 |
|
 |
|
|
 |
24-09-2021 |
Andante |
Gaande van morgen naar avond naar morgen, met de nacht er tussen, de dromen en de realiteiten die de uren vullen, de seconden, of alles samen, het schuiven van de tijd die niet is als tijd, niet is als iets dat er werkelijk is, maar er pas is geweest als hij voorbij is.
Het is ook, maar dan uitgespreid als een enorm laken over de jaren, een gaan van kindsheid naar volwassenheid, naar rijpheid en verder nog, voor velen, naar tijden van traag maar gestadig verval
Of, hoe het er, uiterlijk, aan toe gaat in het leven. Echter wat ben ik met een Chinese waarheid als er geen kruid tegen gewassen is, als we dit verhaal - als het er een zou zijn - enkel kunnen ondergaan.
Maar is het zo wel, eens je aangekomen bent in je laatste periode, deze van het kramakige van het lichaam, heb je echt geen verweer er tegen. Het is vooral het opstaan dat het moeilijkst verloopt, eens dit stadium voorbij is het de geest die overneemt, die de pijnen dempt en ons aan het schrijven/het denken zet. We komen in een totaal andere wereld terecht, deze van de ongekende, onverwachte mogelijkheden die heel ver kunnen reiken, tot in China, tot in Damme, tot op een rots gezeten ergens in Spanje aan zee, of nog, en niet in het minst, rechtstaande met de rugzak even aan je voeten, aan een meer in de bergen.
Dit zijn de mogelijkheden van de geest die geen grenzen kennen. Ik kan zelfs gaan neerzitten, gisteren was het op een terras in Damme, vandaag is het op een terras aan de Barrage de Moiry, chez Clément et Fabienne, met een schaapsvel in de rug en na de lunch, uitzonderlijk, a thimble of Génépi on the lips to kill and destroy all kind of evil thoughts.
Wat een wereld, deze van de geest, die een sterke hulp is, niet bij het genezingsproces, maar afdoend bij het verdoezelingsproces van wat het Chinese gedachtengoed is.
We zijn dus gewapend, we hebben toereikende middelen ter beschikking om het hoofd te bieden aan alle kwalen die ons beletten rond te lopen zonder de gevoelde hinder van een gebogen rug of van een stramheid in de knieën.
Ik maak er gebruik van, ik ken zoals, gisteren op Canvas, de auteur Herman Koch, die gelukkig was als hij iets geschreven had, die niet kon, zonder het schrijven, al had hij telkens een drempel te overschrijden voor hij begon. Ik herkende mezelf in wat hij zegde, volledig mezelf. Hij, Koch werkte wellicht aan een doorlopend verhaal, een roman, terwijl ik begaan ben met een doorlopende blog die niet noodzakelijk iets te maken heeft met de voorgaande, al kan het, het is het niet. Wat het wel is, het is een gesprek, ohne Ende, zegde ik al, hoofdzakelijk met mezelf, een gesprek dat dag aan dag wordt uitgezaaid naar mijn lezers toe. Wat bij Herman Koch niet het geval is.
Gevoelsmatig echter, wat het schrijven zelf betreft, is er geen verschil, ik ben Herman Koch en hij is Karel Mortier, alias Ugo d’Oorde. Nog niet zo lang geleden, hoorde ik een zelfde iets van uit een andere hoek.
Schrijven is geplaagd zijn met een soort van Corona, maar besmettelijk is het eigenlijk niet, gevaarlijk wel.
24-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2021 |
Wat heb ik goed gedaan en wat verkeerd? |
Wat heb ik goed gedaan, wat heb ik verkeerd gedaan opdat ik elke dag nog lezers heb die me volgen op mijn tocht door de uren en de dagen, door lente en herfst door licht en duisternis?. Het verwondert me, en als het niet zou zijn om wat ik schrijf, om wat zou het anders kunnen zijn?
Nochtans voel ik me als iemand in afzondering als ik ga schrijven, als ik me terugtrek uit mijn omgeving en ga zwerven in oorden waar ik nog niet was, wat heel moeilijk wordt want ik was al op vele plaatsen in vele oorden. Plaatsen dicht bij de grond en andere hoog in de luchten, ademend de vrijheid die het woord me biedt elke morgen, onveranderlijk tot nu en hier toe.
Welke krachten, wondere, helpen me hierbij, vraag ik me af, hoe komt het dat ik blijf bezocht worden door de woorden, uitgedaagd opdat ik ze nemen zou met een blijheid en in alle rust en stilte.
Alsof ik erin zwemmen kan, naakt onder het eendenkroos door en tussen de stengels van waterlelies, naar inspiratie, happend naar lucht, als naar vernieuwing, opdat ik jullie toch maar niet verliezen zou, opdat er toch geen dag zou komen dat ik er gans alleen zou voor staan om me dag aan dag te verliezen in zinnen die van jullie zijn, meer dan van mij. Want wie zou ik nog zijn, of wat zou er nog overblijven van mij, als jullie er niet meer zouden zijn?
Niets meer dan een renner-tijdrijder alleen op de lange stroken oervlakke weg tussen Knokke en Brugge, zonder toeschouwers, zonder handgeklap, in de eindeloosheid van het zijn met jezelf.
Ik, een lange tijd ik dacht er te zijn, de luchten in zoals een leeuwerik, te zien hoe het land er lag, met straten en huizen en velden, afgebakend groen, in strakke vlakken en lijnen, getekend, enig in zijn soberheid als landschap. Ik toch aan Uilenspiegel dacht, aan Charles de Coster, aan Gérard Philppe. Ik gedacht aan wie ik was toen ik in Damme was, hoe jong nog, hoe vol verwachten. Ik terug dromen kon dat ik er was, dat ik er zat op een terras met een glas donker bier, wat brood en wat kaas uit de streek, ik er lang zitten zou tot de avond valt, denken zou dat ik aan het schrijven was, een lang gedicht, om te zeggen hoe het was er te zijn op die plaats alle andere vergetend, de gelukzaligheid nabij.
Of hoe de droom het land oplichten kan in woorden die heilzaam zijn voor velen, al was het maar een ogenblik van innerlijkheid, een golf die je overspoelt en je onwezenlijk maakt, een ogenblik niet meer bestaande als in een lichaam, maar als een wolk van geest.
We ademen het land in ons.
Later, veel later, zullen we trachten ons terug te vinden in wat we schreven; de dag dat het ons zal overkomen zullen we stil zijn, vereeuwigd in een zoutpilaar voor enkele ogenblikken.
23-09-2021, 05:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2021 |
Vreemde wegen die ik bewandel. |
Ik schuif elke morgen de gordijnen open, ik zie, in het zuiden, de rij bomen op de heuvel boven de stad, licht mistig soms. En, hoe we ingesteld zijn, hoe momenten uit het verleden telkens weer een uitweg zoeken naar buiten, ik denk dan, en het gebeurt de laatste tijd meer dan vroeger, aan een zin die ik las op een morgen in China - lang geleden, maar o nog zo dicht bij - dat ik buiten kwam uit het hotel en de woorden las op de fontein voor het hotel: ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’,
Ik keek op en zag de heuvels in de verte, Ik geloof niet dat er iemand in het gezelschap de zin, of versregel gelezen heeft, dat er iemand was die bewust, naar het zuiden heeft gekeken om de schoonheid te ondergaan hoe de heuvels er waren, in schakeringen van grijs en blauw, rustgevend als een hand over je haren.
Het ongewone ervan, het zuiver poëtische, is me bijgebleven ik, zijnde a leisurely mind, een totaal ontspannen geest, in mezelf gericht, in mezelf levend en niet zoals de anderen druk bezig met weinigzeggende woorden.
Het was, zoals ik het nu zie, hoe minimaal ook, een hoogtepunt van de reis, een simpele zin bij het buitenkomen van het hotel, en de open, rustige geest die ik een ogenblik was, die de heuvels opmerkte in het zuiden. Of hoe kleine dingen een grote innerlijke betekenis kunnen hebben die boven het sensationele van een ‘grote’ reis uitsteken. Want wat herinner ik me nog van het ‘Dragon Hotel’ zelf in Hanghzu? Nada, niets meer, alleen die zin is me bijgebleven, werd in mij gegrift. Waarom?
Of een ander beeld van die ‘grote’ reis: in Xian, in ‘la forêt des stèles[1], de rubbings[2] die ik zag maken - ik kocht er een, had er vijf moeten kopen - van de in marmeren tafels gegrifte tekeningen, afgedrukt op bevochtigde bladen rijstpapier, een handeling die me fascineerde. En als het blad werd opgelicht van de steen, de lijnen van een oude tekening en van een oud gedicht die verschenen, een klein wonder dat gebeurde voor mijn ogen.
Herinneringen aan kleine feiten die de grote verdoezelen, minimaliseren eens de tijd erover en de beelden weg gekeerd van jou, alleen de impressies die de lijnen zijn gelaten in de rubbings die je resten.
Maar wie ben je om hierover te schrijven, als je luistert naar de dagbladcommentaren, als je hoort waar het land mee n meer dan duizend stenen tafelen van de Han dynasstie (200 voor Chr.)begaan is en je het gevoel hebt, met je eigen woorden als een nog ‘niet-ontpopte’ op het toneel te verschijnen, en wel elke dag, want niets - zegge heel weinig - hierover, komt op je hoop geschriften terecht.
Een vreemd man ben je. Je bent het altijd geweest, je hebt altijd vreemde wegen bewandeld en het is niet vandaag dat je een andere weg zult opgaan, ook niet morgen.
Al weet je maar nooit.
[1] La forêt des stèles’ in een vroegere tempel van Confucius. Hier worden meer dan duizend stenen tafels van de Han-dynastie tot de Qing-dynastie (1911) bewaard. De 114 Kaicheng Stelae hierin bevatten vele werken van Confucius
[2] Rubbing: an impression taken of an incised or raised surface, such as a brass plate on a tomb, by laying paper over it and rubbing with wax, graphite, etc.
22-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2021 |
Herfstequinox. |
We houden de zon in het oog, terwijl het de aarde is die het spel speelt en nog maar eens er voor zorgt dat de nacht gelijk is aan de dag.
Voor een fractie van een ogenblik is het geweten en uitgerekend, een overgang van licht naar donker, van leven naar het stil vallen ervan: herfstequinox[1].
Weinigen merken het op en er is weinig van te merken ook, ware het niet dat het gebeuren betekenisvol is en ons maandenlang zal bezig houden bij het opstaan en het slapen gaan: de duisternis die het licht opslorpt, dag aan dag een stukje meer. Hopelijk, denk ik dan, verdwijnt het licht niet uit mijn woorden; ben ik sterk genoeg opgesteld om het niet te laten blijken, en vooral er niet aan ten onder te gaan of weg te kwijnen nu ik mijn bakens heb uitgezet, ongeacht licht of donker, verder te gaan, de dagen binnen.
Trouwens het stoort me niet, het bevalt me zelfs, het is het kloppend hart van de aarde dat aan het doven is om des te beter en des te krachtiger her op te staan, enkele volle manen verder. We weten het, we kennen de onvermijdelijkheid ervan en het verbaast ons dat het zich eens te meer voltrokken heeft tot op de fractie van een seconde na, zo denk ik toch.
Ik beeld me deze preciesheid in, deze van een immense bol, een immense zwaarte die tollend, met hoge snelheid haar baan volgt omheen de zon, alsof er onmogelijk een andere baan kan zijn, de zon geankerd in haar zonnestelsel en dit stelsel van zonnen, ja, wat zegt de man - en de geleerde - Hubble erover, iets over het uiteen zwaaien ervan, iets dat ik eerst begrijpen moet alvorens het te bevestigen met mijn woorden.
Beter het te zwijgen dus. Maar bewegen doet alles, wellicht met de preciesheid eigen aan de aarde, of, en dit is spectaculairder, de preciesheid van de aarde eigen aan de preciesheid van het bewegen van Universum, wat door de mens niet in te beelden is evenmin als te vatten, als te berekenen en te begrijpen.
En wij, wij lopen hier wat rond op aarde, gelukzalig, in een zekere zin totaal zorgeloos wat de accuraatheid van het mechanisme betreft als wat het bestaan ervan aangaat. We denken er niet aan, we stellen er ons geen vragen bij, het raakt ons niet in het minst. Wie zijn we wel, wat houdt ons gerustgesteld, op wie of op wat rekenen we opdat het evenwicht tussen de delen ervan niet verstoord zou worden bij zo ver dat we denken dat, dat evenwicht niet kàn verstoord worden.
Ik ben eens te meer opgestaan zonder gedachten, gelukkig was het equinoxpunt in het zicht. Het zal me volstaan hebben om mijn aantal woorden te schrijven.
Had het zin, had het enige betekenis, om de punten op de ’i’s’ te zetten, of is het maar, zoals het wel eens gebeurt, woordkramerij, een geschrift dat achter gelaten wordt eens gelezen, maar dat geen enkele gedachte heeft losgeweekt, een gedachte die ons overvalt op weekdagen als het licht te lang draalt, alles zijnde wat het is stabiel in zijn bewegen. Even stabiel als onze gedachten erover.
Zo waar situeren zich onze zorgen erover: Nirgendwo.
[1] Voor de ‘astronomen’ onder ons: ‘Wo 22 september: 19.45 uur Utrecht. Herfstequinox. Het is anders gezegd het moment dat de zon de ecliptische lengte van 180° bereikt. De zon kruist van noord naar zuid de evenaar. Dag en nacht zijn nu op aarde even lang. Dat markeert het begin van de astronomische herfst.’ Bron: De Sterrengids 2021:
21-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2021 |
Het vertrekpunt. |
Uiterst vreemd als ik herlees wat ik gisteren schreef. Vreemd zoals het leven vreemd is, zoals het afhangt van kleine dingen, een woord, een koperen naambord, een ontmoeting op de drempel van Schleiper, het vernoemen van de naam van een dorp in de Valais toereikend om de weg die je nemen zult, de dagen erna, de maanden erna, de jaren erna.
Je staat verbaasd, verwonderd, verdwaasd als je nadenkt hoe alles zich heeft afgespeeld in je leven, splinterdetails om uit te komen waar je uitkwam, zo dat je op het punt gekomen bent dat je ongelukkig zou zijn indien je elke morgen geen 500 woorden zou te schrijven hebben.
Dit dacht je toen je dag begon, toen je dacht hoe het aanvoelde een blog te mogen schrijven en hoe dit kleur gaf aan je morgens van vandaag, een opdracht die je je meegaf om ermee ouder te worden, denkend aan Cervantes die op eenzelfde wijze zich verstrooide met het schrijven van ficciones. Want er zijn weinig andere middelen dan op de een of andere wijze creatief te zijn om je geest uit te dagen, wakker te blijven, en zeker niet in te slapen vóór je sterven gaat, wat jammer genoeg gebeurt, hun dagen die voorbij gaan lijk ‘lazy cattle moving across a landscape’, wat Mr. Chips overkwam eens gepensioneerd, elke passie in slaap. Maar ik denk dat James Hilton lichtjes of zelf zwaar overdreef in zijn ‘Goodbye Mr.Chips’, dat die Chips, als leraar af, nog een hele boel had om over na te denken, om zich neer te zetten en te beginnen schrijven over alles wat zijn leven was geweest en ik vind het unfair van Hilton om die zin over ‘lazy cattle moving across …’ achter te laten als het gaat over een oud-leraar als ik zie en ondervind, hoe vrienden die een actief leven lang voor een klas hebben gestaan omgaan met hun dagen, zodat ik hoog vermoed dat dit ook het geval van Mister Chipping moet geweest zijn.
Maar dit is maar een terloopse opmerking van mezelf, omdat ik me niet kan indenken dat een man die zijn ganse leven geestelijk bezig is geweest ineens zou stil vallen al een oud man aan de haard, wachtend op zijn laatste uur.
In elk geval Hilton(1900-1954) als schrijver heeft gemaakt dat ik me ontferm over Chips en dat ik hem anders zie dan zoals hij wordt afgebeeld in woorden. Hoewel het weinig zin heeft terug te komen op iets dat geschreven werd in 1934, is mijn reactie erop pas vandaag neergezet, omdat ik het pas nu begrepen heb, het onrecht dat Chips werd aangedaan.
Ook, wat is creatief zijn in het leven, het kan op velerlei gebieden uitgedrukt worden, ook het bezig zijn met kleine dingen, al was het maar met nu en dan een boek te nemen uit zijn rek en te herlezen wat men zo dikwijls al gelezen heeft, en na te denken over wat men zo dikwijls al heeft nagedacht, want dit is creatief zijn in het nadenken over.
Zelfs het nadenken over minieme details die je leven hebben bepaald heeft zin. Je komt er dan uit alsof er altijd iemand geweest is die door kleine onopvallende tekens gemaakt heeft dat je dit hebt gedaan en niet dat, wat een hemel van verschil heeft uitgemaakt, misschien een uitspansel van licht in plaats van een van schaduw of duisternis.
Je zoekt het maar eens uit waar je eigenlijk vertrekpunt gelegen is en hoe het destijds was ingekleed.
20-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2021 |
Ongedwongen. |
De dagen korten. Ik zag het gisteren zo duidelijk, zo ten volle duidelijk toen aan de vijver de schemer me overviel midden mijn gedachten en toen drie reigers landden aan het water als voorboden van de nacht.
Ik was er nog, al dacht ik elders te zijn, tussen mijn boeken, voor mijn klavier gezeten, twijfelend over wat ik schrijven zou om mijn wereld van een goed handvol lezers te verbazen zonder hen te verdwazen of te misleiden.
Al dacht ik van de avond te zijn, van het naderen van het herfstequinox, van het naderen wat dichter en dichter komt. Ik eraan heb gedacht niet met vrees, not frightened of, maar bezadigd en kalm, denkend dat mijn uur nog een stuk tijd af was, dat ik nog veilig en wel verder schrijven kon, ohne Ende in het zicht.
Maar het uur verraste me, de vorige dagen was het nog licht, waren er nog late stralen zon en nu viel ineens de avond lijk een steen in het water en stokte het woord dat we nog spreken wilden.
We zijn heengegaan omhuld door de duisternis van bomen en struiken en van het land in rust, een zalige rust als een stil verblijden van de maan en de sterren, de tijd eronder geschoven lijk een hand om steun te zijn voor wat komen ging en kwam.
Niets is af nu, alles moet herbegonnen, alles moet opnieuw gedacht, verwoord en uitgetekend tot een ander nieuw verhaal van het ‘hierzijn’ op deze aarde. Hertekend om identiek eruit tevoorschijn te komen, ruim geschetst opdat er later iets van overblijven zou, van de avond die plots viel als een steen, als een plof in het water, zoals een vis die opspringt in zijn droom, gelouterd.
Het zijn de omstandigheden die willen dat dit opgetekend wordt, al heeft het geen enkele waarde voor later, alleen het ogenblik van het neerschrijven telt, en het ogenblik van het lezen. We weten het, we kennen de kortstondigheid ervan, die niet deze is van het denken of het spreken maar van het schrijven en het achter gelaten worden, ogenblikken later.
Achtergelaten als een slang die haar vel afstroopt en dit vel liggen blijft in het gras of in het bekermos of, tussen de varens in het dennenbos van mijn jeugd, de sterke geur van de varens vermengd met de harsgeur van de dennen. Ik die geur meedraag met mij waar ik ga tot in mijn kamer, tot waar ik neerzit voor mijn klavier en de woorden zich vormen in kleine vertrouwde tekens, zo maar komende van een ergens dat een ergens is dat we nimmer kennen zullen en ook, niet nodig hebben te kennen.
Zoals we zovele dingen die op elkaar zijn ingesteld die afhangen van elkaar niet kennen, maar, maar te nemen hebben alsof ze er waren speciaal voor ons, op dit eigenste ogenblik, het nu van het nu.
Dat ons zo duurbaar is als het gebeurt en, als het gebeurt met dank wordt aangenomen om verspreid te worden als een uiting van het nu.
Waarom ik dit geschreven heb, en niet iets anders, weet niemand, zelfs ik weet het niet.
Maar heeft het belang het te weten nu het er staat, ongedwongen het er staat?
19-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2021 |
Of denk je het anders? |
Wat ik schrijf kost me elke dag:, soms wat minder, soms wat meer, soms grijp ik terug naar iets van vroeger echter in deze gevallen altijd, zoals een vriend me schreef, ‘con variazione’, altijd het thema benaderend alsof het me pas was te binnen gekomen.
Ik herhaal me als ik zeg dat we, als product van de Kosmos, lichamelijk en spiritueel deel zijn van het evolutieproces. Dit leert ons echter geen enkele filosoof, deze neemt al wat is for granted, maar ik, ik neem er geen genoegen mee, ik wil schrijven over dit ingeschakeld zijn en trachten het te beleven in mijn geschriften of dan toch tenminste de indruk laten bewust te zijn dat we het zijn.
Deze ingesteldheid wil ik hier houden als vertrekpunt. Een eens te meer gevaarlijke inleiding die me ergens brengen kan, zo hoop ik, waar ik nog niet was, zelfs al ben ik reeds op vele plaatsen uitgekomen. Maar als je denken gaat hoe alles in elkaar verweven is dan is het leven een oneindigheid, breed uitgesponnen naar buiten, het Universum, als naar binnen, de wereld van de kleinste materiele deeltjes, zo miniem dat ze misschien deeltje geest zijn.
De vraag is of we ons in het leven van elke dag hier moeten mee belasten, in die mate dat het onze handelingen bepalen zou, of mogen we die feitelijkheid van ons afleggen en verder gaan, zoals de filosofen, alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Gewoon verder doen dus, blijven spreken over dood en leven zoals het altijd gebeurd is en hierbij dus totaal ignoreren dat de materie een binnenste heeft een ziel heeft die leeft, die in volle beweging is, een beweging die we niet zien, niet vermoeden er te zijn, maar er IS.
Er is in elk geval, een andere realiteit dan deze die we kennen, een realiteit waar we geen vat op hebben, een realiteit die zich zelf regelt en onzichtbaar haar werk doet in alle bescheidenheid, in alle stilte en, in al haar geledingen.
Het is het leven van de Kosmos die een aanvang nam met de Big Bang en ervoor, het er was in potentie. Want het kan niet dat er vóór de Big Bang, helemaal niets was, totaal niets, want het niets bestaat niet. Wel kan er iets zijn in de potentie van het zijn. En het er zijn van dit potentiële vóór de Big Bank wijzigt alles.
Filosoferend op onze wijze zeggen we dat het potentiële dat er was een materiële vorm heeft aangenomen. Het was geen schepping, het was een zich verwezenlijken van iets dat er was.
Dit is een totaal nieuw vertrekpunt voor de filosofie van de een en twintigste eeuw. Elke andere instelling, elk ander vertrekpunt zijn achterhoede gevechten, zoal er zovele voor het ogenblik geleverd worden. We zien nog altijd niet wat er te zien is.
Ik stel vast voor mezelf dat ik eens te meer ben aangekomen waar ik al eens was, maar er gekomen ben langs een andere weg die zich voor mij geopend heeft. Het is de weg die ik nam vandaag, morgen neem ik misschien een andere, maar ik denk niet dat ik op een totaal ander punt zal aankomen, want uit het niets kan niets ontstaan.
Of, denk je het anders?
18-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2021 |
Auvers-sur-Oise. |
Haar hand had een takje dwergvaren geplukt uit de muur omheen het kerkhof. Al dacht ze, toen ze de lichte weerstand voelde, dat ze het plantje pijn had gedaan, maar de bekoring was te groot geweest - ze hadden het graf bezocht van Vincent en Theo Van Gogh - ‘om te bewaren’, zegde ze, ‘om te drogen in een oud boek’, zegde ze: haar blote voeten in het mulle zand, haar lippen paarlemoer van licht.
‘Om te bewaren en te vergeten waarom je het bewaarde’, antwoordde hij, zoals Borges en zijn viooltje, su violetta ajada dat hij terugvond als herinnering aan een namiddag, nu olvidado, nu hij alles erover vergeten.’
‘Ik denk nog niet zo ver’, zegde ze, ‘nu zo ver denken is niet passend. Maar ik denk, omdat het met jou is dat ik het plukte dat ik me het altijd herinneren zal waar ik het nam en waarom ik het nam. Het is een mooi iets, het is een enig iets en waar ik het nam is ook de plaats van, Van Gogh, een soort sacrale plaats. Hij ging er voorbij met zijn schildersezel, zijn penselen en zijn verfdoos. Ik zie hem zo gaan. Jij, zie je hem niet, daar, voor ons uit?’
Hij hield haar hand in de zijne. Lang al dat hij haar vertellen wilde van Paolo en Francesca, van ‘hij die nooit van mij nog scheiden zal’, maar de muur wist het van Vincent en Theo, waar ze lagen naast elkaar; het takje varen wist het, en woorden hier waren, zoals zo dikwijls, overbodig.
‘Maar waarom bewaren in een oud boek?’ vroeg hij.
‘Een oud boek zijn oude woorden op oud papier’, zegde ze. ’zijn geschiedenis en uit respect voor de schrijver van het boek, voor wat nog kleeft van de geest van hem in het boek, is het de geest van hem die ik bekleden wil met de sporen van de dit minuscule takje; hem bevruchten’, zegde ze. ‘Nieuw leven geven en terzelfdertijd nieuw leven aan Van Gogh’.
Ze liepen op het wegje naar het korenveld toe. ‘Het is hier dat hij stond’ zegde ze, ‘het is hier dat hij voor de allerlaatste maal zijn ezel heeft opgesteld, zijn doos heeft geopend en geschilderd heeft in een furie, het wiegend korenveld voor hem met erboven de kraaien, voorboden van de dood die hem wachtte.’
Hij zag van vele zaken de wind in het rijpend koren, hij zag de wolken schuiven, hij zag de leeuwerik die zingend opsteeg boven hen, hoger dan hij hem ooit had zien stijgen. Hij wist dat dit de plaats moest geweest zijn van zijn ‘Champ de blé aux corbeaux’.
‘Voel je’, zegde ze, ‘voel je het dramatische van deze plaats, zijn laatste kraai die hij schilderde, uitzwaaiend, en daarna het schot dat galmde over het korenveld tot aan het bosje op de einder, hoor je het? En hij kreunend van de pijn terug strompelend naar zijn kamertje in l’Auberge Ravoux
‘Denk je, lieve, dat het hier was?’
‘Het was hier en nergens anders, maar hij zal hier ook geweest zijn op andere en betere dagen’ zegde ze, met nog steeds het takje varen in de hand’
Er liep een met gras begroeid wegje tussen twee korenvelden in en in het koren was een voor getrokken. Hij haar toen binnendroeg. Tussen de halmen die fluisterden en tussen wolken stuifmeel hij haar binnendroeg. Ze vertelde hem op te passen haar takje dwergvaren niet te scheuren,. Maar hij kuste haar woorden: haar jonge borsten aan zijn hart. Hoe licht ze was, hoe ontvankelijk toen, lijk de aarde die zijn jeugd was geweest.
Komende uit zijn beelden, dacht hij aan de koelte van de wind, dacht hij aan het geritsel van de korenhalmen waar ze lagen, de leeuwerik hoog. Het was hierover dat hij schrijven wou. Een gebeuren dat ooit was, of misschien niet was, of enkel in gedachten dat het was.
Alleen nog het takje varen, verpulverd bijna, in het oude boek dat hij hield, het boek waarvan de bladen losgekomen waren.
Zo de dagen en het leven.
17-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2021 |
Nothing to be frightened of. |
‘Nothing to be frightened of’[1]. Met Julian Barnes voel ik me in goed gezelschap, ik heb wel enige moeite om zijn uiterst rijke woordenschat te volgen, maar het loont de inspanning. Een boekje dat ik al een hele tijd zitten had in zijn rek en er altijd ben aan voorbij gegaan, een boekje over het sterven gaan en ik weet nu hoe de literaire wereld, hier Barnes, denkt over het afscheid nemen:
‘I wouldn’t mind Dying at all, as long as I didn’t end up Dead at the end of it’.
Ik houd het warm in de hand omdat een boek een stukje ziel is, omdat een boek geen voorwerp is, een boek leven is, een kloppend hart is. Zo heb ik een rek boeken tot in de slaapkamer, ze slapen er met mij en ze leven er met mij als ik lezen blijf en erin verdwaal soms tot laat in de nacht.
Nu, Barnes is een man naar mijn hart. Ik las zijn ‘Flaubert’s parrot’, een heerlijk boek, ik las zijn ‘A History of the world in 10½ Chapters’ en nu vergast hij mij op een uitspraak tegengesteld aan wat we zo talrijk bewieroken, het ‘ik’ dat volgens Barnes een illusie is:
‘that ‘I’ of which we are so fond, properly exists only in grammar… the notion of the cerebral submarine captain, the organizer in charge of the events of his or her life, must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections. (p.150).
Wat moeilijk te verwerken is: het ‘ik’, als organisator van het gebeuren in zijn of haar leven, overheerst door de notie dat het eigenlijk maar een opeenvolging is van hersenspinsels samengehouden door bepaalde oorzakelijke bindingen, een illusie dus.
En zegt hij verder, als die ‘ik’ slechts een illusie is, wat betekent dan het afsterven van die ‘ik’. ‘This would be an illusion mourning an illusion’.
Hij schrapt dus - zo begrijp ik het toch - het bestaan van een ‘ik’ in ons lichaam, zo dat we niet bevreesd moeten zijn te sterven. Hij is aldus nog meer boeddha dan Boeddha zelf, ons ‘ik’ organiseert niets, het ondergaat de omstandigheden en ons einde is het einde van het verdergaan van de omstandigheden, waarin we als lichaam betrokken waren.
Is het allemaal zo eenvoudig, is er in ons geen hunker naar eeuwigheid, of is deze hunker eigenlijk een zekerheid dat we eeuwig zijn, dat we komen uit het eeuwige en teruggaan naar het eeuwige?
Ons lichaam verdwijnt maar dit was zonder nut, het diende maar als een ontvangtoestel voor het werk van de geest hier op aard, dit is tot waar ik aankom als het ’ik’ gezien wordt als een illusie: ‘as we must surrender to the notion that we are a mere sequence of brain events, bound together by certain causal connections.Een stevig begin voor dag september 16.
Filosofeer dan maar of lees wat de filosofen ons vertellen, ze spreken enkel over het proces van het filosoferen zelf, eerder dan ons te leren; zegt Barnes: ‘What the world consisfs of and how best to live in that world’.
We zullen Barnes nog een paar dagen bij ons houden, maar eigenlijk heeft hij ons al overdonderd, veel verder kan ik hem niet meer volgen.
[1] Julian Barnes: ‘Nothing to be frightened of’ Vintage Books, 2008.
16-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2021 |
Droomwerelden. |
Ik heb, zoals zovelen, gedroomd van een tocht naar Compostella, maar het is bij een droom gebleven, ik heb nooit de gelegenheid gezien om het te doen, of willen zien misschien. Het zou ook geen pelgrimstocht geweest zijn, geen lang gebed om een gunst te bekomen of, een boetetocht voor vergeving van mijn zonden. Ik wou het doen om de dorpen te doorwandelen en stil te houden bij de romaanse kerkjes onderweg, waar de de geest van de ontwerpers en bouwers moet van afdruipen en voedsel zijn voor de geest van ons.
Ik kreeg ooit een boek ten geschenken over de Romaanse architectuur en cultuur in ‘la Provincia de Burgos’. Ik heb het lange tijd doorbladerd en ontmoette een grafschrift erin - ik vermeldde dit reeds in een vroegere blog, kreeg er zelfs een reactie op, maar mijn vertaling ervan was onjuist - maar de tekst blijft me vergezellen in mijn dagen, nu meer dan ooit - zoals Frederik van Eeden naast mij staat als ik naar de waterbloemen kijk aan de vijver van Johan en Annie, en weet dat hij, van Eeden, ze ‘lief heeft’[1] - het is een grafschrift, oud als de straat, een verwittiging voor hem of haar die aan het graf voorbij gaat:
Soy lo que serás; lo que eres en el tiempo fui: ora por mi, te ruego.
Ik ben wat jij zult worden; Wat jij bent was ik destijds: bid voor mij, ik vraag het je.
Ik zal om dit gebed echter niet vragen, niet dat ik het niet nodig hebben zou, maar ik stel voorop dat in feite, gans mijn geestelijk avontuur een gebed is geweest, een lange wandeling naar wat omgaat binnen in mij en in ons en binnen in de dingen, die ons omringen; geen gebed dus waar ik om verzoek, een gedachte aan mij is me voldoende.
Evenwel zal ik niet zoals Rilke, begraven worden in de schaduw van een Romaanse kerk, maar ik vraag zulks niet, ik wens enkel dat mijn naam verlengd wordt naar wat ik schrijf, zoals vandaag, een dag in de herfst die het impromptu is van tanend licht en van winden die lijk herinneringen van verre komen, van landen en van oceanen; winden die mijn hart beroeren en mijn geest verblijden.
Wat van mij nog resten zal, van de tijd dat ik hier was, enkel naam nog, de verlatenheid zelve, in de hoge luchten die me wegnemen zullen en er van mij nog vaag iets blijven zal van dit bestaan hier, dat ik zo koester, dat ik nog altijd omlijsten wil met guirlandes. Maar enkel de tijd zal overblijven, de levende tijd. Ik, omzwachteld door de tijd, mijn ik er binnenin weg geborgen, voor altijd.
Wat is er dat me nog beroeren zal?
[1] Ik heb de witte water-lelie lief, /daar die zo blank is en zo stil haar kroon / uitplooit in 't licht.
Rijzend uit donker-koelen vijvergrond, / heeft zij het licht gevonden en ontsloot / toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak / en wenst niet meer...
15-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2021 |
Dante Alighieri (1265-1321) |
De dag van 14 september 1321: de dag dat Dante overleed in Ravenna, kan ik zo maar niet, totaal onbesproken, laten voorbijgaan. Niet dat ik grote dingen te vertellen heb over zijn Commedia die goddelijk werd genoemd, er is er genoeg over verteld, maar wel over de oorsprong ervan en dit is geen gissing, dit is voor mij een zekerheid.
Algemeen wordt aangenomen dat Dante tot in 1295 werkte Dante aan zijn Vita Nuova[1], toen hij plots besliste in zijn hoofdstuk XLII[2], sonnet XIV, ermee te stoppen.
Hij schrijft:
‘Appresso questo sonetto apparve a me una mirabile visione, ne la quale io vidi cose che mi fecero proporre di no dire più di questa benedetta infino a tanto che io potesse più degnamente trattare di lei. E di venire a ció io studio quanto posso, si com’ella sae veracemente. Si che, se piacere sarà di colui a cui tutte le cose vivono, che la mia vita duri per alquanti anni, io spero di dicer di lei quello che mai non fue detto d’alcuna.’
‘Na dit sonnet (sonnet XIV) [3] kende ik een wonderlijk visioen waarin ik dingen zag die me ertoe hebben aangezet niets meer te zeggen over deze gezegende (Béatrice) tot ik waardiger over haar zal kunnen schrijven. En om dit te bereiken moet ik nog studeren zo goed ik kan, zo als zij het wel weet. En als het Hem, door wie alle dingen bestaan, me nog enkele jaren in leven laat, hoop ik over haar te zeggen wat nog nooit over iemand werd gezegd.’
Welke studies zijn het die Dante te doen heeft?
Niemand schijnt hierop te kunnen antwoorden. Men houdt zich aan de vertaling van de (onderlijnde) zin, zonder meer. Antonio Coen vertaald deze als: Et de venir à cela je m’efforce tant que je peux ; André Pézard vertaald als : Et je mets en ceci mon étude autant comme je peux ; J.C.Nichels als: I am trying as hard as I can to reach this state; E.J. Delécluze als: et pour en venir là, j’étudie autant que je peux.
Echter een antwoord op het soort studies die Dante, die niet de eerste de beste is, te doen heeft, dat schijnt niemand belangstelling voor te hebben.
Niemand behalve Borges, Guénon, Asin Palacios, maar ze hebben niet de band gemaakt met het stopzetten van zijn Vita Nuova.
René Guénon, in zijn boek[4] waarin hij het esoterisme in Dante belicht heeft nog een grotere verrassing in petto. Hij leert dat Dante voor het schrijven van zijn Commedia inspiratie heeft gevonden in de legendes en hadiths[5] omheen de neerdaling ter helle (isrâ) en de ten hemel opstijging (mirâj) van Mohammed. Zo schrijft Guénon en ik herneem zijn woorden:
‘Certaines relations de ce voyage nocturne présentent avec le poème de Dante des similitudes particulièrement frappantes, à tel point que quelques-uns ont voulu y voir une des sources principales de son inspiration. Don Miguel Asîn Palacios a montré les multiples rapports qui existent pour le fond et même pour la forme, entre la Divine Comédie (...) d’une part et le Kitâb el-isrâ (Livre du voyage nocturne) et les Futûhâts el-Mekkiyah (Révélations de la Mecque) de Mohyiddin ibn Arabi, ouvrages antérieurs de quatre-vingts ans environ’.
Na de vele dagen en nachten dat Dante mijn leven kleur en inhoud gaf, ervaarde ik dit, niet als een donderslag bij klaarlichte hemel maar als de impact van een verdwaalde V-bom die ik in mijn verre jeugd zag aankomen, neerstorten en ontploffen achter de hoeve van de gebuur.
Terwijl ik er voorheen amper oog voor had wordt op een dag mijn nieuwsgierigheid voor de draagwijdte van het boek van Guénon meer dan geprikkeld. Ik koop een herdruk van ‘Dante y el Islam’[6], het werk van Asín Palacios van 1927, mijn geboortejaar, dat ik lees (voor mij geen vlotte lectuur in het Spaans) en ik voel me verloren. Een totaal onbekende wereld opent zich. Ik kom onder de indruk van de te vele gelijkenissen tussen de beelden van Dante’s Inferno en de beschrijving van de legendes over de nachtelijke tocht van Mohammed door de Hel, deze zijn te treffend opdat ik dit zo maar naast mij zou neerleggen.
Ik leer van Miguel Asín, dat het Spaans-Muzelmaanse gedachtengoed, (dat door Dante zeker moet gekend geweest zijn[7]), gedurende zeven eeuwen onder het stof is blijven liggen en dat het pas in het begin van de XXste eeuw is geweest dat de Spaanse arabisten interesse hebben getoond voor de relaties die vóór de renaissance bestonden tussen het christendom en de islam en oog hebben gehad voor de grote inbreng van de Arabische literatuur uit Andaloesië, in de westerse cultuur van hun tijd.
De kritiek op de stellingname van Miguel Asín, vooral van Italiaanse zijde, werd door hem weerlegd in zijn ‘Historia y critìca de un polémica’ gepubliceerd in 1924[8]. En om onontkoombaar te bewijzen dat Dante wel degelijk zijn inspiratie gevonden had in de Muzelmaanse literatuur, met haar verre oorsprong uit de IXe eeuw, schreef hij in 1927, zijn Dante y el islam.
Al deze legendes en hadiths van de IIde hegira (hidzjra)[9] af, van en over Mohammed, werden door ‘el murciano’ Mohidin Abenarabi (ibn Arabi) in zijn Fotuhat[10] verzameld en aangevuld. Het ontstaan ervan vond zijn oorsprong in de eerste verzen van soerat 17 die Asín als volgt vertaalt:
Loado sea el (Señor) que hizo viajar, durante la noche, a su siervo (Mahoma) desde el templo sagrado (de la Meca) hasta el lejano templo (de Jerusalén) cuyo recinto hemos bendecido, para hacerle ver nuestras maravillas.[11]
Het zijn deze verzen die in de geest van heel wat muzelmannen vleugels hebben gekregen en uitgebreid werden uitgestreken in legendes en hadiths omheen het leven van de profeet .
En het is al dit dat Dante te bestuderen had en die hem de vleugels gaven om zijn Commedia te beginnen.
Het is midden in de nacht dat ik de belangrijkste zin opteken die ik ooit over Dante zal geschreven hebben.
[1] Ik heb de titel, ‘Vita Nuova’, overgenomen van Antonio Coen en niet die van André Pézard, ‘Vita Nova’. [2] André Pézard (pag.83) haalt Bruno Nardi aan (Nel mondo di Dante, 1944) die beweert dat Dante plots zijn Vita Nuova en zijn Convivio opgegeven heeft om te werken aan zijn Commedia. het is ook de indruk die ik heb opgedaan. Zijn idee was zo sensationeel dat hij er onmiddellik aan beginnen wou. [3] De tekst van Vita Nuova bevat veertien sonnetten. [4] L’ésotérisme de Dante [5] Overlevering van aan Mohammed toegeschreven uitspraken of handelingen (Van Dale) [6] Dante y el islam: Miguel Asín Palacios: Urgoiti editores, 2007, résumé van het oorspronkelijke werk van 1927. [7] Asín beweert dat hiervan elementen te vinden zijn in Dantes Convivio en Vita Nuova. [8] Dante y el islam, pag 5 [9] De mohammedaanse tijdrekening begint op 15 juli 622, de IIde hegira is onze IXde eeuw. [10] René Guénon geeft ons een meer gearabiseerde schrijversnaam. [11] Geloofd weze Hij die zijn dienaar in de nacht heeft laten reizen van de heilige tempel (deze van Mekka) naar de verre tempel ( van Jerusalem), wiens verhaal we gezegend hebben om ons deze wonderen te hebben laten zien.
14-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2021 |
Het geheim van woorden: hoe ze ontstaan. |
Hoe beleef ik deze dag, of, wat zal er van resten eens de nacht er is die ik misschien halen zal, de morgen een belofte inhoudend? Een teken dat ik niet ken, maar dat ik ontmoet in het nevellicht van de beginnende herfst over het land.
Is het dag die ik doorkomen moet, het is ook de herfst die ik overleven moet, de zoveelste voor mij, in wiens schoot ik ga opgenomen worden om te zien hoe het leven stil valt omheen mij, en het stilvallen te ondergaan tot in mijn leden die verstrammen. Geduld hebben nu, het geduld van het ouder worden en van het ouder zijn is mijn heil; te aanvaarden dat het woekerende leven van de lente en de zomer ineenkrimpt, op morgens zoals deze, tot het essentiële van het zijn.
Ook in mij niets meer dan dit essentiële, het effen gewordene dat is van de tijd, dat is van de grote rust van een bergmeer, waar ik zijn wou, in boeddha houding neergezeten en er te blijven - ‘and the blue conclaved mountains, grave guards[1]’ - tot de nacht me omhult om achteraf niet meer te zijn, een standbeeld nog, een zoutpilaar, de ‘versleutelde’ bergen wachters van mijn graf.
Ik ben niet meer zoveel, zeker geen toevlucht, zeker geen heler van pijnen of ziektes, ik ben nog wat woorden die het beeld omkransen dat ik nalaten zal.
Verbeelding die geankerd in het voorbije, zijn wortels vochtig houdt opdat ik recht zou blijven, wandelend over het water. Wat weinigen ooit deden, als ze het al zouden gedaan hebben, maar mij is het niet vreemd als ik me laat verleiden tot het neerschrijven ervan, ongeacht wat erover gedacht wordt, nu of later, me schelen kan het niet. Ik heb zoveel al geschreven, wandelend over water.
Ik denk dan, het is geen proza dat ik schrijf, het is geen poëzie, het is een tussenin, zoals het leven is, een geboren worden en weinig erna, een sterven gaan. Hoe weinig het was weet je maar als het einde nader komt, ‘conclaved’, streng geheim gehouden voor de wereld en voor jezelf.
Je hoeft ook geen vijf honderd woorden om je dag te besluiten, je hebt genoeg gezegd vandaag, dingen die je niet had gedacht als je begonnen bent, maar die gekomen zijn terwijl Debussy er was en wat hij dacht over Rameau[2], zijn pianosonate het me vertelde.
I wanted to be a Debussy, niet alleen het uur van deze morgen, maar een lange tijd al, een Debussy meer dan een Ravel en een Mahler meer dan een Debussy, the older you get the stranger your wishes. Wensen die in je vingers zitten als je schrijft en je niet nalaten kunt het te vermelden, het ogenblik, glansrijk als vele ogenblikken, dat de zon door de wolken springt en het licht dat gouden is, je overvalt ‘as a golden Pavlova’ schreef Ezra Pound ooit. En hij, de grote Pound - il miglior fabbro[3] - kon het weten, hij schrapte de twee vijfden van Eliot’s ‘Barre Land’.
Wat zou hij niet allemaal schrappen bij mij.
[1] Het beeld opgeroepen door James Agee, een versregel uit het gedicht van hem, zie mijn blog van gisteren. [2] Claude Debussy: Images:‘Hommage à Rameau’. [3] ‘Il miglior fabbro’, woorden van Dante gebruikt door T.S. Eliot om zijn ‘The wasted land’ in te leiden.
13-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2021 |
Een wereld van verschil |
Ik schrijf veel, ik schrijf te veel, ik weet van geen ophouden, en wat ik schrijf zijn wat gedachten die opborrelen en die ik neem zonder er veel over na te denken, het is het woord dat me overheerst. Het is niet zoals een vriend die me schrijft over een ‘ hemels mooie’ koorzang die hij hoorde op de zender van ons beiden, ‘Klara continuo’: ‘Sure on this shining night’, van de Amerikaanse componist Morten Lauridsen (°1943).
Het verschil tussen ons beiden is dat, terwijl ik wacht op gedachten die van ergens of van nergens komen, hij, de vriend uitgaat van iets dat er IS, een gebeuren dat plaats vond waarvan hij getuige was onder een of andere vorm en vertrekkende van daar uit hij me heel wat weet te vertellen, én over het werk zelf, én over zijn reactie erop. Hij staat in dé wereld, ik sta, armtierig, in die van mij die ik maar al te zelden verlaat.
Hij stuurt me het ganse gedicht van de koorzang:, woorden die komen uit een langer gedicht van de Amerikaanse dichter James Agee (1909-1955), ‘Description of Elysium’. Een deel eruit neem ik hier over:
Sure on this shining night Of starmade shadows round, Kindness must watch for me This side the ground.
The late year lies down the north. All is healed, all is health. High summer holds the earth. Hearts all whole.
Sure on this shining night I weep for wonder Wandering far alone Of shadows on the stars
‘Niet alles in een gedicht moet kunnen verklaard worden’ , schrijft Roger Tas, mijn lezer en dus mijn vriend, ‘grote poëzie laat zich immer nooit helemaal ontleden, woorden en beelden moeten hun mysterie behouden.’
En ik treed dit volmondig bij, een gedicht is geen foto, maar een schilderij met vele, oningevulde vlakken en onafgewerkte details die wij, als lezer moet trachten in te vullen. Het spanningsveld dat aldus wordt opgeroepen is wat we poëzie noemen. De dichter hier ‘weeps for wonder… of shadows on the stars’
Wat een ongelooflijk beeld dat hier wordt binnen gebracht, ‘schaduwvlekken op de sterren’, waarmee we geconfronteerd worden, woorden die in het middendeel van het gezang getoonzet worden.
De muziek zelf zegt het niet zo duidelijk, maar bekrachtigd door de woorden wordt een magische wereld opgeroepen een Eliseum waar we wandelen gaan, vergetend al wat is omheen ons.
Mijn vriend, kenner zoals hij is voert Goethe op als toemaatje dat ik je niet wil onthouden :
‘Ueber allen Gipfelen ist Ruh, / in allen Wipfeln spürest du kaum einen Hauch’. Die Vögelein schweigen im Walde / Warte nur, balde / Ruhest du auch.
Het muzikaal gebeuren op een maandagavond dat ons beiden overkwam, ik onder het schrijven, amper luisterend, hij totaal ontspannen, luisterend met alle aandacht naar wat op hem afkwam, en het niet kunnende verzwijgen, het me weten liet.
Voeg ik er nog aan toe dat mijn dank groot is.
PS
Klik op onderstaande link om de compositie te beluisteren
https://youtu.be/UwxlMvV6LkE
12-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2021 |
Het aller intiemste houden we voor onszelf. |
Schrijvend over dingen die er zijn, en over dingen die ik denk dat ze er zijn, stel ik soms vast dat ik meer bezig ben - mijn gans leven al - met deze laatste.
Het is wellicht het lot van allen die schrijven, de enige mogelijkheid om zich te verlengen tot voorbij de grenzen van de werkelijkheid, tot in het niemandsland van de gedachtewereld, een plaats binnenin de plaatsen die er zijn, tot zelfs binnenin een brok ijzererts. Een vreemde manier van doen en van zijn, van mogelijkheden die ik anders niet kennen zou.
Er is in onze contreien een man geweest, nu een tijdje al, die, als ik het goed voor heb, een boek schreef over de dagen - eigenlijk deze van hem - op deze ‘… Bol’[1]. Heeft hij het ook maar, even zelfs, gehad over het binnenste van de dingen die hij zag, over de geest erin; heeft hij ooit geschreven hoe het kon dat er ‘iets’ uit het water kwam, hoe het groeide, naar buiten én tezelfdertijd naar binnen?
Ik heb wel zijn boek niet uitgelezen, maar het zou me verbazen indien hij het wel zou gedaan hebben. Wat ook, het was een exploot zijn werk, onsterfelijk in een zekere zin want ik blijf ermee geconfronteerd, en zeker, nu, deze ogenblikken van mijn schrijven
Het boek, met de meer dan vreemde naam, heeft in elk geval helemaal niets te maken met ‘mijn’ dagen op aarde, ik heb een totaal andere kijk op de mens en op het leven hier, gelukkig maar want waarover zou ik hier anders iets kunnen schrijven.
Ik haal dit hier aan omdat ik nog steeds rondloop met het beeld van het binnenste van mijn blok ijzererts dat ik nog niet verteerd heb, omdat dit beeld, in mijn dagen, uiterst besmettelijk overkomt want het achtervolgt me. Het achtervolgt me in die mate dat het me terug voerde naar dat fameuze boek van Dimitri Verhulst, het boek, het credo van hem.
Ik beken dat ik ook een ‘dwaler’ ben, maar dan in de andere richting, in de meer complexe, ook de meer onzichtbare. Het biedt me, zoals ik hoger zegde, meer mogelijkheden, maar ook tezelfdertijd meer gelegenheid om me te vergissen in wat ik vooropstel. Hij, Verhulst, vergiste zich niet in zijn betoog over het zichtbare, hij is alleen onvolledig erin omdat hij geen oog heeft over het onzichtbare dat in feite meer reëel is dan wat we zien, horen en voelen kunnen.
Dit is het risico dat ik graag neem vanop mijn vluchtheuvel, vanuit mijn cel in de abdij van mijn hart. Het is enkel en alleen een kwestie van ‘zijn’.
Het bevestigt nog maar eens, dat we allen brokken erts zijn, dat het binnenste ervan, onze gedachten zijn, een deel ervan brengen we naar buiten, schrijven we neer, maar, altijd, de aller intiemste houden we verborgen, de aller intiemste houden we voor onszelf. Wij allen doen dit.
[1] Dimitri Verhulst: ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’, 2008, uitgegeven in 2008, als geschenk bij Humo, een cynisch boek over de mensheid, ‘t’ van een cynische schrijver.
11-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2021 |
Nine eleven |
Ik begin eens te meer mijn dag met iets dat me, ogenblikken lang voor onmogelijk toe schijnt, het schrijven van mijn blog voor morgen, voor die fameuze 11 september. Een dag met de beelden eraan verbonden die ik bannen wil uit mijn gedachten, maar er niet in slaag, het blijft een litteken, het is niet weg te snijden, niet te ontkennen. Hoewel ik er geen uitstaan mee heb is die dag een teken van de menselijke geaardheid die plots in individuen op duikt, erger nog, veel erger en vreemder nog dan al het dierlijke nog in hem aanwezig.
Om deze reden ook wil ik het verbergen voor mij; hier ook stel ik me de vraag of er iets fout is gegaan toen de mens is opgedoken uit de mensaap, kon hij er niet anders uit opstaan?
Of is het toch zo, dat wat de geest van het Universum betreft, de mens en zijn lichaam in feite onbestaande is en alleen van belang is de geest in de mens. Als het zo zou zijn, en ik vrees het, zullen we er ons moeten aan wennen en weten dat hier niets te vragen of te wensen valt voor ons materieel welzijn maar dat, kosmisch gezien, alles toegespitst is op de geest in ons.
Hoge woorden die ons heel klein maken, amper bestaande, onbelangrijk onze handelingen hier op aarde, ook, en nu ga ik ver, de opwarming van de aarde die we veroorzaakt hebben. Dit is onze zaak schreef ik gisteren, niet deze van de Kosmos zelf, deze wonde/ziekte treft niet de spirit van het Universum.
Ik weet dat ik me herhaal. Dit gebeurt veelvoudig in een discussie en wat ik hier houd is een discussie met mezelf. Ofwel kun je me volgen, als lezer, ofwel blijft het een sterk persoonlijke aangelegenheid waar niet moet in tussengekomen worden en staat dit enkel en alleen opgetekend voor me zelf, echter niet voor de ontzaglijkheid van de wereld buiten mij.
Het is echter een deel van mijn gedachten dat ik bloot op tafel leg, zelfs zonder schroom. Voor jullie is het een kwestie van aanvaarden of verwerpen, je kunt er niet onverschillig aan voorbijgaan. Ik ken zo wat, op enkele uitzonderingen na, de personen die me trouw lezen, ik heb een idee van de gedachtewereld waarin ze leven, ik weet dus dat ik hen niet kwets met de dieptes die ik tracht te bereiken op dagen zoals deze en die van de vorige dagen want het is zo, ik vertrek uit het niets om het Iets te bereiken, en wat ik vandaag bereikte is een flard van een Iets dat er is, dat er was en dat er altijd zijn zal;
Het is, zoals ik het altijd heb gezien, het Iets waarover het waard is te schrijven, elke dag opnieuw tot vervelens toe, ook voor mezelf.
Voor de rest ben ik en blijf ik een blok ijzererts, wat we allen zijn, we tonen ons en in the mean time verbergen we ons, zwijgen we de meest intieme gedachten. We tonen de atomen van ons binnenste, maar zelden, heel zelden de elektronen die om de kern slingeren.
Misschien komen die bloot de laatste ogenblikken van ons leven, misschien ook niet. Ook bij Fernando Pessoa niet, deze vroeg, wordt er verteld, sus gaffas, zijn bril, voor het inslapen.
PS.
Ik zie pas nu in dat ik vanmorgen een dag verkeerd ben geweest, dat ik deze blog geschreven heb de morgen van 9 en niet van 10 september. Maar de inspanning was groot, ik ben er tevreden over, jullie zullen vandaag maar moeten leven met de tekst die bestemd was voor de dag van 11 september. De datum verandert niets aan de woorden die er staan..
10-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2021 |
De wereld binnenin. |
Er ligt naast mij een blok ijzererts, is het mooi, is het kunstig, is het iets om naast je te houden? Eigenlijk niet. Het ligt daar maar, als een rariteit, soms verdwijnt het in een schuif, soms denk ik eraan en leg ik het naast mij, ook en vooral misschien, omdat ik het kreeg van een goede vriend, in zijn glorietijd ingenieur bij SIDMAR, met wie ik jaren, de zondagmorgen, heb gejogd en we telkens even hebben stil gestaan bij de vlier in een meander van de Leie. Kunstig is het stuk erts niet, of toch? Het is maar hoe je het bekijkt, ingekaderd, geplaatst in de SMAK, zou het als kunst, in de tijden van nu, kunnen gezien worden. Maar, nu ik erover begonnen ben, er is natuurlijk oneindig meer over te zeggen voor een ingenieur en ook voor mij - die er geen is - hoe ziet het eruit binnenin, hoe is het gestructureerd en hoe kan die structuur belicht en beschreven worden.
Ik weet er heel weinig over, het is een kwestie van atomen en eens je daar aan begint, begin je te lezen in een nieuwe Bijbel, deze van de materie, en wat materie eigenlijk is; wat we er van zien en wat we er niet van zien en vooral dit laatste is het meest belangrijke, opent ongekende, onverwachte, onvermoede horizonten, die als we er even blijven bij stilstaan, ons slaan met verstomming. We komen terecht in een totaal andere wereld, de wereld binnenin, min of meer te vergelijken met onze gedachtewereld, niet qua structuur - al weet ik dit niet, eens je terecht komt bij het allerkleinste deeltje - maar qua ongerijmdheid.
En dan stelt zich onvermijdelijk de vraag welke van beide, de zichtbare of de onzichtbare wereld is de ware realiteit of, anders uitgedrukt, is het deze van de wereld die geleefd wordt of is het deze van de wereld van het leven binnenin, waar er geen onderscheid gemaakt wordt over wat van de mens is of van de fauna of van de flora of van de materie of, tout court, van al wat er is.
Het is schrijnend dat dit onderscheid tussen deze twee werelden niet gemaakt wordt in onze spirituele wijze van leven, nochtans is het de tweede wereld die zich meer en meer opdringt, het minste van de bewijzen ervan, zijn mijn geschriften die zich omheen de aarde slingeren kunnen.
Het is een vaststelling die ik doe, geen wetenschappelijk betoog, want wie ben ik en wat weet ik om hierover uitvoerig te getuigen?
Het op te merken is me toereikend om te weten dat we behandeld worden door vreemde, eigenzinnige krachten, kosmische energieën. Ze bespelen ons, ze bewerken ons. Het is een ‘weten’ wat moet en wat niet moet. Het is Kennis: weten hoe het verder moet met wat begon met het Big-Bang-moment: een evolutie in het domein van de geest, die via via, plant en dier zich geïnstalleerd heeft in de mens en verder evolueren zal in de mens. Totaal onafhankelijk van de daden gesteld door de mens die er wel in slaagde, door zijn handelingen de aarde op te warmen dit door een tekort aan verstand en inzicht.
De evolutie van de geest in de mens is van een andere geaardheid dan de evolutie van de temperatuur op aarde, deze is geen evolutie eigen aan de Kosmos, het is er een eigen aan de mens.
PS.
Of het nog goed komt met onze aarde is niet de rol van het kosmische, het is de rol van de mens. De afloop is volledig afhankelijk van hem, maar kan het dat er iets fout zat in het vertrouwen van de Geest in zijn project 'mens', kan dit?
09-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-09-2021 |
Het 'willen bereiken'. |
Mijn blog van gisteren is het soort blogs dat ik schrijf als ik niets te vertellen heb, het zijn gevaarlijke uitschieters waarin ik verzeild geraak en er niet ongeschonden uit kom; het is ofwel te ingewikkeld om te lezen, ofwel wordt het gelezen als komende van een stuk filosoof die aan het dwalen sloeg. Nochtans is het voor mij blode ernst, weet ik niets anders te vertellen want ik wil niet bezig te zijn met het dagelijkse klein gebeuren.
Ik word er op afgestraft, lezers verdwijnen en komen niet meer terug. Ze verkiezen de lege gesprekken van het VRT programma rond de Colum’bus’ die rondreed, vorige zondag, door het meest wijde land dat je ontmoeten kunt, de wijnvelden van de Champagne streek, een landschap dat oneindig afstak bij de conversatie die gehouden werd, alsof ze niet in het minst in hun hart (of ziel) getroffen werden door de geestelijke schoonheid ervan en maar bleven doordraven over het meest gewone dat je ontmoeten kunt. Arme, geesteloze busreizigers, wier naam ik niet genoteerd heb en ook niet zal gaan opzoeken. Het is maar dat ik woorden wil met inhoud en inzicht in de dingen die we zien én met ons ogen én met onze geest. Ik weet absoluut niet welke woorden ik zou gesproken hebben, indien ik het geluk had gekend rond gevoerd te worden in die streken. Maar zeker is dat ik naar Brahms zou geluisterd hebben of naar Debussy of Ravel, of naar om het even welke klassieke muziek - Pergolesi, Vivaldi, om het even - maar muziek die paste in het landschap. Echter dergelijke muziek past voor de heren niet in hun luxueuze bus waarmee ze rondtoeren in geestelijke armoede.
Ik ben wie ik ben, maar vandaag wou ik, voortgaande op wat ik gisteren schreef, over mijn filosofisch gesprek met een jonge vrouw. Een vrouw, een moeder van twee schitterende dochters, die duidelijk weet wat ze bereiken wil in het leven, die volledig op haar doel is afgesteld en verwacht - hoopt! - dat het volstaat in het leven iets te willen en te blijven willen opdat je, uiteindelijk, je doel bereiken zou.
Ik heb haar niet willen ontgoochelen, denkend aan wat ik altijd gewild heb en dan toch niet bereikt heb, maar je bekomt het maar als de omstandigheden gunstig zijn om het te bekomen en deze omstandigheden kun je zo maar niet uitkiezen.
Of, zoals in mijn geval, maakt het je blind voor andere even noodwendige dingen die je, in je ‘willen’, over het hoofd gaat zien. En er kunnen er heel wat zijn.
Maar het is goed, in je leven iets te willen bereiken en er naar te streven, het geeft kleur aan je dagen, aan je ‘hier-zijn’ dat inniger is dan je ‘daar-zijn’. Het eerste kent een duidelijker gericht zijn naar, het andere is een gericht zijn als, het zal wel komen. In het eerste geval is, zo denk ik toch, de kans op slagen groter.
Ik weet dat de jonge vrouw mijn blog niet lezen zal, ze heeft de tijd niet voor dergelijke dingen. Ik schreef het nochtans opdat het een steun zou zijn voor haar om te volharden in haar ‘willen-haar-doel -te-bereiken’
Ik ook wil het nog steeds, maar de omstandigheden waarin ik terecht ben gekomen hebben mijn willen afgezwakt, de lijnen zijn niet duidelijk meer, ze zijn verwaterd.
Waarom schreef ik dit vandaag, wellicht omdat ik gelukkig was, eindelijk iemand te ontmoeten met wie ik over dingen spreken kon waar niemand nog over spreekt. Eindelijk mocht ik het eens zeggen, hoefde ik het niet te schrijven.
08-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-09-2021 |
In de diepte van het zijn. |
Woorden. Woorden opgehaald van ergens, en bewaard als een soort relikwie, omwille van het sacrale, op plaatsen erin neergezet, zoals landschappen eeuwigheid in de Cello suite van Johan Sebastiaan.
Van uit deze Suite en het sacrale droom je verder om uit te komen waar je nog niet waart of, waar je al waart zonder te weten hoe uitzonderlijk het was daar te zijn. Dus droom maar, hoopt vooral dat wat je nu begonnen bent je leiden zal naar het onovertroffene, wat je elke dag verhoopt.
Al is het schrijven, al is het creatief zijn, nu je aangekomen bent op de drempel van je andere leven, een noodzakelijk iets, wil je de laatste resten tijd doorbrengen met een blik naar het komende gericht. Wat je geestelijke sterkte is. Zelfs als je weet dat je lichaam, het schone ervan, het krachtige, het soepele ervan, aan het aftakelen is, de ene dag wat meer dan de andere, is dit een reden te meer om uit te zien naar het meest ongewone van al wat gewoon ongewoon is, het punt waar je telkens naar toe schrijft, ongeacht of je het bereikt of niet bereikt. Wat ook, het is je betrachten eens je op stap bent.
Zoals de dag, een zondagnamiddag in de zomer, neergezeten, in de schaduw van de catalpa, je filosoferen kunt en zeggen wat je al zo dikwijls zegde, dat al wat is, ontstaan is uit de geest, uit het onzichtbare, het Woord genoemd.
De Geest die zich, in zijn Kosmos - of beter in de Kosmos die Hij is - tonen wil, wie Hij is, wat Hij vermag en hoe Hij is, opdat Hij zichzelf zou zien via de ogen van de mens die Hij heeft voortgebracht. Wat Hij stilaan gaat bereiken: de mens op weg zijnde om de betekenis van zijn Dasein te ontrafelen. Wat een grote stap is voor de mensheid, een grotere dan de stap op de maan: weten waarom we hier zijn op deze Aarde.
Het is me duidelijk, de Kosmos is geen toestand, de Kosmos is een gebeuren, is een film die zich afspeelt, een film ‘ohne Ende’ die ontstaan is uit de onstoffelijkheid van de geest, het ogenblik van de Big Bang.
Hoe dit gebeurde kennen we niet, maar we weten het omdat het de enige mogelijkheid is die open staat. Geen schepping dus maar een ontstaan van wat in potentie aanwezig was, aanwezig ‘moet’ geweest zijn.
En onmiskenbaar ligt er een lijn, een rode draad in wat geleidelijk, gespreid over miljarden jaren, wat we tijd noemen, gekomen is. We zitten erin verweven, we zitten erin opgelost, we zijn er het summum van omdat we stof van sterrenstelsels zijn , én, weten dat we het zijn.
En het is dit weten dat ons verheft.
Mon Dieu, wat een rijkdom en wat een geestelijk avontuur eens je de wereld van het gewone waagt te verlaten om te gaan wandelen in de diepte van het ZIJN.
Echter niet de diepte die Dante bezocht.
07-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-09-2021 |
Dante en de droom van zijn zoon Jacopo. |
Bezeten om te schrijven en nu toegetakeld, in feite geestelijk meer dan fysisch, alleen al omdat een negatieve fysische toestand te dragen is, maar niet een geestelijke, en dit alles om redenen die ik het liefst verzwijg, maar die ik in een woord omschrijven kan, ik ken niet meer de vreugde, zoals vroeger, van het bezeten zijn, het wordt integendeel, een zwaarte om dragen, dan toch de laatste dagen. Ik denk simpelweg mijn eindpunt bereikt te hebben, alles gegeven te hebben wat ik in mij had.
Ik denk aan Dante, de Dante van precies zeven honderd jaar geleden. Hij kwam ziek terug van een reis naar Venetië - als diplomaat van Ravenna - en zou, enkele dagen later, in Ravenna, op 14 september 1321, sterven aan malaria of welke ziekte ook.
In welke toestand bevond hij zich in zijn laatste dagen, had hij nog iets toe te voegen aan zijn Commedia, een laatste canto nog, wat laatste versregels nog om te eindigen, zoals we lezen, in een visioen van licht waarvoor hij geen woorden had om te beschrijven wat hij zag en - zeker ook denkend aan Beatrice - de bevestiging dat het ‘Amor, de liefde is, die de zon en de sterren in beweging houd’, dit, zijn allerlaatste versregel van zijn Paradiso.
Over dit einde van zijn Commedia doen vreemde verhalen de ronde, de dertien laatste canti van zijn Paradiso ontbraken schrijft William Anderson[1] in zijn ‘Dante the Maker’, maar acht maanden na de dood van Dante, heeft zijn zoon Jacopo een droom waarin, rond twee uur in de morgen, zijn vader verschijnt gekleed in een wit gewaad en met een lichtend gelaat. Jacopo vraagt zijn vader of hij leeft en zijn vader antwoordt: ‘ja, maar ik leef in het echte leven, niet in dat van jullie.’ Dan vraagt hij hem of hij zijn Commedia heeft beëindigd en indien dit zo is, waar het ontbrekende deel is. Dante leidt in de droom zijn zoon naar de kamer in een ander huis die hij gebruikt heeft als slaapkamer:
‘and touching the wall pointed it out as the place where he should look. Jacopo woke up, fetched Piero di Giardino and went to the bedroom which was in another house. At the place indicated in the dream they found a mat fixed to the wall. On removing the mat, they found a manuscript coated with mould from the damp wall and on brushing the mould off they discovered the missing thirteen cantos. They were overjoyed and, copying them out, sent them to Can Grande, following the habit of Dante who had published the other cantos in this way’.
Het boek, ‘Dante the Maker’ kwam uit de Gentse stadsbibliotheek en ik heb niet genoteerd waar Anderson het verhaal vandaan had. Maar volgens hem was ‘the story not impossible’.
Evenmin heb ik ergens anders hiervan een bevestiging gevonden. Het kan, gezien het gaat over Dante en zijn onsterfelijk werk, dat in een droom de waarheid wordt onthuld, want niets zegt ons over het tijdstip waarop de laatste dertien gezangen werden geschreven en het kan dat hij de tekst ervan verborgen heeft alvorens te vertrekken naar Venetië, maar zou hij dan hierover niemand hebben ingelicht?
Het kan ook dat er nog iets te wijzigen was, nog iets aan toe te voegen, wat hij, ziek zijnde heeft gedaan. Twee versregels wijzen in deze richting: één het feit dat hij geen woorden vond om de schittering van zijn visioen - het zien van God - te beschrijven en twee, zijn allerlaatste versregel, Amor en verder. Ik vind die niet zo duidelijk als eindwoord, tenware hij bedoelde dat het de liefde van God was voor de mens, die de Kosmos in beweging houdt.
Maar alle grote werken hebben hun eigen geschiedenis, laat ons dus de droom van Jacopo er bij nemen en die zien als een beloning voor het goddelijke in zijn Commedia.
Anderson zal zich er ook vragen bij gesteld hebben, maar vond hem te mooi om deze droom niet op te nemen in zijn boek. Ik zou het ook gedaan hebben. Om deze reden heb ik gemeend the story te mogen laten verder leven.
[1] Anderson William: ‘Dante the Maker’, Routledge & Keagan Paul, London, 1980
06-09-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-09-2021 |
Namiddag en de leegte |
In de vlakte van de geest wachten vele zaden om te kiemen, vele gedachten om uitgestrooid te worden, genomen en uitgetekend in al hun vele variaties, en dit, dag in, dag uit, met tussenpozen die dan de voedingsbodem, de humus van waaruit onze gedachten vertrekken kunnen, tenminste zo die bodem er is. Want soms lijkt het een waterval, soms een bergstroom en soms is het niet meer dan de Leie, meanderend, gezapig door de weiden en beemden van het Vlaamse land.
Maar zeggen dat ik ‘altijd’ op de loer lig om te nemen wat te nemen is, is niet correct, er zijn soms dode momenten waaruit ik moeilijk ontwaak.
Vandaag, 4 september is er zo een. De morgen ging voorbij aan andere zaken, de middag kwam en de zon in de namiddag was geen inspiratie om binnen te blijven en te gaan schrijven. Maar zelfs aan de vijver, in de grote openheid van water en luchten bleef ik denken aan de blog, die ik nog te schrijven had. Vrienden omheen mij spraken over de dagelijkse dingen des levens en ik was de stilte zelf, zwijgzaam, totaal woordeloos, kijkend naar de vissen die opsprongen - fish are jumping and the cotton is high - om dan met een plons te verdwijnen terug, kijkend naar de zwaluwen die bij momenten rakelings over het water vlogen om te drinken, en de blauwe ijsvogel die wachtte op de stronk van een boom om pijlsnel weg te schieten, een duik te nemen in de vlucht, een visje in de bek.
Het grote leven in beweging omheen mij, en ik amper bewegend, pogend na te denken om een betekenis te vinden voor dit alles, daar gezeten lijk de denker van Rodin, in de zon die traag naar het westen gleed, me verrassend hoe hoog ze nog stond ondanks laat in de namiddag.
Omdat ik ook alles wenst op te tekenen, omdat ik bezeten ben met het neerschrijven van mijn gedachten, hoe die er ook moge zijn; bezeten om al wat er van is neer te schrijven, zelfs als alles effen is in mij, zelfs effen de tijd om, ja om wat? Om er te zijn als iemand die schrijft, zelfs als hij niets te vertellen heeft. Niets dat waard is om gelezen te worden.
Het is een ziekte waarvan ik niet genees, vandaag, deze zaterdag begin september was ik zieker dan ooit, want ik schreef zelfs over het onbenullige.
Is er nog plaats voor beternis, nu twijfel de kop opsteekt?
05-09-2021, 08:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |