Gaande van morgen naar avond naar morgen, met de nacht er tussen, de dromen en de realiteiten die de uren vullen, de seconden, of alles samen, het schuiven van de tijd die niet is als tijd, niet is als iets dat er werkelijk is, maar er pas is geweest als hij voorbij is.
Het is ook, maar dan uitgespreid als een enorm laken over de jaren, een gaan van kindsheid naar volwassenheid, naar rijpheid en verder nog, voor velen, naar tijden van traag maar gestadig verval
Of, hoe het er, uiterlijk, aan toe gaat in het leven. Echter wat ben ik met een Chinese waarheid als er geen kruid tegen gewassen is, als we dit verhaal - als het er een zou zijn - enkel kunnen ondergaan.
Maar is het zo wel, eens je aangekomen bent in je laatste periode, deze van het kramakige van het lichaam, heb je echt geen verweer er tegen. Het is vooral het opstaan dat het moeilijkst verloopt, eens dit stadium voorbij is het de geest die overneemt, die de pijnen dempt en ons aan het schrijven/het denken zet. We komen in een totaal andere wereld terecht, deze van de ongekende, onverwachte mogelijkheden die heel ver kunnen reiken, tot in China, tot in Damme, tot op een rots gezeten ergens in Spanje aan zee, of nog, en niet in het minst, rechtstaande met de rugzak even aan je voeten, aan een meer in de bergen.
Dit zijn de mogelijkheden van de geest die geen grenzen kennen. Ik kan zelfs gaan neerzitten, gisteren was het op een terras in Damme, vandaag is het op een terras aan de Barrage de Moiry, chez Clément et Fabienne, met een schaapsvel in de rug en na de lunch, uitzonderlijk, a thimble of Génépi on the lips to kill and destroy all kind of evil thoughts.
Wat een wereld, deze van de geest, die een sterke hulp is, niet bij het genezingsproces, maar afdoend bij het verdoezelingsproces van wat het Chinese gedachtengoed is.
We zijn dus gewapend, we hebben toereikende middelen ter beschikking om het hoofd te bieden aan alle kwalen die ons beletten rond te lopen zonder de gevoelde hinder van een gebogen rug of van een stramheid in de knieën.
Ik maak er gebruik van, ik ken zoals, gisteren op Canvas, de auteur Herman Koch, die gelukkig was als hij iets geschreven had, die niet kon, zonder het schrijven, al had hij telkens een drempel te overschrijden voor hij begon. Ik herkende mezelf in wat hij zegde, volledig mezelf. Hij, Koch werkte wellicht aan een doorlopend verhaal, een roman, terwijl ik begaan ben met een doorlopende blog die niet noodzakelijk iets te maken heeft met de voorgaande, al kan het, het is het niet. Wat het wel is, het is een gesprek, ohne Ende, zegde ik al, hoofdzakelijk met mezelf, een gesprek dat dag aan dag wordt uitgezaaid naar mijn lezers toe. Wat bij Herman Koch niet het geval is.
Gevoelsmatig echter, wat het schrijven zelf betreft, is er geen verschil, ik ben Herman Koch en hij is Karel Mortier, alias Ugo d’Oorde. Nog niet zo lang geleden, hoorde ik een zelfde iets van uit een andere hoek.
Schrijven is geplaagd zijn met een soort van Corona, maar besmettelijk is het eigenlijk niet, gevaarlijk wel.
|