere vorm en vertrekkende van daar uit hij me heel wat weet te vertellen, én over het werk zelf, én over zijn reactie erop. Hij staat in dé wereld, ik sta, armtierig, in die van mij die ik maar al te zelden verlaat.
Hij stuurt me het ganse gedicht van de koorzang:, woorden die komen uit een langer gedicht van de Amerikaanse dichter James Agee (1909-1955), ‘Description of Elysium’. Een deel eruit neem ik hier over:
Sure on this shining night Of starmade shadows round, Kindness must watch for me This side the ground.
The late year lies down the north. All is healed, all is health. High summer holds the earth. Hearts all whole.
Sure on this shining night I weep for wonder Wandering far alone Of shadows on the stars
‘Niet alles in een gedicht moet kunnen verklaard worden’ , schrijft Roger Tas, mijn lezer en dus mijn vriend, ‘grote poëzie laat zich immer nooit helemaal ontleden, woorden en beelden moeten hun mysterie behouden.’
En ik treed dit volmondig bij, een gedicht is geen foto, maar een schilderij met vele, oningevulde vlakken en onafgewerkte details die wij, als lezer moet trachten in te vullen. Het spanningsveld dat aldus wordt opgeroepen is wat we poëzie noemen. De dichter hier ‘weeps for wonder… of shadows on the stars’
Wat een ongelooflijk beeld dat hier wordt binnen gebracht, ‘schaduwvlekken op de sterren’, waarmee we geconfronteerd worden, woorden die in het middendeel van het gezang getoonzet worden.
De muziek zelf zegt het niet zo duidelijk, maar bekrachtigd door de woorden wordt een magische wereld opgeroepen een Eliseum waar we wandelen gaan, vergetend al wat is omheen ons.
Mijn vriend, kenner zoals hij is voert Goethe op als toemaatje dat ik je niet wil onthouden :
‘Ueber allen Gipfelen ist Ruh, / in allen Wipfeln spürest du kaum einen Hauch’. Die Vögelein schweigen im Walde / Warte nur, balde / Ruhest du auch.
Het muzikaal gebeuren op een maandagavond dat ons beiden overkwam, ik onder het schrijven, amper luisterend, hij totaal ontspannen, luisterend met alle aandacht naar wat op hem afkwam, en het niet kunnende verzwijgen, het me weten liet.
Voeg ik er nog aan toe dat mijn dank groot is.
PS
Klik op onderstaande link om de compositie te beluisteren
https://youtu.be/UwxlMvV6LkE
12-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2021 |
Het aller intiemste houden we voor onszelf. |
Schrijvend over dingen die er zijn, en over dingen die ik denk dat ze er zijn, stel ik soms vast dat ik meer bezig ben - mijn gans leven al - met deze laatste.
Het is wellicht het lot van allen die schrijven, de enige mogelijkheid om zich te verlengen tot voorbij de grenzen van de werkelijkheid, tot in het niemandsland van de gedachtewereld, een plaats binnenin de plaatsen die er zijn, tot zelfs binnenin een brok ijzererts. Een vreemde manier van doen en van zijn, van mogelijkheden die ik anders niet kennen zou.
Er is in onze contreien een man geweest, nu een tijdje al, die, als ik het goed voor heb, een boek schreef over de dagen - eigenlijk deze van hem - op deze ‘… Bol’[1]. Heeft hij het ook maar, even zelfs, gehad over het binnenste van de dingen die hij zag, over de geest erin; heeft hij ooit geschreven hoe het kon dat er ‘iets’ uit het water kwam, hoe het groeide, naar buiten én tezelfdertijd naar binnen?
Ik heb wel zijn boek niet uitgelezen, maar het zou me verbazen indien hij het wel zou gedaan hebben. Wat ook, het was een exploot zijn werk, onsterfelijk in een zekere zin want ik blijf ermee geconfronteerd, en zeker, nu, deze ogenblikken van mijn schrijven
Het boek, met de meer dan vreemde naam, heeft in elk geval helemaal niets te maken met ‘mijn’ dagen op aarde, ik heb een totaal andere kijk op de mens en op het leven hier, gelukkig maar want waarover zou ik hier anders iets kunnen schrijven.
Ik haal dit hier aan omdat ik nog steeds rondloop met het beeld van het binnenste van mijn blok ijzererts dat ik nog niet verteerd heb, omdat dit beeld, in mijn dagen, uiterst besmettelijk overkomt want het achtervolgt me. Het achtervolgt me in die mate dat het me terug voerde naar dat fameuze boek van Dimitri Verhulst, het boek, het credo van hem.
Ik beken dat ik ook een ‘dwaler’ ben, maar dan in de andere richting, in de meer complexe, ook de meer onzichtbare. Het biedt me, zoals ik hoger zegde, meer mogelijkheden, maar ook tezelfdertijd meer gelegenheid om me te vergissen in wat ik vooropstel. Hij, Verhulst, vergiste zich niet in zijn betoog over het zichtbare, hij is alleen onvolledig erin omdat hij geen oog heeft over het onzichtbare dat in feite meer reëel is dan wat we zien, horen en voelen kunnen.
Dit is het risico dat ik graag neem vanop mijn vluchtheuvel, vanuit mijn cel in de abdij van mijn hart. Het is enkel en alleen een kwestie van ‘zijn’.
Het bevestigt nog maar eens, dat we allen brokken erts zijn, dat het binnenste ervan, onze gedachten zijn, een deel ervan brengen we naar buiten, schrijven we neer, maar, altijd, de aller intiemste houden we verborgen, de aller intiemste houden we voor onszelf. Wij allen doen dit.
[1] Dimitri Verhulst: ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’, 2008, uitgegeven in 2008, als geschenk bij Humo, een cynisch boek over de mensheid, ‘t’ van een cynische schrijver.
11-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2021 |
Nine eleven |
Ik begin eens te meer mijn dag met iets dat me, ogenblikken lang voor onmogelijk toe schijnt, het schrijven van mijn blog voor morgen, voor die fameuze 11 september. Een dag met de beelden eraan verbonden die ik bannen wil uit mijn gedachten, maar er niet in slaag, het blijft een litteken, het is niet weg te snijden, niet te ontkennen. Hoewel ik er geen uitstaan mee heb is die dag een teken van de menselijke geaardheid die plots in individuen op duikt, erger nog, veel erger en vreemder nog dan al het dierlijke nog in hem aanwezig.
Om deze reden ook wil ik het verbergen voor mij; hier ook stel ik me de vraag of er iets fout is gegaan toen de mens is opgedoken uit de mensaap, kon hij er niet anders uit opstaan?
Of is het toch zo, dat wat de geest van het Universum betreft, de mens en zijn lichaam in feite onbestaande is en alleen van belang is de geest in de mens. Als het zo zou zijn, en ik vrees het, zullen we er ons moeten aan wennen en weten dat hier niets te vragen of te wensen valt voor ons materieel welzijn maar dat, kosmisch gezien, alles toegespitst is op de geest in ons.
Hoge woorden die ons heel klein maken, amper bestaande, onbelangrijk onze handelingen hier op aarde, ook, en nu ga ik ver, de opwarming van de aarde die we veroorzaakt hebben. Dit is onze zaak schreef ik gisteren, niet deze van de Kosmos zelf, deze wonde/ziekte treft niet de spirit van het Universum.
Ik weet dat ik me herhaal. Dit gebeurt veelvoudig in een discussie en wat ik hier houd is een discussie met mezelf. Ofwel kun je me volgen, als lezer, ofwel blijft het een sterk persoonlijke aangelegenheid waar niet moet in tussengekomen worden en staat dit enkel en alleen opgetekend voor me zelf, echter niet voor de ontzaglijkheid van de wereld buiten mij.
Het is echter een deel van mijn gedachten dat ik bloot op tafel leg, zelfs zonder schroom. Voor jullie is het een kwestie van aanvaarden of verwerpen, je kunt er niet onverschillig aan voorbijgaan. Ik ken zo wat, op enkele uitzonderingen na, de personen die me trouw lezen, ik heb een idee van de gedachtewereld waarin ze leven, ik weet dus dat ik hen niet kwets met de dieptes die ik tracht te bereiken op dagen zoals deze en die van de vorige dagen want het is zo, ik vertrek uit het niets om het Iets te bereiken, en wat ik vandaag bereikte is een flard van een Iets dat er is, dat er was en dat er altijd zijn zal;
Het is, zoals ik het altijd heb gezien, het Iets waarover het waard is te schrijven, elke dag opnieuw tot vervelens toe, ook voor mezelf.
Voor de rest ben ik en blijf ik een blok ijzererts, wat we allen zijn, we tonen ons en in the mean time verbergen we ons, zwijgen we de meest intieme gedachten. We tonen de atomen van ons binnenste, maar zelden, heel zelden de elektronen die om de kern slingeren.
Misschien komen die bloot de laatste ogenblikken van ons leven, misschien ook niet. Ook bij Fernando Pessoa niet, deze vroeg, wordt er verteld, sus gaffas, zijn bril, voor het inslapen.
PS.
Ik zie pas nu in dat ik vanmorgen een dag verkeerd ben geweest, dat ik deze blog geschreven heb de morgen van 9 en niet van 10 september. Maar de inspanning was groot, ik ben er tevreden over, jullie zullen vandaag maar moeten leven met de tekst die bestemd was voor de dag van 11 september. De datum verandert niets aan de woorden die er staan..
10-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2021 |
De wereld binnenin. |
Er ligt naast mij een blok ijzererts, is het mooi, is het kunstig, is het iets om naast je te houden? Eigenlijk niet. Het ligt daar maar, als een rariteit, soms verdwijnt het in een schuif, soms denk ik eraan en leg ik het naast mij, ook en vooral misschien, omdat ik het kreeg van een goede vriend, in zijn glorietijd ingenieur bij SIDMAR, met wie ik jaren, de zondagmorgen, heb gejogd en we telkens even hebben stil gestaan bij de vlier in een meander van de Leie. Kunstig is het stuk erts niet, of toch? Het is maar hoe je het bekijkt, ingekaderd, geplaatst in de SMAK, zou het als kunst, in de tijden van nu, kunnen gezien worden. Maar, nu ik erover begonnen ben, er is natuurlijk oneindig meer over te zeggen voor een ingenieur en ook voor mij - die er geen is - hoe ziet het eruit binnenin, hoe is het gestructureerd en hoe kan die structuur belicht en beschreven worden.
Ik weet er heel weinig over, het is een kwestie van atomen en eens je daar aan begint, begin je te lezen in een nieuwe Bijbel, deze van de materie, en wat materie eigenlijk is; wat we er van zien en wat we er niet van zien en vooral dit laatste is het meest belangrijke, opent ongekende, onverwachte, onvermoede horizonten, die als we er even blijven bij stilstaan, ons slaan met verstomming. We komen terecht in een totaal andere wereld, de wereld binnenin, min of meer te vergelijken met onze gedachtewereld, niet qua structuur - al weet ik dit niet, eens je terecht komt bij het allerkleinste deeltje - maar qua ongerijmdheid.
En dan stelt zich onvermijdelijk de vraag welke van beide, de zichtbare of de onzichtbare wereld is de ware realiteit of, anders uitgedrukt, is het deze van de wereld die geleefd wordt of is het deze van de wereld van het leven binnenin, waar er geen onderscheid gemaakt wordt over wat van de mens is of van de fauna of van de flora of van de materie of, tout court, van al wat er is.
Het is schrijnend dat dit onderscheid tussen deze twee werelden niet gemaakt wordt in onze spirituele wijze van leven, nochtans is het de tweede wereld die zich meer en meer opdringt, het minste van de bewijzen ervan, zijn mijn geschriften die zich omheen de aarde slingeren kunnen.
Het is een vaststelling die ik doe, geen wetenschappelijk betoog, want wie ben ik en wat weet ik om hierover uitvoerig te getuigen?
Het op te merken is me toereikend om te weten dat we behandeld worden door vreemde, eigenzinnige krachten, kosmische energieën. Ze bespelen ons, ze bewerken ons. Het is een ‘weten’ wat moet en wat niet moet. Het is Kennis: weten hoe het verder moet met wat begon met het Big-Bang-moment: een evolutie in het domein van de geest, die via via, plant en dier zich geïnstalleerd heeft in de mens en verder evolueren zal in de mens. Totaal onafhankelijk van de daden gesteld door de mens die er wel in slaagde, door zijn handelingen de aarde op te warmen dit door een tekort aan verstand en inzicht.
De evolutie van de geest in de mens is van een andere geaardheid dan de evolutie van de temperatuur op aarde, deze is geen evolutie eigen aan de Kosmos, het is er een eigen aan de mens.
PS.
Of het nog goed komt met onze aarde is niet de rol van het kosmische, het is de rol van de mens. De afloop is volledig afhankelijk van hem, maar kan het dat er iets fout zat in het vertrouwen van de Geest in zijn project 'mens', kan dit?
09-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-09-2021 |
Het 'willen bereiken'. |
Mijn blog van gisteren is het soort blogs dat ik schrijf als ik niets te vertellen heb, het zijn gevaarlijke uitschieters waarin ik verzeild geraak en er niet ongeschonden uit kom; het is ofwel te ingewikkeld om te lezen, ofwel wordt het gelezen als komende van een stuk filosoof die aan het dwalen sloeg. Nochtans is het voor mij blode ernst, weet ik niets anders te vertellen want ik wil niet bezig te zijn met het dagelijkse klein gebeuren.
Ik word er op afgestraft, lezers verdwijnen en komen niet meer terug. Ze verkiezen de lege gesprekken van het VRT programma rond de Colum’bus’ die rondreed, vorige zondag, door het meest wijde land dat je ontmoeten kunt, de wijnvelden van de Champagne streek, een landschap dat oneindig afstak bij de conversatie die gehouden werd, alsof ze niet in het minst in hun hart (of ziel) getroffen werden door de geestelijke schoonheid ervan en maar bleven doordraven over het meest gewone dat je ontmoeten kunt. Arme, geesteloze busreizigers, wier naam ik niet genoteerd heb en ook niet zal gaan opzoeken. Het is maar dat ik woorden wil met inhoud en inzicht in de dingen die we zien én met ons ogen én met onze geest. Ik weet absoluut niet welke woorden ik zou gesproken hebben, indien ik het geluk had gekend rond gevoerd te worden in die streken. Maar zeker is dat ik naar Brahms zou geluisterd hebben of naar Debussy of Ravel, of naar om het even welke klassieke muziek - Pergolesi, Vivaldi, om het even - maar muziek die paste in het landschap. Echter dergelijke muziek past voor de heren niet in hun luxueuze bus waarmee ze rondtoeren in geestelijke armoede.
Ik ben wie ik ben, maar vandaag wou ik, voortgaande op wat ik gisteren schreef, over mijn filosofisch gesprek met een jonge vrouw. Een vrouw, een moeder van twee schitterende dochters, die duidelijk weet wat ze bereiken wil in het leven, die volledig op haar doel is afgesteld en verwacht - hoopt! - dat het volstaat in het leven iets te willen en te blijven willen opdat je, uiteindelijk, je doel bereiken zou.
Ik heb haar niet willen ontgoochelen, denkend aan wat ik altijd gewild heb en dan toch niet bereikt heb, maar je bekomt het maar als de omstandigheden gunstig zijn om het te bekomen en deze omstandigheden kun je zo maar niet uitkiezen.
Of, zoals in mijn geval, maakt het je blind voor andere even noodwendige dingen die je, in je ‘willen’, over het hoofd gaat zien. En er kunnen er heel wat zijn.
Maar het is goed, in je leven iets te willen bereiken en er naar te streven, het geeft kleur aan je dagen, aan je ‘hier-zijn’ dat inniger is dan je ‘daar-zijn’. Het eerste kent een duidelijker gericht zijn naar, het andere is een gericht zijn als, het zal wel komen. In het eerste geval is, zo denk ik toch, de kans op slagen groter.
Ik weet dat de jonge vrouw mijn blog niet lezen zal, ze heeft de tijd niet voor dergelijke dingen. Ik schreef het nochtans opdat het een steun zou zijn voor haar om te volharden in haar ‘willen-haar-doel -te-bereiken’
Ik ook wil het nog steeds, maar de omstandigheden waarin ik terecht ben gekomen hebben mijn willen afgezwakt, de lijnen zijn niet duidelijk meer, ze zijn verwaterd.
Waarom schreef ik dit vandaag, wellicht omdat ik gelukkig was, eindelijk iemand te ontmoeten met wie ik over dingen spreken kon waar niemand nog over spreekt. Eindelijk mocht ik het eens zeggen, hoefde ik het niet te schrijven.
08-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-09-2021 |
In de diepte van het zijn. |
Woorden. Woorden opgehaald van ergens, en bewaard als een soort relikwie, omwille van het sacrale, op plaatsen erin neergezet, zoals landschappen eeuwigheid in de Cello suite van Johan Sebastiaan.
Van uit deze Suite en het sacrale droom je verder om uit te komen waar je nog niet waart of, waar je al waart zonder te weten hoe uitzonderlijk het was daar te zijn. Dus droom maar, hoopt vooral dat wat je nu begonnen bent je leiden zal naar het onovertroffene, wat je elke dag verhoopt.
Al is het schrijven, al is het creatief zijn, nu je aangekomen bent op de drempel van je andere leven, een noodzakelijk iets, wil je de laatste resten tijd doorbrengen met een blik naar het komende gericht. Wat je geestelijke sterkte is. Zelfs als je weet dat je lichaam, het schone ervan, het krachtige, het soepele ervan, aan het aftakelen is, de ene dag wat meer dan de andere, is dit een reden te meer om uit te zien naar het meest ongewone van al wat gewoon ongewoon is, het punt waar je telkens naar toe schrijft, ongeacht of je het bereikt of niet bereikt. Wat ook, het is je betrachten eens je op stap bent.
Zoals de dag, een zondagnamiddag in de zomer, neergezeten, in de schaduw van de catalpa, je filosoferen kunt en zeggen wat je al zo dikwijls zegde, dat al wat is, ontstaan is uit de geest, uit het onzichtbare, het Woord genoemd.
De Geest die zich, in zijn Kosmos - of beter in de Kosmos die Hij is - tonen wil, wie Hij is, wat Hij vermag en hoe Hij is, opdat Hij zichzelf zou zien via de ogen van de mens die Hij heeft voortgebracht. Wat Hij stilaan gaat bereiken: de mens op weg zijnde om de betekenis van zijn Dasein te ontrafelen. Wat een grote stap is voor de mensheid, een grotere dan de stap op de maan: weten waarom we hier zijn op deze Aarde.
Het is me duidelijk, de Kosmos is geen toestand, de Kosmos is een gebeuren, is een film die zich afspeelt, een film ‘ohne Ende’ die ontstaan is uit de onstoffelijkheid van de geest, het ogenblik van de Big Bang.
Hoe dit gebeurde kennen we niet, maar we weten het omdat het de enige mogelijkheid is die open staat. Geen schepping dus maar een ontstaan van wat in potentie aanwezig was, aanwezig ‘moet’ geweest zijn.
En onmiskenbaar ligt er een lijn, een rode draad in wat geleidelijk, gespreid over miljarden jaren, wat we tijd noemen, gekomen is. We zitten erin verweven, we zitten erin opgelost, we zijn er het summum van omdat we stof van sterrenstelsels zijn , én, weten dat we het zijn.
En het is dit weten dat ons verheft.
Mon Dieu, wat een rijkdom en wat een geestelijk avontuur eens je de wereld van het gewone waagt te verlaten om te gaan wandelen in de diepte van het ZIJN.
Echter niet de diepte die Dante bezocht.
07-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-09-2021 |
Dante en de droom van zijn zoon Jacopo. |
Bezeten om te schrijven en nu toegetakeld, in feite geestelijk meer dan fysisch, alleen al omdat een negatieve fysische toestand te dragen is, maar niet een geestelijke, en dit alles om redenen die ik het liefst verzwijg, maar die ik in een woord omschrijven kan, ik ken niet meer de vreugde, zoals vroeger, van het bezeten zijn, het wordt integendeel, een zwaarte om dragen, dan toch de laatste dagen. Ik denk simpelweg mijn eindpunt bereikt te hebben, alles gegeven te hebben wat ik in mij had.
Ik denk aan Dante, de Dante van precies zeven honderd jaar geleden. Hij kwam ziek terug van een reis naar Venetië - als diplomaat van Ravenna - en zou, enkele dagen later, in Ravenna, op 14 september 1321, sterven aan malaria of welke ziekte ook.
In welke toestand bevond hij zich in zijn laatste dagen, had hij nog iets toe te voegen aan zijn Commedia, een laatste canto nog, wat laatste versregels nog om te eindigen, zoals we lezen, in een visioen van licht waarvoor hij geen woorden had om te beschrijven wat hij zag en - zeker ook denkend aan Beatrice - de bevestiging dat het ‘Amor, de liefde is, die de zon en de sterren in beweging houd’, dit, zijn allerlaatste versregel van zijn Paradiso.
Over dit einde van zijn Commedia doen vreemde verhalen de ronde, de dertien laatste canti van zijn Paradiso ontbraken schrijft William Anderson[1] in zijn ‘Dante the Maker’, maar acht maanden na de dood van Dante, heeft zijn zoon Jacopo een droom waarin, rond twee uur in de morgen, zijn vader verschijnt gekleed in een wit gewaad en met een lichtend gelaat. Jacopo vraagt zijn vader of hij leeft en zijn vader antwoordt: ‘ja, maar ik leef in het echte leven, niet in dat van jullie.’ Dan vraagt hij hem of hij zijn Commedia heeft beëindigd en indien dit zo is, waar het ontbrekende deel is. Dante leidt in de droom zijn zoon naar de kamer in een ander huis die hij gebruikt heeft als slaapkamer:
‘and touching the wall pointed it out as the place where he should look. Jacopo woke up, fetched Piero di Giardino and went to the bedroom which was in another house. At the place indicated in the dream they found a mat fixed to the wall. On removing the mat, they found a manuscript coated with mould from the damp wall and on brushing the mould off they discovered the missing thirteen cantos. They were overjoyed and, copying them out, sent them to Can Grande, following the habit of Dante who had published the other cantos in this way’.
Het boek, ‘Dante the Maker’ kwam uit de Gentse stadsbibliotheek en ik heb niet genoteerd waar Anderson het verhaal vandaan had. Maar volgens hem was ‘the story not impossible’.
Evenmin heb ik ergens anders hiervan een bevestiging gevonden. Het kan, gezien het gaat over Dante en zijn onsterfelijk werk, dat in een droom de waarheid wordt onthuld, want niets zegt ons over het tijdstip waarop de laatste dertien gezangen werden geschreven en het kan dat hij de tekst ervan verborgen heeft alvorens te vertrekken naar Venetië, maar zou hij dan hierover niemand hebben ingelicht?
Het kan ook dat er nog iets te wijzigen was, nog iets aan toe te voegen, wat hij, ziek zijnde heeft gedaan. Twee versregels wijzen in deze richting: één het feit dat hij geen woorden vond om de schittering van zijn visioen - het zien van God - te beschrijven en twee, zijn allerlaatste versregel, Amor en verder. Ik vind die niet zo duidelijk als eindwoord, tenware hij bedoelde dat het de liefde van God was voor de mens, die de Kosmos in beweging houdt.
Maar alle grote werken hebben hun eigen geschiedenis, laat ons dus de droom van Jacopo er bij nemen en die zien als een beloning voor het goddelijke in zijn Commedia.
Anderson zal zich er ook vragen bij gesteld hebben, maar vond hem te mooi om deze droom niet op te nemen in zijn boek. Ik zou het ook gedaan hebben. Om deze reden heb ik gemeend the story te mogen laten verder leven.
[1] Anderson William: ‘Dante the Maker’, Routledge & Keagan Paul, London, 1980
06-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-09-2021 |
Namiddag en de leegte |
In de vlakte van de geest wachten vele zaden om te kiemen, vele gedachten om uitgestrooid te worden, genomen en uitgetekend in al hun vele variaties, en dit, dag in, dag uit, met tussenpozen die dan de voedingsbodem, de humus van waaruit onze gedachten vertrekken kunnen, tenminste zo die bodem er is. Want soms lijkt het een waterval, soms een bergstroom en soms is het niet meer dan de Leie, meanderend, gezapig door de weiden en beemden van het Vlaamse land.
Maar zeggen dat ik ‘altijd’ op de loer lig om te nemen wat te nemen is, is niet correct, er zijn soms dode momenten waaruit ik moeilijk ontwaak.
Vandaag, 4 september is er zo een. De morgen ging voorbij aan andere zaken, de middag kwam en de zon in de namiddag was geen inspiratie om binnen te blijven en te gaan schrijven. Maar zelfs aan de vijver, in de grote openheid van water en luchten bleef ik denken aan de blog, die ik nog te schrijven had. Vrienden omheen mij spraken over de dagelijkse dingen des levens en ik was de stilte zelf, zwijgzaam, totaal woordeloos, kijkend naar de vissen die opsprongen - fish are jumping and the cotton is high - om dan met een plons te verdwijnen terug, kijkend naar de zwaluwen die bij momenten rakelings over het water vlogen om te drinken, en de blauwe ijsvogel die wachtte op de stronk van een boom om pijlsnel weg te schieten, een duik te nemen in de vlucht, een visje in de bek.
Het grote leven in beweging omheen mij, en ik amper bewegend, pogend na te denken om een betekenis te vinden voor dit alles, daar gezeten lijk de denker van Rodin, in de zon die traag naar het westen gleed, me verrassend hoe hoog ze nog stond ondanks laat in de namiddag.
Omdat ik ook alles wenst op te tekenen, omdat ik bezeten ben met het neerschrijven van mijn gedachten, hoe die er ook moge zijn; bezeten om al wat er van is neer te schrijven, zelfs als alles effen is in mij, zelfs effen de tijd om, ja om wat? Om er te zijn als iemand die schrijft, zelfs als hij niets te vertellen heeft. Niets dat waard is om gelezen te worden.
Het is een ziekte waarvan ik niet genees, vandaag, deze zaterdag begin september was ik zieker dan ooit, want ik schreef zelfs over het onbenullige.
Is er nog plaats voor beternis, nu twijfel de kop opsteekt?
05-09-2021, 08:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-09-2021 |
Poëet zijnde. |
Hij zoekt naar een zin om zijn dag te beginnen, maar het zoeken is verkeerd, de zin is er of is er niet, er is geen tussenweg. Het is dus een wachten tot hij zich aanbiedt en de weg zich opent. Zo gebeurt het en niet anders.
Hemingway wist hier een remedie tegen, wat hij de vooravond nog schrijven wilde, hield hij over voor de morgen erna. Hij ook tracht deze regel toe te passen, maar gisteren was een vreemde dag, hield het gedicht over de zee hem te lang bezig, leegde het hem volledig. Hij wachtte hij tot laat in de avond om het los te laten, hij is gaan slapen half verdoofd door de golven van de zee als een vlakte van licht voor hem uit. Want een gedicht is geen gewoon geschrift, het kleeft aan jou;, het bezit je meer dan dat jij het bezit en het weigert toegevingen.
Wat meer is, de volgende morgen waagt je niet het te herlezen, het staat er voor allen maar niet meer voor jou, het is weggesneden uit jou, een vreemde eend in de bijt.
Zo voel je het aan, je sluit het op voor jaren tot je er op een dag terug wordt mee geconfronteerd en het als een verrassing overkomt, dat het in feite wel uit jou is ontstaan maar dat je, je niet meer in herkent. Ik denk dat er tientallen gedichten steken tussen mijn blogs, inspiraties van het ogenblik, ogenblikken die ik nu niet meer ken, en als ik ze nog zou kennen, nu anders beleef. En het is de beleving die telt.
Een vriend, een poëet, stuurde me een gedicht over de, ‘hoogvliegers’ van de eerste schooldag, Ik begrijp wat hij hiermede bedoeld, een eerste schooldag is iets heel bijzonders, een hoogvogel als dag, tenminste zo zal hij het beleefd hebben. Hij schrijft totaal losgeslagen als poëet, het woord niet zeggende wat er geschreven staat, maar tastend, uitkijkend naar het verwarrende van die eerst schooldag, of de vrijheid die hij zich toe-eigent als beschikker over het woord. Als dusdanig is hij, als de dichter van Lierde, onnavolgbaar, enig:
…
De jeugd leert over de stootwinden de geur van rozen in de drijfwolken en voelt in zijn hand het dwaze van het licht …
Zinnen, weinig zeggend maar door het spel van de woorden, waar de poëzie van afdruipt, veel betekenend.
Ik zal hem niet navolgen, ik zal hem laten, hoog in zijn vliegtuig zwevend over de velden en de dorpen, zwevend over de inhoud van de woorden. Het is hem om het even welke, je kunt het toch niet zeggen zoals het is, een eerste schooldag, hoe jong of hoe oud je ook bent.
Jij koos een andere weg, of het een betere is hoef je niet te weten, het is die van jou, zoals elk van ons zijn weg heeft om poëzie te bedrijven: de ene verward in zijn woorden, de andere zo schuchter mogelijk, de andere als een schilder of aquarellist, licht of breed uitgestreken. Allen om te zeggen wat niet te zeggen is, niet uit te spreken.
Het is maar als je diepte zoekt, als je filosoof wilt zijn - wat misschien een vorm van hoogmoed is - dat je verdwalen kunt.
04-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-09-2021 |
Wat van vroeger is. |
Eens geschreven staat het geschreven, kleeft het, een zwam op de schors van een boom, aan wat voorheen opgetekend werd, voegt het zich toe aan de massa woorden. Echter, achteraf, herinner ik me nog wat er is en hoe het er is?
Als ik herlees wat van vroeger is herken ik me erin, zo een gedicht dat ik gisteren getypt terug vond tussen een bundel etsen - kleine prutsdingetjes die ik maakte diep in de jaren zeventig - een gedicht over de zee. Ik durf het hier hernemen omdat de gevoelens erin, in niets gewijzigd zijn; omdat ik me erin terugvind, een jonge man - jong in de zin dat het begrip van het naken van de dood zich nog niet in mij had gevestigd - wijs genoeg toen om het, in een opwelling, bij het terugzien van de zee, deze van San Juan-Alicante neer te schrijven. Het kan bijna niet dat het niet voorkomen zou in één van mijn blogs van de jaren 2010-2018.
Ik herneem het hier: ik keer terug naar de ogenblikken dat ik afdaalde van de rotsen tussen de resten muurtjes van de terras- tuinen die er vroeger waren en de (beschermde toen) ongekende flora die er groeide en me verblijde, me licht en zorgeloos hield en, ik de zee zag ver onder mij, die me ontroerde, toen ik haar terugzag.
Het gedicht dat ik toen moet geschreven hebben, met potlood op het korrelig papier van een tekenblok, ik neem het hier zoals het er staat, geen jota in meer, geen jota in min:
Toen ik hier kwam, een lange tijd ik er niet was, toen ik hier kwam de eerste dag ik totaal vergeten, dat de zee hier een geliefde was.
Dat ik haar stem vergeten was haar tongval en haar ogen en toen ik haar omhelsde, ingetogen hoe ze in mijn armen toen oneindigheid was.
En ze me verwachtte, zegde ze, verwachtte me terug te zien al had ik maar wat schaduw nagelaten maar geen teken of symbool voor haar om er naar uit te zien.
Maar van haar was ik, vooral in mijn gezicht, de wind vergeten, voller dan de dorre woorden die ik hier geschreven had op avonden, al met Orion of morgens met het komen van de zon.
Maar me nooit had ingebeeld hoe haar streling was, hoe haar bewegen in het licht van oktober was.
Al van dat totaal verloren hoe op de hoogste rots de zee hier een geliefde was en ik er zat, gelouterd en herboren,
voor een lange tijd.
Het zijn plaatsen, al zeg ik het pas nu na zovele jaren, waar ik me goed voel als ik aan het schrijven sla; als ik eraan denk: hoog op mijn rots gezeten, de zee ver onder mij, of gezeten aan het water de golven rollend tot aan mijn voeten.
De weerslag ervan onvermijdelijk bepalend voor de woorden die me aangeboden worden. Zo gaat het in het leven.
03-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-09-2021 |
Bede |
Daar gaan we weer, een nieuwe maand binnen, en dan nog wel september. Hoe voel ik me erbij? Wel, weet dat ik in de klank ervan de herfst ontmoet, de regen en de wind, de vallende bladeren en dan denk ik aan deze van de rij Italiaanse populieren en de bladeren dwarrelend op het water, alsof dit de laatste waren die ik vallen zag.
Waarom schrijf ik dit, wat is er bijzonders aan? Niets het is gewoon een herfstverschijnsel, maar ook, en dit duikt op, als een schemering op achtergrond, een teken, een verwittiging en zeker aan mij, zelfs al heb ik geen nood meer aan verwittigingen. Trouwens, het is ook, en hier gaat het in feite om, over het wondere leven van de natuur, het zich voltrekken van de groei van het zaad, het rijpen van de vrucht, met een beeld dat ik kreeg toegestuurd van een lezer, de okerbruin gekleurde schelpen van de hazelnoot die uit hun hulsels springen. En ik, zwalpend in deze sfeer, hier onvermijdelijk denken moet aan mijn overleden broer Daniël en zijn Rilke-bede gericht aan de Heer:
…
Befehl den letzten Früchte voll zun sein; gib ihnen noch zwei südlichere Tage, dränge sie zur Vollendung hin und jage die letzte Süsze in den schweren Wein. … [1]
September en de herfst die zich in mij brandt. Ik zeg het maar, ik teken het op, ik schrijf het naar mezelf, in een brief om het niet te vergeten, morgen niet, overmorgen niet, van nu af tot het einde van het jaar niet en verder nog de tijd in: de bede van Rilke aan de Heer gericht, de Heer van de dagen in de herfst en ik, me richtend naar de Heer van de schrijvers: Heer, geef me nog de dagen, zuiderse of niet, om hier af te maken wat ik nog af te maken heb, tenware het ‘af te makene’ waardeloos ware en ik geen dagen meer nodig heb.
Het kan, ik deed nog een poging om mijn geschriften te kronen met een vorm van eeuwigheid, eigenlijk een zeer schuchtere poging, een geruststelling voor mezelf om te weten dat ik alles gedaan heb wat in mijn macht lag om aan mijn woorden een zekere bestendigheid mee te geven. Om te weten dat wat ik schreef niet nutteloos was, en het niet een heel kort leven beschoren was.
Een te kort en aldus te gek om verder te gaan. En toch doe ik het, ik zegde het al zo dikwijls het is mijn leven, de ene activiteit die me overblijft.
Tenware ik, zoals Kristien Hemmerechts , de zondares zoals ze zich voelt, die terug naar de zondagsmis gaat. Ze voelt er zich goed bij, rustiger, ze voelt er zich in de hand van God. Mooi Kristien.
Ik begrijp haar, het is goed een geestelijke schoot te hebben om je erin neer te vleien; ze zal wel haar idee hebben over wie die God is en hoeft niet te specifiëren wat ze erover denkt. Maar ze komt er openlijk mee vooruit; ze zal wel weten en voelen dat Hij, haar God, een bergmeer is, een toevlucht naar iets dat alles overstijgt. Max Horkheimer wist het maar al te goed, hij noemde het ‘ das ganz Andere’. Ik ook heb er behoefte aan maar ik kom niet verder dan het te schrijven, heb niet de moed en de kracht het openlijk en publiekelijk te veruitwendigen.
Dit, wellicht tot mijn scha en schande.
[1] Reiner Maria Rilke: ‘Herbsttag’, ‘Der ausgewählten Gedichte, erster Teil, Insel-Bûcherei Nr 400
02-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-09-2021 |
... nor let inaction dwell on you. |
De nachten worden merkelijk langer, maar ik bemerkte het pas deze morgen, een morgen zonder enthousiasme om op te staan en te beginnen met wat ik altijd begin, zien hoeveel lezers er de vorige dag me bezocht hebben.
Het is niet om veel over te zeggen, wel om over na te denken, het reflectieve krijgt geen aarde aan de dijk, krijgt geen aandacht, ik ga merkelijk te ver in wat ik schrijf. Ik weet het maar ik doe er niets aan, dan maar minder en minder lezers want het is niet met de Baghavad Gita dat je succes moogt verwachten, evenmin met zinnen uit de Bijbel.
Ik denk ook dat mijn blog op zijn laatste benen loopt, als ik zie dat andere blogs verdwijnen of vol komen te staan met publiciteit, zal dit ook wel eens gebeuren met die van mij. Ik ben er op voorbereid en toch ook niet want, zoals ik nu bezig ben, is het een groot gemak. Ik beëindig mijn tekst en log hem in, elke andere werkwijze is minder aangenaam omdat ik me dan opdring.
Zo staan de zaken vandaag, in mij wordt het stil, komt er een zekere droefheid die ik niet meer verbergen kan. Om welke reden het precies is kan ik niet zeggen maar ik denk dat het een cumul van redenen is die begint bij het oud worden, wat erger is dan ouder worden. Mijn toekomst brokkelt af, er is geen licht meer op het einde van de tunnel. Ik voel meer en meer dat het de laatste stuiptrekkingen worden.
Het boek van gisteren ligt nog altijd naast mij, het verliet me niet de ganse dag. Ik lees:
‘Let your rewards be in the actions themselves, never in their fruits. So be not moved by the fruit of actions; nor let inaction dwell in you.’
Het is de ‘inaction’ waar ik bevreesd voor ben. De leegheid die zou opduiken als ik de nood niet meer ken om dagelijks mijn vijfhonderd woorden te schrijven; bezig te zijn met de geest in mij. Deze te provoceren, deze in leven te houden, te dwingen tot één prestatie per dag, daarna laat ik hem in peis. Wat wel niet het geval is, maar die ene prestatie is het bewijs dat hij nog sterk aanwezig is, een bewijs dat alleen geldt voor mezelf, niet voor jullie of misschien toch wel voor enkele percenten ook voor jullie.
Deze monoloog, want dit is het, heeft wellicht iets te maken ook met de zin waarmede ik begon, de nachten die langer worden, het tegengestelde van het licht dat er vroeger is, dit het enige dat hoop aanduidt. Het overige zijn maar wat woorden van vroeger. Het is een andere manier om je te zeggen hoe ik me voel, dan toch op deze laatste dag van de zomermaand augustus, én als je er bent, die je morgen, als alles verloopt naar wens, te lezen krijgt.
Een stuk Hindu scriptures die zullen blijven hangen, de rest zoals ik al zegde, zijn maar wat woorden van iemand die ouder wordt maar hoopt - en dit tracht te bewijzen - het nog niet honderd procent te zijn.
01-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-08-2021 |
Kortstondigheid |
Wees vooral niet verbaasd over alles wat ik schrijf. Ik zegde het al het ligt in mijn aard vreemd te zijn. Het was er nog niet in mijn verre jeugd, maar toch meen ik dat ik verschilde van de jongens om me heen, in welke mate weet ik niet meer, maar ik was stiller denk ik, duidelijk bezeten door een geest die ik bij mijn geboorte/(conceptie?) overgenomen had van een overledene. Ik schrijf dit maar, zonder me erop te beroemen maar omdat ik zo iets ooit las - en waarom zou het niet kunnen? - in de Bhagavad Gita[1]:
‘As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to othet bodies.’
Of de ziel, de geest, die we in leen kregen die overgaat van het ene leven naar het andere. Een mooi geruststellend beeld voor mij wat mijn geest betreft en het hieruit voortvloeiende, even diepzinnige en even mooi om te geloven:
‘Never have I not been, never have you not been, and never shall the time come when all of us shall not still be.’
En de toon is eens te meer gezet, is het nog niet passend voor jullie des te meer is het passend voor mij, hoe ga ik er verder mee? De feiten zijn dat me dit nooit werd aangeleerd, dat ik het zelf heb moeten ontdekken en nochtans, dat er een groot deel van de mensheid met deze gedachten is opgegroeid. De tegenstelling met de geest waarin ik ben opgevoed en opgegroeid is bijna deze tussen licht en donker.
En toch, kijkend om me heen naar het leven van de kleine als van de grote dingen, hoe mijn leven zich heeft ontplooid, ben ik er toe gekomen te geloven dat mijn geest onsterfelijk is; dat ik hem in leen heb me overgelaten van iemand anders en dat hij zal overgaan ‘in’ iemand anders én, hoor goed, dat ik er altijd geweest ben er en altijd zijn zal.
Een boodschap die ik jullie aanbied ter overweging, hopende dat je er, zoals ik, de moed in vinden zult, om zoals ik nu - ik weet ondertussen dat ik Parijs 2024 niet halen zal - me erop voorbereid.
Het is een beeld van de realiteit achter de realiteit, deze die we zien en waarnemen; het is in een zekere zin de weg van het eeuwige die we betreden, de weg van iets dat er altijd geweest is en er altijd zijn zal; zodat we er zijn van in den beginne en er zijn zullen op het einde, als er ooit een einde komen zou.
Kan ik hier stoppen vandaag, Is wat ik schreef niet voldoende om je dag mee te vullen hoewel het vreemde zaken zijn, ongewone zaken zijn voor ons die uit een totaal andere beschaving komen, een waar de meesten van ons nooit over gehoord of gelezen hebben, en ineens krijgt je deze voorgeschoteld, wordt je ermee geconfronteerd. Hoe voelt dit aan ?
Ikzelf trek me terug in mijn schelp, in mijn cel, van waaruit ik opkijk naar het leven, gewikkeld in gedachten die komen en gedachten die gaan, landschappen van de geest, waar we dag aan dag, uur na uur doorheen wandelen. Stil houdend bij een of ander aspect ervan.
Zo leven we, alles, o zo kortstondig zijnde.
[1] ‘The Bhagavad Gita’: a book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arjuna and the God Krishna. The Peter Pauper press, Mount Vernon - New York, 1959.
31-08-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |