 |
|
 |
|
|
 |
30-09-2021 |
Eindeloos zijn de herinneringen. |
Mijn dochter, Patricia, stuurde me de foto hierbij. Foto’s - vertellen me heel wat, vooral dan als ik de plaats ken of meen te kennen waar de foto genomen werd; een plaats waar ik, in gedachten, heen kan en die me, zoals er zovele plaatsen zijn, nauw aan het hart ligt, hier, heel nauw zelfs.
Ik ben er nu, op dit ogenblik, met al mijn zinnen opgesteld om er te zijn; om er te zijn méér ‘ik’ te zijn dan ik ooit was, want als ik er was had ik geen nood om te weten dat ik er was, ik stond er, ik zag wat ik zag en dat was het. Nu ben ik er niet en toch sta ik er en voel ik de wind, ruik ik de aarde, ruik ik het water, weet ik de luchten over mij en zie ik, voor mij uit de vallei, ‘la plaine de la Lé’, op het einde van het dorpje Zinal in de Valais, breed uitzwaaiend tot waar, minder dan een eeuw geleden, de Zinalgletsjer nog reikte, de bron van de Navizence gebleven met zijn gezang tot diep in de dag en de nacht. Mijn blijheid als ik er langs wandelde met mijn vriend Gustave de zondagvoormiddag, tussen de twee bergruggen in, opgenomen in een ruimte die deze is van een gotische kathedraal en waar je ‘erzijn’, je gebed is, je toevlucht en je hoop op de eeuwigheid die van de bergen is.
Hoe je hield van deze vlakte, in de zomer als in de winter? Maar de zomer was er je heerlijkheid. Je waart er vroeg in de morgen, je vertrok aan de brug op het einde van het dorp, de aardeweg op, een moerassig gebied waar de gevlekte orchis welig groeide - een orchis die ook groeide in wat restte van de oude steengroeve in het dorp van je jeugd - en aan de andere kant van het wegje, tintelend van witheid, in een poel laag water, shallow water, des linaigrettes[1] in grote hoeveelheden, een bos vol.
En je had de orchis lief, zoals je lief had deze kleine wolkjes, witter dan sneeuw, licht bewegend, uitgelaten er te staan en te verrassen, vlokken tederheid voor de ‘leisurely mind’ die ze opmerkte.
En als je de vlakte tussen de bergen in wandelde, was er rechts een heuvel met een bosje struikgewas, dat de tijd niet kreeg hoog te groeien want elke winter waren er kleine ‘avalanches’ die de groei kraakten.
Ik weet als ik er verder over schrijf dat het weinig zeggend is wat ik erover vertel, maar dit kleine heuvelbosje met een nooit geziene flora is in mijn herinneren gebrand. Ik zocht er tot ik het vond naar een minuscule orchis, een klein fijn wonder , een vinger groot, een geluk voor mij als ik er op uitkwam tussen de mossen en de grassen, de bladeren en de zwammen. Ik nam er, spijtig genoeg, nooit een foto van, je had er toen geen nodig, je liep rond in dat bosje en als je er vond bleef je er lang gehurkt stil bij zitten. Was het alsof dat minuscule plantje je een boodschap wou meegeven over de grootheid van het leven, tenminste zo heb je het begrepen.
Jij, kleine man toen, stuk poëet als je er waart, de tijd vergetend, de wereld vergetend, gekerstend door dat ene plantje waar je naar uitkeek als naar een relikwie van het sacrale in de natuur die, nu je erover schrijft - niet goed wetende hoe te verhalen wat er is van dat bosje in die vlakte tussen twee bergruggen in - wie je waart toen opdat je er nu over schrijven zou.
Hoe werd je erdoor bezeten toen en hoe komt die plaats terug tot jou, inniger, waardevoller, om nooit te vergeten, hoe heeft die zich in jou genesteld toen?
En hoe komt het dat een foto, zoals ik Patricia ken, met liefde genomen en voorzeker denkend aan mij, haar oude vader, een dergelijke impact heeft op mij?
De wegen van de mens, de wegen van het woord, de wegen van de herinnering, zijn soms gouden wegen, je bewandelt ze keer op keer, je leven lang.
Ze zijn eindeloos.
[1] Linaigrette: wolgras, ook veenpluim.
30-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2021 |
Herfst |
Ik ben een dode mus als ik schrijven wil over de dagelijksheid der dingen, die woorden komen niet of dan toch heel zelden, té zelden om er iets van te maken, zodat ik telkens uitzwerm in een doolhof van gedachten. Ik zou die gedachten, gesplitst moeten kunnen opvangen in een gedicht, maar het is proza dat mijn gesternte is en dit vereist een lange brede, uitgestreken vormgeving.
Dagen al wil ik iets schrijven over de herfst, maar ik voel hem nog niet diep genoeg in mij. En aan de vijver waar ik laatst was, was het nazomer, zat ik in een roes van zon, gedachteloos en lange tijd tijdloos als zo iets kan: een stuk dag dat de tijd stil staat, dat je de ogen sluit en wegzinkt in een niet-zijn, een niet-weten wat is en niet is.
Maar de herfst zelf raakt me nog niet. ik heb geen bos meer om in te wandelen en de velden waar we doorrijden tonen nog niet hun herfstkleuren opdat ik erdoor gebeten zou worden, erdoor in onevenwicht gebracht.
Heb ook nog niet de zwaluwen gezien die zich wellicht nochtans verzameld hebben op de elektriciteitsdraden vóór hun vertrek. Ook de luchten zijn leeg, ik zie niets van de trek van vogels naar warmere oorden. Het is maar dat ik totaal wordt opgehouden door wat van mijn leeftijd is én, wat is van mijn geschriften, maar niet door de kleuren van de herfst. Het gaat zo ver met mij wat mijn interesses betreffen dat ik deze morgen vaststel aangekomen te zijn op het einde van september en pas nu besef dat ik de verjaardag van een beste vriend vergeten ben, vergeten alsof ik nog alleen overblijf in deze wereld.
Leef ik nog wel onder de mensen, of leef ik totaal opgeslorpt door mezelf, mezelf mijn geschriften zijnde, het overige achterwege latend .
Ik zoek ook niet de dichters op, niet Dylan Thomas, zoals een vriend het deed, die door zijn ‘Dying of the light’ geïnspireerd werd. Ik weet nu wel dat ik morgen of overmorgen een gedicht zal toegestuurd krijgen met een foto erbij. Anderen sturen me een foto zonder gedicht, een foto de herfst meer dan waardig, zoals deze hierboven van Karel Depelsemaeker, een beeld trillend van licht - instead of -doordrongen van de mateloze herfst dat me herinnert aan het bos van mijn jeugd en nu in al zijn glorie aan kleuren en details me meer dan opmontert.
Het vertelt me, nu ik er het meest nood aan heb, over de geur van aarde, de geur van bladeren, van mossen en zwammen, de geur van wat komen gaat, en ik weet hoe het is om er middenin te staan, om er, de voeten erin wegzinkend, over te wandelen en te horen hoe het ritselgeluid van je stappen is. Ook omdat alles zo innig stil is omheen jou, zodat je jezelf leven voelt, trillend op je benen als de zon op haar hoogst is in dagen van herfst.
Dit alles ware van een grote verfijning geweest het te schrijven, indien ik me niet schuldig voelde, met al mijn ‘tralala’, een vriend van jaren vergeten te hebben. Hij is een van de eersten om mij te lezen. Hopelijk begrijpt hij me en weet hij hoe zeer ik - de totaliteit van mij - verweven zit in het opstellen van wat ik dagelijks schrijf.
Een verwevenheid die reikt van in het voorbij tot in het heden, tot in het komende.
Hoe roekeloos ik soms ben als, dode mus.
29-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2021 |
Terugkeer van het sacrale? |
Gisteren was ik geïntrigeerd door het woordje ‘wren’ en de som van alle gegevens erover - veel waren er niet - bracht een verhaal teweeg dat ik vaag eens moet gehoord hebben of, ja, waarom niet, gedacht. Maar wat bij mij vragen opriep was dat het zo in het Engels als in het Nederlands het woord ‘winter’, a winterwren en een winterkoninkje, kreeg toegevoegd. Het hield me bezig en ik schreef erover wat ik schreef. Het had beter gemoeten, het verhaal is te plots gekomen en te vroeg weggegaan, het had geen voedsel voor onderweg, gelukkig was er Barnes nog op het einde..
Maar ik had ook verder kunnen gaan met een uitspraak van André Malraux, als gevolg op wat ik de voorgaande dagen heb geschreven:
‘Je pense que la tâche du prochain siècle, en face de la plus terrible menace qu’ait connu l’humanité, va être d’y réintégrer les dieux.’
Gedachten die drie generaties terug werden geuit, die ik, o zo graag zie als deze van een ‘ziener’, van iemand die vooruit blikt en wil dat we terug oog hebben voor het sacrale in het leven van elke dag.
Ik had het onlangs over Kristien Hemmerechts die de weg naar de Kerk teruggevonden heeft. Ik hoop dat het de weg is die Malraux heeft gezien, de weg van de verdieping die ook deze is naar het binnenste van de Kosmos. Want er is een binnenste om er naar uit te kijken.
De dingen zijn niet wat we zien, ze hebben een verbondenheid met elkaar, ze liggen in elkaar en zijn toekomst gericht, dit van in den beginne al, ligt alles op een lang gerekte lijn die zich, zoals ik het zie en wil zien, geculmineerd heeft in het worden van de mens, in zijn opgang naar de homo sapiens. Ik geloof niet dat deze opgang gestuit kan worden, is dit wel het geval dan stort al wat ik gedacht heb en vooropgesteld als een kaartenhuisje in elkaar en kan ik een kruis maken over al het essentiële over het leven, dat ik ooit geschreven heb.
Mijn heil ligt in wat op ons afkomt, dit was ook het geval voor Malraux, hij zegde het in andere woorden, maar ondertussen zijn we enkele stadia verder, kijken we binnen in de materie en doen we ontdekkingen die ons de ogen openen en ons leren dat niets is zoals het er uitziet, en dat er ondergrondse stromingen zijn waarin we worden meegenomen eens we erin terecht komen, eens we beginnen in te zien de rol die we hier te spelen hebben in ernst en in wijding.
Eens te meer heb ik me laten leiden door de woorden die op mij afkwamen, heeft de leegte die er was toen ik begon vanmorgen, zich ingevuld, is er een gelaagdheid gekomen, en ben ik van het uiterlijke van het zijn weggegleden in het innerlijke ervan, het kloppend hart ervan.
Soms, ik weet het, ben ik niet te stoppen, schrijf ik niet voor jullie die me lezen, schrijf ik voor mezelf en dan is het wat ik graag hoor van mezelf.
Hoe het over komt kan me weinig baat bij brengen. Ik zie hoe ik nog gelezen wordt. De dertig die er waren zijn geslonken tot een goede tiental, het zijn volgelingen van mij, al ben ik niet hun goeroe.
28-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2021 |
The wren. |
Het verhaal gaat over a wren, a winterwren, een winterkoninkje, het kleinste vogeltje van bij ons - wellicht ook in Great Brittain - op een dag van regen en wind rustend op de vensterbank van het appartement van een dame op leeftijd die in haar alleen-zijn, het ziet zitten, bescherming zoekend. Ze opent het venster en kan het zo maar nemen, een klein petieterig, nat vogeltje. Ze legt het voorzichtig op een wollen doek en haalt wat melk op een schoteltje, en wat broodkruimels en het vogeltje komt tot leven terug, vliegt op en nestelt zich hoog op haar boekenkast, tussen de boeken. De dame vindt het heerlijk, een gezel denkt ze. Ze laat het rondvliegen in de kamer, vertroetelt het en spreekt ermee en na een paar dagen volgt het vogeltje haar waar ze ook gaat in het appartement, ze heeft er een naam voor bedacht en noemt het ‘Mister Wren’ omdat ze geen andere naam vinden kan, en ze is gelukkig als ze ziet hoe het rond vliegt, hoe het eet uit haar handen en hoe blinkend de oogjes kijken naar haar als ze neerzit met een boek voor haar op de tafel.
Toch heeft ze wat wroeging, toch laat ze uren lang het venster op een kier maar Mister Wren wil niet weg, het zit neer bij haar als ze eet en pikt het eten uit haar bord, een stukje aardappel, een stukje wortel, het schijnt gelukkig en volgt haar tot ‘s nachts in de slaapkamer.
Weet je wel hoe het aanvoelt, als dame op leeftijd, een vogeltje, a little wren, als gezelschap te hebben. Ze stoort zich helemaal niet aan wat het achterlaat hier en daar, ze vertelt hem van wat ze leest, in het boek over wat ze o zo mooi vindt; ze vertelt hem over de dagen die voorbij zijn gegaan als een sneltrein; vertelt hem over haar eenzaamzijn dat nu doorbroken is. En het vogeltje luistert, en zingt een liedje nu en dan. Zo, hoe gaat het in het leven als je ineens een gezel hebt bij jou, hoe klein ook, maar het is een klein leven, een tere aanwezigheid.
En dan gebeurt het. De dame hoort dat ze moet opgenomen worden in het ziekenhuis. Ze denkt, misschien kom ik niet meer terug en wat dan met Mister Wren. Ze kan het niet over haar hart krijgen het op te sluiten in een kooi en kooi en koninkje toe te vertrouwen aan de gebuur op de gang; en dagen voor haar opname laat ze vensters en deuren open in de hoop dat het wegvliegen zal, de vrijheid tegemoet. En op een dag is het verdwenen, ziet ze het nergens meer en vertrekt voor een opname die een maand duren zal.
Eens terug thuis gaat ze elke dag naar het raam hopende Mister Wren terug te zien op de vensterbank, maar deze toont zich niet meer.
Op een middag voelt ze zich onrustig, voelt ze dat er iets gebeuren gaat, ze gaat zitten in een hoek van de kamer waar ze zelden gaat zitten en ziet aan haar voeten, op de grond het uitgedroogd lichaampje, de vleugels gespreid, van Mister Wren. Ze schrok ervan, is blijven zitten er naar kijkend, en heeft niet meer bewogen.
Weken later hebben de buren haar gevonden, samen met het dode winterkoninkje aan haar voeten. Niemand heeft ooit begrepen hoe dat vogeltje er gekomen was, alleen een jong meisje dat nu en dan eens langs kwam bij de dame wist het, maar die heeft het aan niemand verteld.
Het verhaal - een verhaal dat gebeurd is - doet me denken aan een ander verhaal, een van Julian Barnes[1].
Een dochter die om de zonden van haar vader uit te wissen op zoek gaat, met gids en dienstmeid, naar de ark van Noah op de Araratberg. Hoog op de berg struikelt ze en breekt ze haar enkel, het is voor haar een teken om niet verder te gaan, ze stuurt gids en dienstmeid terug en gaat neerliggen in een grot om niet meer op te staan. Of dit een echt gebeuren is weet ik niet. Barnes echter heeft hier nog een ander einde aan verbonden, te lang om verteld te worden, maar het gebeente van de docht wordt een halve eeuw later gevonden door twee andere beklimmers van de berg Ararat ook op zoek naar de ark, denkende dat ze het geraamte van Noah hebben gevonden, een nieuws dat de wereld rond gaat.
Weet echter dat het enkel Julian Barnes is die dergelijke verhalen schrijven kan.
[1] Julian Barnes: History of the world in 10 ½ chap’ters, 1989
27-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2021 |
In den beginne was het Zijnde. |
Weet, voor ik verder ga, dat ik nimmer zo ver ben geweest dan in mijn geschrift van gisteren. De zin dat alles ontstaan is uit het Zijnde is me zo te binnen gevallen en ik heb hem met dank en ook met een zekere verwondering ontvangen.
Het was nochtans een gewone dag, en die zin is gekomen uit de gedachte dat uit het Niets, niets kon ontstaan, dus dat er Iets moest geweest zijn waaruit de Big Bang is ontstaan.
Dit was de dag van 24 september van het jaar 2021, ik geloof niet dat ik het Zijnde ooit heb vernoemd als het begin van het Universum. Nu voeg ik er aan toe dat ik nu weet wie of wat God is, Hij is het Zijnde. Hij is dus niet God de vader uit de Bijbel, Hij is al wat is, Hij is het Groot Levende.
Ik waag me heel ver, maar op mijn leeftijd met de dagen die me nog resten hoef ik geen blad meer voor de mond te houden, al moet ik eerlijk bekennen dat ikzelf verbaasd ben over wat ik waag te schrijven, maar wat meer is, me gelukkig voel het bij leven voor te leggen aan jullie.
Zou ik, wat ik gisteren schreef, durven schrijven hebben indien het bestemd ware geweest voor een column in De Standaard of in De Morgen? Ik denk het, ik zou elke schroom achterwege gelaten hebben, ik zou de zin voorgelegd hebben aan de Redactie en hen de verantwoordelijkheid voor mijn woorden gelaten hebben.
Maar er is nog een andere gedachte die bij mij opkomt: hoe zien jullie mij, wat denken jullie van mij en van wat ik schrijf? Er komt uit mij bijna geen enkele normale zin. Ik verras me telkens met ingetogen te vertrekken op mijn kousenvoeten en na enkele stappen op te stijgen naar oorden die in mijn omgeving tot in de media toe, niet aan bod komen.
Wie is het die keer op keer het domein van de metafysica opzoekt, als ik het niet zou zijn, kan ik nu niet schrijven over normale dingen, verveel ik jullie niet met wat ik schrijf, jaag ik jullie niet op stang, zeggend daar is hij weer met zijn woorden over geest en over God?
Ik haalde gisteren Prigogine nog eens boven, het is een vriend lezer die het pocketboekje me schonk. Het is gemakkelijk mee te nemen en o zo precieus om erin te bladeren, zelfs, wetende wat ik erin heb onderlijnd, om het in de hand te houden, ik heb niet veel dergelijke werken, hoogstens een vijftigtal - heb ze nooit geteld - die me nauw aan het hart liggen, maar het Prigogine-boekje is me bijzonder duurbaar omdat ik voel en weet dat hij een idee had hoe alles kon gebeurd zijn en dat het ‘pré-univers’ waarover hij het heeft heel dicht aanleunt bij mijn idee van een Universum in potentie, trouwens hij zegt ook dat in den beginne ‘il y avait des particules en puissance qui sont devenues des particules réelles’ Wat kon ik meer verwachten van hem?
Alles overschouwend permitteer ik me een variatie op Johannes: In den beginne was het Zijnde en hieruit is alles ontstaan.
26-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2021 |
Hoger, hoogst |
Eens dacht ik: op een goed ogenblik van een goede morgen van een goede dag, schrijf ik over het Niets van het Iets, of, beter nog, over het Iets van het Niets, waaruit dan een Universum is ontstaan. Dus niet zoals velen denken en zonder meer stellen dat het, uit het Niets is en, niet uit het Iets, dat het is ontstaan.
Een zuiver wonder dus, hoewel ik nog nooit gehoord heb van een onder hen, dat het ontstaan van het Universum een wonder is geweest. Tot een dergelijke uitspraak waagt men zich niet want dan wordt men geconfronteerd met de eigenheid van het woord ‘wonder’ en wonderen worden door de wetenschap niet aanvaard en zeker niet besproken.
Maar, mijn Heer en mijn God, als er niets is, kan er niets ontstaan, enkel uit het zaad van iets kan er iets voortkomen wist Augustinus. Maar geen zaad, geen Universum.
Ik weet niet meer of Dimitri Verhulst in zijn ‘ Gdvd.dagen’, gedacht heeft aan het ontstaan van het Universum - heb er trouwens maar een tiental pagina’s van gelezen - en als hij het heeft laten ontstaan, hoe het er, volgens hem gekomen is. Ik kan ook die vraag stellen aan Fred Hoyle (1915-2001) die beweert dat het leven op aarde herkomstig is uit de Kosmos, maar hij zegt helemaal niet hoe het leven is ontstaan in die Kosmos, noch, hoe de Kosmos zelf is ontstaan. Hij heeft er geen zorgen mee, echter voor hem is het Universum intelligent[1], en ik geloof dit ten volle.
Beiden zijn dus niet een help voor mij en anderen ken ik niet die een help zouden kunnen zijn. Steven Hawking had een gedacht hierover, maar uitgesproken vaststaand was het niet, als ik zie hoe dikwijls hij op het einde de naam God vermeldt in zijn lezing over ‘The origin of the Universe’ van juni 1987[2], begrijp ik dat hij, wat het ontstaan van het Universum betreft vindt dat de oplossing ligt in het domein van de metafysica en dus gevaarlijk om dat domein te bewandelen.
Ilya Prigogine (1917- 2003), Nobelprijs scheikunde, daarentegen zegt onomwonden ‘Que l’ univers provient d’un pré-univers, le vide quantique. C’est probablement ce vide qui par ses fluctuations, a créé l’univers dans lequel nous nous trouvons’[3].
Metafysischer kan het niet.
Heel wat zijn er die er hun levenswerk van gemaakt hebben uit te zoeken hoe het Universum is kunnen ontstaan, en als het, zoals kanunnik Lemaître (1894-1966) ontstaan is uit een Big Bang, hoe is die Big Bang tot stand gekomen.
Het is een discussie zonder begin en zonder einde, zeker zonder begin en zo lang we het begin niet kennen, kennen we evenmin het einde.
Tenware alles illusie zijn zou, tenware er helemaal niets ‘IS’, alles verbeelding zijnde. Wat het toppunt van het toppunt zijn zou en in dit geval, het Niets, het Niets zou baren. Alles onwezenlijk zijnde, droom zijnde. Echter als de metafysica ermee gemoeid is, hoe kan er een andere een verklaring zijn, dan een die de realiteit overstijgt, ondoordringbaar is en ondoordringbaar blijven zal.
Maar, en nu komt wat ik altijd heb willen zeggen maar er de juiste woorden niet voor vond: als er vóór den beginne niets zichtbaar was dan was er wel iets onzichtbaar, was er het ZIJN, was er het ZIJNDE, was er, wat er altijd is geweest en altijd zijn zal. Niemand ontkomt hier aan. Niemand kan zeggen dat het Zijnde er niet was maar dat het ontstaan is samen met het Universum, maar wel het tegengestelde: dat het Universum ontstaan is ‘uit’ het Zijnde.
Hoe dit kon weet ik niet, hoef ik ook niet te weten dat is het werk van de Wetenschap en ik ben geen wetenschapper, ik ben maar iemand die verloren is als hij niets te schrijven heeft, een zoeker naar een bron, om het even dewelke, om iets te schrijven te hebben.
En vanmorgen begon het zoals het begonnen is. Het had ook iets totaal anders kunnen geweest zijn, maar dan zou ik niet ontdekt hebben dat alles ontstaan is uit het ZIJNDE, dat er was vóór het Universum er was.
Een ver dragende zekerheid, dan toch voor mij.
[1] Fred Hoyle: ‘The intelligence of the Universe’, Holt, Rinehart and Winsten, New York 1983 [2] Steven Hawking: Black Holes and Baby Universes, and other essays’ Bantam books 1993. [3] Ilya Prigogine: ‘De l’être au devenir’, Alice édition, 2000, page 45
25-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2021 |
Andante |
Gaande van morgen naar avond naar morgen, met de nacht er tussen, de dromen en de realiteiten die de uren vullen, de seconden, of alles samen, het schuiven van de tijd die niet is als tijd, niet is als iets dat er werkelijk is, maar er pas is geweest als hij voorbij is.
Het is ook, maar dan uitgespreid als een enorm laken over de jaren, een gaan van kindsheid naar volwassenheid, naar rijpheid en verder nog, voor velen, naar tijden van traag maar gestadig verval
Of, hoe het er, uiterlijk, aan toe gaat in het leven. Echter wat ben ik met een Chinese waarheid als er geen kruid tegen gewassen is, als we dit verhaal - als het er een zou zijn - enkel kunnen ondergaan.
Maar is het zo wel, eens je aangekomen bent in je laatste periode, deze van het kramakige van het lichaam, heb je echt geen verweer er tegen. Het is vooral het opstaan dat het moeilijkst verloopt, eens dit stadium voorbij is het de geest die overneemt, die de pijnen dempt en ons aan het schrijven/het denken zet. We komen in een totaal andere wereld terecht, deze van de ongekende, onverwachte mogelijkheden die heel ver kunnen reiken, tot in China, tot in Damme, tot op een rots gezeten ergens in Spanje aan zee, of nog, en niet in het minst, rechtstaande met de rugzak even aan je voeten, aan een meer in de bergen.
Dit zijn de mogelijkheden van de geest die geen grenzen kennen. Ik kan zelfs gaan neerzitten, gisteren was het op een terras in Damme, vandaag is het op een terras aan de Barrage de Moiry, chez Clément et Fabienne, met een schaapsvel in de rug en na de lunch, uitzonderlijk, a thimble of Génépi on the lips to kill and destroy all kind of evil thoughts.
Wat een wereld, deze van de geest, die een sterke hulp is, niet bij het genezingsproces, maar afdoend bij het verdoezelingsproces van wat het Chinese gedachtengoed is.
We zijn dus gewapend, we hebben toereikende middelen ter beschikking om het hoofd te bieden aan alle kwalen die ons beletten rond te lopen zonder de gevoelde hinder van een gebogen rug of van een stramheid in de knieën.
Ik maak er gebruik van, ik ken zoals, gisteren op Canvas, de auteur Herman Koch, die gelukkig was als hij iets geschreven had, die niet kon, zonder het schrijven, al had hij telkens een drempel te overschrijden voor hij begon. Ik herkende mezelf in wat hij zegde, volledig mezelf. Hij, Koch werkte wellicht aan een doorlopend verhaal, een roman, terwijl ik begaan ben met een doorlopende blog die niet noodzakelijk iets te maken heeft met de voorgaande, al kan het, het is het niet. Wat het wel is, het is een gesprek, ohne Ende, zegde ik al, hoofdzakelijk met mezelf, een gesprek dat dag aan dag wordt uitgezaaid naar mijn lezers toe. Wat bij Herman Koch niet het geval is.
Gevoelsmatig echter, wat het schrijven zelf betreft, is er geen verschil, ik ben Herman Koch en hij is Karel Mortier, alias Ugo d’Oorde. Nog niet zo lang geleden, hoorde ik een zelfde iets van uit een andere hoek.
Schrijven is geplaagd zijn met een soort van Corona, maar besmettelijk is het eigenlijk niet, gevaarlijk wel.
24-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2021 |
Wat heb ik goed gedaan en wat verkeerd? |
Wat heb ik goed gedaan, wat heb ik verkeerd gedaan opdat ik elke dag nog lezers heb die me volgen op mijn tocht door de uren en de dagen, door lente en herfst door licht en duisternis?. Het verwondert me, en als het niet zou zijn om wat ik schrijf, om wat zou het anders kunnen zijn?
Nochtans voel ik me als iemand in afzondering als ik ga schrijven, als ik me terugtrek uit mijn omgeving en ga zwerven in oorden waar ik nog niet was, wat heel moeilijk wordt want ik was al op vele plaatsen in vele oorden. Plaatsen dicht bij de grond en andere hoog in de luchten, ademend de vrijheid die het woord me biedt elke morgen, onveranderlijk tot nu en hier toe.
Welke krachten, wondere, helpen me hierbij, vraag ik me af, hoe komt het dat ik blijf bezocht worden door de woorden, uitgedaagd opdat ik ze nemen zou met een blijheid en in alle rust en stilte.
Alsof ik erin zwemmen kan, naakt onder het eendenkroos door en tussen de stengels van waterlelies, naar inspiratie, happend naar lucht, als naar vernieuwing, opdat ik jullie toch maar niet verliezen zou, opdat er toch geen dag zou komen dat ik er gans alleen zou voor staan om me dag aan dag te verliezen in zinnen die van jullie zijn, meer dan van mij. Want wie zou ik nog zijn, of wat zou er nog overblijven van mij, als jullie er niet meer zouden zijn?
Niets meer dan een renner-tijdrijder alleen op de lange stroken oervlakke weg tussen Knokke en Brugge, zonder toeschouwers, zonder handgeklap, in de eindeloosheid van het zijn met jezelf.
Ik, een lange tijd ik dacht er te zijn, de luchten in zoals een leeuwerik, te zien hoe het land er lag, met straten en huizen en velden, afgebakend groen, in strakke vlakken en lijnen, getekend, enig in zijn soberheid als landschap. Ik toch aan Uilenspiegel dacht, aan Charles de Coster, aan Gérard Philppe. Ik gedacht aan wie ik was toen ik in Damme was, hoe jong nog, hoe vol verwachten. Ik terug dromen kon dat ik er was, dat ik er zat op een terras met een glas donker bier, wat brood en wat kaas uit de streek, ik er lang zitten zou tot de avond valt, denken zou dat ik aan het schrijven was, een lang gedicht, om te zeggen hoe het was er te zijn op die plaats alle andere vergetend, de gelukzaligheid nabij.
Of hoe de droom het land oplichten kan in woorden die heilzaam zijn voor velen, al was het maar een ogenblik van innerlijkheid, een golf die je overspoelt en je onwezenlijk maakt, een ogenblik niet meer bestaande als in een lichaam, maar als een wolk van geest.
We ademen het land in ons.
Later, veel later, zullen we trachten ons terug te vinden in wat we schreven; de dag dat het ons zal overkomen zullen we stil zijn, vereeuwigd in een zoutpilaar voor enkele ogenblikken.
23-09-2021, 05:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2021 |
Vreemde wegen die ik bewandel. |
Ik schuif elke morgen de gordijnen open, ik zie, in het zuiden, de rij bomen op de heuvel boven de stad, licht mistig soms. En, hoe we ingesteld zijn, hoe momenten uit het verleden telkens weer een uitweg zoeken naar buiten, ik denk dan, en het gebeurt de laatste tijd meer dan vroeger, aan een zin die ik las op een morgen in China - lang geleden, maar o nog zo dicht bij - dat ik buiten kwam uit het hotel en de woorden las op de fontein voor het hotel: ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’,
Ik keek op en zag de heuvels in de verte, Ik geloof niet dat er iemand in het gezelschap de zin, of versregel gelezen heeft, dat er iemand was die bewust, naar het zuiden heeft gekeken om de schoonheid te ondergaan hoe de heuvels er waren, in schakeringen van grijs en blauw, rustgevend als een hand over je haren.
Het ongewone ervan, het zuiver poëtische, is me bijgebleven ik, zijnde a leisurely mind, een totaal ontspannen geest, in mezelf gericht, in mezelf levend en niet zoals de anderen druk bezig met weinigzeggende woorden.
Het was, zoals ik het nu zie, hoe minimaal ook, een hoogtepunt van de reis, een simpele zin bij het buitenkomen van het hotel, en de open, rustige geest die ik een ogenblik was, die de heuvels opmerkte in het zuiden. Of hoe kleine dingen een grote innerlijke betekenis kunnen hebben die boven het sensationele van een ‘grote’ reis uitsteken. Want wat herinner ik me nog van het ‘Dragon Hotel’ zelf in Hanghzu? Nada, niets meer, alleen die zin is me bijgebleven, werd in mij gegrift. Waarom?
Of een ander beeld van die ‘grote’ reis: in Xian, in ‘la forêt des stèles[1], de rubbings[2] die ik zag maken - ik kocht er een, had er vijf moeten kopen - van de in marmeren tafels gegrifte tekeningen, afgedrukt op bevochtigde bladen rijstpapier, een handeling die me fascineerde. En als het blad werd opgelicht van de steen, de lijnen van een oude tekening en van een oud gedicht die verschenen, een klein wonder dat gebeurde voor mijn ogen.
Herinneringen aan kleine feiten die de grote verdoezelen, minimaliseren eens de tijd erover en de beelden weg gekeerd van jou, alleen de impressies die de lijnen zijn gelaten in de rubbings die je resten.
Maar wie ben je om hierover te schrijven, als je luistert naar de dagbladcommentaren, als je hoort waar het land mee n meer dan duizend stenen tafelen van de Han dynasstie (200 voor Chr.)begaan is en je het gevoel hebt, met je eigen woorden als een nog ‘niet-ontpopte’ op het toneel te verschijnen, en wel elke dag, want niets - zegge heel weinig - hierover, komt op je hoop geschriften terecht.
Een vreemd man ben je. Je bent het altijd geweest, je hebt altijd vreemde wegen bewandeld en het is niet vandaag dat je een andere weg zult opgaan, ook niet morgen.
Al weet je maar nooit.
[1] La forêt des stèles’ in een vroegere tempel van Confucius. Hier worden meer dan duizend stenen tafels van de Han-dynastie tot de Qing-dynastie (1911) bewaard. De 114 Kaicheng Stelae hierin bevatten vele werken van Confucius
[2] Rubbing: an impression taken of an incised or raised surface, such as a brass plate on a tomb, by laying paper over it and rubbing with wax, graphite, etc.
22-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2021 |
Herfstequinox. |
We houden de zon in het oog, terwijl het de aarde is die het spel speelt en nog maar eens er voor zorgt dat de nacht gelijk is aan de dag.
Voor een fractie van een ogenblik is het geweten en uitgerekend, een overgang van licht naar donker, van leven naar het stil vallen ervan: herfstequinox[1].
Weinigen merken het op en er is weinig van te merken ook, ware het niet dat het gebeuren betekenisvol is en ons maandenlang zal bezig houden bij het opstaan en het slapen gaan: de duisternis die het licht opslorpt, dag aan dag een stukje meer. Hopelijk, denk ik dan, verdwijnt het licht niet uit mijn woorden; ben ik sterk genoeg opgesteld om het niet te laten blijken, en vooral er niet aan ten onder te gaan of weg te kwijnen nu ik mijn bakens heb uitgezet, ongeacht licht of donker, verder te gaan, de dagen binnen.
Trouwens het stoort me niet, het bevalt me zelfs, het is het kloppend hart van de aarde dat aan het doven is om des te beter en des te krachtiger her op te staan, enkele volle manen verder. We weten het, we kennen de onvermijdelijkheid ervan en het verbaast ons dat het zich eens te meer voltrokken heeft tot op de fractie van een seconde na, zo denk ik toch.
Ik beeld me deze preciesheid in, deze van een immense bol, een immense zwaarte die tollend, met hoge snelheid haar baan volgt omheen de zon, alsof er onmogelijk een andere baan kan zijn, de zon geankerd in haar zonnestelsel en dit stelsel van zonnen, ja, wat zegt de man - en de geleerde - Hubble erover, iets over het uiteen zwaaien ervan, iets dat ik eerst begrijpen moet alvorens het te bevestigen met mijn woorden.
Beter het te zwijgen dus. Maar bewegen doet alles, wellicht met de preciesheid eigen aan de aarde, of, en dit is spectaculairder, de preciesheid van de aarde eigen aan de preciesheid van het bewegen van Universum, wat door de mens niet in te beelden is evenmin als te vatten, als te berekenen en te begrijpen.
En wij, wij lopen hier wat rond op aarde, gelukzalig, in een zekere zin totaal zorgeloos wat de accuraatheid van het mechanisme betreft als wat het bestaan ervan aangaat. We denken er niet aan, we stellen er ons geen vragen bij, het raakt ons niet in het minst. Wie zijn we wel, wat houdt ons gerustgesteld, op wie of op wat rekenen we opdat het evenwicht tussen de delen ervan niet verstoord zou worden bij zo ver dat we denken dat, dat evenwicht niet kàn verstoord worden.
Ik ben eens te meer opgestaan zonder gedachten, gelukkig was het equinoxpunt in het zicht. Het zal me volstaan hebben om mijn aantal woorden te schrijven.
Had het zin, had het enige betekenis, om de punten op de ’i’s’ te zetten, of is het maar, zoals het wel eens gebeurt, woordkramerij, een geschrift dat achter gelaten wordt eens gelezen, maar dat geen enkele gedachte heeft losgeweekt, een gedachte die ons overvalt op weekdagen als het licht te lang draalt, alles zijnde wat het is stabiel in zijn bewegen. Even stabiel als onze gedachten erover.
Zo waar situeren zich onze zorgen erover: Nirgendwo.
[1] Voor de ‘astronomen’ onder ons: ‘Wo 22 september: 19.45 uur Utrecht. Herfstequinox. Het is anders gezegd het moment dat de zon de ecliptische lengte van 180° bereikt. De zon kruist van noord naar zuid de evenaar. Dag en nacht zijn nu op aarde even lang. Dat markeert het begin van de astronomische herfst.’ Bron: De Sterrengids 2021:
21-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2021 |
Het vertrekpunt. |
Uiterst vreemd als ik herlees wat ik gisteren schreef. Vreemd zoals het leven vreemd is, zoals het afhangt van kleine dingen, een woord, een koperen naambord, een ontmoeting op de drempel van Schleiper, het vernoemen van de naam van een dorp in de Valais toereikend om de weg die je nemen zult, de dagen erna, de maanden erna, de jaren erna.
Je staat verbaasd, verwonderd, verdwaasd als je nadenkt hoe alles zich heeft afgespeeld in je leven, splinterdetails om uit te komen waar je uitkwam, zo dat je op het punt gekomen bent dat je ongelukkig zou zijn indien je elke morgen geen 500 woorden zou te schrijven hebben.
Dit dacht je toen je dag begon, toen je dacht hoe het aanvoelde een blog te mogen schrijven en hoe dit kleur gaf aan je morgens van vandaag, een opdracht die je je meegaf om ermee ouder te worden, denkend aan Cervantes die op eenzelfde wijze zich verstrooide met het schrijven van ficciones. Want er zijn weinig andere middelen dan op de een of andere wijze creatief te zijn om je geest uit te dagen, wakker te blijven, en zeker niet in te slapen vóór je sterven gaat, wat jammer genoeg gebeurt, hun dagen die voorbij gaan lijk ‘lazy cattle moving across a landscape’, wat Mr. Chips overkwam eens gepensioneerd, elke passie in slaap. Maar ik denk dat James Hilton lichtjes of zelf zwaar overdreef in zijn ‘Goodbye Mr.Chips’, dat die Chips, als leraar af, nog een hele boel had om over na te denken, om zich neer te zetten en te beginnen schrijven over alles wat zijn leven was geweest en ik vind het unfair van Hilton om die zin over ‘lazy cattle moving across …’ achter te laten als het gaat over een oud-leraar als ik zie en ondervind, hoe vrienden die een actief leven lang voor een klas hebben gestaan omgaan met hun dagen, zodat ik hoog vermoed dat dit ook het geval van Mister Chipping moet geweest zijn.
Maar dit is maar een terloopse opmerking van mezelf, omdat ik me niet kan indenken dat een man die zijn ganse leven geestelijk bezig is geweest ineens zou stil vallen al een oud man aan de haard, wachtend op zijn laatste uur.
In elk geval Hilton(1900-1954) als schrijver heeft gemaakt dat ik me ontferm over Chips en dat ik hem anders zie dan zoals hij wordt afgebeeld in woorden. Hoewel het weinig zin heeft terug te komen op iets dat geschreven werd in 1934, is mijn reactie erop pas vandaag neergezet, omdat ik het pas nu begrepen heb, het onrecht dat Chips werd aangedaan.
Ook, wat is creatief zijn in het leven, het kan op velerlei gebieden uitgedrukt worden, ook het bezig zijn met kleine dingen, al was het maar met nu en dan een boek te nemen uit zijn rek en te herlezen wat men zo dikwijls al gelezen heeft, en na te denken over wat men zo dikwijls al heeft nagedacht, want dit is creatief zijn in het nadenken over.
Zelfs het nadenken over minieme details die je leven hebben bepaald heeft zin. Je komt er dan uit alsof er altijd iemand geweest is die door kleine onopvallende tekens gemaakt heeft dat je dit hebt gedaan en niet dat, wat een hemel van verschil heeft uitgemaakt, misschien een uitspansel van licht in plaats van een van schaduw of duisternis.
Je zoekt het maar eens uit waar je eigenlijk vertrekpunt gelegen is en hoe het destijds was ingekleed.
20-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2021 |
Ongedwongen. |
De dagen korten. Ik zag het gisteren zo duidelijk, zo ten volle duidelijk toen aan de vijver de schemer me overviel midden mijn gedachten en toen drie reigers landden aan het water als voorboden van de nacht.
Ik was er nog, al dacht ik elders te zijn, tussen mijn boeken, voor mijn klavier gezeten, twijfelend over wat ik schrijven zou om mijn wereld van een goed handvol lezers te verbazen zonder hen te verdwazen of te misleiden.
Al dacht ik van de avond te zijn, van het naderen van het herfstequinox, van het naderen wat dichter en dichter komt. Ik eraan heb gedacht niet met vrees, not frightened of, maar bezadigd en kalm, denkend dat mijn uur nog een stuk tijd af was, dat ik nog veilig en wel verder schrijven kon, ohne Ende in het zicht.
Maar het uur verraste me, de vorige dagen was het nog licht, waren er nog late stralen zon en nu viel ineens de avond lijk een steen in het water en stokte het woord dat we nog spreken wilden.
We zijn heengegaan omhuld door de duisternis van bomen en struiken en van het land in rust, een zalige rust als een stil verblijden van de maan en de sterren, de tijd eronder geschoven lijk een hand om steun te zijn voor wat komen ging en kwam.
Niets is af nu, alles moet herbegonnen, alles moet opnieuw gedacht, verwoord en uitgetekend tot een ander nieuw verhaal van het ‘hierzijn’ op deze aarde. Hertekend om identiek eruit tevoorschijn te komen, ruim geschetst opdat er later iets van overblijven zou, van de avond die plots viel als een steen, als een plof in het water, zoals een vis die opspringt in zijn droom, gelouterd.
Het zijn de omstandigheden die willen dat dit opgetekend wordt, al heeft het geen enkele waarde voor later, alleen het ogenblik van het neerschrijven telt, en het ogenblik van het lezen. We weten het, we kennen de kortstondigheid ervan, die niet deze is van het denken of het spreken maar van het schrijven en het achter gelaten worden, ogenblikken later.
Achtergelaten als een slang die haar vel afstroopt en dit vel liggen blijft in het gras of in het bekermos of, tussen de varens in het dennenbos van mijn jeugd, de sterke geur van de varens vermengd met de harsgeur van de dennen. Ik die geur meedraag met mij waar ik ga tot in mijn kamer, tot waar ik neerzit voor mijn klavier en de woorden zich vormen in kleine vertrouwde tekens, zo maar komende van een ergens dat een ergens is dat we nimmer kennen zullen en ook, niet nodig hebben te kennen.
Zoals we zovele dingen die op elkaar zijn ingesteld die afhangen van elkaar niet kennen, maar, maar te nemen hebben alsof ze er waren speciaal voor ons, op dit eigenste ogenblik, het nu van het nu.
Dat ons zo duurbaar is als het gebeurt en, als het gebeurt met dank wordt aangenomen om verspreid te worden als een uiting van het nu.
Waarom ik dit geschreven heb, en niet iets anders, weet niemand, zelfs ik weet het niet.
Maar heeft het belang het te weten nu het er staat, ongedwongen het er staat?
19-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2021 |
Of denk je het anders? |
Wat ik schrijf kost me elke dag:, soms wat minder, soms wat meer, soms grijp ik terug naar iets van vroeger echter in deze gevallen altijd, zoals een vriend me schreef, ‘con variazione’, altijd het thema benaderend alsof het me pas was te binnen gekomen.
Ik herhaal me als ik zeg dat we, als product van de Kosmos, lichamelijk en spiritueel deel zijn van het evolutieproces. Dit leert ons echter geen enkele filosoof, deze neemt al wat is for granted, maar ik, ik neem er geen genoegen mee, ik wil schrijven over dit ingeschakeld zijn en trachten het te beleven in mijn geschriften of dan toch tenminste de indruk laten bewust te zijn dat we het zijn.
Deze ingesteldheid wil ik hier houden als vertrekpunt. Een eens te meer gevaarlijke inleiding die me ergens brengen kan, zo hoop ik, waar ik nog niet was, zelfs al ben ik reeds op vele plaatsen uitgekomen. Maar als je denken gaat hoe alles in elkaar verweven is dan is het leven een oneindigheid, breed uitgesponnen naar buiten, het Universum, als naar binnen, de wereld van de kleinste materiele deeltjes, zo miniem dat ze misschien deeltje geest zijn.
De vraag is of we ons in het leven van elke dag hier moeten mee belasten, in die mate dat het onze handelingen bepalen zou, of mogen we die feitelijkheid van ons afleggen en verder gaan, zoals de filosofen, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Gewoon verder doen dus, blijven spreken over dood en leven zoals het altijd gebeurd is en hierbij dus totaal ignoreren dat de materie een binnenste heeft een ziel heeft die leeft, die in volle beweging is, een beweging die we niet zien, niet vermoeden er te zijn, maar er IS.
Er is in elk geval, een andere realiteit dan deze die we kennen, een realiteit waar we geen vat op hebben, een realiteit die zich zelf regelt en onzichtbaar haar werk doet in alle bescheidenheid, in alle stilte en, in al haar geledingen.
Het is het leven van de Kosmos die een aanvang nam met de Big Bang en ervoor, het er was in potentie. Want het kan niet dat er vóór de Big Bang, helemaal niets was, totaal niets, want het niets bestaat niet. Wel kan er iets zijn in de potentie van het zijn. En het er zijn van dit potentiële vóór de Big Bank wijzigt alles.
Filosoferend op onze wijze zeggen we dat het potentiële dat er was een materiële vorm heeft aangenomen. Het was geen schepping, het was een zich verwezenlijken van iets dat er was.
Dit is een totaal nieuw vertrekpunt voor de filosofie van de een en twintigste eeuw. Elke andere instelling, elk ander vertrekpunt zijn achterhoede gevechten, zoal er zovele voor het ogenblik geleverd worden. We zien nog altijd niet wat er te zien is.
Ik stel vast voor mezelf dat ik eens te meer ben aangekomen waar ik al eens was, maar er gekomen ben langs een andere weg die zich voor mij geopend heeft. Het is de weg die ik nam vandaag, morgen neem ik misschien een andere, maar ik denk niet dat ik op een totaal ander punt zal aankomen, want uit het niets kan niets ontstaan.
Of, denk je het anders?
18-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2021 |
Auvers-sur-Oise. |
Haar hand had een takje dwergvaren geplukt uit de muur omheen het kerkhof. Al dacht ze, toen ze de lichte weerstand voelde, dat ze het plantje pijn had gedaan, maar de bekoring was te groot geweest - ze hadden het graf bezocht van Vincent en Theo Van Gogh - ‘om te bewaren’, zegde ze, ‘om te drogen in een oud boek’, zegde ze: haar blote voeten in het mulle zand, haar lippen paarlemoer van licht.
‘Om te bewaren en te vergeten waarom je het bewaarde’, antwoordde hij, zoals Borges en zijn viooltje, su violetta ajada dat hij terugvond als herinnering aan een namiddag, nu olvidado, nu hij alles erover vergeten.’
‘Ik denk nog niet zo ver’, zegde ze, ‘nu zo ver denken is niet passend. Maar ik denk, omdat het met jou is dat ik het plukte dat ik me het altijd herinneren zal waar ik het nam en waarom ik het nam. Het is een mooi iets, het is een enig iets en waar ik het nam is ook de plaats van, Van Gogh, een soort sacrale plaats. Hij ging er voorbij met zijn schildersezel, zijn penselen en zijn verfdoos. Ik zie hem zo gaan. Jij, zie je hem niet, daar, voor ons uit?’
Hij hield haar hand in de zijne. Lang al dat hij haar vertellen wilde van Paolo en Francesca, van ‘hij die nooit van mij nog scheiden zal’, maar de muur wist het van Vincent en Theo, waar ze lagen naast elkaar; het takje varen wist het, en woorden hier waren, zoals zo dikwijls, overbodig.
‘Maar waarom bewaren in een oud boek?’ vroeg hij.
‘Een oud boek zijn oude woorden op oud papier’, zegde ze. ’zijn geschiedenis en uit respect voor de schrijver van het boek, voor wat nog kleeft van de geest van hem in het boek, is het de geest van hem die ik bekleden wil met de sporen van de dit minuscule takje; hem bevruchten’, zegde ze. ‘Nieuw leven geven en terzelfdertijd nieuw leven aan Van Gogh’.
Ze liepen op het wegje naar het korenveld toe. ‘Het is hier dat hij stond’ zegde ze, ‘het is hier dat hij voor de allerlaatste maal zijn ezel heeft opgesteld, zijn doos heeft geopend en geschilderd heeft in een furie, het wiegend korenveld voor hem met erboven de kraaien, voorboden van de dood die hem wachtte.’
Hij zag van vele zaken de wind in het rijpend koren, hij zag de wolken schuiven, hij zag de leeuwerik die zingend opsteeg boven hen, hoger dan hij hem ooit had zien stijgen. Hij wist dat dit de plaats moest geweest zijn van zijn ‘Champ de blé aux corbeaux’.
‘Voel je’, zegde ze, ‘voel je het dramatische van deze plaats, zijn laatste kraai die hij schilderde, uitzwaaiend, en daarna het schot dat galmde over het korenveld tot aan het bosje op de einder, hoor je het? En hij kreunend van de pijn terug strompelend naar zijn kamertje in l’Auberge Ravoux
‘Denk je, lieve, dat het hier was?’
‘Het was hier en nergens anders, maar hij zal hier ook geweest zijn op andere en betere dagen’ zegde ze, met nog steeds het takje varen in de hand’
Er liep een met gras begroeid wegje tussen twee korenvelden in en in het koren was een voor getrokken. Hij haar toen binnendroeg. Tussen de halmen die fluisterden en tussen wolken stuifmeel hij haar binnendroeg. Ze vertelde hem op te passen haar takje dwergvaren niet te scheuren,. Maar hij kuste haar woorden: haar jonge borsten aan zijn hart. Hoe licht ze was, hoe ontvankelijk toen, lijk de aarde die zijn jeugd was geweest.
Komende uit zijn beelden, dacht hij aan de koelte van de wind, dacht hij aan het geritsel van de korenhalmen waar ze lagen, de leeuwerik hoog. Het was hierover dat hij schrijven wou. Een gebeuren dat ooit was, of misschien niet was, of enkel in gedachten dat het was.
Alleen nog het takje varen, verpulverd bijna, in het oude boek dat hij hield, het boek waarvan de bladen losgekomen waren.
Zo de dagen en het leven.
17-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2021 |
Nothing to be frightened of. |
‘Nothing to be frightened of’[1]. Met Julian Barnes voel ik me in goed gezelschap, ik heb wel enige moeite om zijn uiterst rijke woordenschat te volgen, maar het loont de inspanning. Een boekje dat ik al een hele tijd zitten had in zijn rek en er altijd ben aan voorbij gegaan, een boekje over het sterven gaan en ik weet nu hoe de literaire wereld, hier Barnes, denkt over het afscheid nemen:
‘I wouldn’t mind Dying at all, as long as I didn’t end up Dead at the end of it’.
Ik houd het warm in de hand omdat een boek een stukje ziel is, omdat een boek geen voorwerp is, een boek leven is, een kloppend hart is. Zo heb ik een rek boeken tot in de slaapkamer, ze slapen er met mij en ze leven er met mij als ik lezen blijf en erin verdwaal soms tot laat in de nacht.
Nu, Barnes is een man naar mijn hart. Ik las zijn ‘Flaubert’s parrot’, een heerlijk boek, ik las zijn ‘A History of the world in 10½ Chapters’ en nu vergast hij mij op een uitspraak tegengesteld aan wat we zo talrijk bewieroken, het ‘ik’ dat volgens Barnes een illusie is:
‘that ‘I’ of which we are so fond, properly exists only in grammar… the notion of the cerebral submarine captain, the organizer in charge of the events of his or her life, must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections. (p.150).
Wat moeilijk te verwerken is: het ‘ik’, als organisator van het gebeuren in zijn of haar leven, overheerst door de notie dat het eigenlijk maar een opeenvolging is van hersenspinsels samengehouden door bepaalde oorzakelijke bindingen, een illusie dus.
En zegt hij verder, als die ‘ik’ slechts een illusie is, wat betekent dan het afsterven van die ‘ik’. ‘This would be an illusion mourning an illusion’.
Hij schrapt dus - zo begrijp ik het toch - het bestaan van een ‘ik’ in ons lichaam, zo dat we niet bevreesd moeten zijn te sterven. Hij is aldus nog meer boeddha dan Boeddha zelf, ons ‘ik’ organiseert niets, het ondergaat de omstandigheden en ons einde is het einde van het verdergaan van de omstandigheden, waarin we als lichaam betrokken waren.
Is het allemaal zo eenvoudig, is er in ons geen hunker naar eeuwigheid, of is deze hunker eigenlijk een zekerheid dat we eeuwig zijn, dat we komen uit het eeuwige en teruggaan naar het eeuwige?
Ons lichaam verdwijnt maar dit was zonder nut, het diende maar als een ontvangtoestel voor het werk van de geest hier op aard, dit is tot waar ik aankom als het ’ik’ gezien wordt als een illusie: ‘as we must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections.Een stevig begin voor dag september 16.
Filosofeer dan maar of lees wat de filosofen ons vertellen, ze spreken enkel over het proces van het filosoferen zelf, eerder dan ons te leren; zegt Barnes: ‘What the world consisfs of and how best to live in that world’.
We zullen Barnes nog een paar dagen bij ons houden, maar eigenlijk heeft hij ons al overdonderd, veel verder kan ik hem niet meer volgen.
[1] Julian Barnes: ‘Nothing to be frightened of’ Vintage Books, 2008.
16-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2021 |
Droomwerelden. |
Ik heb, zoals zovelen, gedroomd van een tocht naar Compostella, maar het is bij een droom gebleven, ik heb nooit de gelegenheid gezien om het te doen, of willen zien misschien. Het zou ook geen pelgrimstocht geweest zijn, geen lang gebed om een gunst te bekomen of, een boetetocht voor vergeving van mijn zonden. Ik wou het doen om de dorpen te doorwandelen en stil te houden bij de romaanse kerkjes onderweg, waar de de geest van de ontwerpers en bouwers moet van afdruipen en voedsel zijn voor de geest van ons.
Ik kreeg ooit een boek ten geschenken over de Romaanse architectuur en cultuur in ‘la Provincia de Burgos’. Ik heb het lange tijd doorbladerd en ontmoette een grafschrift erin - ik vermeldde dit reeds in een vroegere blog, kreeg er zelfs een reactie op, maar mijn vertaling ervan was onjuist - maar de tekst blijft me vergezellen in mijn dagen, nu meer dan ooit - zoals Frederik van Eeden naast mij staat als ik naar de waterbloemen kijk aan de vijver van Johan en Annie, en weet dat hij, van Eeden, ze ‘lief heeft’[1] - het is een grafschrift, oud als de straat, een verwittiging voor hem of haar die aan het graf voorbij gaat:
Soy lo que serás; lo que eres en el tiempo fui: ora por mi, te ruego.
Ik ben wat jij zult worden; Wat jij bent was ik destijds: bid voor mij, ik vraag het je.
Ik zal om dit gebed echter niet vragen, niet dat ik het niet nodig hebben zou, maar ik stel voorop dat in feite, gans mijn geestelijk avontuur een gebed is geweest, een lange wandeling naar wat omgaat binnen in mij en in ons en binnen in de dingen, die ons omringen; geen gebed dus waar ik om verzoek, een gedachte aan mij is me voldoende.
Evenwel zal ik niet zoals Rilke, begraven worden in de schaduw van een Romaanse kerk, maar ik vraag zulks niet, ik wens enkel dat mijn naam verlengd wordt naar wat ik schrijf, zoals vandaag, een dag in de herfst die het impromptu is van tanend licht en van winden die lijk herinneringen van verre komen, van landen en van oceanen; winden die mijn hart beroeren en mijn geest verblijden.
Wat van mij nog resten zal, van de tijd dat ik hier was, enkel naam nog, de verlatenheid zelve, in de hoge luchten die me wegnemen zullen en er van mij nog vaag iets blijven zal van dit bestaan hier, dat ik zo koester, dat ik nog altijd omlijsten wil met guirlandes. Maar enkel de tijd zal overblijven, de levende tijd. Ik, omzwachteld door de tijd, mijn ik er binnenin weg geborgen, voor altijd.
Wat is er dat me nog beroeren zal?
[1] Ik heb de witte water-lelie lief, /daar die zo blank is en zo stil haar kroon / uitplooit in 't licht.
Rijzend uit donker-koelen vijvergrond, / heeft zij het licht gevonden en ontsloot / toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak / en wenst niet meer...
15-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2021 |
Dante Alighieri (1265-1321) |
De dag van 14 september 1321: de dag dat Dante overleed in Ravenna, kan ik zo maar niet, totaal onbesproken, laten voorbijgaan. Niet dat ik grote dingen te vertellen heb over zijn Commedia die goddelijk werd genoemd, er is er genoeg over verteld, maar wel over de oorsprong ervan en dit is geen gissing, dit is voor mij een zekerheid.
Algemeen wordt aangenomen dat Dante tot in 1295 werkte Dante aan zijn Vita Nuova[1], toen hij plots besliste in zijn hoofdstuk XLII[2], sonnet XIV, ermee te stoppen.
Hij schrijft:
‘Appresso questo sonetto apparve a me una mirabile visione, ne la quale io vidi cose che mi fecero proporre di no dire più di questa benedetta infino a tanto che io potesse più degnamente trattare di lei. E di venire a ció io studio quanto posso, si com’ella sae veracemente. Si che, se piacere sarà di colui a cui tutte le cose vivono, che la mia vita duri per alquanti anni, io spero di dicer di lei quello che mai non fue detto d’alcuna.’
‘Na dit sonnet (sonnet XIV) [3] kende ik een wonderlijk visioen waarin ik dingen zag die me ertoe hebben aangezet niets meer te zeggen over deze gezegende (Béatrice) tot ik waardiger over haar zal kunnen schrijven. En om dit te bereiken moet ik nog studeren zo goed ik kan, zo als zij het wel weet. En als het Hem, door wie alle dingen bestaan, me nog enkele jaren in leven laat, hoop ik over haar te zeggen wat nog nooit over iemand werd gezegd.’
Welke studies zijn het die Dante te doen heeft?
Niemand schijnt hierop te kunnen antwoorden. Men houdt zich aan de vertaling van de (onderlijnde) zin, zonder meer. Antonio Coen vertaald deze als: Et de venir à cela je m’efforce tant que je peux ; André Pézard vertaald als : Et je mets en ceci mon étude autant comme je peux ; J.C.Nichels als: I am trying as hard as I can to reach this state; E.J. Delécluze als: et pour en venir là, j’étudie autant que je peux.
Echter een antwoord op het soort studies die Dante, die niet de eerste de beste is, te doen heeft, dat schijnt niemand belangstelling voor te hebben.
Niemand behalve Borges, Guénon, Asin Palacios, maar ze hebben niet de band gemaakt met het stopzetten van zijn Vita Nuova.
René Guénon, in zijn boek[4] waarin hij het esoterisme in Dante belicht heeft nog een grotere verrassing in petto. Hij leert dat Dante voor het schrijven van zijn Commedia inspiratie heeft gevonden in de legendes en hadiths[5] omheen de neerdaling ter helle (isrâ) en de ten hemel opstijging (mirâj) van Mohammed. Zo schrijft Guénon en ik herneem zijn woorden:
‘Certaines relations de ce voyage nocturne présentent avec le poème de Dante des similitudes particulièrement frappantes, à tel point que quelques-uns ont voulu y voir une des sources principales de son inspiration. Don Miguel Asîn Palacios a montré les multiples rapports qui existent pour le fond et même pour la forme, entre la Divine Comédie (...) d’une part et le Kitâb el-isrâ (Livre du voyage nocturne) et les Futûhâts el-Mekkiyah (Révélations de la Mecque) de Mohyiddin ibn Arabi, ouvrages antérieurs de quatre-vingts ans environ’.
Na de vele dagen en nachten dat Dante mijn leven kleur en inhoud gaf, ervaarde ik dit, niet als een donderslag bij klaarlichte hemel maar als de impact van een verdwaalde V-bom die ik in mijn verre jeugd zag aankomen, neerstorten en ontploffen achter de hoeve van de gebuur.
Terwijl ik er voorheen amper oog voor had wordt op een dag mijn nieuwsgierigheid voor de draagwijdte van het boek van Guénon meer dan geprikkeld. Ik koop een herdruk van ‘Dante y el Islam’[6], het werk van Asín Palacios van 1927, mijn geboortejaar, dat ik lees (voor mij geen vlotte lectuur in het Spaans) en ik voel me verloren. Een totaal onbekende wereld opent zich. Ik kom onder de indruk van de te vele gelijkenissen tussen de beelden van Dante’s Inferno en de beschrijving van de legendes over de nachtelijke tocht van Mohammed door de Hel, deze zijn te treffend opdat ik dit zo maar naast mij zou neerleggen.
Ik leer van Miguel Asín, dat het Spaans-Muzelmaanse gedachtengoed, (dat door Dante zeker moet gekend geweest zijn[7]), gedurende zeven eeuwen onder het stof is blijven liggen en dat het pas in het begin van de XXste eeuw is geweest dat de Spaanse arabisten interesse hebben getoond voor de relaties die vóór de renaissance bestonden tussen het christendom en de islam en oog hebben gehad voor de grote inbreng van de Arabische literatuur uit Andaloesië, in de westerse cultuur van hun tijd.
De kritiek op de stellingname van Miguel Asín, vooral van Italiaanse zijde, werd door hem weerlegd in zijn ‘Historia y critìca de un polémica’ gepubliceerd in 1924[8]. En om onontkoombaar te bewijzen dat Dante wel degelijk zijn inspiratie gevonden had in de Muzelmaanse literatuur, met haar verre oorsprong uit de IXe eeuw, schreef hij in 1927, zijn Dante y el islam.
Al deze legendes en hadiths van de IIde hegira (hidzjra)[9] af, van en over Mohammed, werden door ‘el murciano’ Mohidin Abenarabi (ibn Arabi) in zijn Fotuhat[10] verzameld en aangevuld. Het ontstaan ervan vond zijn oorsprong in de eerste verzen van soerat 17 die Asín als volgt vertaalt:
Loado sea el (Señor) que hizo viajar, durante la noche, a su siervo (Mahoma) desde el templo sagrado (de la Meca) hasta el lejano templo (de Jerusalén) cuyo recinto hemos bendecido, para hacerle ver nuestras maravillas.[11]
Het zijn deze verzen die in de geest van heel wat muzelmannen vleugels hebben gekregen en uitgebreid werden uitgestreken in legendes en hadiths omheen het leven van de profeet .
En het is al dit dat Dante te bestuderen had en die hem de vleugels gaven om zijn Commedia te beginnen.
Het is midden in de nacht dat ik de belangrijkste zin opteken die ik ooit over Dante zal geschreven hebben.
[1] Ik heb de titel, ‘Vita Nuova’, overgenomen van Antonio Coen en niet die van André Pézard, ‘Vita Nova’. [2] André Pézard (pag.83) haalt Bruno Nardi aan (Nel mondo di Dante, 1944) die beweert dat Dante plots zijn Vita Nuova en zijn Convivio opgegeven heeft om te werken aan zijn Commedia. het is ook de indruk die ik heb opgedaan. Zijn idee was zo sensationeel dat hij er onmiddellik aan beginnen wou. [3] De tekst van Vita Nuova bevat veertien sonnetten. [4] L’ésotérisme de Dante [5] Overlevering van aan Mohammed toegeschreven uitspraken of handelingen (Van Dale) [6] Dante y el islam: Miguel Asín Palacios: Urgoiti editores, 2007, résumé van het oorspronkelijke werk van 1927. [7] Asín beweert dat hiervan elementen te vinden zijn in Dantes Convivio en Vita Nuova. [8] Dante y el islam, pag 5 [9] De mohammedaanse tijdrekening begint op 15 juli 622, de IIde hegira is onze IXde eeuw. [10] René Guénon geeft ons een meer gearabiseerde schrijversnaam. [11] Geloofd weze Hij die zijn dienaar in de nacht heeft laten reizen van de heilige tempel (deze van Mekka) naar de verre tempel ( van Jerusalem), wiens verhaal we gezegend hebben om ons deze wonderen te hebben laten zien.
14-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2021 |
Het geheim van woorden: hoe ze ontstaan. |
Hoe beleef ik deze dag, of, wat zal er van resten eens de nacht er is die ik misschien halen zal, de morgen een belofte inhoudend? Een teken dat ik niet ken, maar dat ik ontmoet in het nevellicht van de beginnende herfst over het land.
Is het dag die ik doorkomen moet, het is ook de herfst die ik overleven moet, de zoveelste voor mij, in wiens schoot ik ga opgenomen worden om te zien hoe het leven stil valt omheen mij, en het stilvallen te ondergaan tot in mijn leden die verstrammen. Geduld hebben nu, het geduld van het ouder worden en van het ouder zijn is mijn heil; te aanvaarden dat het woekerende leven van de lente en de zomer ineenkrimpt, op morgens zoals deze, tot het essentiële van het zijn.
Ook in mij niets meer dan dit essentiële, het effen gewordene dat is van de tijd, dat is van de grote rust van een bergmeer, waar ik zijn wou, in boeddha houding neergezeten en er te blijven - ‘and the blue conclaved mountains, grave guards[1]’ - tot de nacht me omhult om achteraf niet meer te zijn, een standbeeld nog, een zoutpilaar, de ‘versleutelde’ bergen wachters van mijn graf.
Ik ben niet meer zoveel, zeker geen toevlucht, zeker geen heler van pijnen of ziektes, ik ben nog wat woorden die het beeld omkransen dat ik nalaten zal.
Verbeelding die geankerd in het voorbije, zijn wortels vochtig houdt opdat ik recht zou blijven, wandelend over het water. Wat weinigen ooit deden, als ze het al zouden gedaan hebben, maar mij is het niet vreemd als ik me laat verleiden tot het neerschrijven ervan, ongeacht wat erover gedacht wordt, nu of later, me schelen kan het niet. Ik heb zoveel al geschreven, wandelend over water.
Ik denk dan, het is geen proza dat ik schrijf, het is geen poëzie, het is een tussenin, zoals het leven is, een geboren worden en weinig erna, een sterven gaan. Hoe weinig het was weet je maar als het einde nader komt, ‘conclaved’, streng geheim gehouden voor de wereld en voor jezelf.
Je hoeft ook geen vijf honderd woorden om je dag te besluiten, je hebt genoeg gezegd vandaag, dingen die je niet had gedacht als je begonnen bent, maar die gekomen zijn terwijl Debussy er was en wat hij dacht over Rameau[2], zijn pianosonate het me vertelde.
I wanted to be a Debussy, niet alleen het uur van deze morgen, maar een lange tijd al, een Debussy meer dan een Ravel en een Mahler meer dan een Debussy, the older you get the stranger your wishes. Wensen die in je vingers zitten als je schrijft en je niet nalaten kunt het te vermelden, het ogenblik, glansrijk als vele ogenblikken, dat de zon door de wolken springt en het licht dat gouden is, je overvalt ‘as a golden Pavlova’ schreef Ezra Pound ooit. En hij, de grote Pound - il miglior fabbro[3] - kon het weten, hij schrapte de twee vijfden van Eliot’s ‘Barre Land’.
Wat zou hij niet allemaal schrappen bij mij.
[1] Het beeld opgeroepen door James Agee, een versregel uit het gedicht van hem, zie mijn blog van gisteren. [2] Claude Debussy: Images:‘Hommage à Rameau’. [3] ‘Il miglior fabbro’, woorden van Dante gebruikt door T.S. Eliot om zijn ‘The wasted land’ in te leiden.
13-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2021 |
Een wereld van verschil |
Ik schrijf veel, ik schrijf te veel, ik weet van geen ophouden, en wat ik schrijf zijn wat gedachten die opborrelen en die ik neem zonder er veel over na te denken, het is het woord dat me overheerst. Het is niet zoals een vriend die me schrijft over een ‘ hemels mooie’ koorzang die hij hoorde op de zender van ons beiden, ‘Klara continuo’: ‘Sure on this shining night’, van de Amerikaanse componist Morten Lauridsen (°1943).
Het verschil tussen ons beiden is dat, terwijl ik wacht op gedachten die van ergens of van nergens komen, hij, de vriend uitgaat van iets dat er IS, een gebeuren dat plaats vond waarvan hij getuige was onder een of andere vorm en vertrekkende van daar uit hij me heel wat weet te vertellen, én over het werk zelf, én over zijn reactie erop. Hij staat in dé wereld, ik sta, armtierig, in die van mij die ik maar al te zelden verlaat.
Hij stuurt me het ganse gedicht van de koorzang:, woorden die komen uit een langer gedicht van de Amerikaanse dichter James Agee (1909-1955), ‘Description of Elysium’. Een deel eruit neem ik hier over:
Sure on this shining night Of starmade shadows round, Kindness must watch for me This side the ground.
The late year lies down the north. All is healed, all is health. High summer holds the earth. Hearts all whole.
Sure on this shining night I weep for wonder Wandering far alone Of shadows on the stars
‘Niet alles in een gedicht moet kunnen verklaard worden’ , schrijft Roger Tas, mijn lezer en dus mijn vriend, ‘grote poëzie laat zich immer nooit helemaal ontleden, woorden en beelden moeten hun mysterie behouden.’
En ik treed dit volmondig bij, een gedicht is geen foto, maar een schilderij met vele, oningevulde vlakken en onafgewerkte details die wij, als lezer moet trachten in te vullen. Het spanningsveld dat aldus wordt opgeroepen is wat we poëzie noemen. De dichter hier ‘weeps for wonder… of shadows on the stars’
Wat een ongelooflijk beeld dat hier wordt binnen gebracht, ‘schaduwvlekken op de sterren’, waarmee we geconfronteerd worden, woorden die in het middendeel van het gezang getoonzet worden.
De muziek zelf zegt het niet zo duidelijk, maar bekrachtigd door de woorden wordt een magische wereld opgeroepen een Eliseum waar we wandelen gaan, vergetend al wat is omheen ons.
Mijn vriend, kenner zoals hij is voert Goethe op als toemaatje dat ik je niet wil onthouden :
‘Ueber allen Gipfelen ist Ruh, / in allen Wipfeln spürest du kaum einen Hauch’. Die Vögelein schweigen im Walde / Warte nur, balde / Ruhest du auch.
Het muzikaal gebeuren op een maandagavond dat ons beiden overkwam, ik onder het schrijven, amper luisterend, hij totaal ontspannen, luisterend met alle aandacht naar wat op hem afkwam, en het niet kunnende verzwijgen, het me weten liet.
Voeg ik er nog aan toe dat mijn dank groot is.
PS
Klik op onderstaande link om de compositie te beluisteren
https://youtu.be/UwxlMvV6LkE
12-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2021 |
Het aller intiemste houden we voor onszelf. |
Schrijvend over dingen die er zijn, en over dingen die ik denk dat ze er zijn, stel ik soms vast dat ik meer bezig ben - mijn gans leven al - met deze laatste.
Het is wellicht het lot van allen die schrijven, de enige mogelijkheid om zich te verlengen tot voorbij de grenzen van de werkelijkheid, tot in het niemandsland van de gedachtewereld, een plaats binnenin de plaatsen die er zijn, tot zelfs binnenin een brok ijzererts. Een vreemde manier van doen en van zijn, van mogelijkheden die ik anders niet kennen zou.
Er is in onze contreien een man geweest, nu een tijdje al, die, als ik het goed voor heb, een boek schreef over de dagen - eigenlijk deze van hem - op deze ‘… Bol’[1]. Heeft hij het ook maar, even zelfs, gehad over het binnenste van de dingen die hij zag, over de geest erin; heeft hij ooit geschreven hoe het kon dat er ‘iets’ uit het water kwam, hoe het groeide, naar buiten én tezelfdertijd naar binnen?
Ik heb wel zijn boek niet uitgelezen, maar het zou me verbazen indien hij het wel zou gedaan hebben. Wat ook, het was een exploot zijn werk, onsterfelijk in een zekere zin want ik blijf ermee geconfronteerd, en zeker, nu, deze ogenblikken van mijn schrijven
Het boek, met de meer dan vreemde naam, heeft in elk geval helemaal niets te maken met ‘mijn’ dagen op aarde, ik heb een totaal andere kijk op de mens en op het leven hier, gelukkig maar want waarover zou ik hier anders iets kunnen schrijven.
Ik haal dit hier aan omdat ik nog steeds rondloop met het beeld van het binnenste van mijn blok ijzererts dat ik nog niet verteerd heb, omdat dit beeld, in mijn dagen, uiterst besmettelijk overkomt want het achtervolgt me. Het achtervolgt me in die mate dat het me terug voerde naar dat fameuze boek van Dimitri Verhulst, het boek, het credo van hem.
Ik beken dat ik ook een ‘dwaler’ ben, maar dan in de andere richting, in de meer complexe, ook de meer onzichtbare. Het biedt me, zoals ik hoger zegde, meer mogelijkheden, maar ook tezelfdertijd meer gelegenheid om me te vergissen in wat ik vooropstel. Hij, Verhulst, vergiste zich niet in zijn betoog over het zichtbare, hij is alleen onvolledig erin omdat hij geen oog heeft over het onzichtbare dat in feite meer reëel is dan wat we zien, horen en voelen kunnen.
Dit is het risico dat ik graag neem vanop mijn vluchtheuvel, vanuit mijn cel in de abdij van mijn hart. Het is enkel en alleen een kwestie van ‘zijn’.
Het bevestigt nog maar eens, dat we allen brokken erts zijn, dat het binnenste ervan, onze gedachten zijn, een deel ervan brengen we naar buiten, schrijven we neer, maar, altijd, de aller intiemste houden we verborgen, de aller intiemste houden we voor onszelf. Wij allen doen dit.
[1] Dimitri Verhulst: ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’, 2008, uitgegeven in 2008, als geschenk bij Humo, een cynisch boek over de mensheid, ‘t’ van een cynische schrijver.
11-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |