Hoe beleef ik deze dag, of, wat zal er van resten eens de nacht er is die ik misschien halen zal, de morgen een belofte inhoudend? Een teken dat ik niet ken, maar dat ik ontmoet in het nevellicht van de beginnende herfst over het land.
Is het dag die ik doorkomen moet, het is ook de herfst die ik overleven moet, de zoveelste voor mij, in wiens schoot ik ga opgenomen worden om te zien hoe het leven stil valt omheen mij, en het stilvallen te ondergaan tot in mijn leden die verstrammen. Geduld hebben nu, het geduld van het ouder worden en van het ouder zijn is mijn heil; te aanvaarden dat het woekerende leven van de lente en de zomer ineenkrimpt, op morgens zoals deze, tot het essentiële van het zijn.
Ook in mij niets meer dan dit essentiële, het effen gewordene dat is van de tijd, dat is van de grote rust van een bergmeer, waar ik zijn wou, in boeddha houding neergezeten en er te blijven - ‘and the blue conclaved mountains, grave guards[1]’ - tot de nacht me omhult om achteraf niet meer te zijn, een standbeeld nog, een zoutpilaar, de ‘versleutelde’ bergen wachters van mijn graf.
Ik ben niet meer zoveel, zeker geen toevlucht, zeker geen heler van pijnen of ziektes, ik ben nog wat woorden die het beeld omkransen dat ik nalaten zal.
Verbeelding die geankerd in het voorbije, zijn wortels vochtig houdt opdat ik recht zou blijven, wandelend over het water. Wat weinigen ooit deden, als ze het al zouden gedaan hebben, maar mij is het niet vreemd als ik me laat verleiden tot het neerschrijven ervan, ongeacht wat erover gedacht wordt, nu of later, me schelen kan het niet. Ik heb zoveel al geschreven, wandelend over water.
Ik denk dan, het is geen proza dat ik schrijf, het is geen poëzie, het is een tussenin, zoals het leven is, een geboren worden en weinig erna, een sterven gaan. Hoe weinig het was weet je maar als het einde nader komt, ‘conclaved’, streng geheim gehouden voor de wereld en voor jezelf.
Je hoeft ook geen vijf honderd woorden om je dag te besluiten, je hebt genoeg gezegd vandaag, dingen die je niet had gedacht als je begonnen bent, maar die gekomen zijn terwijl Debussy er was en wat hij dacht over Rameau[2], zijn pianosonate het me vertelde.
I wanted to be a Debussy, niet alleen het uur van deze morgen, maar een lange tijd al, een Debussy meer dan een Ravel en een Mahler meer dan een Debussy, the older you get the stranger your wishes. Wensen die in je vingers zitten als je schrijft en je niet nalaten kunt het te vermelden, het ogenblik, glansrijk als vele ogenblikken, dat de zon door de wolken springt en het licht dat gouden is, je overvalt ‘as a golden Pavlova’ schreef Ezra Pound ooit. En hij, de grote Pound - il miglior fabbro[3] - kon het weten, hij schrapte de twee vijfden van Eliot’s ‘Barre Land’.
Wat zou hij niet allemaal schrappen bij mij.
[1] Het beeld opgeroepen door James Agee, een versregel uit het gedicht van hem, zie mijn blog van gisteren. [2] Claude Debussy: Images:‘Hommage à Rameau’. [3] ‘Il miglior fabbro’, woorden van Dante gebruikt door T.S. Eliot om zijn ‘The wasted land’ in te leiden.
|